Samenvatting kinderen van zes tot negen jaar; de cognitieve ontwikkeling. Cognitieve ontwikkeling is de ontwikkeling van het denken en leren. Piaget: kinderen vanaf 7 tot 11 jaar zitten in een concreet-operationele periode. 1. Kinderen kunnen in zichzelf gedachtehandelingen uitvoeren. Dat is reversibiliteit: in gedachten kunne uitvoeren en weer terugdraaien van een handeling. 2. Kinderen kunnen logisch redeneren. Ze hebben conservatiebegrip van getal, gewicht en volume (classificeren.) Handeling moet nog wel gezien of gedaan worden: concreet. 3. Kennis is gericht op het hier en nu. Vygotsky: een kind profiteert van de kennis van volwassenen. Ontwikkelingsniveaus: de zone van de actuele ontwikkeling en de zone van de naaste ontwikkeling. Onderwijsdidactiek van Vygotsky en Gal’perin: 1. Sluit leerstof af wat de kinderen nog net niet kunnen. 2. Observeer tijdens wat kinderen wel, niet of net niet kunnen. (Wat kan je hen bieden?) 3. Verhaal achter een optel- of aftreksom ( bus met poppetjes naspelen, daarna visualiseren, daarna kunnen ze kale som uitrekenen) Intelligentie is dat wat er uit een intelligentietest als resultaat komt. (beknopt) Er zijn 3 opvattingen van psychologen: 1. Alle denkvormen zijn intelligent, maar anders van aard. 2. Intelligentie is niet alleen puur denken, maar staat onder grote invloed van gevoel en emotie. 3. Intelligentie is niet alleen op verstandelijk gebied actief, maar ook op andere gebieden. Intelligentietest wordt meestal door een orthopedagoog of psycholoog afgenomen. Hierbij worden de kwantitatieve verschillen bepaald. Bij een test kan de mentale leeftijd worden bepaald en deze te vergelijken met de kalenderleeftijd of chronologische leeftijd van het kind. Via een formule komt uit de test een intelligentiequotiënt (IQ). Gemiddeld IQ in Nederland is 100. Vanaf 130 ben je begaafd of hoogbegaafd. Bij een IQ onder de 70 wordt gesproken van een verstandelijke handicap. De scores van een IQ test op een bepaalde leeftijd hebben een redelijk voorspellende waarde voor de scores op een IQ-test die enkele jaren later wordt afgenomen. Er zijn een aantal factoren van invloed op de test: het soort test dat wordt gebruikt, tijd tussen de ene test en de andere en de leeftijd waarop het kind getest wordt. Hoe hoger de leeftijd, hoe meer samenhang met IQ op later leeftijd. Kennis komt binnen via de zintuigen, vandaar gaat het naar de sensorische registers, en daarna naar het kortetermijngeheugen. Een deel van de info gaat vandaar naar het langetermijngeheugen.Als je kennis automatiseert wil dat zeggen dat je geen tijd meer hoeft te besteden aan nadenken. VB: de letterclusters –ng, schr, direct herkennen.Aandacht speelt een belangrijke rol bij het onthouden van informatie. Als de kinderen aandachtig zijn, nemen ze stof sneller op in hun geheugen. Dit kan o.a. door het toepassen van een rijke leeromgeving. