De woorden Gods [184] - Christian Churches of God

advertisement
Christen Gemeenten van God
[184]
De woorden Gods [184]
(Uitgave 1.0)
Sommige groepen volgen de rabbinale kalender en de daarmee verbonden data voor de
jaarlijkse Heilige Dagen in de Bijbel omdat Herbert Armstrong besloot dat alleen de
Joden het gezag hadden om deze data vast te stellen. Dit besluit was het gevolg van zijn
onmogelijkheid om enige grondslag voor de kalender in de Bijbel te vinden en door de
verwijzing van Paulus in Romeinen naar de Joden als de bewaarders van “de woorden
Gods”, waarvan hij aannam dat hieronder ook de kalender viel. Dit artikel onderzoekt
deze “woorden Gods”.
Christian Churches of God
P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA
E-mail: [email protected]
(Copyright  1996 Wade Cox)
Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt,
zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn.
Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn
toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.
Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
http://www.logon.org and http://www.ccg.org
Pagina 2
De woorden Gods [184]
De woorden Gods [184]
Dit is een vertaling van het Engelstalige
artikel “The Oracles of God”. In het
Nederlands wordt voor deze uitdrukking
onder andere “De woorden Gods”, “de leer
van God”, “de Godsspraken” en “De
(heilige) uitspraken Gods” gebruikt. Het zijn
allemaal verschillende vertalingen van het
Griekse woord SGD 3051 “logion”.
Oracle komt in het Hebreeuws voor als dabar
SHD 1687 en heeft verschillende betekenissen
zoals woord Gods, aanspreekplaats of
achterzaal, als heilige der heiligen.
Het woord Godsspraak komt verschillende
malen voor in het Oude Testament als een
profetie tegen de verschillende volkeren
(veelvuldig in Jesaja)
Voor een beter begrip worden hieronder de
verschillende
betekenissen
van
het
Nederlandse woord orakel gegeven volgens
Van Dalen’s Groot Nederlands Woordenboek:
orakel: (1)
door priesters onder goddelijke
inspiratie gegeven uitspraak aangaande een bep.
kwestie, m. n. in de oudheid in bep. heiligdommen.
(2) plaats, heiligdom waar uitspraken als onder 1
gedaan worden. (3) persoon die uitspreekt wat de
godheid hem ingeeft. (4) iem. Wiens uitspraken
wijs zijn; persoon naar wie men luistert, aan wiens
uitspraken men houdt, die tot richtsnoer of
vraagbaak dient. (5) goddelijke uitspraak of
openbaring. (6) wat als onomstotelijke waarheid
geldt.
*****
God verkoos om tot de mensheid te spreken
door middel van Zijn dienstknechten. De
bestaande reeks openbaringen liep vanaf
Adam over de aartsvaders naar Noach en
vervolgens naar Abraham, Izaäk en Jakob.
God verkoos om een volk te nemen dat Hij
door Zijn wetten kon heiligen en waardoor
Zijn Heilsplan geopenbaard zou worden.
De ordening werd geopenbaard en gevolgd
door geloof (Hebreeën 11:1-40). De ouden
werd een goed getuigenis gegeven door dit
geloof (= vertrouwen) (Hebreeën 11:2). Door
het geloof werd Abels offer beter bevonden
dan Kaïns offer. Henoch werd weggenomen
zodat hij de dood niet zag omdat hij Gode
welgevallig was (Hebreeën 11:5). God ging
met de aartsvaders om door geloof en vestigde
Zijn wetten door Mozes, die behouden werd
omdat zijn ouders het bevel des konings niet
hadden gevreesd (Hebreeën 11:23). Door het
geloof heeft Mozes gekozen om niet door te
gaan voor een zoon van Farao’s dochter, maar
liever met Gods volk kwaad verdragen. Hij
heeft Egypte verlaten en is standvastig
gebleven,
ziende
Gods
onzienlijke
Boodschapper.
Door het geloof zijn het volk en de
vreemdelingen met hen door de Rode Zee
gegaan, terwijl anderen verzwolgen werden.
Door het geloof zijn zij het beloofde land
binnen getrokken. Door het geloof werden zij
geholpen door Rachab, de hoer, die niet met
de ongehoorzamen is omgekomen (Hebreeën
11:29-30). Door het geloof hebben richteren
en profeten koninkrijken onderworpen,
gerechtigheid geoefend, de vervulling van
beloften verkregen, muilen van leeuwen
dichtgesnoerd, de kracht van vuur gedoofd,
aan het zwaard ontkomen, in zwakheid kracht
ontvangen, in de oorlog sterk geworden en
vijandige legers doen afdeinzen. Vrouwen
hebben haar doden uit de opstanding
terugontvangen, anderen hebben zich laten
folteren en van geen bevrijding willen weten,
opdat zij aan een betere opstanding deel
mochten hebben. Anderen hebben hoon en
geselslagen
verduurd,
boeien
en
gevangenschap.
Zij
zijn
gestenigd,
doormidden gezaagd, met het zwaard
vermoord, rondgezworven in dierenvachten
onder
ontbering,
verdrukking
en
mishandeling. Zij hebben rondgedoold door
woestijnen, en gebergten, in spelonken en de
holen der aarde. De wereld was hunner niet
waardig.
Hebreeën 11:39-40 Deze allen, hoewel door het
geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben
het beloofde niet verkregen omdat God iets beters
met ons voorhad, zodat zij niet zonder ons tot de
volmaaktheid konden komen.
God heeft door aartsvaders en profeten
gesproken en heeft Zijn wet, geboden en
heilsplan aan hen gegeven, maar zij hebben
De woorden Gods [184]
niet de belofte ontvangen, en alleen door en
met ons konden zij tot volmaaktheid komen.
De vervolmaking van de aartsvaders en de
profeten was aan de Gemeente gegeven,
omdat aan de Gemeente de Heilige Geest en
het toezicht op de Gemeente en de mensen
gegeven was. De Schriften, en zo ook de wet,
zijn de woorden Gods. De woorden werden
aan Gods volk gegeven door de profeten en
die profeten waren van Israël. Het einde van
de eerste fase van Gods woorden gebeurde bij
de profeten Ezra en Nehemia. Het Oude
Testament werd met deze mensen afgesloten.
God bleef zwijgen sinds deze eindfase van de
Oudtestamentische openbaring totdat Hij weer
sprak door Zijn dienende geesten met
Zacharias, de vader van Johannes de Doper
(Lukas 1:5-30).
God heeft door Zijn dienstknecht Daniël
gesproken over de gezalfden voor het bouwen
van de tempel. De profetie in Daniël 9:25 is
verkeerd vertaald in de King James en de
Statenvertaling, door naar de Messias te
verwijzen als de gezalfde, en de tekst wordt
hierdoor onduidelijk. De tekst verwijst in feite
naar twee gezalfden; één aan het einde van de
zeven jaarweken en de ander aan het einde
van tweeënzestig jaarweken. De tijd verwijst
naar de bouw van de Tempel en naar het einde
ervan als Gods werktuig. Daniël 9:25-27 zegt:
Daniël 9:25-27 25 Weet dan en versta: vanaf het
ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te
herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een
vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang
zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en
gracht, maar in de druk der tijden. 26 En na de
tweeënzestig weken zal een gezalfde worden
uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk
van een vorst die komen zal, zal de stad en het
heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn
in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd
zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. 27 En
hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een
week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer
en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van
gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan
de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat
zal zich uitstorten over wat woest is. (NBG)
Let op dat de juiste tekst hier verwijst naar
zeven jaarweken sinds het bevel om de
Tempel te bouwen tot aan de gezalfde. Deze
gezalfde, wat de betekenis is van het woord
Pagina 3
Messias, wordt daarom wel gezien als Jezus
Christus (Christus is de Griekse vorm van
Messias, en betekent gezalfde), maar is in feite
Nehemia. Hij wordt in de Joodse geschiedenis
gezien als de tweede Mozes. Hij herstelde de
wet en het getuigenis. Hij voltooide de canon
en zijn werk is het laatste van het Oude
Testament. De tijd van de herbouw begint niet
met de regering van Darius I of Darius
Hystaspes maar van Darius II. Artaxerxes I
deed de bouw van de Tempel ophouden (Ezra
4:23-24). De herbouw begon in het tweede
jaar van de regering van Darius II (Ezra 4:24
tot 6:12). De Tempel werd voltooid in het
zesde jaar van zijn regering (Ezra 6:13-15).
Zeven jaarweken sinds het decreet van de
koning brengen u naar het jaar van de
wegzending van Nehemia door Artaxerxes II
(niet Artaxerxes I zoals gewoonlijk
onderwezen wordt).
Deze periode zag het einde van de
Oudtestamentische canon in deze volgorde
van de bouw van de Tempel. Dit was het
herstel van de wet onder de laatste
Oudtestamentische profeet van God. Hij was
de laatste gezalfde van de Oudtestamentische
ordening.
De volgorde van de bouw en de geschiedenis
worden behandeld in het artikel Het teken van
Jona en de Geschiedenis van de
Wederopbouw van de Tempel [13].
De volgende gezalfde in Daniël 9:25-27,
verwijst naar de gezalfde na tweeënzestig
jaarweken.
Zeven
jaarweken
plus
tweeënzestig jaarweken zijn in totaal
negenenzestig jaarweken. Deze periode
eindigt in 63 CE. De gezalfde die afgesneden
werd was Jacobus, de opziener van Jeruzalem
en broer van Jezus Christus. Hij werd in 63
CE gemarteld voor het geloof en vanaf dit jaar
begint de laatste jaarweek, die leidde tot de
verwoesting van de fysieke Tempel. Het einde
van de zeventig jaarweken viel samen met de
veertig jaar die toegekend waren voor het
berouw van Juda. De natie bekeerde zich niet
en in feite hielden in deze laatste jaarweek de
Hogepriesters straatgevechten om de macht te
Pagina 4
behouden en het systeem was door en door
verdorven. Vanaf 63 CE verliet de Gemeente
Jeruzalem naar Pella en verder. Het
priesterschap en de natie waren door en door
verdorven en God begon de natie/stam Juda te
verdelgen en in ballingschap te sturen. Vanaf
1 Nisan 70 CE werd Jeruzalem belegerd en
omstreeks 1 Nisan 71 CE werden de Tempel
en de stad verwoest. Deze verwoesting begon
precies veertig jaar na de dood van Christus in
30 CE. Deze periode is, volgens het principe
van een dag voor een jaar, gelijk aan de
waarschuwing aan Nineve. Nineve bekeerde
zich en Juda bekeerde zich niet. Christus zei
dat de mannen van Nineve in de opstanding
zouden opstaan en Juda veroordelen, omdat
iemand meer dan Jona naar hen gezonden
was, en zij zich niet bekeerden. (Matteüs
12:38-41). De betekenis van het teken van
Jona en de bediening van Christus is op een
jaar voor een dag beginsel. Deze verhouding
wordt onduidelijk gemaakt door de valse leer
dat de bediening van Messias drie-en-een-half
jaar duurde, gebaseerd op een volledig
onbegrip van Daniël 9:25-27. De theologie
van de gehalveerde week is ook een valse
profetie, die geen grond in de geschiedenis
vindt, of op feiten gebaseerd is. De zeventig
jaarweken begonnen bij het decreet van
Darius tot aan de verwoesting van de Tempel
in 70 CE. Het heeft betrekking op de sluiting
van de canon en het herstel onder de gezalfde,
Nehemia, en het einde van de genadetijd van
de fysieke Tempel en van de natie Juda aan
het einde van de periode 63-70 CE. Juda werd
verwijderd in ballingschap en hun gezag werd
weggenomen.
