Werkstuk Plusgroep In dit document staat beschreven waar een werkstuk aan dient te voldoen. De volgorde waarin je je werkstuk uiteindelijk inlevert, is niet dezelfde volgorde als waarin jij je werkstuk het best kunt maken. Zo begin je met bedenken wat je wilt vertellen in je werkstuk en niet met het maken van de voorpagina. In de bijlage vind je alle informatie over stappen die je beter wel kunt doen maar die niet perse in je werkstuk terug te zien hoeven zijn. Een aantal algemene eisen en tips: Het lettertype moet goed leesbaar zijn, zwart van kleur en mag maximaal grootte 12 hebben. Begin met het maken van een woordspin. Schrijf zoveel mogelijk woorden die te maken hebben met jouw onderwerp op papier. Die woordspin kun je gebruiken voor het bedenken van vragen in je voorwoord en het maken van de hoofdstukken. De woordspin stop je in de bijlage. Sla al je werk goed op op de computer. Sla je werk evt. op verschillende plaatsen op (bv. computer en een stickje) zodat je een computerprobleem kan opvangen. Schrijf direct op waar je je informatie hebt gevonden. Als je een mooie website gevonden hebt, kopieer de link naar je hoofdstuk bronnenopgave. Op de volgende pagina staat een lijst van een verstandige volgorde. Als je die aanhoudt heb je in twee maanden een werkstuk af. Lever je werkstuk op papier in. Controleer goed dat alle informatie die van belang is in je werkstuk verwerkt is. Je wordt beoordeeld op inzet, hoeveelheid relevante informatie en verzorging. Aan het einde van je werkstuk beantwoord je ook een aantal evaluatievragen. Dit kan in het nawoord. De vragen waarop je een antwoord kunt geven zijn: 1. Wat vond je van de smaaklessen? Leuk/niet leuk/…… Waarom? 2. Heb je dingen geleerd die je nog niet wist? Noem voorbeelden. 3. Zou je werk mee willen krijgen om in je eigen groep te maken? Ja/nee Waarom wel/niet? 4. Heb je ideeën voor andere onderwerpen of opdrachten in de plusgroep? 1 Een tijdpad voor het maken van je werkstuk Week 1: 1. Maak een grote woordspin/ mindmap rondom je onderwerp. Zie uitleg hierover op de laatste pagina van dit document. 2. Bedenk vragen aan de hand van je woordspin. 3. Maak het voorwoord. 4. Zoek informatie over je onderwerp. Gebruik hierbij o.a. een woordenboek, een encyclopedie, meerdere informatieboeken uit het documentatiecentrum van school, van de bieb of van thuis en het internet. Zoek in ieder geval de antwoorden op de vragen die je gesteld hebt aan jezelf. (Schrijf direct het gebruikte boek met schrijver op en/of kopieer de link van de website.) Week 2: 5. Typ nu een aantal hoofdstukken in je eigen woorden. Zorg dat je tenminste 2 van je hoofdstukken af hebt. (Je mag het hoofdstuk later altijd weer aanpassen.) Week 3: 6. Zoek meer informatie en plaatjes over je onderwerp. 7. Typ nu een aantal hoofdstukken in je eigen woorden. Zorg dat 3 van je hoofdstukken af is. Week 4: 8. Maak je hoofdstukken af. (maximaal 3 pagina’s) 9. Typ welke informatiebronnen je hebt gebruikt in de bronnenopgave. 10. Lees je werkstuk door en vervang de moeilijke woorden of leg ze uit in de woordverklaringen. (Iedere leerling uit groep zeven moet alles uit je werkstuk kunnen snappen.) Week 5: 11. Schrijf het nawoord, waarbij je terugkomt op wat je in het voorwoord hebt geschreven. In het nawoord beantwoord je ook de evaluatievragen zoals genoemd op pagina 1. 12. Voeg nu eventueel de bijlagen toe. 13. Als je alles wat je in het werkstuk wilt hebben, op de juiste volgorde hebt liggen, maak je de inhoudsopgave. 14. Maak de voorpagina/titelpagina. 15. Bundel het verslag. 