Christen Gemeenten van God [184] De woorden Gods [184] (Uitgave 1.0) Sommige groepen volgen de rabbinale kalender en de daarmee verbonden data voor de jaarlijkse Heilige Dagen in de Bijbel omdat Herbert Armstrong besloot dat alleen de Joden het gezag hadden om deze data vast te stellen. Dit besluit was het gevolg van zijn onmogelijkheid om enige grondslag voor de kalender in de Bijbel te vinden en door de verwijzing van Paulus in Romeinen naar de Joden als de bewaarders van “de woorden Gods”, waarvan hij aannam dat hieronder ook de kalender viel. Dit artikel onderzoekt deze “woorden Gods”. Christian Churches of God P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA E-mail: [email protected] (Copyright 1996 Wade Cox) Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden. Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina: http://www.logon.org and http://www.ccg.org Pagina 2 De woorden Gods [184] De woorden Gods [184] Dit is een vertaling van het Engelstalige artikel “The Oracles of God”. In het Nederlands wordt voor deze uitdrukking onder andere “De woorden Gods”, “de leer van God”, “de Godsspraken” en “De (heilige) uitspraken Gods” gebruikt. Het zijn allemaal verschillende vertalingen van het Griekse woord SGD 3051 “logion”. Oracle komt in het Hebreeuws voor als dabar SHD 1687 en heeft verschillende betekenissen zoals woord Gods, aanspreekplaats of achterzaal, als heilige der heiligen. Het woord Godsspraak komt verschillende malen voor in het Oude Testament als een profetie tegen de verschillende volkeren (veelvuldig in Jesaja) Voor een beter begrip worden hieronder de verschillende betekenissen van het Nederlandse woord orakel gegeven volgens Van Dalen’s Groot Nederlands Woordenboek: orakel: (1) door priesters onder goddelijke inspiratie gegeven uitspraak aangaande een bep. kwestie, m. n. in de oudheid in bep. heiligdommen. (2) plaats, heiligdom waar uitspraken als onder 1 gedaan worden. (3) persoon die uitspreekt wat de godheid hem ingeeft. (4) iem. Wiens uitspraken wijs zijn; persoon naar wie men luistert, aan wiens uitspraken men houdt, die tot richtsnoer of vraagbaak dient. (5) goddelijke uitspraak of openbaring. (6) wat als onomstotelijke waarheid geldt. ***** God verkoos om tot de mensheid te spreken door middel van Zijn dienstknechten. De bestaande reeks openbaringen liep vanaf Adam over de aartsvaders naar Noach en vervolgens naar Abraham, Izaäk en Jakob. God verkoos om een volk te nemen dat Hij door Zijn wetten kon heiligen en waardoor Zijn Heilsplan geopenbaard zou worden. De ordening werd geopenbaard en gevolgd door geloof (Hebreeën 11:1-40). De ouden werd een goed getuigenis gegeven door dit geloof (= vertrouwen) (Hebreeën 11:2). Door het geloof werd Abels offer beter bevonden dan Kaïns offer. Henoch werd weggenomen zodat hij de dood niet zag omdat hij Gode welgevallig was (Hebreeën 11:5). God ging met de aartsvaders om door geloof en vestigde Zijn wetten door Mozes, die behouden werd omdat zijn ouders het bevel des konings niet hadden gevreesd (Hebreeën 11:23). Door het geloof heeft Mozes gekozen om niet door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter, maar liever met Gods volk kwaad verdragen. Hij heeft Egypte verlaten en is standvastig gebleven, ziende Gods onzienlijke Boodschapper. Door het geloof zijn het volk en de vreemdelingen met hen door de Rode Zee gegaan, terwijl anderen verzwolgen werden. Door het geloof zijn zij het beloofde land binnen getrokken. Door het geloof werden zij geholpen door Rachab, de hoer, die niet met de ongehoorzamen is omgekomen (Hebreeën 11:29-30). Door het geloof hebben richteren en profeten koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling van beloften verkregen, muilen van leeuwen dichtgesnoerd, de kracht van vuur gedoofd, aan het zwaard ontkomen, in zwakheid kracht ontvangen, in de oorlog sterk geworden en vijandige legers doen afdeinzen. Vrouwen hebben haar doden uit de opstanding terugontvangen, anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben. Anderen hebben hoon en geselslagen verduurd, boeien en gevangenschap. Zij zijn gestenigd, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord, rondgezworven in dierenvachten onder ontbering, verdrukking en mishandeling. Zij hebben rondgedoold door woestijnen, en gebergten, in spelonken en de holen der aarde. De wereld was hunner niet waardig. Hebreeën 11:39-40 Deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen omdat God iets beters met ons voorhad, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen. God heeft door aartsvaders en profeten gesproken en heeft Zijn wet, geboden en heilsplan aan hen gegeven, maar zij hebben De woorden Gods [184] niet de belofte ontvangen, en alleen door en met ons konden zij tot volmaaktheid komen. De vervolmaking van de aartsvaders en de profeten was aan de Gemeente gegeven, omdat aan de Gemeente de Heilige Geest en het toezicht op de Gemeente en de mensen gegeven was. De Schriften, en zo ook de wet, zijn de woorden Gods. De woorden werden aan Gods volk gegeven door de profeten en die profeten waren van Israël. Het einde van de eerste fase van Gods woorden gebeurde bij de profeten Ezra en Nehemia. Het Oude Testament werd met deze mensen afgesloten. God bleef zwijgen sinds deze eindfase van de Oudtestamentische openbaring totdat Hij weer sprak door Zijn dienende geesten met Zacharias, de vader van Johannes de Doper (Lukas 1:5-30). God heeft door Zijn dienstknecht Daniël gesproken over de gezalfden voor het bouwen van de tempel. De profetie in Daniël 9:25 is verkeerd vertaald in de King James en de Statenvertaling, door naar de Messias te verwijzen als de gezalfde, en de tekst wordt hierdoor onduidelijk. De tekst verwijst in feite naar twee gezalfden; één aan het einde van de zeven jaarweken en de ander aan het einde van tweeënzestig jaarweken. De tijd verwijst naar de bouw van de Tempel en naar het einde ervan als Gods werktuig. Daniël 9:25-27 zegt: Daniël 9:25-27 25 Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden. 26 En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. 27 En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. (NBG) Let op dat de juiste tekst hier verwijst naar zeven jaarweken sinds het bevel om de Tempel te bouwen tot aan de gezalfde. Deze gezalfde, wat de betekenis is van het woord Pagina 3 Messias, wordt daarom wel gezien als Jezus Christus (Christus is de Griekse vorm van Messias, en betekent gezalfde), maar is in feite Nehemia. Hij wordt in de Joodse geschiedenis gezien als de tweede Mozes. Hij herstelde de wet en het getuigenis. Hij voltooide de canon en zijn werk is het laatste van het Oude Testament. De tijd van de herbouw begint niet met de regering van Darius I of Darius Hystaspes maar van Darius II. Artaxerxes I deed de bouw van de Tempel ophouden (Ezra 4:23-24). De herbouw begon in het tweede jaar van de regering van Darius II (Ezra 4:24 tot 6:12). De Tempel werd voltooid in het zesde jaar van zijn regering (Ezra 6:13-15). Zeven jaarweken sinds het decreet van de koning brengen u naar het jaar van de wegzending van Nehemia door Artaxerxes II (niet Artaxerxes I zoals gewoonlijk onderwezen wordt). Deze periode zag het einde van de Oudtestamentische canon in deze volgorde van de bouw van de Tempel. Dit was het herstel van de wet onder de laatste Oudtestamentische profeet van God. Hij was de laatste gezalfde van de Oudtestamentische ordening. De volgorde van de bouw en de geschiedenis worden behandeld in het artikel Het teken van Jona en de Geschiedenis van de Wederopbouw van de Tempel [13]. De volgende gezalfde in Daniël 9:25-27, verwijst naar de gezalfde na tweeënzestig jaarweken. Zeven jaarweken plus tweeënzestig jaarweken zijn in totaal negenenzestig jaarweken. Deze periode eindigt in 63 CE. De gezalfde die afgesneden werd was Jacobus, de opziener van Jeruzalem en broer van Jezus Christus. Hij werd in 63 CE gemarteld voor het geloof en vanaf dit jaar begint de laatste jaarweek, die leidde tot de verwoesting van de fysieke Tempel. Het einde van de zeventig jaarweken viel samen met de veertig jaar die toegekend waren voor het berouw van Juda. De natie bekeerde zich niet en in feite hielden in deze laatste jaarweek de Hogepriesters straatgevechten om de macht te Pagina 4 behouden en het systeem was door en door verdorven. Vanaf 63 CE verliet de Gemeente Jeruzalem naar Pella en verder. Het priesterschap en de natie waren door en door verdorven en God begon de natie/stam Juda te verdelgen en in ballingschap te sturen. Vanaf 1 Nisan 70 CE werd Jeruzalem belegerd en omstreeks 1 Nisan 71 CE werden de Tempel en de stad verwoest. Deze verwoesting begon precies veertig jaar na de dood van Christus in 30 CE. Deze periode is, volgens het principe van een dag voor een jaar, gelijk aan de waarschuwing aan Nineve. Nineve bekeerde zich en Juda bekeerde zich niet. Christus zei dat de mannen van Nineve in de opstanding zouden opstaan en Juda veroordelen, omdat iemand meer dan Jona naar hen gezonden was, en zij zich niet bekeerden. (Matteüs 12:38-41). De betekenis van het teken van Jona en de bediening van Christus is op een jaar voor een dag beginsel. Deze verhouding wordt onduidelijk gemaakt door de valse leer dat de bediening van Messias drie-en-een-half jaar duurde, gebaseerd op een volledig onbegrip van Daniël 9:25-27. De theologie van de gehalveerde week is ook een valse profetie, die geen grond in de geschiedenis vindt, of op feiten gebaseerd is. De zeventig jaarweken begonnen bij het decreet van Darius tot aan de verwoesting van de Tempel in 70 CE. Het heeft betrekking op de sluiting van de canon en het herstel onder de gezalfde, Nehemia, en het einde van de genadetijd van de fysieke Tempel en van de natie Juda aan het einde van de periode 63-70 CE. Juda