De periode van zeventig jaarweken van 63 CE
tot 70 CE wordt ook weerspiegeld in de val
van de naties in het laatst der dagen. Dit
aspect wordt ontleend aan de val van Jericho
(zie De val van Jericho [142]) en zal in een
later
artikel
uitgelegd
worden.
De
gevolgtrekkingen worden ook gevonden in het
teken van Jona en de zeventig jaarweken. Dit
teken of profetie is nogal verreikend. Zij tastte
het hele idee over gezag aan, zoals het van
toepassing was op het priesterschap en op de
naties Israël en Juda. De overdracht van gezag
was volledig en, zoals wij zullen zien, werd
De woorden Gods [184]
het overgebracht van de natie Israël naar de
Gemeente. Daarom ondersteunen de rabbinale
autoriteiten de valse leer van de zeventig
jaarweken uit de verkeerde vertaling van
Daniël 9:25-27, door zelfs de valse leer aan te
nemen in het verslag van de bouw van de
Tempel, ondanks de duidelijke aanwijzing van
Ezra. I Esdras werd klaarblijkelijk geschreven
om deze valse uitleg te ondersteunen, maar
werd nooit in de canon opgenomen. Juda wist
dat de valse leer het ware teken van Jona
verborg en het feit dat aan hen een profeet van
God gezonden was; in feite de grootste
boodschapper die God zou hebben kunnen
zenden. Zij vermoordden hem en werden voor
dit feit verdelgd. Of Juda aanvaardde, of
Christus de Messias was of niet, is
onbelangrijk vergeleken met het feit, dat hij
een profeet van God was en de tijd, die de
bediening duurde van Johannes de Doper en
Christus, die optraden als de twee getuigen
tegen Juda, was op een jaar voor een dag basis
gelijk met die van Jona. De tijd van bekering
die aan Juda gegeven werd was dezelfde als
aan Nineve op een jaar voor een dag basis. De
priesters en de natie bekeerden zich niet en zij
werden daarom verdelgd. De ware
geschiedenis van de wederopbouw en de
zeventig weken bewijst dit feit en zij zijn
zonder verontschuldiging. Het komt het
Judaïsme en de drieënig Christendom van pas
om de werkelijke feiten in deze zaak te
verbergen door middel van valse voorstelling
van feiten. De Gemeente Gods heeft in recente
jaren nog valse profetie geholpen en
aangemoedigd, ondanks de duidelijke
woorden in de Schrift en de waarheid
verdraaid, en daardoor de mogelijke bekering
van Juda en Israël belemmerd.
Het gezag van Israël
Jezus Christus gaf de wet aan Mozes op Sinai
(zie Pinksteren op Sinai [115]). Door de wet
te geven vestigde hij ook een regering in
Israël. Dit werd uitgevoerd door een raad van
zeventig, genaamd de Raad der Oudsten of het
Sanhedrin. Voorheen waren er al oudsten in
Israël aanwezig geweest in de tijd van Egypte.
(Exodus 3:16-18; 4:29; 12:21; 17:5-6).
De woorden Gods [184]
Israël oefende voor het eerst rechtspraak uit,
toen het tijdens de Exodus gevestigd werd.
Jethro de priester van Midian en Mozes’
schoonvader offerde voor de oudsten en
Mozes hield de volgende dag rechtspraak.
Jethro gaf toen aan Mozes de raad om de
rechtspraak
over
te
dragen
aan
ondergeschikten. Dit werd gedaan door de
oudsten. De raad der oudsten hield in ieder
geval vanaf die dag rechtspraak in Israël als
het Sanhedrin. De oudsten waren vergaderd
als een raad van zeventig volgens Exodus
24:1, 9. De zeventig werden vergezeld door
Nathan en Abihu en waren in feite
tweeënzeventig. Dit aantal bleef ongewijzigd
in Israël. De zeventig werden de zeventig
genoemd, maar er waren in werkelijkheid
meer. Traditioneel wordt het aantal als
eenenzeventig beschouwd, maar wij zien uit
Exodus en ook uit Lukas 10:1, 17 dat het er
[twee en] zeventig waren of hebdomèkonta
[duo] uit de Griekse tekst.
Exodus 24:1-18 1 Tot Mozes zeide Hij: Klim op tot
de HERE, gij en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig
van de oudsten van Israël en buigt u van verre neder.
2
Maar Mozes zal alleen tot de HERE naderen, zij
echter zullen niet naderen, en het volk zal niet met
hem opklimmen.
3
Toen kwam Mozes en deelde het volk al de
woorden des HEREN en al de verordeningen mee, en
het gehele volk antwoordde eenstemmig: Al de
woorden, die de HERE gesproken heeft, zullen wij
doen. 4 En Mozes schreef al de woorden des HEREN
op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder
aan de berg, met twaalf opgerichte stenen
overeenkomstig de twaalf stammen van Israël. 5
Toen zond hij de jongelingen der Israëlieten heen,
en zij brachten brandoffers en offerden stieren als
vredeoffers voor de HERE. 6 Daarop nam Mozes de
helft van het bloed en deed het in bekkens, en de
andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar.
7
Hij nam het boek des verbonds en las het voor de
oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de HERE
gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen
wij horen. 8 Toen nam Mozes het bloed en sprengde
het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het
verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al
deze woorden.
9
En Mozes klom op met Aäron, Nadab en Abihu en
zeventig van de oudsten van Israël. 10 En zij zagen
de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten
een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in
klaarheid. 11 Maar tot de vooraanstaanden der
Israëlieten strekte Hij zijn hand niet uit; zij
aanschouwden God en zij aten en dronken.
12
De HERE zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de
berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen tafelen
Pagina 5
geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven
heb, om hen te onderwijzen. 13 Toen stond Mozes op
met zijn dienaar Jozua, en Mozes besteeg de berg
Gods. 14 Maar tot de oudsten zeide hij: Wacht hier
op ons, totdat wij bij u terugkeren; Aäron en Chur
zijn immers bij u, wie zaken heeft, moet zich tot hen
wenden. 15 Daarop besteeg Mozes de berg, en de
wolk bedekte de berg. 16 De heerlijkheid des HEREN
rustte op de berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes
dagen lang; op de zevende dag riep Hij tot Mozes
midden uit de wolk. 17 De verschijning van de
heerlijkheid des HEREN was als verterend vuur op de
top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten.
18
Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij
bleef op de berg veertig dagen en veertig nachten.
(NBG)
Dus de zeventig oudsten waren al ingesteld
vóór de wetgeving zodat zij rechtspraak
konden uitoefenen met Mozes. Zij deden dit
met Mozes in de zaak van Korach, Datan en
Abiram (Numeri. 16:25). Mozes was toen al
de wet van Sinai gegeven. Dus het gezag van
de woorden Gods werd gevestigd in Israël en
zij werden als hoeders erover aangesteld.
De oudsten van Israël waren verantwoordelijk
voor het opleggen van handen op de stier ter
verzoening als zondoffer voor de heiliging van
de vergadering van de overtreding van de wet
(Leviticus 4:13-21). Deze handeling beeldde
uit, dat de verantwoordelijkheid van de wet op
de zeventig rustte, ook al kon alleen de
Hogepriester het heiligdom binnengaan. De
zeventig waren ook verantwoordelijk voor en
deel van de heiliging van het priesterschap
(Leviticus. 9:1 e.v.)
De oudsten werd de Geest des Heren gegeven,
die aan Mozes gegeven was, en die Geest die
Mozes heiligde werd ook gebruikt om hen
apart te zetten in de dienst van God.
Numeri 11:16-17 16 Toen zeide de HERE tot Mozes:
Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig
mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en
opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de
tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u
opstellen. 17 Dan zal Ik nederdalen en daar met u
spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen
en op hen leggen, opdat zij met u de last zullen
dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen.
(NBG)
Wij zien dat hierbij ook tweeënzeventig
betrokken waren waarbij twee, Eldad en
Pagina 6
Medad, buiten de tent der samenkomst maar
in de legerplaats profeteerden. Zo gaf de Here
de symboliek van de tweeënzeventig aan
Israël en liet Hij zien, dat Hij twee voor Zich
apart zette als profeten. De zeventig werden
echter altijd gezien als tweeënzeventig uit
deze vroege voorbeelden. Bovendien stamde
de grondslag voor het gezag af van de raad
zoals wij hierboven gezien hebben. Dit is ook
het geval met de Hemelse Raad uit de
Psalmen. De aardse tabernakel was een
schaduw van de hemelse (Hebreeën 8:5).
Numeri 11:24-26 24 Toen Mozes naar buiten was
gekomen, sprak hij de woorden des HEREN tot het
volk; daarop vergaderde hij zeventig mannen uit de
oudsten van het volk en stelde hen rondom de tent. 25
Toen daalde de HERE in de wolk neder en sprak tot
hem, en Hij nam een deel van de Geest die op hem
was, en legde dat op de zeventig mannen, op de
oudsten; toen de Geest op hen rustte, profeteerden
zij, doch daarna niet meer. 26 Twee mannen nu waren
in de legerplaats achtergebleven; de een heette
Eldad, en de ander Medad. Toen nu de Geest op hen
rustte — zij behoorden tot de opgeschrevenen, maar
waren niet naar de tent gegaan — profeteerden zij in
de legerplaats. (NBG)
Dus het gezag van Mozes berustte in de
Heilige Geest en werd gedeeld met de raad
van zeventig. Samen met Mozes en de
Hogepriester waren zij vertegenwoordigers
van God en Christus als de Hogepriester met
de Raad van de Elohim tot rechtspraak in de
hemelen. Dit was ook een schaduw van de
relatie die met Christus en de Gemeente zou
komen. De Gemeente werd het middel dat
behoud zou geven, omdat, zoals wij gezien
hebben, de aartsvaders en de profeten geen
behoud door geloof zullen krijgen zonder ons.
Dus het gezag van de Gemeente is de kracht
van God in de Heilige Geest die aan de
Gemeente gegeven is door Messias in de naam
van God door de wijding van de zeventig
(Lukas 10:1, 17).
Het gezag van de Gemeente
Het delen van de Geest zoals wij hierboven
gezien hebben voor het Sanhedrin is een
afspiegeling van de verhouding van de
Gemeente en Jezus Christus tot God. De
Geest die op Christus rustte, werd aan de
uitverkorenen gegeven, die gewijd werden en
De woorden Gods [184]
apart gezet als de zeventig volgens Lukas
10:1, 17.
