Hoofdstuk 12 Vragen 1. Zie de daarvoor geraadpleegde kranten, opiniebladen en businessbladen. Het is belangrijk dat de studenten de gevonden beweegredenen liëren aan de in de hoofdtekst genoemde etiologie aan internationalisatiemotieven. Het onderscheid tussen interne en externe internationalisatiemotieven is in dit kader van belang. 2. Een bank zal natuurlijk alleen met behulp van steekhoudende argumenten ‘overstag’ gaan. De lokale georiënteerdheid van het organisatieadviesvak leidt ertoe dat de meeste banken sceptisch staan tegenover het internationaliseren van het werkterrein van organisatieadviesbureaus. Het veroveren van een specifieke buitenlandse lokale markt blijkt in de praktijk voor een relatieve buitenstaander een uitdaging van jewelste te zijn. Internationaliserende organisatieadviesbureaus hebben dan ook een ‘hoog risicoprofiel’. Argumenten voor het internationaliseren van het werkterrein van een klein organisatieadviesbureau zijn: - het benutten van unieke ervaring die in het moederland is opgedaan en in het buitenland lucratief kan worden ingezet; - talenten binnen het bureau kunnen in het buitenland een aantrekkelijker loopbaanperspectief worden aangeboden; - het organisatieadviesbureau kan langs deze weg uit een groter reservoir talentvolle medewerkers aantrekken; - in het buitenland kan unieke ervaring worden opgedaan welke productief in het moederland kan worden ingezet. Deze en andere argumenten zullen altijd moeten leiden tot een verbetering van de concurrentiepositie van een klein organisatiebureau. De ‘vertaling’ van een verbeterde concurrentiepositie moet altijd geschieden in termen van kostenvoordelen (voordelen van schaal) en/of opbrengstenvoordelen (die bijvoorbeeld het resultaat zijn van een verbeterde reputatie van het kantoor). 3. Dat heeft in sterke mate met de omvangrijke Amerikaanse moedermarkt te maken. Hoe groter de moedermarkt, des te later ondernemingen (veelal) internationaal de boer op gaan. Dit blijkt in de praktijk een relatief strikt verband te zijn. Wat voor de Verenigde Staten van Amerika geldt, is bijvoorbeeld eveneens toepasbaar op China, India en Rusland. De economie van de Verenigde Staten heeft de afgelopen twee decennia te maken gehad met een omvangrijke stroom inkomende directe buitenlandse investeringen uit andere hoogwaardige Europese en Aziatische economieën. Landen als GrootBrittannië en Nederland zijn belangrijke investeerders. Met het mondialer worden van de concurrentiestrijd moeten Amerikaanse ondernemingen eveneens in toenemende mate actief worden op andere markten dan louter de Verenigde Staten. Buitenlandse concurrenten penetreren de Amerikaanse markt dus moeten Amerikaanse ondernemingen ook de markten van hun buitenlandse concurrenten gaan penetreren. Op die wijze kan zowel aan geografische risicospreiding als ‘multi-markt concurrentie’ worden gedaan. Financiële middelen kunnen daarnaast rendabeler worden aangewend. Voorts kunnen Amerikaanse ondernemingen de op de Amerikaanse markt opgedane (unieke) ervaringen in andere markten te gelde maken. De intensiteit van de concurrentiestrijd in de Verenigde Staten is de afgelopen decennia in de meeste bedrijfstakken in vergelijking tot andere nationale economieën sterker toegenomen. Veel grote en middelgrote Amerikaanse ondernemingen zijn dan ook gehard uit die lokale concurrentiestrijd tevoorschijn gekomen. Het verleggen van het werkterrein naar andere nationale economieën met een lagere concurrentieintensiteit maakte het mogelijk te profiteren van de daarmee gepaard gaande hogere marges. Een internationalisatiestrategie kan dan ook tot solidere concurrentievoordelen leiden. 4. Buitenlandse ondernemingen zijn met name in Nederland geïnteresseerd vanwege: - de kapitaalkrachtige en geografisch geconcentreerde afzetmarkt; - de hoogwaardige maatschappelijke, economische en logistieke infrastructuur; - de aantrekkelijke want hoog opgeleide en laag georganiseerde beroepsbevolking; - de gunstige geografische en politieke positionering in Europa en de Europese Unie. De Nederlandse economie is door de aanwezigheid van veel buitenlandse ondernemingen erg gevoelig voor ontwikkelingen in het buitenland, de mondiale politiek en daarmee de internationale handel. Dit maakt de Nederlandse economie ontvankelijk voor allerhande ontwikkelingen waarop de Nederlandse overheid dan wel het Nederlandse bedrijfsleven geen dan wel weinig invloed kan uitoefenen. Nederlandse ondernemingen kunnen op twee manieren reageren: concurreren dan wel coöpereren. Er kan op