+ Help mij zelfstandig te rekenen Naam: Opleiding: Student: Amrita Merhai Master Leren en Innoveren 2014-2015 Hogeschool Rotterdam 0523101 Inhoudsopgave Inleiding H 1. Theoretisch kader van het onderwerp H 2. Analyse van het vraagstuk H 3. Doelbeschrijving H 4. Activiteitbeschrijving H 5. Feedback vragen, ontvangen, verwerken Inleiding Montessoribasisschool Jan Prins wil kinderen van verschillende leeftijden met elkaar laten samenwerken, volgens de visie van Maria Montessori. De kern van de methode Montessori (M Montessori, 1909) wordt meestal samengevat in de uitspraak: 'Help mij het zelf te doen'; alle opvoeding is in haar ogen zelfopvoeding. Uitgangspunt hierbij is dat een kind een natuurlijke, noodzakelijke drang tot zelfontplooiing heeft. Opvoeding en onderwijs moeten onderkennen wat de behoeften van een kind op een gegeven moment zijn en daarop inspelen door de juiste omgeving en materialen te bieden. Het samenwerken van oudere en jongere kinderen, het met elkaar rekening houden, is belangrijk voor de sociale opvoeding. De indeling, waarbij kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar in één groep zitten, maakt een proces van continu leren en ontwikkelen mogelijk. De Jan Prins hanteert nu vijf groepen 1/2, vier groepen 3/4, drie groepen 5/6 en drie groepen 7/ 8. Op de Jan Prins is tot 2012-2013, gewerkt volgens het Montessori credo. De intrede van Reker Zeker rekenmethode vanaf groep 3 heeft een impact gehad op zelfstandig werken en begeleiden van de leerlingen op de Jan Prins. Het signaleren, observeren, voor- en nadoen en herhalen komt steeds meer op de achtergrond. Er moeten doelen gesteld worden. Niet meer gericht volgen met de doorgaande leerlijn van Maria Montessori, maar handelingsgericht werken (HGW). Met deze paper, wil ik aantonen dat Reken Zeker methode in groep 7 gecombineerd kan worden met Montessorimateriaal, zodat het kind het weer zelf kan doen, met sturing van de leerkracht. In hoofdstuk een wordt beschreven welke theorieën er zoal zijn over zelfstandig leren. Hoofdstuk 1. Theoretisch kader van de context. Zelfstandig werken of zelfstandig leren. Zelfstandig wil zeggen, volgens de Dikke van Dale, op zichzelf staande, onafhankelijk. Jos Cöp, (2007) zegt in een artikel over het nieuwe leren het volgende over zelfstandig werken en zelfstandig leren: Van zelfstandig werken is sprake als kinderen een gedeelte van de les, bijvoorbeeld na een interactief instructiemoment waarin uitgelegd wordt hoe een som opgelost kan worden, individueel verwerkingsactiviteiten gaan doen. Bij zelfstandig leren is het uitgangspunt dat kinderen onafhankelijk van de leerkracht de leerdoelen gaan bereiken. Ze werken individueel of in samenwerkende vorm en de leerkrachtrol is begeleidend. Zelfstandig leren stelt daarmee hoge eisen aan de leeractiviteit en het materiaal dat daarbij gebruikt wordt. Tot de invoering van de methode, werkten de leerkrachten op de Jan Prins volgens het lusmodel (bijlage) en de leerlingen werkten zelfstandig. Drs. E. Westra-Mattijssen ontwikkelde daar een volgend model voor: Het lusmodel. Deze toont leermomenten van kinderen en begeleidingsmomenten van leraren in een cyclische opeenvolging. Het model is een hulpmiddel voor de leraar om het kind bij het (vrije) zelfstandig werken planmatig te begeleiden. Figuur: lusmodel Montessori, gecreëerd door Drs. E. Westra-Mattijssen. 