Taal Blok 7 - Jozefschool Hillegom

advertisement
Samenvatting blok 7 TAAL
het gewas
de globe
de handpalm
de illustratie
het kunstwerk
opklaren
stampvol
de uitrusting
de wenteltrap
wieden
de actrice
de chaos
de cursus
de nieuweling
onderdrukken
de schrijfster
uit alle macht
vakkundig
verplicht
volmaakt
de basstem
kliederen
de presentatie
privé
stamelen
teder
tenger
tieren
treuzelen
uitgestorven
groep 7
planten die op het land groeien
een wereldbol op een standaard
binnenkant van je hand
een tekening of plaatje
iets wat is gemaakt door een kunstenaar
het wordt beter weer
helemaal vol
spullen die je nodig hebt om bijv. te vissen
een trap die draait
plantjes uit de grond halen die je er niet wilt
een vrouw die meedoet in een film
rommel, een zooitje
lessen, meestal over een onderwerp
iemand die ergens voor het eerst komt
de baas spelen, mensen laten doen wat jij wilt
iemand die boeken of gedichten schrijft
zo goed als je kunt
als je goed bent in je vak
iets dat moet
perfect, ideaal
een zware stem
knoeien, morsen
iets vertellen over een onderwerp
alleen voor jezelf
niet uit je woorden komen
lief en zacht
smal en mager
tekeergaan omdat je kwaad bent
langzaam doen, terwijl het ook snel kan
als een plant of dier niet meer leeft
Interpunctie
Een komma gebruik je tussen twee zinnen of tussen de delen van een opsomming.
Een puntkomma gebruik je tussen twee zinnen die bij elkaar horen, de nieuwe zin begint dan
niet met een hoofdletter. Je kan ook gewoon een punt zetten. Dan begint de nieuwe zin wel
met een hoofdletter. Een puntkomma wordt ook gebruikt bij een puntsgewijze opsomming.
Alleen eindigt het laatste deel van de opsomming met een punt.
Een dubbele punt gebruik je vóór een opsomming, vóór een verklaring en vóór de directe rede.
Aanhalingstekens gebruik je als een zin in de directe rede staat.
Een opsomming herken je aan woorden als en, ook, bovendien, eveneens en tevens.
Improviseren
Bij een improvisatie vertel je iets over een onderwerp zonder dat je dat hebt voorbereid. Dat
noem je improviseren. Je vertelt dan wat je op dat moment weet. Je maakt als het ware een
woordweb in je hoofd.
Bepalingen
Je zoekt in een zin eerst het onderwerp en het gezegde. Daarna het lijdend voorwerp en het
meewerkend voorwerp. Wat overblijft noem je bepalingen. Een bepaling zegt iets over hoe,
waar, wanneer of waarmee.
Bepalingen geven antwoord op vragen als: hoe gebeurt het, waar gebeurt het, wanneer gebeurt
het, waarmee gebeurt het?
In een zin kunnen meerdere bepalingen staan.
Oorzaak en gevolg
In een tekst kan sprake zijn van een oorzaak (of reden) en een gevolg. De oorzaak (of reden) is
datgene waardoor of waarom iets gebeurt. Wat daarna gebeurt is het gevolg. Een tekst met
oorzaak en gevolg herken je aan woorden als doordat, daardoor, hierdoor, daarom, omdat,
want.
Notities
Tijdens het luisteren kun je notities maken. Je schrijft dan belangrijke informatie in het kort op.
Bijv. met trefwoorden, korte zinnen of afkortingen. Aan de hand van je notities kun je vragen
stellen. Ook kun je aan de hand van notities een verslag schrijven over wat er is vertelt.
Woorden onthouden
Soms kan het helpen om een illustratie te maken om woorden te onthouden. Schrijf er bij wat
er te zien in.
Soms kun je woorden onthouden door er een tekst over te schrijven, bijv. een verhaaltekst, een
weettekst, een verslagtekst of een brief of e-mail.
Spreekbeurt
In een spreekbeurt vertel je over een bepaald onderwerp. Je laat ook dingen zien.
Kies een onderwerp, maak een woordweb, wat hoort bij elkaar, maak een indeling, wat ga je
vertellen en laten zien.
In een verhaal kan sprake zijn van een probleem en een oplossing. Die herken je aan woorden
als probleem, kwestie, punt, lastig, oplossing, idee, voorstel en mogelijkheid.
Download