16. Lever het in! 2 Voorpagina De voorpagina heeft een aantal eisen: Schrijf in grote letters een duidelijke titel. Plaats een mooie, duidelijke en passende illustratie/foto. Beschrijf wie het werkstuk heeft gemaakt. Beschrijf wanneer het werkstuk ingeleverd werd. Vermeld de schoolnaam. Een voorbeeld van hoe je voorpagina eruit kan zien: Gemaakt door: Har de Werker Basisschool De Tweeklank Ingeleverd: 15 januari 2015 3 Inhoudsopgave Nu ga je vertellen wat er allemaal in je werkstuk staat door de titels van elk hoofdstuk te typen en het paginanummer er achter te zetten. Zorg ervoor dat je een logische volgorde gebruikt. Een voorbeeld van een inhoudsopgave: Naam hoofdstuk paginanummer Voorpagina Inhoudsopgave 1 Voorwoord 2 De geschiedenis 3 Caviarassen 4 Het gedrag 5 De verzorging 6 De huisvesting 7 Het voedsel 8 De zintuigen 9 De vijanden 10 Nawoord 11 Bronnen 13 Bijlage 14 tot en met 18 (NB de bovenstaande paginanummers en hoofdstukken zijn bedacht en kloppen niet met de onderstaande paginanummers) 4 Voorwoord Voordat je aan een werkstuk begint moet je je eerst afvragen wat het doel is van het werkstuk. Dat beschrijf je in het voorwoord. In het voorwoord schrijf je waarom je een onderwerp hebt gekozen, wat je er al van weet, wat je er van hoopt te leren en wat je de lezer hoopt te kunnen vertellen. De laatste twee beschrijf je n.a.v. het stellen van vragen die je over je onderwerp wilt weten. Vooral de vragen die je in je voorwoord zet zijn belangrijk. In je werkstuk ga je namelijk de antwoorden voor die vragen schrijven. Stel open vragen, dat zijn vragen die niet met ja of nee te beantwoorden zijn. Open vragen beginnen met: wie?, wat?, waar?, wanneer? welke? waarom? en hoe? Schrijf je voorwoord in hele, afgemaakte zinnen. Een voorbeeld van een voorwoord: Voorwoord Ik heb voor het onderwerp Cavia gekozen omdat ik er zelf twee heb, het zijn twee vrouwtjes en ze zijn al een jaar oud. Ik weet daardoor ook al veel over de cavia, bijvoorbeeld hoe je ze moet verzorgen en hoe je kan zien of het een vrouwtje of een mannetje is. Ik wil nog meer over de cavia te weten komen, namelijk: Hoe oud kan een cavia worden? Hoeveel soorten cavia´s zijn er? Hoe lang houden mensen al cavia’s? … 5 Een aantal hoofdstukken In je hoofdstukken geef je de informatie die je hebt gevonden in je eigen woorden. De belangrijkste eisen aan een hoofdstuk zijn: Ieder hoofdstuk begint op een nieuwe bladzijde. Type de informatie in je eigen woorden. Dus niet direct overnemen van een site of uit een boek. De informatie is waar; je moet het kunnen controleren. De zinnen kloppen; zorg voor een tekst zonder typefouten en gebruik hele zinnen. De hoofdstukken staan in een logische volgorde. Zorg ervoor dat een willekeurige klasgenoot je werk snapt. Voeg mooi beeldmateriaal (foto’s / tekeningen) toe, maar laat de tekst het belangrijkst zijn. Maak je beeld niet te groot en zorg dat het beeld bij het hoofdstuk past. Beschrijf minstens 3 informatie-hoofdstukken. Waarschijnlijk kan je er wel meer maken. Een voorbeeld van een hoofdstuk: Hoofdstuk 6: Voedsel Hoofdstuk 6: Voedsel Cavia's zijn grote eters en eten de hele dag door. Er moet altijd droogvoer: korrels en nog belangrijker hooi klaarstaan en vers water. Speciaal caviavoer bevat ook de noodzakelijke vitamine C. Kijk altijd op de verpakking naar het vitamine C aantal in het voer. Ook moet dit voer in een luchtdichte bewaardoos worden gehouden omdat anders de vitamine op den duur uit het voer verdwijnt. Een drinkflesje is handiger dan een drinkbakje want cavia's vervuilen hun drinkbakjes snel. Het beste zijn normale (staafjes) korrels. Gemengd voer bevat veel vette zaden die niet zo geschikt zijn in een caviadieet. Bovendien kan de cavia bij een gemengd dieet gaan uitzoeken en belangrijke voedingsstoffen laten liggen. Cavia's zijn grote eters en eten de hele dag door. Er moet altijd droogvoer: korrels en nog belangrijker hooi klaarstaan en vers water. Speciaal caviavoer bevat ook de noodzakelijke vitamine C. Kijk altijd op de verpakking naar het vitamine C aantal in het voer. Ook moet dit voer in een luchtdichte bewaardoos worden gehouden omdat anders de vitamine op den duur uit het voer verdwijnt. Een drinkflesje is handiger dan een drinkbakje want cavia's vervuilen hun drinkbakjes snel. Het beste zijn normale (staafjes) korrels. Gemengd voer bevat veel vette zaden die niet zo geschikt zijn in een caviadieet. Bovendien kan de cavia bij een gemengd dieet gaan uitzoeken en belangrijke voedingsstoffen laten liggen. Droog hooi is een