werd verwijderd in ballingschap en hun gezag werd weggenomen. De periode van zeventig jaarweken van 63 CE tot 70 CE wordt ook weerspiegeld in de val van de naties in het laatst der dagen. Dit aspect wordt ontleend aan de val van Jericho (zie De val van Jericho [142]) en zal in een later artikel uitgelegd worden. De gevolgtrekkingen worden ook gevonden in het teken van Jona en de zeventig jaarweken. Dit teken of profetie is nogal verreikend. Zij tastte het hele idee over gezag aan, zoals het van toepassing was op het priesterschap en op de naties Israël en Juda. De overdracht van gezag was volledig en, zoals wij zullen zien, werd De woorden Gods [184] het overgebracht van de natie Israël naar de Gemeente. Daarom ondersteunen de rabbinale autoriteiten de valse leer van de zeventig jaarweken uit de verkeerde vertaling van Daniël 9:25-27, door zelfs de valse leer aan te nemen in het verslag van de bouw van de Tempel, ondanks de duidelijke aanwijzing van Ezra. I Esdras werd klaarblijkelijk geschreven om deze valse uitleg te ondersteunen, maar werd nooit in de canon opgenomen. Juda wist dat de valse leer het ware teken van Jona verborg en het feit dat aan hen een profeet van God gezonden was; in feite de grootste boodschapper die God zou hebben kunnen zenden. Zij vermoordden hem en werden voor dit feit verdelgd. Of Juda aanvaardde, of Christus de Messias was of niet, is onbelangrijk vergeleken met het feit, dat hij een profeet van God was en de tijd, die de bediening duurde van Johannes de Doper en Christus, die optraden als de twee getuigen tegen Juda, was op een jaar voor een dag basis gelijk met die van Jona. De tijd van bekering die aan Juda gegeven werd was dezelfde als aan Nineve op een jaar voor een dag basis. De priesters en de natie bekeerden zich niet en zij werden daarom verdelgd. De ware geschiedenis van de wederopbouw en de zeventig weken bewijst dit feit en zij zijn zonder verontschuldiging. Het komt het Judaïsme en de drieënig Christendom van pas om de werkelijke feiten in deze zaak te verbergen door middel van valse voorstelling van feiten. De Gemeente Gods heeft in recente jaren nog valse profetie geholpen en aangemoedigd, ondanks de duidelijke woorden in de Schrift en de waarheid verdraaid, en daardoor de mogelijke bekering van Juda en Israël belemmerd. Het gezag van Israël Jezus Christus gaf de wet aan Mozes op Sinai (zie Pinksteren op Sinai [115]). Door de wet te geven vestigde hij ook een regering in Israël. Dit werd uitgevoerd door een raad van zeventig, genaamd de Raad der Oudsten of het Sanhedrin. Voorheen waren er al oudsten in Israël aanwezig geweest in de tijd van Egypte. (Exodus 3:16-18; 4:29; 12:21; 17:5-6). De woorden Gods [184] Israël oefende voor het eerst rechtspraak uit, toen het tijdens de Exodus gevestigd werd. Jethro de priester van Midian en Mozes’ schoonvader offerde voor de oudsten en Mozes hield de volgende dag rechtspraak. Jethro gaf toen aan Mozes de raad om de rechtspraak over te dragen aan ondergeschikten. Dit werd gedaan door de oudsten. De raad der oudsten hield in ieder geval vanaf die dag rechtspraak in Israël als het Sanhedrin. De oudsten waren vergaderd als een raad van zeventig volgens Exodus 24:1, 9. De zeventig werden vergezeld door Nathan en Abihu en waren in feite tweeënzeventig. Dit aantal bleef ongewijzigd in Israël. De zeventig werden de zeventig genoemd, maar er waren in werkelijkheid meer. Traditioneel wordt het aantal als eenenzeventig beschouwd, maar wij zien uit Exodus en ook uit Lukas 10:1, 17 dat het er [twee en] zeventig waren of hebdomèkonta [duo] uit de Griekse tekst. Exodus 24:1-18 1 Tot Mozes zeide Hij: Klim op tot de HERE, gij en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël en buigt u van verre neder. 2 Maar Mozes zal alleen tot de HERE naderen, zij echter zullen niet naderen, en het volk zal niet met hem opklimmen. 3 Toen kwam Mozes en deelde het volk al de woorden des HEREN en al de verordeningen mee, en het gehele volk antwoordde eenstemmig: Al de woorden, die de HERE gesproken heeft, zullen wij doen. 4 En Mozes schreef al de woorden des HEREN op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg, met twaalf opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël. 5 Toen zond hij de jongelingen der Israëlieten heen, en zij brachten brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor de HERE. 6 Daarop nam Mozes de helft van het bloed en deed het in bekkens, en de andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar. 7 Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen. 8 Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woorden. 9 En Mozes klom op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël. 10 En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in klaarheid. 11 Maar tot de vooraanstaanden der Israëlieten strekte Hij zijn hand niet uit; zij aanschouwden God en zij aten en dronken. 12 De HERE zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen tafelen Pagina 5 geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen. 13 Toen stond Mozes op met zijn dienaar Jozua, en Mozes besteeg de berg Gods. 14 Maar tot de oudsten zeide hij: Wacht hier op ons, totdat wij bij u terugkeren; Aäron en Chur zijn immers bij u, wie zaken heeft, moet zich tot hen wenden. 15 Daarop besteeg Mozes de berg, en de wolk bedekte de berg. 16 De heerlijkheid des HEREN rustte op de berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen lang; op de zevende dag riep Hij tot Mozes midden uit de wolk. 17 De verschijning van de heerlijkheid des HEREN was als verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten. 18 Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg veertig dagen en veertig nachten. (NBG) Dus de zeventig oudsten waren al ingesteld vóór de wetgeving zodat zij rechtspraak konden uitoefenen met Mozes. Zij deden dit met Mozes in de zaak van Korach, Datan en Abiram (Numeri. 16:25). Mozes was toen al de wet van Sinai gegeven. Dus het gezag van de woorden Gods werd gevestigd in Israël en zij werden als hoeders erover aangesteld. De oudsten van Israël waren verantwoordelijk voor het opleggen van handen op de stier ter verzoening als zondoffer voor de heiliging van de vergadering van de overtreding van de wet (Leviticus 4:13-21). Deze handeling beeldde uit, dat de verantwoordelijkheid van de wet op de zeventig rustte, ook al kon alleen de Hogepriester het heiligdom binnengaan. De zeventig waren ook verantwoordelijk voor en deel van de heiliging van het priesterschap (Leviticus. 9:1 e.v.) De oudsten werd de Geest des Heren gegeven, die aan Mozes gegeven was, en die Geest die Mozes heiligde werd ook gebruikt om hen apart te zetten in de dienst van God. Numeri 11:16-17 16 Toen zeide de HERE tot Mozes: Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen. 17 Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last zullen dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen. (NBG) Wij zien dat hierbij ook tweeënzeventig betrokken waren waarbij twee, Eldad en Pagina 6 Medad, buiten de tent der samenkomst maar in de legerplaats profeteerden. Zo gaf de Here de symboliek van de tweeënzeventig aan Israël en liet Hij zien, dat Hij twee voor Zich apart zette als profeten. De zeventig werden echter altijd gezien als tweeënzeventig uit deze vroege voorbeelden. Bovendien stamde de grondslag voor het gezag af van de raad zoals wij hierboven gezien hebben. Dit is ook het geval met de Hemelse Raad uit de Psalmen. De aardse tabernakel was een schaduw van de hemelse (Hebreeën 8:5). Numeri 11:24-26 24 Toen Mozes naar buiten was gekomen, sprak hij de woorden des HEREN tot het volk; daarop vergaderde hij zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen rondom de tent. 25 Toen daalde de HERE in de wolk neder en sprak tot hem, en Hij nam een deel van de Geest die op hem was, en legde dat op de zeventig mannen, op de oudsten; toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij, doch daarna niet meer. 26 Twee mannen nu waren in de legerplaats achtergebleven; de een heette Eldad, en de ander Medad. Toen nu de Geest op hen rustte — zij behoorden tot de opgeschrevenen, maar waren niet naar de tent gegaan — profeteerden zij in de legerplaats. (NBG) Dus het gezag van Mozes berustte in de Heilige Geest en werd gedeeld met de raad van zeventig. Samen met Mozes en de Hogepriester waren zij vertegenwoordigers van God en Christus als de Hogepriester met de Raad van de Elohim tot rechtspraak in de hemelen. Dit was ook een schaduw van de relatie die met Christus en de Gemeente zou komen. De Gemeente werd het middel dat behoud zou geven, omdat, zoals wij gezien hebben, de aartsvaders en de profeten geen behoud door geloof zullen krijgen zonder ons. Dus het gezag van de Gemeente is de kracht van God in de Heilige Geest die aan de Gemeente gegeven is door Messias in de naam van God door de wijding van de zeventig (Lukas 10:1, 17). Het gezag van de Gemeente Het delen van de Geest zoals wij hierboven gezien hebben voor het Sanhedrin is een afspiegeling van de verhouding van de Gemeente en Jezus Christus tot God. De Geest die op Christus rustte, werd aan de uitverkorenen gegeven, die gewijd werden en De woorden Gods [184] apart gezet als de zeventig volgens Lukas 10:1, 17. 1 Lukas 10:1-20 Daarna wees de Here nog [tweeën]zeventig aan en Hij zond hen twee aan twee voor Zich uit naar alle steden en plaatsen, waar Hij zelf komen zou, 2 En Hij zeide tot hen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom tot de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst. 3 Gaat heen, zie, Ik zend u als lammeren midden onder de wolven. 4 Draagt geen beurs of reiszak of sandalen, en groet niemand onderweg. 5 Welk huis gij ook binnentreedt, zegt eerst: Vrede zij dezen huize. 