2010 Het zelf tot leren komen heeft onder andere te maken met de hersenontwikkeling van het kind. In het boek van Sitskoorn, Het maakbare brein (2007), Van leertheorie naar onderwijspraktijk, Tjipke van der Veen, Jos van der Wal (2012,5e druk) en een artikel van Miriam Klamer MontessoriMededelingen wordt in de neurowetenschap aangetoond dat er gevoelige perioden zijn voor het ontwikkelen van bepaalde vaardigheden. M. Klamer zegt in het artikel van MM-33-4-4: Het leervermogen van een kind wordt voor een belangrijk deel bepaald door de plasticiteit van de hersenen: het vermogen om nieuwe verbindingen te vormen en andere weg te snoeien. Hierbij spelen het geheugen, emoties en motivatie een belangrijke rol. Vergelijk Montessori: intrinsieke motivatie en belangrijke rol van geheugenspelletjes bij het zintuiglijk materiaal. Behalve leerprocessen spelen ook rijpingsprocessen een cruciale rol in de ontwikkeling van het individu (Tjipke van der Veen, Jos van der Wal ,2012, blz 26). Uit vergelijkbaar neuropsychologisch onderzoek blijkt telkens weer dat er tussen rijping en leren een duidelijke wisselwerking bestaat. Hersenonderzoekster Eveline Crone concretiseert dit in haar boek Het puberende brein door te laten zien hoe en wanneer de ontwikkeling van de verschillende gebieden in de hersenen plaatsvindt onder invloed van rijping en (leer)ervaring (Crone, 2009). Crone en andere onderzoekers wijzen ook op het bestaan van de gevoelige periode. Een periode waarin de hersenen extra plastisch zijn onder invloed van de toename (overproductie) van de cellichaam (grijze stof). Maria Montessori (De Montessori methode, 1909) meende dat er al tijdens de eerste levensjaren een enorme energie en actiedrang in het kind aanwezig is. Het wordt vanuit zichzelf gemotiveerd om zich te ontwikkelen en om te leren. Dat uit zich in een spontane belangstelling van kinderen. De onderwerpen van die belangstelling verschillen per kind en veranderen in de loop van de tijd. Dit betekent dat kinderen kortere of langere perioden ontvankelijk zijn voor bepaalde leergebieden. Als het kind zich in zo'n "gevoelige periode" bevindt, is het in staat op dat moment een functie zeer intensief te ontwikkelen. Het is de taak en de deskundigheid van de leerkracht om op deze gevoelige perioden adequaat te reageren, door het juiste materiaal in de juiste omgeving aan te bieden. De Jan Prins streeft de visie van Maria Montessori na. Zij beschrijft in haar boeken vooral het zelf ontwikkelen van het kind, door zelf te ontdekken. Zij kijkt hierbij niet naar de verschillende kinderen, enkel naar verschil in tempo bij de ontwikkeling. Hoofdstuk 2. Analyse van het vraagstuk Als je de uitwerkingen van, de in hoofdstuk een, verschillende theorieën naast elkaar plaatst kun je concluderen: Leren is een rijpingsproces, waarin de leerling centraal staat. Door te werken met een methode krijg je bij de leerlingen een beperking in vrijheid van eigen keus. Je maakt als het ware het kind afhankelijk en het wordt niet aangezet tot zelfstandig werken. In dit hoofdstuk zal ik de aangetoonde theorie plaatsen in de ontstane situatie op de Jan Prins omtrent het zelfstandig leren. Sinds schooljaar 2012-2013 wordt vanaf groep 3/4 van de Jan Prins gewerkt met de rekenmethode Reken Zeker. Reken Zeker is in opzet geschreven door twee ervaren basisschooldocenten, Arjen de Vries en Piet Terpstra, maar niet volgens een bepaalde stroming, zoals Dalton, Montessori enz. Op de Jan Prins hebben leerkrachten en de leerlingen niet eerder gewerkt met deze methode en is de invoering geheel nieuw in 2012-2013. De leerkrachten gebruiken de handleiding als direct instructie model (DIM; bijlage) en de leerlingen zijn de uitvoerende factor. Het zelf ontdekken en zelf leren is verdwenen, doordat het hele proces door de leerkracht ingevuld wordt. Tot op heden is er geen combinatie gemaakt met het lusmodel uit hoofdstuk 1 naast de methode Reken Zeker. Wanneer je deze rekenmethode en de gecreëerde manier van het lusmodel niet samenvoegt, dan kun je stellen dat er verschil