1
Lukas 10:1-20
Daarna wees de Here nog
[tweeën]zeventig aan en Hij zond hen twee aan twee
voor Zich uit naar alle steden en plaatsen, waar Hij
zelf komen zou, 2 En Hij zeide tot hen: De oogst is
wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt
daarom tot de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders
uitzende in zijn oogst. 3 Gaat heen, zie, Ik zend u als
lammeren midden onder de wolven. 4 Draagt geen
beurs of reiszak of sandalen, en groet niemand
onderweg. 5 Welk huis gij ook binnentreedt, zegt
eerst: Vrede zij dezen huize. 6 En indien daar een
zoon des vredes is, dan zal uw vrede op hem rusten,
maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren. 7 Blijft in
dát huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de
arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene
huis naar het andere. 8 En als gij in een stad komt,
waar men u ontvangt, eet wat u wordt voorgezet, 9 en
geneest de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het
Koninkrijk Gods is nabij u gekomen. 10 Maar als gij
in een stad komt, waar men u niet ontvangt, gaat
naar buiten op haar straten en zegt: 11 Ook het stof
van uw stad, dat aan onze voeten kleeft, wissen wij
af tegen u; doch weet dit, dat het Koninkrijk Gods
nabijgekomen is. 12 Ik zeg u, dat het voor Sodom in
die dag draaglijker zal zijn dan voor die stad.
13
Wee u, Chorazin, wee u, Betsaïda, want indien in
Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke
in u geschied zijn, reeds lang zouden zij, in zak en as
gezeten, zich bekeerd hebben. 14 Doch het zal voor
Tyrus en Sidon draaglijker zijn in het oordeel dan
voor u. 15 En gij Kafarnaüm, zult gij tot de hemel
verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij
nederdalen. 16 Wie naar u hoort, hoort naar Mij; en
wie u verwerpt, verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt,
verwerpt Hem, die Mij gezonden heeft.
17
En de [tweeën]zeventig zijn teruggekeerd met
blijdschap en zeiden: Here, ook de boze geesten
onderwerpen zich aan ons in uw naam. 18 En Hij
zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de
hemel vallen. 19 Zie, Ik heb u macht gegeven om op
slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele
legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad
doen. 20 Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de
geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u,
dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.
(NBG)
Deze [tweeën]zeventig werden in de
Gemeente geplaatst, zodat er tweeduizend jaar
lang ieder jaar een raad uitgenomen kon
worden tot aan de laatste der dagen en met de
profeten 144.000 telden (zie het artikel De
oogsten van God, de offers van de Nieuwe
Maan en de 144.000 [120]). De Heilige Geest
is die kracht die maakt dat alle uitverkorenen
zonen Gods worden en één met de hemelse
Heerscharen als de zonen Gods (zie Van
De woorden Gods [184]
dezelfde natuur als de Vader [81] en Over
onsterfelijkheid [165]). De zeventig hadden
door deze kracht gezag over de boze geesten
en over de wereldse systemen ten aanzien van
het Koninkrijk Gods. De woorden Gods
werden dus aan de gemeente toevertrouwd
door deze overdracht van gezag.
Deze handeling van Christus door de zeventig
te wijden was van groot profetisch belang en
de overdracht van macht. De werkelijke
overdracht ligt besloten in het teken van Jona.
Juda en het priesterlijke gezag werden in een
tijdsbestek van veertig jaar volledig
weggenomen van 30-70 CE. Deze overdracht
van macht en gezag wordt ook gezien in het
voorbeeld van de zeven zonen van Skevas, de
overpriester. Dit voorbeeld is opgetekend om
aan te tonen dat het gezag van de Gemeente,
dat Juda en Levi hadden, overgedragen was
tot het hoogste niveau.
11
Handelingen 19:11-17
En God deed
buitengewone krachten door de handen van Paulus,
12
zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn
lichaam aan de zieken gebracht werden en hun
kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren.
13
En ook enige van de rondreizende joodse
geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke
geesten hadden, de naam van de Here Jezus te
noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus,
die Paulus predikt. 14 Het waren nu zeven zonen van
Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden. 15
Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen:
Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt
gij? 16 En de mens, in wie de boze geest was, sprong
op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek
zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en
gewond uit dat huis moesten vluchten. 17 En dit werd
bekend aan allen, Joden en Grieken, die te Efeze
woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam
van de Here Jezus werd groot gemaakt; (NBG)
De werkelijke overdracht van macht was sinds
de wijding. Juda werd echter veertig jaar de
tijd gegeven voor berouw, maar kende geen
berouw. Wat zou nu gebeurd zijn, als Juda
wel berouw getoond had? Het antwoord is
eenvoudig. Zij zouden dan deel uitgemaakt
hebben in het verdere beheer van de woorden
Gods en het priesterschap zou dan uitgebreid
zijn met Levi, zoals geprofeteerd is, wanneer
zij zich bekeren aan het einde der tijden. De
woorden Gods waren overgedragen aan de
Gemeente, zoals wij zien uit de opmerkingen
Pagina 7
van de apostelen. De godsspraken waren
ondergebracht bij Juda tot aan de Gemeente.
Dit feit wordt door Paulus erkend in zijn
verklaring over de woorden Gods.
De aanhalingen in het Nieuwtestamentische
Grieks staan in het meervoud (zoals wij zien
in Handelingen 7:38; Romeinen 3:2; Hebreeën
5:12; en 1 Petrus 4:11; vergelijk Aristeas 177;
Philo, Legatio aan Caius 31). De
Oudtestamentische
aanhalingen
komen
vijftien maal voor in het enkelvoud dabar, wat
woord Gods betekent en daarom ook Heilige
der Heiligen, want het woord van Yahovah
werd daar gehoord.
De eerste maal dat woord Gods of dabar
voorkomt is in 2Samuel 16:23 (de andere
malen 1Koningen 6:5, 16, 19, 20, 22, 23, 31;
8:6, 8; 2Kronieken 3:16; 4:20; 5:7, 9; en
Psalm 28:2). Uit de eerste tekst zien wij dat
profetie erin betrokken is en wij weten dat
profetie ophield vanaf Nehemia tot aan
Messias en de laatste profetie aangaande
Messias werd uitgesproken door de
Hogepriester aangaande zijn dood in dat jaar.
Na de dood van Messias is er geen bewijs dat
God nog middels Juda sprak, behalve als deel
van de Gemeente. Dabar (oracle Eng.) als
achterzaal (NBG) wordt apart genoemd met
betrekking tot de Tempel in 1Koningen 6:5.
De vertrekken waren zowel rondom de
Tempel als de achterzaal gebouwd. Het blijkt
hieruit dat het Heilige der Heiligen beschreven
wordt als dabar en in het Engels als oracle of
het Woord Gods (in het bijzonder 1Koningen
6:16, 19, 20). Zoals wij zien, komt dit voort,
uit het feit, dat de Wet daar bewaard werd en
God Zichzelf daar door profetie openbaarde.
Het was een kubus van twintig el (vergelijk
1Koningen 6:20). Dit wordt in het Nieuwe
Testament naos genoemd, wat in het bijzonder
verwijst naar de Gemeente, waarvan wij de
naos zijn.
17
1 Korinthiërs 3:17
Zo iemand Gods tempel
schendt, God zal hem schenden. Want de tempel
Gods, en dat zijt gij, is heilig! (NBG)
De Gemeente is dus de naos of Heilige der
Heiligen en daarom het woord Gods. Het
woord Gods werd de Gemeente op Pinksteren
Pagina 8
30 CE. Aldus kunnen wij zien, wat Paulus
bedoelde met woorden Gods in een breder en
juister verband. Stefanus had gezegd, dat de
woorden Gods door de engel die de wet aan
hen op Sinai gegeven had, aan Mozes en aan
de vaderen toevertrouwd waren om ze aan hen
te geven. Wij weten dat de persoon die met
Mozes sprak Christus was volgens zijn eigen
getuigenis (Johannes 8:58). Hij vertrouwde de
woorden Gods toe aan de oudsten van Israël
en niet in het bijzonder aan Juda. Juda beërfde
deze woorden alleen door Israëls ballingschap
en de wederoprichting onder Nehemia. In deze
zin zien wij de bijzondere betekenis van het
commentaar van Paulus in Romeinen 3:2.
Romeinen 3:1-3 1 Wat heeft de Jood dan voor op
anderen? Wat voor nut heeft het besneden te zijn? 2
Velerlei, in ieder opzicht. En wel in de eerste plaats
dit, dat hun de godsspraken werden toevertrouwd. 3
Gij zegt dat sommigen van hen ontrouw zijn
geworden? Dan vraag ik u: kan hun ontrouw Gods
trouw teniet doen? (Willibrord Vert.)
Juda was ook in politieke partijen verdeeld.
Zij legden de woorden Gods verschillend uit.
De Farizeeërs en Saduceeën namen om
toerbeurt de zetel van Mozes in en men moest
hen gehoorzamen, wanneer zij dit deden
(Matteüs 23:2). De Samaritanen, evenals de
Saduceeën verwierpen de uitleg van de Wet
door de Farizeeërs in de vaststelling van de
kalender. Vaak werd de Nieuwe Maan op
onjuiste wijze uitgelegd en de Samaritanen
ontstaken hun eigen vuren op de eerdere juiste
dagen.
Niet alleen met de Joden maar ook met Israël
was het verbond gesloten. Juda kreeg slechts
de hoede over de godsspraken voor een
beperkte tijd. Paulus zegt hier niet dat zij nog
enig gezag hadden. Hij verwees alleen naar
hun status en misschien hun toekomstige
bekering door Gods blijvende trouw. Deze
zienswijze wordt verder onderbouwd door
andere verwijzingen naar de woorden Gods
als overgedragen naar de Gemeente. De
Gemeente is de leraar van de woorden Gods.
Die taak ligt niet langer meer bij Juda.
Hebreeën 5:5-14 5 Zo heeft ook Christus Zichzelf
niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar
Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U
heden verwekt; 6 zoals Hij ook op een andere plaats
De woorden Gods [184]
spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de
ordening van Melchisedek. 7 Tijdens zijn dagen in
het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder
sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem
uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn
angst, 8 en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de
gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft
geleden, 9 en toen Hij het einde had bereikt, is Hij
voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van
eeuwig heil geworden, 10 door God aangesproken als
hogepriester naar de ordening van Melchisedek.
11
Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is
moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden
in het horen. 12 Want hoewel gij, naar de tijd
gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer
nodig, dat men u de eerste beginselen van de
uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig
(en) geen vaste spijs. 13 Want ieder, die nog van
melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking:
hij is nog een zuigeling. 14 Maar de vaste spijs is
voor de volwassenen, die door het gebruik hun
zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van
goed en kwaad. (NBG)
Openbaring was alleen aan de Gemeente
toevertrouwd, door God aan Jezus Christus en
opgetekend door Johannes. Alleen de
Gemeente is hier verantwoordelijk voor.
Velen hebben getracht om Openbaring uit de
Bijbel te schrappen (zie De Bijbel [184]). De
Joden aanvaarden dit helemaal niet en daarom
kunnen zij niet meer gezient worden dat de
woorden Gods hen nog langer toevertrouwd
zijn. De Gemeente heeft de woorden
ontvangen als deel van een ander
priesterschap, dat teruggaat op onze
Hogepriester. Christus verheerlijkte zichzelf
niet om Hogepriester gemaakt te worden maar
veeleer tijdens zijn dagen in het vlees (dat is
toen hij mens werd) heeft hij gebeden en
smekingen onder sterk geroep en tranen
geofferd aan Hem, die hem uit de dood kon
redden, namelijk God, en God hoorde Hem.
Hoewel hij zoon was, leerde hij
gehoorzaamheid door hetgeen hij geleden
heeft en werd Hogepriester naar de ordening
van Melchisedek. Een Hogepriester is per
definitie uit een ordening van priesters. Het
priesterschap werd aan de uitverkorenen
gegeven zoals ook Christus die bekleedt,
zonder begin van dagen of einde van jaren,
zonder geslacht van vader of moeder,
koningen en priesters gemaakt voor
eeuwig.(Hebreeën 7:3;Openbaring 5:10).