6 En indien daar een zoon des vredes is, dan zal uw vrede op hem rusten, maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren. 7 Blijft in dát huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere. 8 En als gij in een stad komt, waar men u ontvangt, eet wat u wordt voorgezet, 9 en geneest de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen. 10 Maar als gij in een stad komt, waar men u niet ontvangt, gaat naar buiten op haar straten en zegt: 11 Ook het stof van uw stad, dat aan onze voeten kleeft, wissen wij af tegen u; doch weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabijgekomen is. 12 Ik zeg u, dat het voor Sodom in die dag draaglijker zal zijn dan voor die stad. 13 Wee u, Chorazin, wee u, Betsaïda, want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij, in zak en as gezeten, zich bekeerd hebben. 14 Doch het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in het oordeel dan voor u. 15 En gij Kafarnaüm, zult gij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij nederdalen. 16 Wie naar u hoort, hoort naar Mij; en wie u verwerpt, verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, verwerpt Hem, die Mij gezonden heeft. 17 En de [tweeën]zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam. 18 En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. 19 Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. 20 Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen. (NBG) Deze [tweeën]zeventig werden in de Gemeente geplaatst, zodat er tweeduizend jaar lang ieder jaar een raad uitgenomen kon worden tot aan de laatste der dagen en met de profeten 144.000 telden (zie het artikel De oogsten van God, de offers van de Nieuwe Maan en de 144.000 [120]). De Heilige Geest is die kracht die maakt dat alle uitverkorenen zonen Gods worden en één met de hemelse Heerscharen als de zonen Gods (zie Van De woorden Gods [184] dezelfde natuur als de Vader [81] en Over onsterfelijkheid [165]). De zeventig hadden door deze kracht gezag over de boze geesten en over de wereldse systemen ten aanzien van het Koninkrijk Gods. De woorden Gods werden dus aan de gemeente toevertrouwd door deze overdracht van gezag. Deze handeling van Christus door de zeventig te wijden was van groot profetisch belang en de overdracht van macht. De werkelijke overdracht ligt besloten in het teken van Jona. Juda en het priesterlijke gezag werden in een tijdsbestek van veertig jaar volledig weggenomen van 30-70 CE. Deze overdracht van macht en gezag wordt ook gezien in het voorbeeld van de zeven zonen van Skevas, de overpriester. Dit voorbeeld is opgetekend om aan te tonen dat het gezag van de Gemeente, dat Juda en Levi hadden, overgedragen was tot het hoogste niveau. 11 Handelingen 19:11-17 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, 12 zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren. 13 En ook enige van de rondreizende joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt. 14 Het waren nu zeven zonen van Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden. 15 Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? 16 En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten. 17 En dit werd bekend aan allen, Joden en Grieken, die te Efeze woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam van de Here Jezus werd groot gemaakt; (NBG) De werkelijke overdracht van macht was sinds de wijding. Juda werd echter veertig jaar de tijd gegeven voor berouw, maar kende geen berouw. Wat zou nu gebeurd zijn, als Juda wel berouw getoond had? Het antwoord is eenvoudig. Zij zouden dan deel uitgemaakt hebben in het verdere beheer van de woorden Gods en het priesterschap zou dan uitgebreid zijn met Levi, zoals geprofeteerd is, wanneer zij zich bekeren aan het einde der tijden. De woorden Gods waren overgedragen aan de Gemeente, zoals wij zien uit de opmerkingen Pagina 7 van de apostelen. De godsspraken waren ondergebracht bij Juda tot aan de Gemeente. Dit feit wordt door Paulus erkend in zijn verklaring over de woorden Gods. De aanhalingen in het Nieuwtestamentische Grieks staan in het meervoud (zoals wij zien in Handelingen 7:38; Romeinen 3:2; Hebreeën 5:12; en 1 Petrus 4:11; vergelijk Aristeas 177; Philo, Legatio aan Caius 31). De Oudtestamentische aanhalingen komen vijftien maal voor in het enkelvoud dabar, wat woord Gods betekent en daarom ook Heilige der Heiligen, want het woord van Yahovah werd daar gehoord. De eerste maal dat woord Gods of dabar voorkomt is in 2Samuel 16:23 (de andere malen 1Koningen 6:5, 16, 19, 20, 22, 23, 31; 8:6, 8; 2Kronieken 3:16; 4:20; 5:7, 9; en Psalm 28:2). Uit de eerste tekst zien wij dat profetie erin betrokken is en wij weten dat profetie ophield vanaf Nehemia tot aan Messias en de laatste profetie aangaande Messias werd uitgesproken door de Hogepriester aangaande zijn dood in dat jaar. Na de dood van Messias is er geen bewijs dat God nog middels Juda sprak, behalve als deel van de Gemeente. Dabar (oracle Eng.) als achterzaal (NBG) wordt apart genoemd met betrekking tot de Tempel in 1Koningen 6:5. De vertrekken waren zowel rondom de Tempel als de achterzaal gebouwd. Het blijkt hieruit dat het Heilige der Heiligen beschreven wordt als dabar en in het Engels als oracle of het Woord Gods (in het bijzonder 1Koningen 6:16, 19, 20). Zoals wij zien, komt dit voort, uit het feit, dat de Wet daar bewaard werd en God Zichzelf daar door profetie openbaarde. Het was een kubus van twintig el (vergelijk 1Koningen 6:20). Dit wordt in het Nieuwe Testament naos genoemd, wat in het bijzonder verwijst naar de Gemeente, waarvan wij de naos zijn. 17 1 Korinthiërs 3:17 Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig! (NBG) De Gemeente is dus de naos of Heilige der Heiligen en daarom het woord Gods. Het woord Gods werd de Gemeente op Pinksteren Pagina 8 30 CE. Aldus kunnen wij zien, wat Paulus bedoelde met woorden Gods in een breder en juister verband. Stefanus had gezegd, dat de woorden Gods door de engel die de wet aan hen op Sinai gegeven had, aan Mozes en aan de vaderen toevertrouwd waren om ze aan hen te geven. Wij weten dat de persoon die met Mozes sprak Christus was volgens zijn eigen getuigenis (Johannes 8:58). Hij vertrouwde de woorden Gods toe aan de oudsten van Israël en niet in het bijzonder aan Juda. Juda beërfde deze woorden alleen door Israëls ballingschap en de wederoprichting onder Nehemia. In deze zin zien wij de bijzondere betekenis van het commentaar van Paulus in Romeinen 3:2. Romeinen 3:1-3 1 Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Wat voor nut heeft het besneden te zijn? 2 Velerlei, in ieder opzicht. En wel in de eerste plaats dit, dat hun de godsspraken werden toevertrouwd. 3 Gij zegt dat sommigen van hen ontrouw zijn geworden? Dan vraag ik u: kan hun ontrouw Gods trouw teniet doen? (Willibrord Vert.) Juda was ook in politieke partijen verdeeld. Zij legden de woorden Gods verschillend uit. De Farizeeërs en Saduceeën namen om toerbeurt de zetel van Mozes in en men moest hen gehoorzamen, wanneer zij dit deden (Matteüs 23:2). De Samaritanen, evenals de Saduceeën verwierpen de uitleg van de Wet door de Farizeeërs in de vaststelling van de kalender. Vaak werd de Nieuwe Maan op onjuiste wijze uitgelegd en de Samaritanen ontstaken hun eigen vuren op de eerdere juiste dagen. Niet alleen met de Joden maar ook met Israël was het verbond gesloten. Juda kreeg slechts de hoede over de godsspraken voor een beperkte tijd. Paulus zegt hier niet dat zij nog enig gezag hadden. Hij verwees alleen naar hun status en misschien hun toekomstige bekering door Gods blijvende trouw. Deze zienswijze wordt verder onderbouwd door andere verwijzingen naar de woorden Gods als overgedragen naar de Gemeente. De Gemeente is de leraar van de woorden Gods. Die taak ligt niet langer meer bij Juda. Hebreeën 5:5-14 5 Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt; 6 zoals Hij ook op een andere plaats De woorden Gods [184] spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. 7 Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst, 8 en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, 9 en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden, 10 door God aangesproken als hogepriester naar de ordening van Melchisedek. 11 Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden in het horen. 12 Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig (en) geen vaste spijs. 13 Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. 14 Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad. (NBG) Openbaring was alleen aan de Gemeente toevertrouwd, door God aan Jezus Christus en opgetekend door Johannes. Alleen de Gemeente is hier verantwoordelijk voor. Velen hebben getracht om Openbaring uit de Bijbel te schrappen (zie De Bijbel [184]). De Joden aanvaarden dit helemaal niet en daarom kunnen zij niet meer gezient worden dat de woorden Gods hen nog langer toevertrouwd zijn. De Gemeente heeft de woorden ontvangen als deel van een ander priesterschap, dat teruggaat op onze Hogepriester. Christus verheerlijkte zichzelf niet om Hogepriester gemaakt te worden maar veeleer tijdens zijn dagen in het vlees (dat is toen hij mens werd) heeft hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die hem uit de dood kon redden, namelijk God, en God hoorde Hem. Hoewel hij zoon was, leerde hij gehoorzaamheid door hetgeen hij geleden heeft en werd Hogepriester naar de ordening van Melchisedek. Een Hogepriester is per definitie uit een ordening van priesters. Het priesterschap werd aan de uitverkorenen gegeven zoals ook Christus die bekleedt, zonder begin van dagen of einde van jaren, zonder geslacht van vader of moeder, koningen en priesters gemaakt voor eeuwig.