belangrijk voedsel en moet constant aanwezig zijn. Ze vinden dit niet alleen erg lekker om te eten en op te liggen, ook laat het hun tanden minder snel groeien. En de vezels in het hooi zijn onmisbaar voor hun spijsvertering. Stro kan beter niet gebruikt worden omdat het door de harde delen vaak oogletsel veroorzaakt. Zo is de indeling in orde Zo is de verhouding niet in orde 6 Nawoord Het nawoord, ook wel slotwoord genoemd, is het eindhoofdstuk van je werkstuk. Het past helemaal bij je voorwoord. Je gaat namelijk vertellen hoe het is gegaan met het maken van je werkstuk, of je er wat van hebt geleerd en of je antwoord hebt gekregen op alle vragen. Alle punten die in je nawoord komen te staan zijn: Heb je de vragen die je had in het voorwoord beantwoord? Wat ging goed? Wat zou je een volgende keer anders willen doen? Hoe denk je dat de lezer je werkstuk zal vinden? Hoe vond jij het om dit werkstuk te maken? Wat heb je ervan geleerd? Een voorbeeld van een nawoord. Ik ben heel tevreden over mijn werkstuk en ik vond het leuk om dit werkstuk te maken. Ik hoop ook dat de lezer het een interessant werkstuk zal vinden en dat hij of zij na het lezen van mijn werkstuk ook weet hoe hij of zij met een cavia moet omgaan. Ik heb bijna op alle vragen die ik me had gesteld een antwoord gevonden en ik heb dus ook heel veel geleerd. Ik ben vooral tevreden over het informatie zoeken. Ik had wel tien boeken gevonden en daarnaast ben ik ook nog naar de dierenwinkel gegaan. Ik wil de volgende keer wel eerder beginnen met typen want daar had ik veel tijd voor nodig en daardoor was ik maar net op tijd klaar. Bronnenopgave In de bronnenopgave beschrijf je welk(e) boek(en) je gebruikt hebt om informatie te vinden en wie de schrijver is. Niet alleen van boeken moet je opschrijven waar je die gevonden hebt, schrijf hier ook de internetadressen op, of de personen aan wie je vragen hebt gesteld die je hebt gebruikt voor je werkstuk. Je noemt dit ook wel een verantwoording. Een voorbeeld van een bronnenopgave: Voor mijn werkstuk over de cavia heb ik gebruik gemaakt van de websites: www.degrotecavia.nl http://www.poolster.edu.amsterdam.nl/werkstukken/Website%20Elisa/index.html Voor mijn werkstuk heb ik gebruik gemaakt van de volgende boeken: Omgaan met kleine dieren, geschreven door Martin Gaus. Cavia’s, geschreven door N. de Wit Ik heb een interview gehouden met Karin Knabbel van Pet’s Place in Rijnwoude. 7 Bijlagen Soms heb je nog wat extra's gevonden wat je ook bij je werkstuk wilt doen. Bijvoorbeeld een krantenknipsel of een mooie foto. Wanneer het eigenlijk niet bij een hoofdstuk past, maar wel bij het onderwerp van je werkstuk, kan je het in de bijlagen plaatsen. Woordspin / Mindmap Voordat je je werkstuk maakt, maak je eerst een woordspin. Pak hiervoor een A4 en schrijf het onderwerp in het midden van het A4. Om dit woord heen schrijf je woorden die te maken hebben met jouw onderwerp. Ook in Word kun je een woordspin maken. Dit kost iets meer tijd dan een woordspin op papier. Hier een korte uitleg. Ga naar het programma Word. Klik bovenin de balk op het icoontje Tekenen. Onderin komt nu een menu voor het tekenen van objecten. Klik hier op het icoontje Diagram of organigram invoegen. Je komt nu in de Galerie voor diagrammen. Om een woordspin in te voegen: klik op het derde blokje in de eerste rij. Klik daarna op OK. Je krijgt nu een woordspin. Klik in de cirkels om het hoofdwoord en de deelwoorden te typen. Bij de woordspin komt een menu Diagram waarmee je nog extra cirkels kunt invoegen. Voor het invoegen van een extra cirkel: klik op Vorm invoegen in het menu Diagram. Extra’s in een werkstuk Je kunt altijd meer informatie in een werkstuk toevoegen dan van je gevraagd wordt. Bv. Zoek iemand die verstand heeft van jouw onderwerp en houd een interview. Vraag een informatiepakket aan bij een instantie die verstand heeft van jouw onderwerp of ga naar een museum of tentoonstelling over jouw onderwerp. Dit kan je toevoegen als een extra hoofdstuk. Heel veel succes met het maken van je werkstuk! 8