Openbaring 5:9-10
9
En zij zongen een nieuw
De woorden Gods [184]
gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te
openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor
God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en
volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God
gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij
zullen als koningen heersen op de aarde. (NBG)
De Staten Vertaling geeft deze verzen niet
juist weer, waardoor dit feit verborgen blijft.
Christus
als
Hogepriester
heeft
noodzakelijkerwijs een orde van priesters
nodig en aan dit priesterschap is de
verantwoordelijkheid gegeven voor de zorg en
het onderwijs van de woorden Gods.
Hebreeën 5:12-14 12 Want hoewel gij, naar de tijd
gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer
nodig, dat men u de eerste beginselen van de
uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig
(en) geen vaste spijs. 13 Want ieder, die nog van
melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking:
hij is nog een zuigeling. 14 Maar de vaste spijs is
voor de volwassenen, die door het gebruik hun
zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van
goed en kwaad. (NBG)
1 Petrus 4:11 11 Spreekt iemand, laten het woorden
zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit
kracht, door God verleend, opdat in alles God
verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de
heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid.
Amen. (NBG Vert.)
De woorden Gods zijn overgeleverd aan de
Gemeente en ook als zodanig begrepen door
Paulus, de mogelijke schrijver van Hebreeën,
die, het gezag hiervoor had en ook door
Petrus. Dus op het gezag van Christus en zoals
getuigd door de apostelen Petrus en Paulus
zien
wij
de
overdracht
van
de
verantwoordelijkheid naar de Gemeente.
Valse beweringen over de woorden Gods
Er zijn een aantal onjuiste beweringen gedaan,
als zouden de woorden Gods bij Juda
berusten. Deze beweringen worden doorgaans
gemaakt door mensen die het gebruik van de
Hillel kalender trachten te rechtvaardigen voor
het houden van de Heilige Dagen, zoals die in
het Oude Testament genoemd worden. Omdat
de meerderheid van het Christendom niet deze
feesten houdt, ontstaat dit argument niet onder
hen. In feite zou de bewering, dat de Joden
verantwoordelijk zijn voor de woorden Gods,
als lachwekkend afgedaan worden, omdat het
Pagina 9
Nieuwe Testament niet door Juda erkend
wordt en daarom ook niet als deel van de
Schriften. Omdat deze veronderstelling voor
enig nadenkend Christen niet serieus genomen
wordt, wordt hier niet verder op ingegaan.
Judaïsten in de Gemeenten van God
daarentegen gebruiken een reeks valse
voorwendselen om de Hillel kalender te
rechtvaardigen, die op zichzelf geen deel
vormt van de woorden Gods en vastgesteld
werd vanaf 358 CE, duidelijk na de wegname
van het Joodse gezag. Daarom werd de Hillel
methode voor het vaststellen van Nisan voor
het Paasfeest nooit door de meerderheid van
het Christendom aanvaard, omdat de
gebruikelijke methode al eeuwen bekend was
vóór Hillel II, en deze latere rabbinale
bepalingen werden als onjuist en onbelangrijk
beschouwd.
Het vaststellen van de canon van het Oude
Testament
Een andere onjuiste bewering is dat de canon
van het Oude Testament niet eerder
vastgesteld was dan de conferenties van
Jamnia. Dit standpunt wordt naar voren
gebracht door Joden of Judaïserende
Christenen als bewijs voor de bewering dat
het gezag voor het vaststellen van de Bijbel
nog bestond na de verstrooiing. Jamnia of
Yavneh was een stad vermaakt door Salome I
aan Herodes I, maar bij haar dood ging deze
over naar de keizerin Livia en na haar dood
schijnt het privé eigendom geworden te zijn
van Tiberius, zoals Schurer opmerkt.
Schurer schijnt ook te denken dat de wrijving
tussen de Joden en niet-Joden vanuit de
Joodse meerderheid
de reden voor
Vespasianus was om de stad tweemaal te
bezetten (E. Schurer The History of the Jewish
People in the Age of Jesus Christ (De
geschiedenis van het Joodse volk en ten tijde
van Jezus Christus), Vol. I, p. 333; Vol. II, p.
100). Er was ook veel wrijving tussen Joden
en niet-Joden ten tijde van Caligula (ibid. I, p.
394). Jamnia werd geen deel van het Joodse
territorium tot aan Alexander Jannaeus;
Pompeius had het afgescheiden van het Joodse
rijk en Gabinius heeft het herbouwd (ibid. II,
Pagina 10
De woorden Gods [184]
p. 110). Jamnia werd ten tijde van
Vespasianus bij de opstand ingenomen (ibid.
I, p. 498; II, p. 110). Na de verwoesting van de
Tempel en Jeruzalem in 70 CE, werd Jamnia
het centrum van het Joodse onderwijs (ibid. I,
p. 521). Haar Joodse meerderheid was de
oorzaak dat zij het centrum werd van het
Joodse onderwijs of lernen na de verwoesting
van de Tempel. De academie in Jamnia werd
het Oppergerechtshof (ibid. I, p. 525-526).
Jamnia was een poging om het Joodse gezag
opnieuw in te voeren, nadat het door God
weggenomen was door de verwoesting van de
Tempel, na het verstrijken van het teken van
Jona in 70 CE.
het midden van de vierde eeuw BCE). Er
waren een aantal uitgaven en opmerkingen die
nuttig zijn om te begrijpen wat er met de
canon gebeurde. De meesten zijn het eens dat
rond 300-250 BCE de canonisatie plaats
gevonden had, na wat gezien wordt als de
herschrijving van Samuel en Koningen als 1
en 2Kronieken (ibid.). De tegenspraken tussen
Samuel en Koningen en de Kronieken worden
door Pfeiffer in zijn tekst opgesomd (ibid.).
Na 200 BCE en zeker vóór 30 CE waren
lezingen uit de profetische canon (haftarah)
gebruikelijk in de liturgie van de synagoge
(Lukas 4:16-19; Handelingen 13:15, vergelijk
Meg. 4:1-2; ibid., p. 509).
Het Oude Verbond was met de Joden
gesloten, welks uitdrukking in het algemeen
ook Israël schijnt te omvatten, omdat zij ook
van Gods Verbond waren (2Korinthiërs 3:14,
Hebreeën 9:15; zie ook Gods Verbonden
[152]). Het Nieuwe Verbond, zoals beloofd in
Jeremia 31:31, werd uitgebreid naar de
heidenen en gesloten met de Christenen
(1Korinthiërs 11:25; 2Korinthiërs 3:6;
Hebreeën 8:6-13; 10:16-17; vergelijk Lukas
22:20).
De geschriften of Chetoebim werden
traditioneel gelezen tijdens Pesach, Pinksteren
en de 9de van Av, ter herinnering aan de
verwoesting van Jeruzalem in 586 BCE. Het
werd beëindigd door Ezra - Nehemia en toen
vastgelegd. Pfeiffer zegt dat algemeen geloofd
werd, dat profetie met de dood van Ezra tot
een einde kwam toen de mannen van de Grote
Synagoge alle Schriften verzamelden. Geen
boek dat na Ezra of Alexander de Grote
geschreven was kon als geïnspireerd
beschouwd worden (ibid.). Volgens de Seder
Olam Rabba 30 worden de twee beschouwd
als gelijke data voor de Joodse tijdrekening.
Toen Alexander (geboren 356 BCE)
omstreeks 326 BCE naar India ging en
omstreeks 323 BCE stierf, is het duidelijk dat
wij spreken over Artaxerxes II en niet
Artaxerxes I in het boek Ezra. Bovendien
weten wij uit dit commentaar dat de canon van
het Oude Testament volledig was en
vastgesteld sinds 323 BCE. Het Oude
Testament werd in Alexandrië vertaald onder
Ptolemeüs Philadelphus (283-246 BCE) door
tweeënzeventig geleerde mannen, naar
verluidt zes uit iedere stam, die het werk in
tweeënzeventig dagen voltooiden (Schurer,
Vol II, p.312; Vol. III, P 474-476, 677-679).
Deze vertaling werd bekend als de Septuagint.
Septuagint betekent zeventig. Wij zien hier
echter dat met de zeventig eigenlijk
tweeënzeventig bedoeld wordt. De Septuagint
werd door Rabbi Akiva in 130 CE verworpen
als vertaling, en hij verving deze door de
vertaling van Aquila. Wij zullen zien dat dit
De canon van het Oude Testament was nog
niet vastgesteld tot omstreeks 323 BCE na het
herstel van Nehemia, hetgeen plaats vond
tijdens de regering van Artaxerxes II. Tot dat
moment werd het gezien als een verzameling
eerbiedwaardige werken en geaccepteerd als
historisch of profetisch. De seculaire Joodse
geschiedenis heeft het standpunt ingenomen,
naast de seculaire kritiek op de Bijbel, dat de
canon van het Oude Testament niet als
vaststaand gehouden werd en dat de Torah
alleen afgescheiden was als goddelijk
geïnspireerd sinds zijn erkenning als zodanig
in 621 BCE tot aan de scheiding van de
andere vier boeken uit het geheel in 400 BCE.
Jozua, Richteren, Samuel en Koningen
werden van de Pentateuch losgemaakt in 400
BCE en als seculaire werken achtergelaten
(zie The Interpreters Dictionary of the Bible,
Vol. 1, artikel Canon of the OT, p. 507). De
huidige geleerden houden het er op dat dit zo
een eeuw lang was, maar Nehemia herstelde
het hele systeem vanaf zijn tijd (dat is tijdens
De woorden Gods [184]
feit bewijst dat de Gemeente het gezag had en
niet omgekeerd.
Na het vaststellen van de canon werd er een
aantal boeken geschreven dat niet als canoniek
beschouwd werd. Dit waren onder andere
Maccabeeën, Judith en Tobit en zij waren
apocrief en werden daarom bekend als de
Apocriefen. Er zijn een tijd lang pogingen
gedaan om ze opgenomen en erkend te krijgen
volgens de Joodse canon en dit resulteerde in
de conferentie te Jamnia. Nadat de Gemeente
Jeruzalem verlaten had en de stad gevallen
was, bracht de Gemeente haar eigen
uitstekende werken en vertalingen van de
Bijbel voort. De meeste Bijbelboeken werden
vertaald door vertalers uit de Gemeente, van
wie de meesten goed ontwikkelde Hebreeën
waren.