(Hebreeën 7:3;Openbaring 5:10). Openbaring 5:9-10 9 En zij zongen een nieuw De woorden Gods [184] gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde. (NBG) De Staten Vertaling geeft deze verzen niet juist weer, waardoor dit feit verborgen blijft. Christus als Hogepriester heeft noodzakelijkerwijs een orde van priesters nodig en aan dit priesterschap is de verantwoordelijkheid gegeven voor de zorg en het onderwijs van de woorden Gods. Hebreeën 5:12-14 12 Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig (en) geen vaste spijs. 13 Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. 14 Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad. (NBG) 1 Petrus 4:11 11 Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid. Amen. (NBG Vert.) De woorden Gods zijn overgeleverd aan de Gemeente en ook als zodanig begrepen door Paulus, de mogelijke schrijver van Hebreeën, die, het gezag hiervoor had en ook door Petrus. Dus op het gezag van Christus en zoals getuigd door de apostelen Petrus en Paulus zien wij de overdracht van de verantwoordelijkheid naar de Gemeente. Valse beweringen over de woorden Gods Er zijn een aantal onjuiste beweringen gedaan, als zouden de woorden Gods bij Juda berusten. Deze beweringen worden doorgaans gemaakt door mensen die het gebruik van de Hillel kalender trachten te rechtvaardigen voor het houden van de Heilige Dagen, zoals die in het Oude Testament genoemd worden. Omdat de meerderheid van het Christendom niet deze feesten houdt, ontstaat dit argument niet onder hen. In feite zou de bewering, dat de Joden verantwoordelijk zijn voor de woorden Gods, als lachwekkend afgedaan worden, omdat het Pagina 9 Nieuwe Testament niet door Juda erkend wordt en daarom ook niet als deel van de Schriften. Omdat deze veronderstelling voor enig nadenkend Christen niet serieus genomen wordt, wordt hier niet verder op ingegaan. Judaïsten in de Gemeenten van God daarentegen gebruiken een reeks valse voorwendselen om de Hillel kalender te rechtvaardigen, die op zichzelf geen deel vormt van de woorden Gods en vastgesteld werd vanaf 358 CE, duidelijk na de wegname van het Joodse gezag. Daarom werd de Hillel methode voor het vaststellen van Nisan voor het Paasfeest nooit door de meerderheid van het Christendom aanvaard, omdat de gebruikelijke methode al eeuwen bekend was vóór Hillel II, en deze latere rabbinale bepalingen werden als onjuist en onbelangrijk beschouwd. Het vaststellen van de canon van het Oude Testament Een andere onjuiste bewering is dat de canon van het Oude Testament niet eerder vastgesteld was dan de conferenties van Jamnia. Dit standpunt wordt naar voren gebracht door Joden of Judaïserende Christenen als bewijs voor de bewering dat het gezag voor het vaststellen van de Bijbel nog bestond na de verstrooiing. Jamnia of Yavneh was een stad vermaakt door Salome I aan Herodes I, maar bij haar dood ging deze over naar de keizerin Livia en na haar dood schijnt het privé eigendom geworden te zijn van Tiberius, zoals Schurer opmerkt. Schurer schijnt ook te denken dat de wrijving tussen de Joden en niet-Joden vanuit de Joodse meerderheid de reden voor Vespasianus was om de stad tweemaal te bezetten (E. Schurer The History of the Jewish People in the Age of Jesus Christ (De geschiedenis van het Joodse volk en ten tijde van Jezus Christus), Vol. I, p. 333; Vol. II, p. 100). Er was ook veel wrijving tussen Joden en niet-Joden ten tijde van Caligula (ibid. I, p. 394). Jamnia werd geen deel van het Joodse territorium tot aan Alexander Jannaeus; Pompeius had het afgescheiden van het Joodse rijk en Gabinius heeft het herbouwd (ibid. II, Pagina 10 De woorden Gods [184] p. 110). Jamnia werd ten tijde van Vespasianus bij de opstand ingenomen (ibid. I, p. 498; II, p. 110). Na de verwoesting van de Tempel en Jeruzalem in 70 CE, werd Jamnia het centrum van het Joodse onderwijs (ibid. I, p. 521). Haar Joodse meerderheid was de oorzaak dat zij het centrum werd van het Joodse onderwijs of lernen na de verwoesting van de Tempel. De academie in Jamnia werd het Oppergerechtshof (ibid. I, p. 525-526). Jamnia was een poging om het Joodse gezag opnieuw in te voeren, nadat het door God weggenomen was door de verwoesting van de Tempel, na het verstrijken van het teken van Jona in 70 CE. het midden van de vierde eeuw BCE). Er waren een aantal uitgaven en opmerkingen die nuttig zijn om te begrijpen wat er met de canon gebeurde. De meesten zijn het eens dat rond 300-250 BCE de canonisatie plaats gevonden had, na wat gezien wordt als de herschrijving van Samuel en Koningen als 1 en 2Kronieken (ibid.). De tegenspraken tussen Samuel en Koningen en de Kronieken worden door Pfeiffer in zijn tekst opgesomd (ibid.). Na 200 BCE en zeker vóór 30 CE waren lezingen uit de profetische canon (haftarah) gebruikelijk in de liturgie van de synagoge (Lukas 4:16-19; Handelingen 13:15, vergelijk Meg. 4:1-2; ibid., p. 509). Het Oude Verbond was met de Joden gesloten, welks uitdrukking in het algemeen ook Israël schijnt te omvatten, omdat zij ook van Gods Verbond waren (2Korinthiërs 3:14, Hebreeën 9:15; zie ook Gods Verbonden [152]). Het Nieuwe Verbond, zoals beloofd in Jeremia 31:31, werd uitgebreid naar de heidenen en gesloten met de Christenen (1Korinthiërs 11:25; 2Korinthiërs 3:6; Hebreeën 8:6-13; 10:16-17; vergelijk Lukas 22:20). De geschriften of Chetoebim werden traditioneel gelezen tijdens Pesach, Pinksteren en de 9de van Av, ter herinnering aan de verwoesting van Jeruzalem in 586 BCE. Het werd beëindigd door Ezra - Nehemia en toen vastgelegd. Pfeiffer zegt dat algemeen geloofd werd, dat profetie met de dood van Ezra tot een einde kwam toen de mannen van de Grote Synagoge alle Schriften verzamelden. Geen boek dat na Ezra of Alexander de Grote geschreven was kon als geïnspireerd beschouwd worden (ibid.). Volgens de Seder Olam Rabba 30 worden de twee beschouwd als gelijke data voor de Joodse tijdrekening. Toen Alexander (geboren 356 BCE) omstreeks 326 BCE naar India ging en omstreeks 323 BCE stierf, is het duidelijk dat wij spreken over Artaxerxes II en niet Artaxerxes I in het boek Ezra. Bovendien weten wij uit dit commentaar dat de canon van het Oude Testament volledig was en vastgesteld sinds 323 BCE. Het Oude Testament werd in Alexandrië vertaald onder Ptolemeüs Philadelphus (283-246 BCE) door tweeënzeventig geleerde mannen, naar verluidt zes uit iedere stam, die het werk in tweeënzeventig dagen voltooiden (Schurer, Vol II, p.312; Vol. III, P 474-476, 677-679). Deze vertaling werd bekend als de Septuagint. Septuagint betekent zeventig. Wij zien hier echter dat met de zeventig eigenlijk tweeënzeventig bedoeld wordt. De Septuagint werd door Rabbi Akiva in 130 CE verworpen als vertaling, en hij verving deze door de vertaling van Aquila. Wij zullen zien dat dit De canon van het Oude Testament was nog niet vastgesteld tot omstreeks 323 BCE na het herstel van Nehemia, hetgeen plaats vond tijdens de regering van Artaxerxes II. Tot dat moment werd het gezien als een verzameling eerbiedwaardige werken en geaccepteerd als historisch of profetisch. De seculaire Joodse geschiedenis heeft het standpunt ingenomen, naast de seculaire kritiek op de Bijbel, dat de canon van het Oude Testament niet als vaststaand gehouden werd en dat de Torah alleen afgescheiden was als goddelijk geïnspireerd sinds zijn erkenning als zodanig in 621 BCE tot aan de scheiding van de andere vier boeken uit het geheel in 400 BCE. Jozua, Richteren, Samuel en Koningen werden van de Pentateuch losgemaakt in 400 BCE en als seculaire werken achtergelaten (zie The Interpreters Dictionary of the Bible, Vol. 1, artikel Canon of the OT, p. 507). De huidige geleerden houden het er op dat dit zo een eeuw lang was, maar Nehemia herstelde het hele systeem vanaf zijn tijd (dat is tijdens De woorden Gods [184] feit bewijst dat de Gemeente het gezag had en niet omgekeerd. Na het vaststellen van de canon werd er een aantal boeken geschreven dat niet als canoniek beschouwd werd. Dit waren onder andere Maccabeeën, Judith en Tobit en zij waren apocrief en werden daarom bekend als de Apocriefen. Er zijn een tijd lang pogingen gedaan om ze opgenomen en erkend te krijgen volgens de Joodse canon en dit resulteerde in de conferentie te Jamnia. Nadat de Gemeente Jeruzalem verlaten had en de stad gevallen was, bracht de Gemeente haar eigen uitstekende werken en vertalingen van de Bijbel voort. De meeste Bijbelboeken werden vertaald door vertalers uit de Gemeente, van wie de meesten goed ontwikkelde Hebreeën waren. De drie Griekse vertalingen van de Bijbel die gemaakt werden ter vervanging van de Septuagint waren van Aquila, Symmachus en Theodotion. Symmachus was in staat om Hebreeuwse teksten te gebruiken, maar hijzelf was geen Jood. Hij was een Ebonitische Christen volgens Eusebius (Eccl. Hist. Vi, 17). Dit is misschien een aanduiding die van toepassing is op de geschiedenis van de hele vroege Gemeente, naarmate hun geschriften gevonden worden. Aquila en Thedotion waren naar verluidt Joodse bekeerlingen. Aquila kwam uit Pontus (zie Handelingen 18:2) maar Epiphanius noemt Sinope als de plaats (zie Schurer, Vol. III, p. 494). Rabbinale traditie (yKidd. 