www.toelatingsexamen-geneeskunde.be Chemie 2001 Vraag 1 Je wil 1 liter van een 0,010 M oplossing van glucose (C6H1206) bereiden, door een geschikt volume van een meer geconcentreerde oplossing over te brengen in een maatkolf van 1,0 liter en dit met water aan te lengen tot aan de ijkstreep. Hoeveel milliliter van een 0,500 M glucoseoplossing zal je hiervoor gebruiken? A. B. C. D. 1,8 ml 20 ml 36 ml Men moet de dichtheid van de geconcentreerde oplossing kennen Vraag 2 Een reactieproces wordt vaak geoptimaliseerd door een katalysator in te zetten. Welke van onderstaande beweringen vertolkt correct de werking van een katalysator? A. B. C. D. De reactieopbrengst wordt verhoogd De reactiesnelheid is niet langer afhankelijk van de temperatuur De reactie gaat sneller Het reactie-evenwicht ligt gunstiger Vraag 3 Het element chloor komt in de natuur voor als een mengsel van twee isotopen, één met 18 neutronen in de kern en één met 20 neutronen. Meer gegevens over het element chloor vind je in de tabel die voorafgaat aan de vragenset . Welke van de onderstaande beweringen is FOUT? A. Het aantal protonen in een atoomkern is steeds gelijk aan het aantal neutronen B. Het massagetal van een kern stemt overeen met de som van het aantal protonen en het aantal neutronen C. Natuurlijk chloor bevat ongeveer drie keer meer van het isotoop met 18 neutronen D. Een neutraal atoom van het chloorisotoop met 18 neutronen bevat 17 elektronen www.toelatingsexamen-geneeskunde.be Vraag 4 Welke pH meet men bij 25°C in een beker die 10,0 liter zuiver water bevat waarin 10,0 mg van een monoprotisch sterk zuur met mo1ecuu1massa 100 opgelost wordt? A. B. C. D. 4 5 6 7 Vraag 5 Onderstaande figuur geeft de pH van een oplossing in functie van het toegevoegde volume titreermiddel (titratiecurve). Het punt E stemt overeen met het equivalentiepunt. Om welke van volgende titratietypes gaat het? A. B. C. D. een sterk zuur wordt getitreerd met een sterke base een zwak zuur wordt getitreerd met een sterke base een sterke base wordt getitreerd met een sterk zuur een zwakke base wordt getitreerd met een sterk zuur www.toelatingsexamen-geneeskunde.be Vraag 6 Men vermengt welbepaalde concentraties aan stikstofmonoxide en zuurstof en meet de reactiesnelheid v van volgende reactie 2 NO (g) + O2 (g) -> 2NO2 (g) Als men bij dezelfde temperatuur de ingezette concentratie aan NO verdubbelt blijkt deze reactiesnelheid met een factor 4 te verhogen; als zowel de NO-concentratie als de O2 - concentratie verdubbeld worden gaat de reactie 8 keer sneller. Welke van onderstaande vergelijkingen vertolkt de concentratie-afhankelijkheid van de reactiesnelheid voor deze reactie? A. B. C. D. v = k [NO]2 [O2] v = k [NO]2 [O2]2 v = k [NO] [O2] v = k [NO] [O2]2 www.toelatingsexamen-geneeskunde.be Vraag 7 De standaardreductiepotentiaal E0 van een redoxkoppel is een maat voor de oxiderende kracht van de geoxideerde vorm van het redoxkoppel in standaardomstandigheden, d.w.z. met de concentraties van al de opgeloste stoffen gelijk aan 1 mol/l ; de hoeveelheid van een vaste stof speelt echter geen rol. Hoe hoger de E°-waarde hoe sterker de oxiderende kracht van de geoxideerde vorm van het redoxkoppel. In sommige pacemakers die ingeplant werden bij patiënten met hartritmestoornissen, werd de elektrochemische energie van een kwikbatterijtje gebruikt. In deze batterij bevinden zich enerzijds zink en Zn2+ -ionen, en anderzijds kwik en Hg;+ -ionen. Gegeven: de E°-waarden voor de redoxkoppels bij 298 K: Hg / Hg = + 0.27 volt Zn2+ / Zn = - 0.76 volt Hier volgen twee beweringen: 1. bij gebruik van de batterij zal er kwikmetaal worden geoxideerd 2. bij gebruik van de batterij zal een zinken huls die in contact is met de Hg -ionen langzaam oplossen A. B. C. D. beweringen 1 en 2 zijn juist beweringen 1 en 2 zijn fout alleen 1 is juist alleen 2 is juist Vraag 8 Beschouw een evenwichtssysteem in de gasfase gekenmerkt door de reactie: 4 NH3 (g) + 5 O2 (g) ↔ 4 NO (g) + 6 H2O (g) Aan de ballon die dit evenwichtsmengsel bevat voegt men nu bij constante temperatuur één mol NO toe. Wat is de invloed van deze toevoeging ? A. B. C. D. het evenwicht wordt niet beïnvloed de hoeveelheid O2 stijgt met 1,25 mol de hoeveelheid H2O vermindert er komt 1,25 mol H2O bij www.toelatingsexamen-geneeskunde.be Vraag 9 In een gesloten recipiënt van 1 liter brengt men 0,5 mol N2 en 0,8 mol H2. Hierna stelt er zich een evenwicht in volgens de vergelijking: N2 (g) + 3 H2 (g) ↔ 2 NH3 (g) De evenwichtsconcentratie aan ammoniak bedraagt 0.2 mol per liter. Wat is de evenwichtsconcentratie aan H2 ? A. B. C. D. 0,4 mol l-1 0,5 mol l-1 0,6 mol l-1 De evenwichtsconstante voor de reactie bij de beschouwde temperatuur moet gekend zijn www.toelatingsexamen-geneeskunde.be Oplossingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. B C A B D A D C B