De drie Griekse vertalingen van de Bijbel die
gemaakt werden ter vervanging van de
Septuagint waren van Aquila, Symmachus en
Theodotion. Symmachus was in staat om
Hebreeuwse teksten te gebruiken, maar hijzelf
was geen Jood. Hij was een Ebonitische
Christen volgens Eusebius (Eccl. Hist. Vi,
17). Dit is misschien een aanduiding die van
toepassing is op de geschiedenis van de hele
vroege Gemeente, naarmate hun geschriften
gevonden worden. Aquila en Thedotion waren
naar verluidt Joodse bekeerlingen. Aquila
kwam uit Pontus (zie Handelingen 18:2) maar
Epiphanius noemt Sinope als de plaats (zie
Schurer, Vol. III, p. 494). Rabbinale traditie
(yKidd. 59a) plaatst hem in de tijd van Rabbi
Eliezer, Rabbi Joshua en Rabbi Akiva, dat is
in het begin van de tweede eeuw. Volgens
Hiëronymus (ibid. p. 495) bracht hij een eerste
en een tweede uitgave uit. Van hem wordt
beweerd dat hij een leerling was van Akiba en
de hoogste aandacht had voor het detail. Zijn
tekst werd goedgekeurd door de zeer
hooggeachte rabbinale autoriteiten. Zijn
werken werden bewaard in de Hexapla van
Origenes en werd gebruikt door de andere
kerkvaderen, die de oorspronkelijke uitgave
gebruikten van de Hexapla in de bibliotheek
van Pamphilius in Caesarea en deels door
kanttekeningen van de Septuagint tekst in de
Hexapla. Wij vinden meer en meer
Pagina 11
fragmenten van deze teksten naarmate de tijd
verstrijkt. Hij wordt geïdentificeerd met
Onkelos, de vervaardiger van de Arameese
Targum van de Pentateuch ( Schurer, ibid. p.
496). Mercati vond een zesde eeuws
handschrift, dat de Hexapla bevatte van een
150 verzen van het Psalmboek inclusief de
versie van Aquila. De vondst in het Genizah
van de synagoge in Cairo laat een GrieksHebreeuwse Interlineaire versie zien (de
bovenste regel in Hebreeuws, de onderste
regel in Grieks) die bestond in de vijfde of
zesde eeuw (Schurer, ibid.). Schurer is van
mening dat de Septuagint vertaling van
Prediker de karakteristieke vertaaltrant van
Aquila zo sterk oproept, dat hij geneigd is om
aan te nemen dat dit in feite werk van Aquila
is.
Hiëronymus vervaardigde de Latijnse Vulgata
en de Griekse teksten zoals die gevonden zijn
in de verschillende oude vormen in de codices
en fragmenten. Hiëronymus was op de hoogte
van de werken van zowel Aquila als
Theodotion, van wie hij zegt dat deze een
Eboniet kon zijn, een Jood van geboorte net
als Aquila. Hiëronymus zegt van hem dat
slechts sommigen dachten dat hij een Eboniet
was (Schurer, ibid. p. 499). Hiëronymus
gebruikte deze werken om de lijst te maken
die de huidige geaccepteerde canon is.
De Hexapla van Origenes was in kolommen.
Aquila stond naast de Hebreeuwse tekst,
omdat deze er het meeste aan gelijk was en
daarom ook de tekst van Thedotion naast die
van de Septuagint. De vertaling van
Symmachus stond naast die van Aquila, wat
voor Schurer een raadsel was. Aquila wordt
toegeschreven aan de eerste decaden van de
tweede eeuw; Theodotion wordt geplaatst ten
tijde van Commodus (180-192 CE); en
Symmachus later, door Schurer, maar Irenaeus
plaatst Theodotion voor Aquila en Schurer
denkt dat dit onbelangrijk is voor de data van
de vertalingen (ibid., p. 500). Irenaeus leefde
nog in 190-191 CE en zo is de late datum van
het werk van Theodotion mogelijk, maar het
kon ook eerder zijn.
Waar het werkelijk om gaat is dat de
Pagina 12
Gemeente niet afhankelijk was van de Joden
voor de woorden Gods, maar inderdaad
degenen waren die de belangrijkste rol
speelden in het vertalen naar het Grieks en
Aramees en de andere talen. De bewering dat
de canon niet eerder vastgesteld was dan na 70
CE tijdens de eerste (circa 90 CE) of de
tweede (118 CE) conferentie van Jamnia is
een verzinsel. Dit verzinsel wordt ondersteund
door Joden en Judaïserende Christenen. Het
doel van Jamnia was om te voorkómen dat de
latere apocriefe werken vanaf Ben Sirach
toegevoegd zouden worden aan de Joodse
canon. Deze conferenties hadden geen invloed
op de gemeente, die reeds lang daarvoor
erkend had, dat de canon afgesloten was sinds
de tijd van Ezra.
Het verzinsel van Jamnia wordt naar voren
gebracht om het verzinsel te ondersteunen dat
de kalender vastgesteld werd in 358 CE onder
Hillel II en dat deze enig gezag voor de
Gemeente heeft, die het duidelijk niet heeft en
nooit een dergelijk gezag ooit heeft gehad. De
Gemeente in de vroege tijden geloofde en
onderwees dat de canon van het Oude
Testament vastgesteld was ten tijde van Ezra
en Nehemia of onmiddellijk na de dood van
Ezra. Dit werd onderwezen door de Gemeente
en wordt gezien in de geschriften van
Tertullianus, Irenaeus en Clemens van
Alexandrië (Interp. Dict., Vol. 1, p. 514).
De Grieken zijn nooit verantwoordelijk
geweest voor de woorden Gods of zelfs in de
vaststelling van de Griekse teksten. Dit is een
ander verzinsel, dat naar voren gebracht wordt
door Judaïsten om hun theorie van de Joodse
orakels te ondersteunen.
De profetie van Haggai
De volgende drogreden in het wapenarsenaal
van sommige Brits-Israël aanhangers en de
Judaïserende verdedigers van het Hillel
systeem is die van de profetie van Haggai 2:224.
2
Haggai 2:2-24
In de zevende maand, op de
eenentwintigste dier maand, kwam het woord des
HEREN door de dienst van de profeet Haggai aldus: 3
Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de
De woorden Gods [184]
landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van
Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des
volks: 4 Wie onder u is overgebleven, die dit huis in
zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij
het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in
uw ogen? 5 Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt
het woord des HEREN, en wees sterk, Jozua, zoon
van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk
des lands, luidt het woord des HEREN, en gaat aan
het werk, want Ik ben met u, luidt het woord van de
HERE der Heerscharen, 6 overeenkomstig het woord
dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en
mijn Geest in uw midden stond: vreest niet. 7 Want
zo zegt de HERE der heerscharen: Een ogenblik nog,
een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de
zee en het droge doen beven. 8 Ja, Ik zal alle volken
doen beven en de kostbaarheden van alle volken
zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid
vervullen, zegt de HERE der heerscharen. 9 Van Mij
is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord
van de HERE der heerscharen. 10 De toekomstige
heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de
vorige, zegt de HERE der heerscharen; op deze plaats
zal Ik heil geven, luidt het woord van de HERE der
Heerscharen.
11
Op de vierentwintigste dag van de negende maand
in het tweede jaar van Darius kwam het woord des
HEREN tot de profeet Haggai aldus: 12 Zo zegt de
HERE der heerscharen: Vraag toch de priesters om
onderricht in de wet, 13 en zeg: wanneer iemand
heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij
raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige
andere spijs aan, wordt dit dan heilig? De priesters
antwoordden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien
iemand onrein geworden door een lijk, iets van al
deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De
priesters antwoordden: Het wordt onrein. 15 Toen
antwoordde Haggai: Zo staat het met dit volk en zo
staat het met deze natie voor mijn aangezicht, luidt
het woord des HEREN, en zo staat het met al het
werk hunner handen, en wat zij offeren, dat is
onrein. 16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag is
voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd
aan de tempel des HEREN, 17 voordat deze dingen
geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig
maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de
wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen,
dan waren er slechts twintig. 18 Ik sloeg u met
brandkoren en met honigdauw, en al het werk uwer
handen met hagel, maar er was bij u geen gedachte
aan Mij, luidt het woord des HEREN. 19 Bedenkt toch
wat voorafgegaan is aan deze dag, de
vierentwintigste der negende maand, van de dag aan,
waarop de tempel des HEREN gegrondvest werd. 20
Bedenkt: Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de
wijnstok, de vijgeboom, de granaatappelboom en de
olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan
zal Ik u zegenen.
21
Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot
Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus: 22
Zeg tot Zerubbabel, de landvoogd van Juda: 23 Ik zal
de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der
De woorden Gods [184]
koninkrijken omverwerpen, de kracht van de
koninkrijken der volken verdelgen, de wagens en
wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en
hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard
van een ander. 24 Te dien dage, luidt het woord van
de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon
van Sealtiël, mijn knecht nemen, luidt het woord des
HEREN, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u
heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de HERE der
heerscharen. (NBG)
Men meent dat men uit deze profetie het
volgende mag beweren:
1. De profetie zou betrekking hebben op de
laatste der dagen.
2. De 24ste Kislev zou een bijzondere datum
in de toekomst zijn.
3. Deze datum zou de datum zijn volgens de
Hillel kalender waarop Jeruzalem werd
bevrijd in 1917, welke naar verluidt 9
december was en waarvan beweerd wordt
dat Allenby Jeruzalem binnentrok.
4. De zegeningen genoemd door Haggai
zouden toen vervuld zijn.
5. Er zouden op de een of andere wijze zeven
tijdperken zijn sinds de val van Jeruzalem.
6. Uit deze punten wordt dan beweerd dat de
Hillel kalender geïnspireerd is en daarom
een woord Gods zou zijn.
Wat de val van Jeruzalem betreft geeft
Harper’s Bible Dictionary weer dat de
Babyloniërs de stad plunderden in 598 BCE
en dat de stad met de grond gelijk gemaakt
werd in 587 BCE. Geen van deze data geeft
1917 als gelijk aan zeven tijdperken van 2.520
jaar. De eerste datum geeft 1922 en de tweede
1932.
Nu zien wij duidelijk een vicieuze redering.
Uit een onderzoek naar de geschiedenis van de
bevrijding van Jeruzalem wordt het duidelijk
dat de gebeurtenissen zo opgetekend zijn,
alsof zij de indruk wekken dat God zo
gehandeld had om Haggai te vervullen, want
de mensen uit die tijd zagen dit als een
vervulling van de profetie. Na de datum van 9
december 1917 bedacht te hebben, werd dit
bedenksel gebruikt om de Hillel kalender te
rechtvaardigen die in de eerste plaats gebruikt
was om dit bedenksel te maken.
Pagina 13
In 1917 werd het Heilige Land bevrijd door
Australische, Nieuwzeelandse, Britse en
andere geallieerde troepen, die tegen de
Turken met Duitse hulptroepen streden.
Volgens het Officiële Oorlogs Dagboek (H. S.
Gullett, The Australian Imperial Force in
Sinai and Palestine, Vol. II van de Official
History of Australia in the War of 1914-18,
Angus and Robertson Ltd, Sydney, 1937)
werden Gaza en Beersheba ingenomen van 31
oktober tot 1 November 1917. De verovering
van Palestina was niet meer tegen te houden.
Op 2 november 1917 werd de Verklaring van
Balfour uitgegeven voor de vestiging van een
Joods Thuisland door de Britse Minister
president Balfour als zijn eerste verklaring (de
tweede verklaring had betrekking op het
Gemenebest van Australië onder de Britse
wetgeving). De inname van Jeruzalem werd
niet eerder dan December ondernomen. De
opmars van de strijdkrachten was als volgt:
Slag van Bersheba 31 oktober tot 1november
Tel el Khuweilfe 8 november
De doorbraak vindt plaats 6-11 november
(Sinai en Palestina
4-8 november)
De grote opmars was 8-15 november
De zeevlakte werd gezuiverd 11-17 november
De opmars naar Jeruzalem 16-24 november
Nahr Auja en El Buij 24 november tot 1
december
Slotoffensief inname Jeruzalem 7december
Het slotoffensief werd ingezet door de
Gemenebest troepen op 7 december 1917.
