In het water springen 22 april – vierde paaszondag (Handelingen5,27-41 - Johannes 21,1-19) -------------- Ze zijn erg gelijklopend, al die verhalen over de gebeurtenissen die zich na Jezus’ dood hebben afgespeeld. We hoorden ze de voorbije weken. Om te beginnen het verhaal van de ongelovige Thomas- sympathieke figuur waarin we ons allicht wel herkennen, twijfelaars als ook wijzelf zijn. Vervolgens het verhaal van de Emmaüsgangers – de ontgoocheling die mensen doormaken: de dromen die stuk slaan op de muren van een ongenadig noodlot. Dat Jezus, na een schijnproces, een onrechtvaardige dood stierf, terwijl zij zo hadden gehoopt. En telkens die onverwachte ommekeer, de doorbraak op het moment dat Jezus na zijn dood opnieuw het woord tot hen richtte. ”Kom hier, Thomas en leg je vinger in de wonde”, en tot de Emmaüsgangers “Hoe onverstandig zijn jullie toch?” En dan de ogen die opengaan. De herkenning. Zo is het ook vandaag. --------------Eerst de ontgoocheling. Terug naar hun vroegere bezigheden. Zo zegt Petrus het: “Ik ga terug vissen”. En die anderen “dan gaan wij mee”. Hun tijd met Jezus is mooi geweest, maar nu blijkt dat ze zich vergist hebben. En opnieuw: zolang ze opgesloten blijven in hun ontgoocheling, bedrukt en verloren, komen ze er niet uit. Er is een nieuwe ontmoeting nodig. Een nieuw woord dat hen de ogen opent en tot inzicht brengt. Gooi het net uit. Maar niet zoals jullie dat gewoon waren. Op een andere manier. De vroegere manier van doen levert niets op. Is niet vruchtbaar. Er is een nieuwe manier van doen nodig. Gedragen, door het woord van Jezus: die brengt een wonderbare opbrengst voort. Ongelooflijk veel vissen: 153. Dat zijn alle vissoorten die in die tijd bekend waren. Niemand valt nog uit de boot. Allen laten zich op sleeptouw nemen door de boodschap van Jezus. Het was op dit woord van Jezus dat een nieuwe gemeenschap ontstond. Mensen gaven zich gewonnen. Ze lieten hun vroegere overtuiging voor wat die was. Petrus sprong in het water. Hij waagde zich aan het avontuur. Hier wordt kerk geboren. Waar mensen zich wagen aan de levensstijl van Jezus. Een avontuur. In het water kun je verdrinken. Dat had Petrus wel eerder ervaren toen de storm woedde op het water. Toen kon hij zich niet toevertrouwen aan het woord van Jezus dat hem toeriep naar hem toe te komen over het water. Nu sprong hij uit eigen initiatief in het water. Symbool voor een beweging in navolging van Jezus. Waar het hem brengen zou was nog helemaal niet duidelijk. Maar het gebaar was dat wel. Het was een ondubbelzinnige keuze. En inderdaad. Kort na Jezus’ dood zien we allerlei gemeenschappen ontstaan. Op verschillende plaatsen. Alle dragen ze het kenmerk van die nieuwe levensstijl. Zo horen we het in de Handelingen van de apostelen. Mensen brengen hun goederen samen om ze te verdelen volgens ieder behoefte. Geen noodlijdende onder hen. Zieken worden genezen dankzij de attente zorg van medemensen. Zo komen her en der gemeenschappen van de grond die de droom van Jezus handen en voeten geven. Het is aanvankelijk geen wereldwijde organisatie. Geen machtig instituut dat invloed wil hebben. Geen kerk die wil meedoen in het spel der groten van deze aarde. Het is veeleer een beweging die verschillende gestalten aanneemt al naargelang de plaats van ontstaan. Een beweging die soepel genoeg is om zich voortdurend aan te passen aan de cultuur en de plaats waar ze wortel schiet. In Rome op zijn Romeins, en in Athene op zijn Atheens, en in Antiochië op zijn Antiocheens. Niet de structuur is het voornaamste. Wél het levensvoorbeeld van Jezus. Hem ervoeren zij als levende presentie in hun midden. Toen die kerk zich later onder staatscontrole liet nemen en tot een sterke organisatie uitgroeide, kwam Petrus in een steeds moeilijker parket terecht. Hij kon niet langer onbevangen in het water springen zoals hij het aanvankelijk deed. Hij diende eerst een mijter op te zetten en een ring aan te doen en een Romeinse mantel, en dat maakte het zwemmen moeilijk. Natuurlijk is een zekere organisatie onvermijdelijk. Maar vandaag hebben we toch de indruk dat het instituut heel zwaar doorweegt, en soms zelfs een doel op zich geworden is. Het bidden om priesterroepingen die zich schikken binnen de richtlijnen van dat instituut is dan ook erg problematisch geworden. Misschien is er meer behoefte aan de verdieping van het priesterschap van heel de gemeenschap. Die weg zijn we nu reeds verschillende decennia ingeslagen. Het is een weg waarin de nood van de geloofsgemeenschap voorop stond. Toegewijde mannen en vrouwen hebben zich die nood aangetrokken. Zij verwierven een eigen statuut binnen de kerkorganisatie. Diep gravende 1 studies van theologen en exegeten over de kwesties van ambten en voorgangers en voorgangsters werden ten overvloede gepubliceerd. Daaruit bleek dat ambten geëvolueerd zijn in de loop van de geschiedenis. Er is geen concrete ambtsvorm die zomaar teruggaat op een woord van Jezus. Het fundamentele gegeven is de geloofsgemeenschap. Dat is de basis. Op die basis wordt het instituut gebouwd. Het is de geleefde geloofsbasis waar kerk van leeft. Niet de toevallige ambtsvormen zoals die heden vorm gekregen hebben. Niet het ambt draagt de kerk, maar de kerk draagt alle ambten (Houtepen). Het is dan ook de bevoegdheid van de kerk om zelf te voorzien in de ambten die aangepast zijn aan deze tijd. Centraal staat steeds de gedeelde geloofsbezieling die voortspruit uit de ontmoeting met de verrezen Christus. Daartoe zijn we hier samen als geloofsgemeenschap. Laten we ons van harte voeden aan zijn woord en zijn tafel om steeds hechter met hem verenigd te worden. Ignace D’hert o.p. 2