tussen zelfstandig werken en zelfstandig leren is. De methode zet je zelfstandig aan het werk. Het lusmodel zet je zelfstandig aan het leren. Om het zin in leren en dus bij de leerlingen zelf leren doen te bevorderen met behulp van een rekenmethode richt ik me verder op het zelfstandig leren. Hoe werd er gewerkt voordat de methode Reken Zeker aangeschaft werd? Zelfstandig werken staat centraal. Gedurende een schooldag wordt de meeste tijd besteed aan het zelfstandig werken. Daarnaast vinden er groepsactiviteiten plaats, maar met mate. Tijdens de werktijd is de vrijheid van werkkeuze, werkduur, werktempo en werkcyclus van kracht. De groepsleerkracht loopt rond in de groep en begeleidt de kinderen indien nodig bij het kiezen van het werk. Een kind krijgt de vrijheid om werk te kiezen aansluitend bij zijn/haar belevingswereld en niveau. De groepsleerkracht geeft, indien nodig, een lesje behorend bij het gekozen werk. De zelfstandigheid van het kind wordt door deze manier van begeleiden bevorderd en verder ontwikkeld. De basis voor het handelen van de leerkracht is het vaststellen van de onderwijsbehoeften van kinderen om zodoende een optimale ontwikkeling te bewerkstelligen. Dit gebeurt door signaleren, observeren, evalueren en registreren (conform het lusmodel: bijlage). De ontwikkeling van het kind wordt in ons leerlingvolgsysteem in kaart gebracht. Verder wordt de leerling ook door middel van andere toetsen gevolgd (CITO, PI en methode gebonden toetsen). Bij instructie richt de leerkracht zich vaak op de individuele leerling, soms op een subgroep, en soms op de totale groep. De leerkracht start met het kijken naar kinderen, om te observeren hoe de kinderen van start gaan. Daarna loopt zij een grote ronde; dit is het moment dat kinderen vragen kunnen stellen en de onderwijsbehoeftes worden gesignaleerd. Na de grote ronde, neemt de leerkracht plaats op een kruk en observeert ze de kinderen. De kinderen mogen dan niet naar de leerkracht toekomen voor het stellen van vragen. Hierna volgt de kleine ronde. Dit betekent een lesjes ronde; Kinderen krijgen nu individueel instructie of in groepsverband (clusteren van onderwijsbehoeftes). Ook hierna volgt een observatiemoment, waarbij de leerkracht kijkt of de aangeboden lesstof op de juiste wijze verwerkt wordt, of dat het doel van de les bereikt is. Daarna begint de hele cyclus opnieuw. Jan van de Craats, hoogleraar wiskunde aan de Universiteit van Amsterdam benoemt in een Algemene Toelichting op Reken Zeker (2010): In de bovenbouw wordt de leerkrachtgebonden les naast een zelfstandig werken-les geplaatst. De leerkracht geeft in de ene groep instructie terwijl de andere groep zelfstandig aan het werk is. Na de instructie gaat deze groep zelfstandig verder en switcht de leerkracht naar de andere groep om eventueel gerezen problemen te kunnen oplossen. Daarna volgt verlengde instructie voor een groep kinderen of individuele begeleiding. De leerkracht wisselt deze instructiemomenten af met de hierboven genoemde kleine en grote ronde. Op de Jan Prins wordt er in de bovenbouw op deze manier les gegeven aan de leerlingen. Om het leerkrachtgebonden deel niet leerkrachtafhankelijk te maken is het nodig om de theorie van de gevoelige periode uit hoofdstuk 1 nog eens te benoemen. Maria Montessori (De Montessori methode, 1909) meende dat er al tijdens de eerste levensjaren een enorme energie en actiedrang in het kind aanwezig is. Het wordt vanuit zichzelf gemotiveerd om zich te ontwikkelen en om te leren. Dat uit zich in een spontane belangstelling van kinderen. De onderwerpen van die belangstelling verschillen per kind en veranderen in de loop van de tijd. Dit betekent dat kinderen kortere of langere perioden