Volgens de ware Nieuwe Maan was dit de
feitelijke datum van 24 Kislev (volgens de
Hillel kalender zou deze maand twee dagen
later beginnen). De Turken en Duitsers
begonnen een onmiddellijke ontruiming en
tegen 8 december 1917 werd Jeruzalem
bevrijd. De infanterie had zich vast ingegraven
en tegen 10 december rukte de Lichte
Cavalerie een twaalftal kilometers op langs de
weg naar Nabloes. Zij werden zwaar door de
Turkse artillerie beschoten. Zij hielden stand
aan het einde van het Jordaan dal en trachtten
de Geallieerden toegang over de rivier te
ontzeggen naar de Hejaz spoorlijn om
daarmee de operaties van de rechterflank van
Allenby te beperken.
Pagina 14
Niets gebeurde op 9 december 1917 omdat
Jeruzalem reeds bevrijd was door de aanval op
de zevende. Vele Amerikaanse historici van
Protestantse oorsprong trachten blijkbaar te
beweren dat 9 december de dag was waarop
Allenby Jeruzalem binnentrok en het
bevrijdde. Het feit is echter dat Allenby
Jeruzalem officieel binnentrok op 11
december 1917. Allenby was gedachtig aan de
bombastische pracht en praal waarmee de
Duitse keizer Wilhelm in 1908 Jeruzalem was
binnengetrokken. Heel bewust trok hij zeer
bescheiden Jeruzalem binnen, te voet door de
zijingang van de oude nauwe Jaffapoort.
Honderd man uit de verschillende afdelingen
stonden langs de Jaffaweg, onder wie
Engelsen, Schotten, Ieren, Welshmen,
Ghurkas, Australiërs en Italianen. De
Nieuwzeelanders waren snel uit Jaffa aan
komen rijden zodat ook hun land
vertegenwoordigd zou zijn. De enige
kleurschakering kwam van een detachement
Franse cavalerie in lichtblauwe uniformen. Dit
was de vierentwintigste maal dat Jeruzalem
binnengetrokken was door een veroverende
legermacht (Gullett, ibid., p. 523) maar het
was niet op 24 Kislev 1917. Volgens de Hillel
kalender was het 26 Kislev, maar volgens de
echte Nieuwe Maan kalender was het 28
Kislev. Onze troepen waren inderdaad op 24
Kislev binnengetrokken, maar dan in de
aanval en dit is gebaseerd op de echte
conjunctie zonder verschuivingen.
Jeruzalem vertoonde ten tijde van de inname
geen doorslaand bewijs van armoede maar
was op een onbeschrijfelijke wijze vervuild.
Het was vervuild door de verkopers van
religieuze relikwieën en valse religie die
gewoon vies waren. Voeg daaraan toe de
primitieve gewoonten van de Turkse soldaten
drie jaar lang. Christenen huiveren nog,
wanneer zij aan hun bezoek terugdenken
(ibid., p. 522). Na de bezetting had de stad te
kampen met voedseltekorten en de Britten
moesten voorraden aanvoeren uit de landen
rond de Middellandse Zee. Onze opmars uit
het zuiden was zo snel geweest, dat de Turken
geen tijd gehad hadden om de zuidelijke
koloniën te brandschatten. Zij zouden
De woorden Gods [184]
bruikbaar blijken te zijn. Aan de Zionisten
Commissie onder de Voorzitter van de
Engelse
Zionisten
Federatie,
Doctor
Weizmann werd de taak opgedragen, onder
gezag van de Britse regering, om Palestina
weer op te bouwen. Deze taak hield de
wederopbouw in van de ruïnes van
achttieneneenhalve eeuw (The Times History
of the War, Vol. XV, London, 1918, p.179).
De beweringen kunnen dus gezien worden in
het licht van historische feiten, vrij van
verzinselen van een aan de zijlijn staande
Protestantse
Brits-Israël
propaganda,
voortkomende uit de Verenigde Staten.
1. Het waren niet zeven tijdperken sinds de
Babylonische intocht. De toepassing van
zeven tijdperken wordt onderzocht in het
artikel (De val van Egypte - De profetie van
Farao’s gebroken armen van [36]).
2. Allenby trok niet op 9 december Jeruzalem
binnen. Dit deed hij op 11 december.
3. Gemenebest troepen bestormden de stad op
7 december 1917
4. De Duitsers en Turken hadden zich op 8
december teruggetrokken
5. Versterking van de verdediging vond plaats
op 8-10 december
6. De werkelijke datum voor 24 Kislev 1917
was 7 december 1917 en niet 9 december
1917 volgens de Hillel kalender.
Bij dit alles moeten wij ook eraan dat Juda op
dit moment nog niet gezegend was. Het is
walgelijk om te denken dat God gekozen zou
hebben om ditmaal Haggai te vervullen en nog
een andere profetie overlaten die nog vervuld
moet worden, waarbij Juda door de ergste
verschrikkingen zou moeten gaan van zijn
hele bestaan als natie. Precies zeven
tijdperken na de verwoesting van Jeruzalem
door de Babyloniërs kwam de Nazi partij aan
de macht in Duitsland en begon de
stelselmatige vervolging van de Joden. Van
1942 tot 1945 voerde Duitsland de grondig
georganiseerde volkerenmoord uit van het
Joodse volk, en daarmee vergeleken van enig
volk in de geschiedenis. Om te beweren dat
dit Gods idee was om Juda te zegenen in de
vervulling van Haggai is de meest verdorven
De woorden Gods [184]
vorm van redenatie die denkbaar is. Als
Haggai vervuld wordt in deze gebeurtenissen,
komen wij tot de volgende conclusies:
1. De Hillel kalender is fout.
2. Belangrijker is dat de Ashkenazim en
inderdaad alle Europese Joden totaal buiten
de zegeningen van God staan, omdat zij de
geest en de bedoeling van de wet en de
feesten verdraaid hebben. Geen vloek komt
zonder oorzaak (Spreuken 26:2).
Het is echter niet overtuigend dat Haggai is
vervuld.
Daniël 12
Wij gaan nu verder met het onderzoeken van
de veronderstelling dat Haggai vervuld zou
zijn in december 1917. Een tekst die gebruikt
wordt
om
deze
veronderstelling
te
ondersteunen is de tekst van Daniël 12:1-13.
Deze tekst volgt op die van Daniël 11 over de
oorlogen van de koningen van het noorden en
van het zuiden. De tekst van Daniël 11:41-45
is ook heel belangrijk. Voor de aanname van
de 1917 data moet wel een aantal
veronderstellingen kloppen. De eerste is dat
deze profetie in zijn geheel vervuld moet zijn,
voordat de omvang van Daniël 12 vervuld kan
worden.
41
Daniël 11:41-45
Ook het Sieraadland zal hij
binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan
zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de
keur der Ammonieten. 42 En hij zal zijn hand
uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal
niet ontkomen, 43 maar hij zal de schatten
bemachtigen van goud en zilver en alle
kostbaarheden van Egypte; en Lybiërs en Ethiopiërs
zullen in zijn gevolg zijn. 44 Doch geruchten uit het
oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen,
zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om
velen te verdelgen en te vernietigen. 45 Hij zal zijn
statietenten opslaan tussen de zee en de berg van het
heilig Sieraad — maar dan komt hij aan zijn einde,
zonder dat iemand hem helpt. (NBG)
Deze tekst veronderstelt dat Egypte is
veroverd tezamen met Palestina en TransJordanië. De koning van het Noorden moest
Egypte binnenvallen en veroveren en ook
Palestina bezetten. In deze tijd hoort hij
geruchten uit het oosten en het noorden en
trekt uit om velen te verdelgen en te
vernietigen. Deze profetie wordt niet gezien
Pagina 15
als vervuld tot aan de Tweede Wereldoorlog
met de invasie van de Asmogendheden in
Afrika en daarop Hitler’s inval In Rusland.
Echter het oosten en noorden van Palestina en
Jeruzalem is Centraal Rusland en deze
profetie schijnt nog niet te zijn vervuld. De
tekst over het opslaan van de staatsietenten
tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad
werden gezien als de vervulling van de
profetie door het leger in 1917, maar zij
trokken niet Rusland binnen noch voerden zij
grootschalige operaties uit behalve de
vestiging van Irak als een pro-westers
koninkrijk.
Daniël 12:1-13 1 Te dien tijde zal Michael opstaan,
de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde
staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn,
zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot
op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk
ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt
bevonden. 2 Velen van hen die slapen in het stof der
aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en
genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. 3 En de
verstandigen zullen stralen als de glans van het
uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben
gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. 4
Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en
verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen
onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen.
5
En ik, Daniël, zag en zie, daar stonden twee
anderen, de een aan deze oever van de rivier, en de
ander aan gene oever der rivier, 6 en de een zeide tot
de man die met linnen klederen bekleed was en zich
boven het water van de rivier bevond: hoelang toeft
het einde dezer wonderbare dingen? 7 Toen hoorde
ik de man die met linnen klederen bekleed was en
zich boven het water van de rivier bevond, zweren
bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter- en
zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden
en een halve tijd; en wanneer er een einde komt aan
het verbrijzelen van de macht van het heilige volk,
dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. 8 Ik
hoorde nu wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn
heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? 9 Doch hij
zeide: Ga heen Daniël, want deze dingen blijven
verborgen en verzegeld tot de eindtijd. 10 Velen
zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren,
maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en
geen der goddelozen zal het verstaan. 11 En van de
tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een
gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn
het duizend tweehonderd en negentig dagen; 12
welzalig hij die blijft verwachten en duizend
driehonderd vijfendertig dagen bereikt. 13 Maar gij,
ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot
uw bestemming aan het einde der dagen. (NBG)
Deze tekst gaat over de Wederkomst en de
Pagina 16
De woorden Gods [184]
opstanding aan het einde der dagen. Het geeft
een tijdschema weer van 1.290 dagen en van
1.335 dagen. Het is ook een beeld van de
heropleving van de Heilige Geest waardoor
vele verstandigen velen zullen onderwijzen in
de geheimenissen van het Koninkrijk Gods.
vervullende profetie. Het keizerrijk begon in
590 CE met het besluit van Gregorius I en
eindigde in 1850 met de volksstemming in de
pauselijke staten (zie M. Martin The Decline
and Fall of the Roman Church, Secker and
Warburg, p. 254 e.v.).
Vanwege de Messiaanse betekenis van deze
profetie hebben velen Michael gezien als
Christus. De Gemeente van God in Engeland
bijvoorbeeld beschouwt Michael als Christus,
maar ontkent dat Michael een aartsengel is.
Michael betekent Wie is als God.
Dit uitgangspunt veronderstelt dat de jaar voor
een dag basis van toepassing is op het rijk en
niet in tweeledigheid. Ook gaat de aanname
niet in op het probleem van de zeven maal in
de juiste en volledige betekenis. De zeven
tijden profetie van Daniël aan de Babyloniërs
wordt gemeten vanaf 605 BCE bij de slag van
Carchemis tot 1914 bij het begin van de Eerste
Wereldoorlog. Egypte was echter niet in die
tijd binnengevallen en Egypte maakt ook deel
ervan uit. De profetie van Ezechiël 28-29 gaat
over de val van Egypte. De twee armen
hebben te maken met de tweemaal veertig jaar
perioden, die tachtig jaar later eindigden met
de invasie van Cambyses in het jaar 525 BCE.