59a) plaatst hem in de tijd van Rabbi Eliezer, Rabbi Joshua en Rabbi Akiva, dat is in het begin van de tweede eeuw. Volgens Hiëronymus (ibid. p. 495) bracht hij een eerste en een tweede uitgave uit. Van hem wordt beweerd dat hij een leerling was van Akiba en de hoogste aandacht had voor het detail. Zijn tekst werd goedgekeurd door de zeer hooggeachte rabbinale autoriteiten. Zijn werken werden bewaard in de Hexapla van Origenes en werd gebruikt door de andere kerkvaderen, die de oorspronkelijke uitgave gebruikten van de Hexapla in de bibliotheek van Pamphilius in Caesarea en deels door kanttekeningen van de Septuagint tekst in de Hexapla. Wij vinden meer en meer Pagina 11 fragmenten van deze teksten naarmate de tijd verstrijkt. Hij wordt geïdentificeerd met Onkelos, de vervaardiger van de Arameese Targum van de Pentateuch ( Schurer, ibid. p. 496). Mercati vond een zesde eeuws handschrift, dat de Hexapla bevatte van een 150 verzen van het Psalmboek inclusief de versie van Aquila. De vondst in het Genizah van de synagoge in Cairo laat een GrieksHebreeuwse Interlineaire versie zien (de bovenste regel in Hebreeuws, de onderste regel in Grieks) die bestond in de vijfde of zesde eeuw (Schurer, ibid.). Schurer is van mening dat de Septuagint vertaling van Prediker de karakteristieke vertaaltrant van Aquila zo sterk oproept, dat hij geneigd is om aan te nemen dat dit in feite werk van Aquila is. Hiëronymus vervaardigde de Latijnse Vulgata en de Griekse teksten zoals die gevonden zijn in de verschillende oude vormen in de codices en fragmenten. Hiëronymus was op de hoogte van de werken van zowel Aquila als Theodotion, van wie hij zegt dat deze een Eboniet kon zijn, een Jood van geboorte net als Aquila. Hiëronymus zegt van hem dat slechts sommigen dachten dat hij een Eboniet was (Schurer, ibid. p. 499). Hiëronymus gebruikte deze werken om de lijst te maken die de huidige geaccepteerde canon is. De Hexapla van Origenes was in kolommen. Aquila stond naast de Hebreeuwse tekst, omdat deze er het meeste aan gelijk was en daarom ook de tekst van Thedotion naast die van de Septuagint. De vertaling van Symmachus stond naast die van Aquila, wat voor Schurer een raadsel was. Aquila wordt toegeschreven aan de eerste decaden van de tweede eeuw; Theodotion wordt geplaatst ten tijde van Commodus (180-192 CE); en Symmachus later, door Schurer, maar Irenaeus plaatst Theodotion voor Aquila en Schurer denkt dat dit onbelangrijk is voor de data van de vertalingen (ibid., p. 500). Irenaeus leefde nog in 190-191 CE en zo is de late datum van het werk van Theodotion mogelijk, maar het kon ook eerder zijn. Waar het werkelijk om gaat is dat de Pagina 12 Gemeente niet afhankelijk was van de Joden voor de woorden Gods, maar inderdaad degenen waren die de belangrijkste rol speelden in het vertalen naar het Grieks en Aramees en de andere talen. De bewering dat de canon niet eerder vastgesteld was dan na 70 CE tijdens de eerste (circa 90 CE) of de tweede (118 CE) conferentie van Jamnia is een verzinsel. Dit verzinsel wordt ondersteund door Joden en Judaïserende Christenen. Het doel van Jamnia was om te voorkómen dat de latere apocriefe werken vanaf Ben Sirach toegevoegd zouden worden aan de Joodse canon. Deze conferenties hadden geen invloed op de gemeente, die reeds lang daarvoor erkend had, dat de canon afgesloten was sinds de tijd van Ezra. Het verzinsel van Jamnia wordt naar voren gebracht om het verzinsel te ondersteunen dat de kalender vastgesteld werd in 358 CE onder Hillel II en dat deze enig gezag voor de Gemeente heeft, die het duidelijk niet heeft en nooit een dergelijk gezag ooit heeft gehad. De Gemeente in de vroege tijden geloofde en onderwees dat de canon van het Oude Testament vastgesteld was ten tijde van Ezra en Nehemia of onmiddellijk na de dood van Ezra. Dit werd onderwezen door de Gemeente en wordt gezien in de geschriften van Tertullianus, Irenaeus en Clemens van Alexandrië (Interp. Dict., Vol. 1, p. 514). De Grieken zijn nooit verantwoordelijk geweest voor de woorden Gods of zelfs in de vaststelling van de Griekse teksten. Dit is een ander verzinsel, dat naar voren gebracht wordt door Judaïsten om hun theorie van de Joodse orakels te ondersteunen. De profetie van Haggai De volgende drogreden in het wapenarsenaal van sommige Brits-Israël aanhangers en de Judaïserende verdedigers van het Hillel systeem is die van de profetie van Haggai 2:224. 2 Haggai 2:2-24 In de zevende maand, op de eenentwintigste dier maand, kwam het woord des HEREN door de dienst van de profeet Haggai aldus: 3 Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de De woorden Gods [184] landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des volks: 4 Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen? 5 Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt het woord des HEREN, en wees sterk, Jozua, zoon van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk des lands, luidt het woord des HEREN, en gaat aan het werk, want Ik ben met u, luidt het woord van de HERE der Heerscharen, 6 overeenkomstig het woord dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en mijn Geest in uw midden stond: vreest niet. 7 Want zo zegt de HERE der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. 8 Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen. 9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de HERE der heerscharen. 10 De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de HERE der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de HERE der Heerscharen. 11 Op de vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam het woord des HEREN tot de profeet Haggai aldus: 12 Zo zegt de HERE der heerscharen: Vraag toch de priesters om onderricht in de wet, 13 en zeg: wanneer iemand heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige andere spijs aan, wordt dit dan heilig? De priesters antwoordden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand onrein geworden door een lijk, iets van al deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De priesters antwoordden: Het wordt onrein. 15 Toen antwoordde Haggai: Zo staat het met dit volk en zo staat het met deze natie voor mijn aangezicht, luidt het woord des HEREN, en zo staat het met al het werk hunner handen, en wat zij offeren, dat is onrein. 16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag is voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel des HEREN, 17 voordat deze dingen geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen, dan waren er slechts twintig. 18 Ik sloeg u met brandkoren en met honigdauw, en al het werk uwer handen met hagel, maar er was bij u geen gedachte aan Mij, luidt het woord des HEREN. 19 Bedenkt toch wat voorafgegaan is aan deze dag, de vierentwintigste der negende maand, van de dag aan, waarop de tempel des HEREN gegrondvest werd. 20 Bedenkt: Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de wijnstok, de vijgeboom, de granaatappelboom en de olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan zal Ik u zegenen. 21 Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus: 22 Zeg tot Zerubbabel, de landvoogd van Juda: 23 Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der De woorden Gods [184] koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken verdelgen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van een ander. 24 Te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn knecht nemen, luidt het woord des HEREN, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de HERE der heerscharen. (NBG) Men meent dat men uit deze profetie het volgende mag beweren: 1. De profetie zou betrekking hebben op de laatste der dagen. 2. De 24ste Kislev zou een bijzondere datum in de toekomst zijn. 3. Deze datum zou de datum zijn volgens de Hillel kalender waarop Jeruzalem werd bevrijd in 1917, welke naar verluidt 9 december was en waarvan beweerd wordt dat Allenby Jeruzalem binnentrok. 4. De zegeningen genoemd door Haggai zouden toen vervuld zijn. 5. Er zouden op de een of andere wijze zeven tijdperken zijn sinds de val van Jeruzalem. 6. Uit deze punten wordt dan beweerd dat de Hillel kalender geïnspireerd is en daarom een woord Gods zou zijn. Wat de val van Jeruzalem betreft geeft Harper’s Bible Dictionary weer dat de Babyloniërs de stad plunderden in 598 BCE en dat de stad met de grond gelijk gemaakt werd in 587 BCE. Geen van deze data geeft 1917 als gelijk aan zeven tijdperken van 2.520 jaar. De eerste datum geeft 1922 en de tweede 1932. Nu zien wij duidelijk een vicieuze redering. Uit een onderzoek naar de geschiedenis van de bevrijding van Jeruzalem wordt het duidelijk dat de gebeurtenissen zo opgetekend zijn, alsof zij de indruk wekken dat God zo gehandeld had om Haggai te vervullen, want de mensen uit die tijd zagen dit als een vervulling van de profetie. Na de datum van 9 december 1917 bedacht te hebben, werd dit bedenksel gebruikt om de Hillel kalender te rechtvaardigen die in de eerste plaats gebruikt was om dit bedenksel te maken. Pagina 13 In 1917 werd het Heilige Land bevrijd door Australische, Nieuwzeelandse, Britse en andere geallieerde troepen, die tegen de Turken met Duitse hulptroepen streden. Volgens het Officiële Oorlogs Dagboek (H. S. Gullett, The Australian Imperial Force in Sinai and Palestine, Vol. II van de Official History of Australia in the War of 1914-18, Angus and Robertson Ltd, Sydney, 1937) werden Gaza en Beersheba ingenomen van 31 oktober tot 1 November 1917. De verovering van Palestina was niet meer tegen te houden. Op 2 november 1917 werd de Verklaring van Balfour uitgegeven voor de vestiging van een Joods Thuisland door de Britse Minister president Balfour als zijn eerste verklaring (de tweede verklaring had betrekking op het Gemenebest van Australië onder de Britse wetgeving). De inname van Jeruzalem werd niet eerder dan December ondernomen. De opmars van de strijdkrachten was als volgt: Slag van Bersheba 31 oktober tot 1november Tel el Khuweilfe 8 november De doorbraak vindt plaats 6-11 november (Sinai en Palestina 4-8 november) De grote opmars was 8-15 november De zeevlakte werd gezuiverd 11-17 november De opmars naar Jeruzalem 16-24 november Nahr Auja en El Buij 24 november tot 1 december Slotoffensief inname Jeruzalem 7december Het slotoffensief werd ingezet door de Gemenebest troepen op 7 december 1917. Volgens de ware Nieuwe Maan was dit de feitelijke datum van 24 Kislev (volgens de Hillel kalender zou deze maand twee dagen