ontvankelijk zijn voor bepaalde leergebieden. Als het kind zich in zo'n "gevoelige periode" bevindt, is het in staat op dat moment een functie zeer intensief te ontwikkelen. Het is de taak en de deskundigheid van de leerkracht om op deze gevoelige perioden adequaat te reageren, door het juiste materiaal in de juiste omgeving aan te bieden. Wanneer de leerlingen zelfstandig aan het werk kunnen, ontwikkelen ze de eigen belangstelling en gaan op onderzoek uit, alvorens de leerkracht ze van informatie voorziet. De leerkracht wordt de sturende factor, daar waar de leerling het gevoel van ontdekken weer ervaart en het zelfstandig door de taak gaat. Jos Cöp, (2007) benoemt in zijn artikel drie belangrijke punten, namelijk eerst de definitie van zelfstandig werken duidelijk hebben (zoals beschreven in hoofdstuk 1). Een tweede belangrijk punt bij zelfstandig leren heeft te maken met de doelstellingen van de leeractiviteiten. Zelfstandig, onafhankelijk van de leerkracht, leren moet net als alle andere organisatievormen waarin onderwijs gegeven kan worden ergens toe leiden. Er moet een inhoudelijk doel zijn en de kinderen moeten dit weten. Een derde belangrijk punt bij het zelfstandig leren is het materiaal dat gebruikt wordt. In principe is in wetenschappelijk opzicht vrij veel bekend over hoe een effectieve leeractiviteit in elkaar zit. Om een leerdoel te bereiken, is het belangrijk dat de taak wordt geïntroduceerd, er sprake is van een instructiemogelijkheid, de leerlingen verwerkingsopdrachten doen en er ter afsluiting sprake is evaluatie / reflectie. Dit geldt ook voor zelfstandig leeractiviteiten en wil deze organisatievorm succesvol zijn, dan zal het gebruikte materiaal opgebouwd moeten zijn vanuit een dergelijke lesfasering. Dit derde belangrijke punt, zal ik in hoofdstuk vier nader toespitsen op de activiteit, omdat dat deel uitmaakt van de manier waarop ik het zin in leren bij de leerlingen wil stimuleren en zo weer tot zelfstandig werken wil komen. Hoofdstuk 3. Doelbeschrijving Zoals in hoofdstuk een en twee beschreven staat, werken de leerlingen aan een opdracht, nadat er instructie geboden is. Hierdoor wordt het zelfstandig werken beperkt op gebied van rekenen. Er is nog wel sprake van een directe instructie en het tot werk aan zetten, maar niet vanuit de leerling en het inspelen op de gevoelige periode. Het kind leert niet vanuit de eigen interesse maar krijgt de les als het ware opgelegd. De kern van de methode Montessori (M Montessori, 1909) wordt meestal samengevat in de uitspraak: 'Help mij het zelf te doen'; alle opvoeding is in haar ogen zelfopvoeding. Uitgangspunt hierbij is dat een kind een natuurlijke, noodzakelijke drang tot zelfontplooiing heeft. Opvoeding en onderwijs moeten onderkennen wat de behoeften van een kind op een gegeven moment zijn en daarop inspelen door de juiste omgeving en materialen te bieden. Als zelfstandig werken de visie van de school is, op welke manier kun je daar dan een positieve bijdrage aanleveren? Een van de manieren om leerlingen weer aan te zetten tot zelfstandig werken, wordt uitgelegd in hoofdstuk vier door te beschrijven welke activiteit ik kan aanbevelen aan de school. Hoofdstuk 4. Activiteitbeschrijving In hoofdstuk twee is beschreven op welke manier zelfstandig werken naar zelfstandig leren is overgegaan, door invoering van de Reken Zeker methode. Doel van dit hoofdstuk is om een manier van zelfstandig werken aan te moedigen, het zin in leren terug te krijgen door het eerst zelf te doen. Jan van de Craats (2010) zegt: Reken zeker is opgebouwd volgens het activerende directe instructiemodel, met daarbij als belangrijke pijlers iedere dag een (korte) instructie (voor groep 3, 4 en 