Er waren toen twee veertig jaar perioden en in
het midden ervan werd Egypte hersteld. Dit
gebeurde precies zeven tijden later in 1953
met het uitroepen van de Republiek Egypte
onder Gamel Abdul Nasser. Het volledige
tijdschema eindigt niet eerder dan 1996. In dat
jaar hebben de fundamentalistische Moslems
de macht zodanig overgenomen dat de
regering eigenlijk alleen nog in naam bestaat.
De Egyptische Koptische Kerk wordt zo
vervolgd dat deze hereniging gezocht heeft
met Rome na de scheuring sinds Chalcedon in
451. Met deze aspecten wordt geen rekening
gehouden.
De redenering is gewoon als volgt. De
persoon is duidelijk verantwoordelijk voor
Israël. Volgens Deuteronomium 32:8 heeft
Messias de verantwoording voor Israël als
Yahovah — aan hem toegewezen door de
Allerhoogste God. Daarom moet Michael
Messias zijn. De conclusie sluit niet in dat
Michael ook aan Israël toegewezen kan zijn
om Messias bij te staan. Beiden zijn zonen
Gods zoals wij weten uit vele teksten. Van de
engelen wordt pas gezegd dat zij uit het niets
(ex nihilo) geschapen zijn sinds het Vierde
Lateraanse Concilie in 1215 om de
mogelijkheid te ontkennen van een medeeeuwigheid
van Satan vanwege de
Dualistische ketterij onder de Katharen in
Zuid Frankrijk onder de Albigenzen. Veel
vertakkingen van de Gemeenten Gods hebben
deze logisch gedachtensprong door de eeuwen
heen gemaakt, maar het is twijfelachtig,
gezien het Bijbelse bewijs dat wij hebben.
Zowel Michael als Messias zijn beiden zonen
Gods, en delen in de Heilige Geest van God
als zonen.
De volgende voorwaarde is dat het volgt op
een tijd, tijden en een halve tijd en wanneer
het verbreken van de macht van het Heilige
volk tot een einde komt, dan zal het einde
komen. Het standpunt in 1914-18 was dat de
1.260 dagen vervuld werd in de 1.260 jaar van
het Heilige Roomse Rijk. Sommige groepen
in de Verenigde Staten zagen het als beëindigd
in 1798, anderen in 1814. Beiden hadden het
niet bij het juiste eind door hun geringe kennis
van de geschiedenis van het keizerrijk en
vanwege hun verlangen naar een zelf-
De volgende aanname is dat de 1.290 jaar en
de 1.335 jaar betrekking hebben op een andere
tijdrekening. De tekst houdt verband met de
vestiging van de gruwel die verwoesting
brengt. Het dagelijkse offer werd onderbroken
vóór de verwoesting van de Tempel in 70 CE.
Om Daniël 12 op deze datum van toepassing
te verklaren heeft geen gevolg. Deze profetie
werd van toepassing verklaard op 1917 door
het laagste getal van 1290 af te trekken van
1917 en aan te nemen dat dit getal van
toepassing is op het Moslem tijdperk (19171290 = 627).
De woorden Gods [184]
Dit jaar wordt dan in verband gebracht met de
Moslem kalender. Echter de Moslem kalender
begint bij de Hegira en wordt gezien als te
beginnen op 15(16) juli 622 CE. Het
maanjaar, dat specifiek voor de Moslems
geldt, werd gevestigd op de basis van een
zonnejaar in 10 AH of 631 CE tijdens de
laatste pelgrimstocht van de profeet naar
Mekka (Koran 9:36 e.v. verg. ERE, Vol. 3, p.
126).
De aanvaarde formule voor omrekenen is:
Hegira (A) - (3A ÷100)+622=CE (AD) (ibid.)
Het jaar 1290 AH begon in 1911. December
1917 was 1296 AH. Het jaar 1335 AH was
1956 CE.
De bezetting van Jeruzalem moet goed
begrepen worden om een aantal vreemde
beweringen te verklaren die over deze tijd
gedaan zijn. Ten eerste werd Jeruzalem door
de Perzen ingenomen in 614 CE. De Perzische
Chosroës II trok ten oorlog met de
geweldenaar Phocas, die de Romeinse keizer
Mauritius had vermoord. Mauritius was de
vriend en weldoener van Chosroës. In 611
veroverden de Perzen Antiochië. Chosroës’
schoonzoon Sharbarz belegerde Jeruzalem. In
zijn legerkamp waren 26.000 Joden, die maar
wat graag de Christelijke overheersing van
Jeruzalem wilden vernietigen. 90.000
Christenen
stierven
toen
Jeruzalem
ingenomen werd. (Cath. Encyc. Vol. VIII,
artikel Jerusalem, p. 359). Aan de Joden werd
toegestaan om te doen met de stad, wat zij
maar wilden, maar dit was niet van lange
duur. In 622 hield Heraclius een veldtocht
door Klein-Azië en verdreef daar de Perzen en
trok in 627 Perzië binnen. Chosroës vluchtte
en werd afgezet en vermoord door zijn eigen
zoon Sjeroe in 628 en dat jaar zochten zij
vrede ten koste van al hun veroveringen. Zij
trokken zich terug uit Syrië en Egypte,
herstelden het zogenaamde relikwie van het
kruis dat zij uit Jeruzalem hadden
meegenomen. In 629 kwam Heraclius zelf
naar Jeruzalem om het relikwie te vereren
(ibid.). Dit is de oorsprong van het Katholieke
Feest van de Kruisverheffing op 14
September.
Pagina 17
Als gevolg van het verraad door de Joden,
werd de oude wet van Hadrianus opnieuw
ingevoerd, die hen de toegang tot de stad
ontzegde. De patriarch Theodosius herstelde
daar de oude rotonde Anastasis. Er was geen
ander gebouw op het gebied van de
Tempelberg. Heraclius herbouwde de muren
en herstelde de verwoeste heiligdommen. De
patriarch Sophronius (634-638) was de
volgende die zag dat Jeruzalem veroverd
werd.
Islam onder de Kalief Aboe Bakr (632-634)
viel Syrië binnen. Aboe Oebaidah voerde het
bevel over het leger. Hij was Ashab, een van
de oorspronkelijke groep die de profeet
vergezelde van Mekka naar Medina in 622.
Zij namen Bosra in en versloegen vervolgens
Heraclius bij Ajnadain bij Emesa in juli 633.
In 634 namen zij Damascus in en versloegen
het Romeinse leger bij de Yarmoek en namen
Emesa in 636 in. Kalief Omar (634-644) werd
geraadpleegd of zij moesten oprukken naar
Jeruzalem of Caesarea. Op Ali’s advies
trokken zij op naar Jeruzalem. Het werd
aangevallen door een vooruitgestuurde garde
van 5000 man onder Moawiya Ibn Aboe
Soefjaan en toen belegerd door het hele leger
onder Aboe Oebaida. Jeruzalem werd
verdedigd door een groot leger van
vluchtelingen uit geheel Syrië en de veteranen
van Yarmoek. De stad werd elke dag
gedurende vier maanden bestormd. De
patriarch Sophronius vroeg tenslotte vrede aan
de bevelhebber Aboe Oebaida. Hun werd
toegestaan om op eerlijke en eerbare
voorwaarden zich over te geven. De
Christenen mochten hun kerken behouden en
niemand moest overgaan tot de Islam. De
voorwaarden werden getekend door de Kalief
Omar, die toen in Medina was. De Kalief
Omar kwam op een enkele kameel naar de
muur, tekende de capitulatie, ging de stad
binnen en sprak hoffelijk met Sophronius over
de daar aanwezige oudheden (Cath. Encyc.,
ibid., p. 360)
Omar weigerde om in de Anastasis gebeden
op te zeggen, voor het geval dat dit een
toekomstig excuus voor de Islam zou worden
Pagina 18
om het verdrag te verbreken. De Tempelberg
was te dien tijde kaal en werd later een
vuilstort. Er waren geen andere gebouwen op
de Berg behalve de Anastasis, De Omar
Moskee werd gebouwd op de plaats waar hij
zich terugtrok om te bidden. Onder de
Moslems was voor de Christenen van
Jeruzalem
dezelfde
gebruikelijke
verdraagzaamheid aanwezig, die ook normaal
gegeven werd aan niet-moslem Theïsten.
Islam maakte van Jeruzalem niet het nieuwe
centrum van Palestina. Dit was te Lydda tot
716; toen te Ar-Ramal (Ramleh). Jeruzalem is
echter de derde heilige plaats na Mekka en
Medina (zie Koran Soera 17).
Tijdens de regering van de Kalief Abdal Malik
(684-705), de vijfde Omajjaad Kalief van
Damascus kwamen de Irakezen in opstand en
namen bezit van de Hidjaz. Opdat de mensen
een vervanging voor de Haraman van Mekka
en Medina zouden hebben, die zij niet meer
konden bezoeken, begon hij de plaats van de
Tempel met een Moskee te sieren. Omar had
de berg bezocht en het vol met vuilnis
gevonden (ibid.). In zijn tijd had hij een grote
vierkant gebouw voor de Islam gebouwd en
Abdal Malik had toen in 691 met Byzantijnse
architecten de Rotskoepel laten bouwen, die
nog steeds op de Tempelberg staat.
Het oorspronkelijke gebouw was dus niet
eerder op de Berg gebouwd dan na 636 en de
Rotskoepel werd pas in 691 gebouwd. Vanaf
636 werd de Tempelberg als een vuilstort
gebruikt door de zogenaamde Christenen. De
Rotskoepel (ook wel foutief Omar Moskee
genoemd) staat op de plaats van het
slachtofferaltaar (holocaust) van de oude
Tempel.
De toepassing van de profetie van Daniël 12
op deze periode geeft onzekere getallen en de
gruwel der verwoesting kan niet op de Islam
toegepast worden op deze plaats voor deze
data. Natuurlijk was het wel een 1.290 jaar na
de brandschatting door de Babyloniërs in 598
BCE en eindigend in 691 CE.
De onderhavige data wanneer die genomen
worden vanaf 637 BCE en dan 1.290 jaar
De woorden Gods [184]
daarbij opgeteld geven het jaar 1927 en niet
1917. Voegen wij daaraan nog de periode van
vijfenveertig jaar toe, komen wij in 1972.
Deze datum heeft geen enkele bijzondere
gebeurtenis gekend en er is zeker nog geen
vrede in Jeruzalem.
Het bouwsel van deze profetieën, alsof zij
Daniël in 1917 vervulden, staat op een zeer
bouwvallig fundament en schijnt door iedere
constructie van data uit de bekende historie
met betrekking tot de Tempelberg en
Jeruzalem tegengesproken te worden. Het ziet
ernaar uit dat de profetie van Daniël 12
betrekking heeft op de een of andere
toekomstige gebeurtenis, die te maken heeft
met de tijd van de oorlogen in de eindtijd en
die de volharding van de heiligen verlangt. De
macht van het Heilige Volk wordt in die tijd
gebroken. Dus Juda en het volk Israël moeten
hun macht gebroken hebben, voordat deze
profetie vervuld kan worden. Dit gebeurde
niet tijdens de Eerste Wereldoorlog of de
Tweede Wereldoorlog. De Holocaust is het
meest nabije, wat deze profetie aangaat.