het scherpst van de snede met buitenlandse ondernemingen om het lokale (Nederlandse) marktleiderschap worden geduelleerd. Dit leidt tot een ‘alles of niks’-uitkomst. Gedurende de felle concurrentiestrijd zullen de marges niettemin altijd verkrappen, hetgeen onaantrekkelijk is voor alle bij de concurrentiestrijd betrokken Nederlandse en buitenlandse ondernemingen. De winnaar van de competitieve strijd triomfeert uiteindelijk met lage marges. Een alternatief is de alliantiestrategie – het ‘coöperatiemodel’. Op die manier zijn Nederlandse ondernemingen in staat buitenlandse concurrenten op een eenvoudige maar trefzekere manier ‘uit de markt te nemen’ door gezamenlijk de markt te gaan bewerken en dat met aantrekkelijke marges als uitkomst. Er wordt immers niet geconcurreerd op de kosten- of opbrengstendimensie van de marge. Omdat er tussen de partijen wordt gecoöpereerd zullen de kostenstructuur en de opbrengstenstructuur onveranderd blijven dan wel verbeteren. Vanzelfsprekend zijn vele tussenvormen mogelijk. 5. Te veel inkomende directe buitenlandse investeringen kunnen leiden tot een onacceptabel hoge mate van afhankelijkheid van buitenlandse ondernemingen met besluitvormingscentra die buiten de moedermarkt liggen. De economische conditie (zoals wordt weergegeven met het macro-economische groeiniveau) van een land kan daarmee in sterke mate door (de gesteldheid van) buitenlandse economieën worden beïnvloed. In de praktijk hangt de afhankelijkheid van buitenlandse economieën af van de mate van openheid van een nationale economie. De Nederlandse economie is bijvoorbeeld in sterke mate afhankelijk van de Duitse economie, terwijl de Belgische economie in eerste aanleg wordt beïnvloed door ontwikkelingen in de Franse economie. 6. Internationaal concurreren is lastiger vanwege het grotere aantal onbeïnvloedbare factoren dat van invloed is op de prestaties (lokaal of internationaal) van ondernemingen. Hoe meer (niet of moeilijk te beïnvloeden) factoren, des te moeilijker kan vanwege de toenemende complexiteit en onoverzichtelijkheid het spel van zet en tegenzet (i.e., concurrentie) naar de hand worden gezet. 7. Een internationale visie heeft betrekking op het in de toekomst te realiseren hogere internationale doel van een onderneming. Een internationale visie is belangrijk omdat het een belangrijke stuwende kracht is voor een internationaliserende onderneming. Een internationale visie geeft richting aan de internationale ambities en operationele (dagelijkse) inspanningen van een onderneming en is derhalve een belangrijke inspiratiebron voor een internationaal actieve onderneming. 8. Een ‘organische’ visie is vaak een kwalitatieve visie die in het bijzonder is gebaseerd op onder meer waarden, normen dan wel vaardigheden van leidinggevenden dan wel de oprichter van een onderneming. Een organische visie is sterk ‘inside-out’ – de onderneming is de basis van de visie. Het ‘hogere doel’ is niet zelden ‘immaterieel’ van aard (zie in de hoofdtekst de visie van bijvoorbeeld Apple). Een ‘economische’ visie is veelal kwantitatief van aard en wordt sterk bepaald door omstandigheden buiten de onderneming (denk bijvoorbeeld aan wat aandeelhouders van de onderneming verlangen; rendement). Dergelijke visies hebben doorgaans een kortere ‘houdbaarheidsdatum’ dan organische visies. Een economische visie is sterk ‘outside-in’ – de omgeving van een internationaal actieve onderneming is bepalend voor de aard van de visie. Internationaal actieve ondernemingen met een economische visie hebben een doorgaans Angelsaksische achtergrond en zijn veelal beursgenoteerd. Het ‘hogere doel’ is doorgaans ‘materieel’ winstgevendheid, marktaandeel, omzetgroei et cetera) van aard. (denk aan 9. De actuele visie en missie van Philips zijn te vinden in het meest recente jaarverslag. Hetzelfde geldt voor Unilever, Endemol en ABN AMRO. Wellicht kunnen de missie en/of visie via de website worden achterhaald. Via de afdeling Investors Relations kan eveneens vaak inzicht worden gekregen in de missie en visie van een onderneming. 10. Een missie is statisch; een visie is dynamisch. Een missie geeft het huidige bestaansrecht van een onderneming weer, terwijl een visie het toekomstige hogere doel van een onderneming probeert aan te geven. Een missie gaat over ‘vandaag’, terwijl een visie over ‘morgen’ en ‘overmorgen’ handelt. Een visie is in die hoedanigheid de in de toekomst ‘geambieerde realiteit’; een missie is de ‘huidige realiteit’. Een missie van een onderneming is dus een gerealiseerde visie.