5), preteaching en verlengde instructie. In groep 6, 7 en 8 voorziet de methode in minimaal twee instructiemomenten per week. Verder in zijn toelichting geeft hij verschillende manieren van zelfstandig werken aan, zoals iedere dag instructie in de bovenbouw kán, hoeft niet. In een zelfstandig werken-les kan ook een leerkrachtgebonden (instructie-)moment zitten. Bij hoofdrekenen kan dit bijvoorbeeld klassikale instructie, een rekendictee of een hoofdrekenspelletje betreffen. Ook bij toepassend rekenen kan een klassikale instructie op z’n plaats zijn. Jos Cöp (2007) zegt; een derde belangrijk punt bij het zelfstandig leren is het materiaal dat gebruikt wordt. In principe is in wetenschappelijk opzicht vrij veel bekend over hoe een effectieve leeractiviteit in elkaar zit. Om een leerdoel te bereiken, is het belangrijk dat de taak wordt geïntroduceerd, er sprake is van een instructiemogelijkheid, de leerlingen verwerkingsopdrachten doen en er ter afsluiting sprake is evaluatie / reflectie. Dit geldt ook voor zelfstandig leeractiviteiten en wil deze organisatievorm succesvol zijn, dan zal het gebruikte materiaal opgebouwd moeten zijn vanuit een dergelijke lesfasering. Van De Craats( 2010) noemt de hulpfiguren. Er komen regelmatig hulpfiguren in de lessen voor, die het zelfstandig werken van de kinderen bevorderen. Deze hulpfiguren worden ingezet voor theorie, instructie, hulp en herhaling. De leerlingen kunnen op deze manier zelfstandig aan de slag met de opdrachten. Zo leren ze met behulp van de hulpfiguren zelf te bedenken hoe ze de opdracht moeten oplossen. Montessori (wanneer?) ontwikkelde speciale leermaterialen, die speciaal afgestemd zijn op de leeftijd van de kinderen in de verschillende bouwen. In het begin gaat het vooral om ontwikkelingsmateriaal, later ook om didactisch materiaal. Er wordt onderscheid gemaakt tussen zintuiglijk materiaal (wordt vooral in de onderbouw gebruikt), taal- en rekenmateriaal (in moeilijkheid oplopend van onder- tot bovenbouw) en materiaal ten behoeve van het kosmische onderwijs. Een kenmerk van montessorimateriaal is dat het kind zelf fouten kan herstellen doordat het zo is ontworpen dat het kind zelf merkt dat het iets niet goed doet. Daarnaast is het materiaal zo ontworpen dat steeds één eigenschap centraal staat. Als het om bijvoorbeeld optellen gaat, speelt niet ook nog een andere vaardigheid een rol. Deze theorie in combinatie met de activiteit maakt het zin in leren mogelijk. Het materiaal staat centraal naast het kind en niet de methode. Ik richt mij op groep 7, omdat groep 8 meer rekent vanuit het abstracte. Hoe ziet een rekenblok van 4 weken er uit in de groep 7? Organisatieschema, groep 7 Reken Zeker Manier van werken Les 1, 6, 11 Leerkrachtgebonden aanbieding van leerdoel Les 2, 7, 12 Hoofdrekenen. Strategie zelfstandig toepassen Les 3, 8, 13 Leerkrachtgebonden aanbieding van leerdoel Les 4, 9, 14 Ontdek de som; contextopgaven Les 5, 10, 15 Herhaling van de in die week behandelde stof Rekendictee voorafgaand aan de les Les 16, 17, 18 Oefentoets en twee toetsen op maat, om te kijken in hoeverre de behandelde stof beheerst wordt. Doel van de activiteit De leerkracht creëert een rekentafel/ rekenhoek zodat de kinderen zelfstandig met de rekentaak aan de slag kunnen alvorens ze de stof klassikaal bespreken met de leerkracht, aan de hand van het directe instructie model. De leerkracht kan de keus maken om de kennis niet vooraf door te nemen, maar in te spelen op de vergaarde kennis na zelfstandig werken. De leerkracht kan de groepen clusteren in deze manier van werken, omdat zij weet wie er op welke manier instructie nodig heeft. Opzet De tafel of hoek zo in te delen dat de kinderen zelfstandig de