later beginnen). De Turken en Duitsers begonnen een onmiddellijke ontruiming en tegen 8 december 1917 werd Jeruzalem bevrijd. De infanterie had zich vast ingegraven en tegen 10 december rukte de Lichte Cavalerie een twaalftal kilometers op langs de weg naar Nabloes. Zij werden zwaar door de Turkse artillerie beschoten. Zij hielden stand aan het einde van het Jordaan dal en trachtten de Geallieerden toegang over de rivier te ontzeggen naar de Hejaz spoorlijn om daarmee de operaties van de rechterflank van Allenby te beperken. Pagina 14 Niets gebeurde op 9 december 1917 omdat Jeruzalem reeds bevrijd was door de aanval op de zevende. Vele Amerikaanse historici van Protestantse oorsprong trachten blijkbaar te beweren dat 9 december de dag was waarop Allenby Jeruzalem binnentrok en het bevrijdde. Het feit is echter dat Allenby Jeruzalem officieel binnentrok op 11 december 1917. Allenby was gedachtig aan de bombastische pracht en praal waarmee de Duitse keizer Wilhelm in 1908 Jeruzalem was binnengetrokken. Heel bewust trok hij zeer bescheiden Jeruzalem binnen, te voet door de zijingang van de oude nauwe Jaffapoort. Honderd man uit de verschillende afdelingen stonden langs de Jaffaweg, onder wie Engelsen, Schotten, Ieren, Welshmen, Ghurkas, Australiërs en Italianen. De Nieuwzeelanders waren snel uit Jaffa aan komen rijden zodat ook hun land vertegenwoordigd zou zijn. De enige kleurschakering kwam van een detachement Franse cavalerie in lichtblauwe uniformen. Dit was de vierentwintigste maal dat Jeruzalem binnengetrokken was door een veroverende legermacht (Gullett, ibid., p. 523) maar het was niet op 24 Kislev 1917. Volgens de Hillel kalender was het 26 Kislev, maar volgens de echte Nieuwe Maan kalender was het 28 Kislev. Onze troepen waren inderdaad op 24 Kislev binnengetrokken, maar dan in de aanval en dit is gebaseerd op de echte conjunctie zonder verschuivingen. Jeruzalem vertoonde ten tijde van de inname geen doorslaand bewijs van armoede maar was op een onbeschrijfelijke wijze vervuild. Het was vervuild door de verkopers van religieuze relikwieën en valse religie die gewoon vies waren. Voeg daaraan toe de primitieve gewoonten van de Turkse soldaten drie jaar lang. Christenen huiveren nog, wanneer zij aan hun bezoek terugdenken (ibid., p. 522). Na de bezetting had de stad te kampen met voedseltekorten en de Britten moesten voorraden aanvoeren uit de landen rond de Middellandse Zee. Onze opmars uit het zuiden was zo snel geweest, dat de Turken geen tijd gehad hadden om de zuidelijke koloniën te brandschatten. Zij zouden De woorden Gods [184] bruikbaar blijken te zijn. Aan de Zionisten Commissie onder de Voorzitter van de Engelse Zionisten Federatie, Doctor Weizmann werd de taak opgedragen, onder gezag van de Britse regering, om Palestina weer op te bouwen. Deze taak hield de wederopbouw in van de ruïnes van achttieneneenhalve eeuw (The Times History of the War, Vol. XV, London, 1918, p.179). De beweringen kunnen dus gezien worden in het licht van historische feiten, vrij van verzinselen van een aan de zijlijn staande Protestantse Brits-Israël propaganda, voortkomende uit de Verenigde Staten. 1. Het waren niet zeven tijdperken sinds de Babylonische intocht. De toepassing van zeven tijdperken wordt onderzocht in het artikel (De val van Egypte - De profetie van Farao’s gebroken armen van [36]). 2. Allenby trok niet op 9 december Jeruzalem binnen. Dit deed hij op 11 december. 3. Gemenebest troepen bestormden de stad op 7 december 1917 4. De Duitsers en Turken hadden zich op 8 december teruggetrokken 5. Versterking van de verdediging vond plaats op 8-10 december 6. De werkelijke datum voor 24 Kislev 1917 was 7 december 1917 en niet 9 december 1917 volgens de Hillel kalender. Bij dit alles moeten wij ook eraan dat Juda op dit moment nog niet gezegend was. Het is walgelijk om te denken dat God gekozen zou hebben om ditmaal Haggai te vervullen en nog een andere profetie overlaten die nog vervuld moet worden, waarbij Juda door de ergste verschrikkingen zou moeten gaan van zijn hele bestaan als natie. Precies zeven tijdperken na de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs kwam de Nazi partij aan de macht in Duitsland en begon de stelselmatige vervolging van de Joden. Van 1942 tot 1945 voerde Duitsland de grondig georganiseerde volkerenmoord uit van het Joodse volk, en daarmee vergeleken van enig volk in de geschiedenis. Om te beweren dat dit Gods idee was om Juda te zegenen in de vervulling van Haggai is de meest verdorven De woorden Gods [184] vorm van redenatie die denkbaar is. Als Haggai vervuld wordt in deze gebeurtenissen, komen wij tot de volgende conclusies: 1. De Hillel kalender is fout. 2. Belangrijker is dat de Ashkenazim en inderdaad alle Europese Joden totaal buiten de zegeningen van God staan, omdat zij de geest en de bedoeling van de wet en de feesten verdraaid hebben. Geen vloek komt zonder oorzaak (Spreuken 26:2). Het is echter niet overtuigend dat Haggai is vervuld. Daniël 12 Wij gaan nu verder met het onderzoeken van de veronderstelling dat Haggai vervuld zou zijn in december 1917. Een tekst die gebruikt wordt om deze veronderstelling te ondersteunen is de tekst van Daniël 12:1-13. Deze tekst volgt op die van Daniël 11 over de oorlogen van de koningen van het noorden en van het zuiden. De tekst van Daniël 11:41-45 is ook heel belangrijk. Voor de aanname van de 1917 data moet wel een aantal veronderstellingen kloppen. De eerste is dat deze profetie in zijn geheel vervuld moet zijn, voordat de omvang van Daniël 12 vervuld kan worden. 41 Daniël 11:41-45 Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten. 42 En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen, 43 maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte; en Lybiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn. 44 Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. 45 Hij zal zijn statietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad — maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. (NBG) Deze tekst veronderstelt dat Egypte is veroverd tezamen met Palestina en TransJordanië. De koning van het Noorden moest Egypte binnenvallen en veroveren en ook Palestina bezetten. In deze tijd hoort hij geruchten uit het oosten en het noorden en trekt uit om velen te verdelgen en te vernietigen. Deze profetie wordt niet gezien Pagina 15 als vervuld tot aan de Tweede Wereldoorlog met de invasie van de Asmogendheden in Afrika en daarop Hitler’s inval In Rusland. Echter het oosten en noorden van Palestina en Jeruzalem is Centraal Rusland en deze profetie schijnt nog niet te zijn vervuld. De tekst over het opslaan van de staatsietenten tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad werden gezien als de vervulling van de profetie door het leger in 1917, maar zij trokken niet Rusland binnen noch voerden zij grootschalige operaties uit behalve de vestiging van Irak als een pro-westers koninkrijk. Daniël 12:1-13 1 Te dien tijde zal Michael opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. 2 Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. 3 En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. 4 Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen. 5 En ik, Daniël, zag en zie, daar stonden twee anderen, de een aan deze oever van de rivier, en de ander aan gene oever der rivier, 6 en de een zeide tot de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond: hoelang toeft het einde dezer wonderbare dingen? 7 Toen hoorde ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter- en zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een halve tijd; en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. 8 Ik hoorde nu wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? 9 Doch hij zeide: Ga heen Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. 10 Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan. 11 En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend tweehonderd en negentig dagen; 12 welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijfendertig dagen bereikt. 13 Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen. (NBG) Deze tekst gaat over de Wederkomst en de Pagina 16 De woorden Gods [184] opstanding aan het einde der dagen. Het geeft een tijdschema weer van 1.290 dagen en van 1.335 dagen. Het is ook een beeld van de heropleving van de Heilige Geest waardoor vele verstandigen velen zullen onderwijzen in de geheimenissen van het Koninkrijk Gods. vervullende profetie. Het keizerrijk begon in 590 CE met het besluit van Gregorius I en eindigde in 1850 met de volksstemming in de pauselijke staten (zie M. Martin The Decline and Fall of the Roman Church, Secker and Warburg, p. 254 e.v.). Vanwege de Messiaanse betekenis van deze profetie hebben velen Michael gezien als Christus. De Gemeente van God in Engeland bijvoorbeeld beschouwt Michael als Christus, maar ontkent dat Michael een aartsengel is. Michael betekent Wie is als God. Dit uitgangspunt veronderstelt dat de jaar voor een dag basis van toepassing is op het rijk en niet in tweeledigheid. Ook gaat de aanname niet in op het probleem van de zeven maal in de juiste en volledige betekenis. De zeven tijden profetie van Daniël aan de Babyloniërs wordt gemeten vanaf 605 BCE bij de slag van Carchemis tot 1914 bij het begin van de Eerste Wereldoorlog. Egypte was echter niet in die tijd binnengevallen en Egypte maakt ook deel ervan uit. De profetie van Ezechiël 28-29 gaat over de val van Egypte. De twee armen hebben te maken met de tweemaal veertig jaar perioden, die tachtig jaar later eindigden met de invasie van Cambyses in het jaar 525 BCE. Er waren toen twee veertig jaar perioden en in het midden ervan werd Egypte hersteld. Dit gebeurde precies zeven tijden later