Haggai opnieuw bezien.
De volgende stap is Haggai opnieuw verder te
onderzoeken. Haggai heeft te maken met de bouw van
de Tempel en de houding van het volk voor deze
verantwoordelijkheid.
Haggai 1:1-2:1 1 In het tweede jaar van koning
Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier
maand, kwam het woord des HEREN door de dienst
van de profeet Haggai tot Zerubbabel, de zoon van
Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de
zoon van Josadak, de hogepriester, aldus: 2 Zo zegt
de HERE der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is
nog niet gekomen, de tijd, dat des HEREN huis
herbouwd worde. 3 En het woord des HEREN kwam
door de dienst van de profeet Haggai aldus: 4 Is het
voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te
wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? 5 Nu dan, zo
zegt de HERE der heerscharen, bedenkt wat u
wedervaren is. 6 Gij hebt veel gezaaid, maar weinig
binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij
verzadigd werdt; gij hebt gedronken, maar zonder
dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar
zonder dat gij warm werdt; en wie zich voor loon
verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde
buidel.
7
Zo zegt de HERE der heerscharen: Bedenkt wat u
wedervaren is. 8 Beklimt het gebergte, haalt hout en
herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan
De woorden Gods [184]
hebben en verheerlijkt worden, zegt de HERE. 9 Gij
hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig
uit, en toen gij het binnengehaald had, blies Ik erin.
Waarom dat? Luidt het woord des HEREN der
heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl
gij draaft, ieder voor zijn eigen huis. 10 Daarom heeft
de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde
haar opbrengst. 11 Ook riep Ik een droogte over het
land en de bergen, over het koren, de most, de olie
en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier
en alle arbeid der handen. 12 Toen hoorden
Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon
van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel
des volks naar de stem van de HERE, hun God, en
waarmede de HERE, hun God de profeet Haggai
gezonden had, en het volk vreesde voor het
aangezicht des HEREN. 13 En Haggai, de bode des
HEREN, zeide, krachtens de boodschap des HEREN,
tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des
HEREN. 14 En de HERE wekte de geest op van
Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van
Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Josadak,
de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel
des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen
aan het huis van de HERE der heerscharen, hun God,
2:1
op de vierentwintigste dag van de zesde maand in
het tweede jaar van koning Darius. (NBG)
De tekst in hoofdtuk 1 is een pleidooi aan de
natie Juda om het werk aan de Tempel te
beginnen. De natie werd niet gezegend omdat
zij hun eigenbelang gesteld hadden boven dat
van God. Er zijn verschillende parallellen in
de geschiedenis met het gedrag van Juda en de
verwaarlozing van het werk Gods. Wanneer
deze profetie verwijst naar de laatste der
dagen, moet het betrekking hebben op de
geestelijke Tempel die de Gemeente is. De
personen in deze profetie zijn Zerubbabel, de
zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda en
Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester.
De tijd in deze profetie is het tweede jaar van
Darius II. Deze aangelegenheid wordt in detail
besproken in het artikel Het teken van Jona en
de geschiedenis van de herbouw van de
Tempel [13]. De namen zijn van personen ten
tijde van de herbouw van de tweede tempel
(zie ook het artikel Geslachtsregister van
Messias [119]).
Wanneer deze profetie van de laatste der
dagen is, kunnen wij alleen spreken van de
geestelijke Tempel en van de typen
Zerubbabel en Jozua als hogepriester. De
Hogepriester is Yehoshua of de Messias. De
typologie met Jezus Christus wordt gevonden
Pagina 19
in Zacharia in het oordeel. Christus is zowel
Koning als Hogepriester, en vervuld daarmee
beide typen. De invoeging in hoofdstuk 1 van
Haggai is dat de natie Israël niet zal welvaren
totdat zij het werk van Messias op zich neemt
in de herbouw als deel van de Tempel Gods.
De vloek op het land zal toenemen totdat dit
gebeurt (Haggai 1:10-11). De eerste keer dat
dit gebeurde was op de vierentwintigste van
de zesde maand. Dit gebeurde met de tweede
Tempel. Het is of in het verleden of het
verwijst naar een toekomstige gebeurtenis als
een antitype.
Dus Haggai heeft betrekking op de herbouw
van de Tempel en de zegen van Israël is het
gevolg van deze bezigheid. Het is dus
onmogelijk om de gebeurtenissen van
hoofdstuk 2 te laten slaan op een gebeurtenis
die niet volgt op die van hoofdstuk 1. Dus de
vierentwintigste dag van de zesde maand zag
het werk aan het huis Gods. Hoofdstuk 2
begint dan vanaf de eenentwintigste dag van
de zevende maand van de laatste dag van het
Loofhuttenfeest. De Laatste Grote Dag is de
achtste dag van het feest.
Hoofdstuk 2 gaat verder:
2
Haggai 2:2-24
In de zevende maand, op de
eenentwintigste dier maand, kwam het woord des
HEREN door de dienst van de profeet Haggai aldus: 3
Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de
landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van
Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des
volks: 4 Wie onder u is overgebleven, die dit huis in
zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij
het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in
uw ogen? 5 Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt
het woord des HEREN, en wees sterk, Jozua, zoon
van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk
des lands, luidt het woord des HEREN, en gaat aan
het werk, want Ik ben met u, luidt het woord van de
HERE der Heerscharen, 6 overeenkomstig het woord
dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en
mijn Geest in uw midden stond: vreest niet. 7 Want
zo zegt de HERE der heerscharen: Een ogenblik nog,
een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de
zee en het droge doen beven. 8 Ja, Ik zal alle volken
doen beven en de kostbaarheden van alle volken
zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid
vervullen, zegt de HERE der heerscharen. 9 Van Mij
is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord
van de HERE der heerscharen. 10 De toekomstige
heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de
vorige, zegt de HERE der heerscharen; op deze plaats
Pagina 20
zal Ik heil geven, luidt het woord van de HERE der
heerscharen.
11
Op de vierentwintigste dag van de negende maand
in het tweede jaar van Darius kwam het woord des
HEREN tot de profeet Haggai aldus: 12 Zo zegt de
HERE der heerscharen: Vraag toch de priesters om
onderricht in de wet, 13 en zeg: wanneer iemand
heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij
raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige
andere spijs aan, wordt dit dan heilig? De priesters
antwoordden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien
iemand onrein geworden door een lijk, iets van al
deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De
priesters antwoordden: Het wordt onrein. 15 Toen
antwoordde Haggai: Zo staat het met dit volk en zo
staat het met deze natie voor mijn aangezicht, luidt
het woord des HEREN, en zo staat het met al het
werk hunner handen, en wat zij offeren, dat is
onrein. 16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag is
voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd
aan de tempel des HEREN, 17 voordat deze dingen
geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig
maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de
wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen,
dan waren er slechts twintig. 18 Ik sloeg u met
brandkoren en met honigdauw, en al het werk uwer
handen met hagel, maar er was bij u geen gedachte
aan Mij, luidt het woord des HEREN. 19 Bedenkt toch
wat voorafgegaan is aan deze dag, de
vierentwintigste der negende maand, van de dag aan,
waarop de tempel des HEREN gegrondvest werd. 20
Bedenkt: Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de
wijnstok, de vijgeboom, de granaatappelboom en de
olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan
zal Ik u zegenen.
21
Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot
Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus: 22
Zeg tot Zerubbabel, de landvoogd van Juda: 23 Ik zal
de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der
koninkrijken omverwerpen, de kracht van de
koninkrijken der volken verdelgen, de wagens en
wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en
hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard
van een ander. 24 Te dien dage, luidt het woord van
de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon
van Sealtiël, mijn knecht nemen, luidt het woord des
HEREN, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u
heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de HERE der
heerscharen. (NBG)
De wijding van de Tempel was alsof de
Tempel groter was dan de Tempel van
Salomo. Dit is natuurlijk niet waar. In feite
laat de profetie van Daniël 9:25-27 zien dat
deze gedurende zeventig jaarweken gebouwd
is. Het is zonder twijfel dat de tweede Tempel
en ook de herbouw door Herodes in het niet
valt bij de tempel van Salomo. De Tempel
waarover hier gesproken wordt is een profetie
die de geestelijke Tempel onder Messias
De woorden Gods [184]
vergelijkt met die van de fysieke Tempel van
het vorige Verbond.
De Geest des Heren zou bij het volk blijven en
dit gebeurt alleen sinds de Gemeente zonder
onderbreking. Haggai 2:7 wordt aangehaald in
Hebreeën 12:26-27.
Hebreeën 12:26-27 26 Toen heeft zijn stem de aarde
doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte
gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts
de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27 Dit: nog
eenmaal doelt op een verandering der wankele
dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat
blijve, wat niet wankel is. (NBG)
Dit is een direkte waarschuwing van Messias
dat deze profetie verwijst naar de laatste
beving van de hemelen en de aarde zodat wat
niet wankel is, zal blijven. Dit beven begint
met de Tempel van God, die de Gemeente is,
als de naos of Heilige der Heiligen (1
Korintiërs 3:17). Laten wij derhalve Gode
dankbaar zijn om een Koninkrijk te ontvangen
dat onwankelbaar is (Hebreeën 12:28).
Het tijdsbestek vormt de oorlogen in de
eindtijd en de terugkeer van de Messias. De
Eerste Wereldoorlog werd de Grote Oorlog
voor de Beschaving genoemd, omdat men
dacht dat dit de eindtijd was en 1914 werd
juist gezien als de voltooiing van zeven tijden
sinds de regering van Nebuchadnezar, die
begon bij de slag van Carchemish in 605
BCE. De oorlogen van het einde begonnen
inderdaad sinds deze datum, maar strekten
zich over een veel langere tijd uit en de
profetie heeft noodzakelijkerwijs betrekking
op het herstel onder Messias. De
vierentwintigste van de maand Kislev (de
negende maand) gaat over de zaak van het
heilige en onreine (Haggai 2:11-13). De natie
wordt gezien als onrein en de natie wordt
sinds die tijd gereinigd van haar onreinheid.
Dit heeft dan ook direct betrekking op het
plaatsen van steen op steen in de Tempel. Van
die dag af is het leggen van het fundament van
de tempel en de Heer zal dan steen op steen
leggen in de bouw van de Tempel. Deze
volgorde heeft niet met fysieke zaken van
doen maar met de bekering van de natie. Van
de bouw van de tempel als levende stenen zal
de zegening van de natie voortgaan. Daarom
De woorden Gods [184]
is de Holocaust gebeurd zoals deze gebeurde
— omdat de natie niet bekeerd was en de
zegeningen des Heren niet gegeven waren. Er
zullen meer oorlogen en meer rampen nog
komen voor zowel Juda als Israël, totdat zij
beiden berouw hebben en van zonde gereinigd
worden.
Conclusie
De Hillel kalender vindt geen enkele
ondersteuning door het argument van de
Pagina 21
godsspraken of door deze vorm van
manipulatie van historische feiten tot
profetisch verzinsel. De wachters van de
uitspraken Gods zijn de uitverkorenen als de
rentmeesters van de geheimenissen Gods. Zij
zijn de naos of het Heilige der Heiligen en,
omdat de naos ook de godsspraak is, zijn zij
ook de uitspraken Gods als de geest der
profetie.

Download