materialen kunnen pakken wanneer ze dat nodig hebben. Leerling mag samenwerken met andere leerlingen (tweetallen) of individueel de taak maken. Rol van de leerkracht De leerkracht start met het kijken naar kinderen, om te observeren hoe de kinderen van start gaan. Daarna loopt zij een grote ronde; dit is het moment dat kinderen vragen kunnen stellen en de onderwijsbehoeftes worden gesignaleerd. Na de grote ronde, neemt de leerkracht plaats op een kruk en observeert ze de kinderen. De kinderen mogen dan niet naar de leerkracht toekomen voor het stellen van vragen. Hierna volgt de kleine ronde. Dit betekent een lesjes ronde; Kinderen krijgen nu individueel instructie of in groepsverband (clusteren van onderwijsbehoeftes). Ook hierna volgt een observatiemoment, waarbij de leerkracht kijkt of de aangeboden lesstof op de juiste wijze verwerkt wordt, of dat het doel van de les bereikt is. Daarna begint de hele cyclus opnieuw. Activiteit Leerlingen kunnen Het Montessorimateriaal gebruiken als ‘middel’ en niet als ‘doel’. Het materiaal staat zo opgesteld, dat het de kinderen uitdaagt en stimuleert het te pakken. Kinderen leren eerst concreet met het materiaal te werken ( in de voorgaande leerjaren, doorgaande leerlijn, directe instructie van de leerkracht waarbij het benoemd is) en kunnen, na het handelend bezig zijn en na oefening, gemakkelijker overstappen naar het werken op abstract niveau. Welke materialen worden ingezet, wordt door de leerkracht bepaald afhankelijk van de doelen die gesteld worden volgens de Reken Zeker methode. Als een leerling behoefte heeft aan nog andere materialen om tot het zelfstandig rekenen te komen, dan kan de leerling dat ook zelfstandig pakken vanuit de rekenkast. Per week worden de materialen neergelegd voor de leerlingen, zodat ze ook door kunnen werken. Differentiëren Op niveau, doorwerken. Materiaal van meerdere lessen in de hoek plaatsen. Leerlingen kijken het werk zelf na en kunnen tussentijds ook lesjes vragen. Minimaal 1 taak per dag, maar mag meer wanneer de leerling het als succes ervaart en het snapt. Het kan ook zijn dat de leerling juist nog een herhaling nodig heeft of extra instructie. Dit kan dan door de leerkracht gesignaleerd worden tijdens de observaties. De leerkracht kan de lesjes dan inplannen in de week, zodat het kind nog steeds zelfstandig met andere taken aan de gang kan. Of gelijk inspelen wanneer de vraag zich voordoet Bijlage - Het lusmodel Het ‘lusmodel’ beschrijft een cyclische opeenvolging van leermomenten bij kinderen tijdens het werken. Het model is een hulpmiddel voor de leraar om planmatig het kind te kunnen begeleiden. Het lusmodel is daarom een didactisch model. Verwerving= het ontdekken van de essentie. Met het kiezen van nieuw materiaal of nieuwe taak gaat een kind het verwervingsmoment in. Voorbeeld: het ontdekken van het verschil in groot/klein, het begrip delen, het begrip vierkant/kwadraat. Tijdens dit moment is het kind vrij in de wijze waarop het ontdekkend bezig is. Verwerking= veelzijdigheid in het denken. Het kind kan met hetzelfde of ander materiaal aan de slag dat past bij de essentie van het verwervingsmoment. Het kind ontdekt nieuwe variaties, het verwerft inzicht in de functie van de essentie, het ontwikkelt een nieuw begrip of nieuwe strategieën, het oefent ook om werkwijzen te automatiseren en feiten te memoriseren. Voorbeeld: het kind verzamelt groot/klein in de omgeving, het verdeelt allerlei materiaal over allerlei delers, het kind kan verwoorden wat een vierkant of het kwadraat is en wat deze uitdrukken. Betekenisverlening= abstracties vormen. Dit komt tot uitdrukking in het gebruik van abstracte beelden. Het kind gaat op zoek naar hoofdzaken, overeenkomsten