in 1953 met het uitroepen van de Republiek Egypte onder Gamel Abdul Nasser. Het volledige tijdschema eindigt niet eerder dan 1996. In dat jaar hebben de fundamentalistische Moslems de macht zodanig overgenomen dat de regering eigenlijk alleen nog in naam bestaat. De Egyptische Koptische Kerk wordt zo vervolgd dat deze hereniging gezocht heeft met Rome na de scheuring sinds Chalcedon in 451. Met deze aspecten wordt geen rekening gehouden. De redenering is gewoon als volgt. De persoon is duidelijk verantwoordelijk voor Israël. Volgens Deuteronomium 32:8 heeft Messias de verantwoording voor Israël als Yahovah — aan hem toegewezen door de Allerhoogste God. Daarom moet Michael Messias zijn. De conclusie sluit niet in dat Michael ook aan Israël toegewezen kan zijn om Messias bij te staan. Beiden zijn zonen Gods zoals wij weten uit vele teksten. Van de engelen wordt pas gezegd dat zij uit het niets (ex nihilo) geschapen zijn sinds het Vierde Lateraanse Concilie in 1215 om de mogelijkheid te ontkennen van een medeeeuwigheid van Satan vanwege de Dualistische ketterij onder de Katharen in Zuid Frankrijk onder de Albigenzen. Veel vertakkingen van de Gemeenten Gods hebben deze logisch gedachtensprong door de eeuwen heen gemaakt, maar het is twijfelachtig, gezien het Bijbelse bewijs dat wij hebben. Zowel Michael als Messias zijn beiden zonen Gods, en delen in de Heilige Geest van God als zonen. De volgende voorwaarde is dat het volgt op een tijd, tijden en een halve tijd en wanneer het verbreken van de macht van het Heilige volk tot een einde komt, dan zal het einde komen. Het standpunt in 1914-18 was dat de 1.260 dagen vervuld werd in de 1.260 jaar van het Heilige Roomse Rijk. Sommige groepen in de Verenigde Staten zagen het als beëindigd in 1798, anderen in 1814. Beiden hadden het niet bij het juiste eind door hun geringe kennis van de geschiedenis van het keizerrijk en vanwege hun verlangen naar een zelf- De volgende aanname is dat de 1.290 jaar en de 1.335 jaar betrekking hebben op een andere tijdrekening. De tekst houdt verband met de vestiging van de gruwel die verwoesting brengt. Het dagelijkse offer werd onderbroken vóór de verwoesting van de Tempel in 70 CE. Om Daniël 12 op deze datum van toepassing te verklaren heeft geen gevolg. Deze profetie werd van toepassing verklaard op 1917 door het laagste getal van 1290 af te trekken van 1917 en aan te nemen dat dit getal van toepassing is op het Moslem tijdperk (19171290 = 627). De woorden Gods [184] Dit jaar wordt dan in verband gebracht met de Moslem kalender. Echter de Moslem kalender begint bij de Hegira en wordt gezien als te beginnen op 15(16) juli 622 CE. Het maanjaar, dat specifiek voor de Moslems geldt, werd gevestigd op de basis van een zonnejaar in 10 AH of 631 CE tijdens de laatste pelgrimstocht van de profeet naar Mekka (Koran 9:36 e.v. verg. ERE, Vol. 3, p. 126). De aanvaarde formule voor omrekenen is: Hegira (A) - (3A ÷100)+622=CE (AD) (ibid.) Het jaar 1290 AH begon in 1911. December 1917 was 1296 AH. Het jaar 1335 AH was 1956 CE. De bezetting van Jeruzalem moet goed begrepen worden om een aantal vreemde beweringen te verklaren die over deze tijd gedaan zijn. Ten eerste werd Jeruzalem door de Perzen ingenomen in 614 CE. De Perzische Chosroës II trok ten oorlog met de geweldenaar Phocas, die de Romeinse keizer Mauritius had vermoord. Mauritius was de vriend en weldoener van Chosroës. In 611 veroverden de Perzen Antiochië. Chosroës’ schoonzoon Sharbarz belegerde Jeruzalem. In zijn legerkamp waren 26.000 Joden, die maar wat graag de Christelijke overheersing van Jeruzalem wilden vernietigen. 90.000 Christenen stierven toen Jeruzalem ingenomen werd. (Cath. Encyc. Vol. VIII, artikel Jerusalem, p. 359). Aan de Joden werd toegestaan om te doen met de stad, wat zij maar wilden, maar dit was niet van lange duur. In 622 hield Heraclius een veldtocht door Klein-Azië en verdreef daar de Perzen en trok in 627 Perzië binnen. Chosroës vluchtte en werd afgezet en vermoord door zijn eigen zoon Sjeroe in 628 en dat jaar zochten zij vrede ten koste van al hun veroveringen. Zij trokken zich terug uit Syrië en Egypte, herstelden het zogenaamde relikwie van het kruis dat zij uit Jeruzalem hadden meegenomen. In 629 kwam Heraclius zelf naar Jeruzalem om het relikwie te vereren (ibid.). Dit is de oorsprong van het Katholieke Feest van de Kruisverheffing op 14 September. Pagina 17 Als gevolg van het verraad door de Joden, werd de oude wet van Hadrianus opnieuw ingevoerd, die hen de toegang tot de stad ontzegde. De patriarch Theodosius herstelde daar de oude rotonde Anastasis. Er was geen ander gebouw op het gebied van de Tempelberg. Heraclius herbouwde de muren en herstelde de verwoeste heiligdommen. De patriarch Sophronius (634-638) was de volgende die zag dat Jeruzalem veroverd werd. Islam onder de Kalief Aboe Bakr (632-634) viel Syrië binnen. Aboe Oebaidah voerde het bevel over het leger. Hij was Ashab, een van de oorspronkelijke groep die de profeet vergezelde van Mekka naar Medina in 622. Zij namen Bosra in en versloegen vervolgens Heraclius bij Ajnadain bij Emesa in juli 633. In 634 namen zij Damascus in en versloegen het Romeinse leger bij de Yarmoek en namen Emesa in 636 in. Kalief Omar (634-644) werd geraadpleegd of zij moesten oprukken naar Jeruzalem of Caesarea. Op Ali’s advies trokken zij op naar Jeruzalem. Het werd aangevallen door een vooruitgestuurde garde van 5000 man onder Moawiya Ibn Aboe Soefjaan en toen belegerd door het hele leger onder Aboe Oebaida. Jeruzalem werd verdedigd door een groot leger van vluchtelingen uit geheel Syrië en de veteranen van Yarmoek. De stad werd elke dag gedurende vier maanden bestormd. De patriarch Sophronius vroeg tenslotte vrede aan de bevelhebber Aboe Oebaida. Hun werd toegestaan om op eerlijke en eerbare voorwaarden zich over te geven. De Christenen mochten hun kerken behouden en niemand moest overgaan tot de Islam. De voorwaarden werden getekend door de Kalief Omar, die toen in Medina was. De Kalief Omar kwam op een enkele kameel naar de muur, tekende de capitulatie, ging de stad binnen en sprak hoffelijk met Sophronius over de daar aanwezige oudheden (Cath. Encyc., ibid., p. 360) Omar weigerde om in de Anastasis gebeden op te zeggen, voor het geval dat dit een toekomstig excuus voor de Islam zou worden Pagina 18 om het verdrag te verbreken. De Tempelberg was te dien tijde kaal en werd later een vuilstort. Er waren geen andere gebouwen op de Berg behalve de Anastasis, De Omar Moskee werd gebouwd op de plaats waar hij zich terugtrok om te bidden. Onder de Moslems was voor de Christenen van Jeruzalem dezelfde gebruikelijke verdraagzaamheid aanwezig, die ook normaal gegeven werd aan niet-moslem Theïsten. Islam maakte van Jeruzalem niet het nieuwe centrum van Palestina. Dit was te Lydda tot 716; toen te Ar-Ramal (Ramleh). Jeruzalem is echter de derde heilige plaats na Mekka en Medina (zie Koran Soera 17). Tijdens de regering van de Kalief Abdal Malik (684-705), de vijfde Omajjaad Kalief van Damascus kwamen de Irakezen in opstand en namen bezit van de Hidjaz. Opdat de mensen een vervanging voor de Haraman van Mekka en Medina zouden hebben, die zij niet meer konden bezoeken, begon hij de plaats van de Tempel met een Moskee te sieren. Omar had de berg bezocht en het vol met vuilnis gevonden (ibid.). In zijn tijd had hij een grote vierkant gebouw voor de Islam gebouwd en Abdal Malik had toen in 691 met Byzantijnse architecten de Rotskoepel laten bouwen, die nog steeds op de Tempelberg staat. Het oorspronkelijke gebouw was dus niet eerder op de Berg gebouwd dan na 636 en de Rotskoepel werd pas in 691 gebouwd. Vanaf 636 werd de Tempelberg als een vuilstort gebruikt door de zogenaamde Christenen. De Rotskoepel (ook wel foutief Omar Moskee genoemd) staat op de plaats van het slachtofferaltaar (holocaust) van de oude Tempel. De toepassing van de profetie van Daniël 12 op deze periode geeft onzekere getallen en de gruwel der verwoesting kan niet op de Islam toegepast worden op deze plaats voor deze data. Natuurlijk was het wel een 1.290 jaar na de brandschatting door de Babyloniërs in 598 BCE en eindigend in 691 CE. De onderhavige data wanneer die genomen worden vanaf 637 BCE en dan 1.290 jaar De woorden Gods [184] daarbij opgeteld geven het jaar 1927 en niet 1917. Voegen wij daaraan nog de periode van vijfenveertig jaar toe, komen wij in 1972. Deze datum heeft geen enkele bijzondere gebeurtenis gekend en er is zeker nog geen vrede in Jeruzalem. Het bouwsel van deze profetieën, alsof zij Daniël in 1917 vervulden, staat op een zeer bouwvallig fundament en schijnt door iedere constructie van data uit de bekende historie met betrekking tot de Tempelberg en Jeruzalem tegengesproken te worden. Het ziet ernaar uit dat de profetie van Daniël 12 betrekking heeft op de een of andere toekomstige gebeurtenis, die te maken heeft met de tijd van de oorlogen in de eindtijd en die de volharding van de heiligen verlangt. De macht van het Heilige Volk wordt in die tijd gebroken. Dus Juda en het volk Israël moeten hun macht gebroken hebben, voordat deze profetie vervuld kan worden. Dit gebeurde niet tijdens de Eerste Wereldoorlog of de Tweede Wereldoorlog. De Holocaust is het meest nabije, wat deze profetie aangaat. Haggai opnieuw bezien. De volgende stap is Haggai opnieuw verder te onderzoeken. Haggai heeft te maken met de bouw van de Tempel en de houding van het volk voor deze verantwoordelijkheid. Haggai 1:1-2:1 1 In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier maand, kwam het woord des HEREN door de dienst van de profeet Haggai tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, aldus: 2 Zo zegt de HERE der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des HEREN huis herbouwd worde. 