en verschillen. Elk kind komt daarbij tot een persoonlijke werkwijze en tot persoonlijke uitdrukkingen en expressies. Voorbeeld: het gaat om de grootte en niet om de kleur, het verband tussen delen en vermenigvuldigen, het verdelen van vierkanten en kwadraten. integratie= integreren van inzicht. Kennis en ervaring kan het kind integreren in verschillende toepassingssituaties. (Els Westra) Bijlage https://www.cnvo.nl/fileadmin/user_upload/PDF/Voorbeeldmateriaal.pdf Directe Instructie Model (DIM) gecombineerd met theorie van Robert Marzano: B. Vaardigheden Lesfasering 1. Doelen stellen en programma van de leeractiviteit geven 2. Leeractiviteit gericht op het blootleggen van het stappenplan van de vaardigheid a. Expliciet benoemen en uitleggen, of b. Vaardigheid voordoen en laten ontdekken door leerlingen c. Schematisch/visueel voorstellen wat het stappenplan is 3. Leeractiviteit gericht op begeleid inoefenen van de vaardigheid a. Stapsgewijs voordoen b. Onderwijsleergesprek (kun je meteen verkeerde toepassing van de vaardigheid bijsturen) c. Korte zelfstandige opdrachten en direct bespreken 4. Leeractiviteiten gericht op automatiseren van de vaardigheid a. Langduriger leerlingen met behulp van verschillende opdrachten de vaardigheid laten automatiseren 5. Terugblik op de doelen en vraag of die zijn gehaald a. Weet je nu … b. Kun je laten zien dat je … Verlengde Instructie Centraal staat bij de verlengde instructie de vraag waarom bepaalde leerlingen moeite hebben met het toepassen van de behandelde vaardigheden. a. Is het stappenplan van de vaardigheid voldoende duidelijk? Zo nee, dan leeractiviteiten om de leerling (zo beknopt mogelijk) het stappenplan te laten onthouden b. Is er sprake van een verkeerde toepassing van het stappenplan? Dan de verkeerde routine opsporen en ‘ombuigen’ naar de juiste toepassing. c. Is er extra aandacht voor automatisering nodig? Dan leeractiviteiten die daarop gericht zijn. d. …? Bronnen tot nu toe gebruikt: http://aandebasis.blogspot.nl/1998_10_01_archive.html en https://www.cnvo.nl/fileadmin/user_upload/PDF/Voorbeeldmateriaal.pdf voor theorie omtrent het directe instructiemodel http://www.dearend.nl/Montessori/pgrekenen/documenten_rekenen/artikel%20lusmodel%2008-09.pdf lusmodel E. Westra http://aandebasis.blogspot.nl/search/label/het%20nieuwe%20leren zelfstandig werken zelfstandig leren uitleg bij nieuwe leren http://nl.wikipedia.org/wiki/Montessorionderwijs#Gevoelige_periode Montessori over gevoelige periode http://wij-leren.nl/zelfstandig-werken.php Jos Cöp over zelfstandig werken/ leren https://staff.fnwi.uva.nl/j.vandecraats/AlgemeneToelichtingRZ.pdf jan van de craats over reken zeker Sites bezocht om tot informatie te komen voor mn paper http://benwilbrink.nl/projecten/rekenonderwijs_ontwikkelingen.htm http://www.rug.nl/research/groningen-institute-for-educationalresearch/news/analyserekenmethodes2.pdf http://www.fisme.science.uu.nl/publicaties/literatuur/7015.pdf http://www.knhg.nl/bmgn2/L/Leenders__H._-_Montessori_en_fascistisch_Italie._Een_recept.pdf http://www.pedagogiek-online.nl/index.php/pedagogiek/article/view/29/28 http://www.kelpin.nl/fred/ http://www.basisschoolhengelo.nl/maria-montessori/ http://www.kb.nl/ koninklijke bibliotheek http://rekendoelen.slo.nl/doelen/1F/00006/ https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=4&cad=rja&uact=8&ved=0CDAQFj AD&url=https%3A%2F%2Fonderwijstijdschriftenplein.nl%2Ftplein%2Fmontessori-mededelingen-jrg33-mei-2010-nr4%2F&ei=tuFoVOe3AoPwObfpgKgB&usg=AFQjCNGLuJCocAaq97mAePb7ZhSWqtBVpg&sig2=MRII Z2wkK8Vu3chPMSuJzQ artikel over montessori en neuro-onderzoek 2010 montessori mededeling http://nl.wikipedia.org/wiki/Montessorionderwijs#Gevoelige_periode