3 En het woord des HEREN kwam door de dienst van de profeet Haggai aldus: 4 Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? 5 Nu dan, zo zegt de HERE der heerscharen, bedenkt wat u wedervaren is. 6 Gij hebt veel gezaaid, maar weinig binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij verzadigd werdt; gij hebt gedronken, maar zonder dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar zonder dat gij warm werdt; en wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde buidel. 7 Zo zegt de HERE der heerscharen: Bedenkt wat u wedervaren is. 8 Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan De woorden Gods [184] hebben en verheerlijkt worden, zegt de HERE. 9 Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald had, blies Ik erin. Waarom dat? Luidt het woord des HEREN der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis. 10 Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. 11 Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen. 12 Toen hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de HERE, hun God, en waarmede de HERE, hun God de profeet Haggai gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des HEREN. 13 En Haggai, de bode des HEREN, zeide, krachtens de boodschap des HEREN, tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des HEREN. 14 En de HERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de HERE der heerscharen, hun God, 2:1 op de vierentwintigste dag van de zesde maand in het tweede jaar van koning Darius. (NBG) De tekst in hoofdtuk 1 is een pleidooi aan de natie Juda om het werk aan de Tempel te beginnen. De natie werd niet gezegend omdat zij hun eigenbelang gesteld hadden boven dat van God. Er zijn verschillende parallellen in de geschiedenis met het gedrag van Juda en de verwaarlozing van het werk Gods. Wanneer deze profetie verwijst naar de laatste der dagen, moet het betrekking hebben op de geestelijke Tempel die de Gemeente is. De personen in deze profetie zijn Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester. De tijd in deze profetie is het tweede jaar van Darius II. Deze aangelegenheid wordt in detail besproken in het artikel Het teken van Jona en de geschiedenis van de herbouw van de Tempel [13]. De namen zijn van personen ten tijde van de herbouw van de tweede tempel (zie ook het artikel Geslachtsregister van Messias [119]). Wanneer deze profetie van de laatste der dagen is, kunnen wij alleen spreken van de geestelijke Tempel en van de typen Zerubbabel en Jozua als hogepriester. De Hogepriester is Yehoshua of de Messias. De typologie met Jezus Christus wordt gevonden Pagina 19 in Zacharia in het oordeel. Christus is zowel Koning als Hogepriester, en vervuld daarmee beide typen. De invoeging in hoofdstuk 1 van Haggai is dat de natie Israël niet zal welvaren totdat zij het werk van Messias op zich neemt in de herbouw als deel van de Tempel Gods. De vloek op het land zal toenemen totdat dit gebeurt (Haggai 1:10-11). De eerste keer dat dit gebeurde was op de vierentwintigste van de zesde maand. Dit gebeurde met de tweede Tempel. Het is of in het verleden of het verwijst naar een toekomstige gebeurtenis als een antitype. Dus Haggai heeft betrekking op de herbouw van de Tempel en de zegen van Israël is het gevolg van deze bezigheid. Het is dus onmogelijk om de gebeurtenissen van hoofdstuk 2 te laten slaan op een gebeurtenis die niet volgt op die van hoofdstuk 1. Dus de vierentwintigste dag van de zesde maand zag het werk aan het huis Gods. Hoofdstuk 2 begint dan vanaf de eenentwintigste dag van de zevende maand van de laatste dag van het Loofhuttenfeest. De Laatste Grote Dag is de achtste dag van het feest. Hoofdstuk 2 gaat verder: 2 Haggai 2:2-24 In de zevende maand, op de eenentwintigste dier maand, kwam het woord des HEREN door de dienst van de profeet Haggai aldus: 3 Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des volks: 4 Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen? 5 Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt het woord des HEREN, en wees sterk, Jozua, zoon van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk des lands, luidt het woord des HEREN, en gaat aan het werk, want Ik ben met u, luidt het woord van de HERE der Heerscharen, 6 overeenkomstig het woord dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en mijn Geest in uw midden stond: vreest niet. 7 Want zo zegt de HERE der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. 8 Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen. 9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de HERE der heerscharen. 10 De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de HERE der heerscharen; op deze plaats Pagina 20 zal Ik heil geven, luidt het woord van de HERE der heerscharen. 11 Op de vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam het woord des HEREN tot de profeet Haggai aldus: 12 Zo zegt de HERE der heerscharen: Vraag toch de priesters om onderricht in de wet, 13 en zeg: wanneer iemand heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige andere spijs aan, wordt dit dan heilig? De priesters antwoordden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand onrein geworden door een lijk, iets van al deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De priesters antwoordden: Het wordt onrein. 15 Toen antwoordde Haggai: Zo staat het met dit volk en zo staat het met deze natie voor mijn aangezicht, luidt het woord des HEREN, en zo staat het met al het werk hunner handen, en wat zij offeren, dat is onrein. 16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag is voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel des HEREN, 17 voordat deze dingen geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen, dan waren er slechts twintig. 18 Ik sloeg u met brandkoren en met honigdauw, en al het werk uwer handen met hagel, maar er was bij u geen gedachte aan Mij, luidt het woord des HEREN. 19 Bedenkt toch wat voorafgegaan is aan deze dag, de vierentwintigste der negende maand, van de dag aan, waarop de tempel des HEREN gegrondvest werd. 20 Bedenkt: Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de wijnstok, de vijgeboom, de granaatappelboom en de olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan zal Ik u zegenen. 21 Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus: 22 Zeg tot Zerubbabel, de landvoogd van Juda: 23 Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken verdelgen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van een ander. 24 Te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn knecht nemen, luidt het woord des HEREN, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de HERE der heerscharen. (NBG) De wijding van de Tempel was alsof de Tempel groter was dan de Tempel van Salomo. Dit is natuurlijk niet waar. In feite laat de profetie van Daniël 9:25-27 zien dat deze gedurende zeventig jaarweken gebouwd is. Het is zonder twijfel dat de tweede Tempel en ook de herbouw door Herodes in het niet valt bij de tempel van Salomo. De Tempel waarover hier gesproken wordt is een profetie die de geestelijke Tempel onder Messias De woorden Gods [184] vergelijkt met die van de fysieke Tempel van het vorige Verbond. De Geest des Heren zou bij het volk blijven en dit gebeurt alleen sinds de Gemeente zonder onderbreking. Haggai 2:7 wordt aangehaald in Hebreeën 12:26-27. Hebreeën 12:26-27 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27 Dit: nog eenmaal doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. (NBG) Dit is een direkte waarschuwing van Messias dat deze profetie verwijst naar de laatste beving van de hemelen en de aarde zodat wat niet wankel is, zal blijven. Dit beven begint met de Tempel van God, die de Gemeente is, als de naos of Heilige der Heiligen (1 Korintiërs 3:17). Laten wij derhalve Gode dankbaar zijn om een Koninkrijk te ontvangen dat onwankelbaar is (Hebreeën 12:28). Het tijdsbestek vormt de oorlogen in de eindtijd en de terugkeer van de Messias. De Eerste Wereldoorlog werd de Grote Oorlog voor de Beschaving genoemd, omdat men dacht dat dit de eindtijd was en 1914 werd juist gezien als de voltooiing van zeven tijden sinds de regering van Nebuchadnezar, die begon bij de slag van Carchemish in 605 BCE. De oorlogen van het einde begonnen inderdaad sinds deze datum, maar strekten zich over een veel langere tijd uit en de profetie heeft noodzakelijkerwijs betrekking op het herstel onder Messias. De vierentwintigste van de maand Kislev (de negende maand) gaat over de zaak van het heilige en onreine (Haggai 2:11-13). De natie wordt gezien als onrein en de natie wordt sinds die tijd gereinigd van haar onreinheid. Dit heeft dan ook direct betrekking op het plaatsen van steen op steen in de Tempel. Van die dag af is het leggen van het fundament van de tempel en de Heer zal dan steen op steen leggen in de bouw van de Tempel. Deze volgorde heeft niet met fysieke zaken van doen maar met de bekering van de natie. Van de bouw van de tempel als levende stenen zal de zegening van de natie voortgaan. Daarom De woorden Gods [184] is de Holocaust gebeurd zoals deze gebeurde — omdat de natie niet bekeerd was en de zegeningen des Heren niet gegeven waren. Er zullen meer oorlogen en meer rampen nog komen voor zowel Juda als Israël, totdat zij beiden berouw hebben en van zonde gereinigd worden. Conclusie De Hillel kalender vindt geen enkele ondersteuning door het argument van de Pagina 21 godsspraken of door deze vorm van manipulatie van historische feiten tot profetisch verzinsel. De wachters van de uitspraken Gods zijn de uitverkorenen als de rentmeesters van de geheimenissen Gods. Zij zijn de naos of het Heilige der Heiligen en, omdat de naos ook de godsspraak is, zijn zij ook de uitspraken Gods als de geest der profetie.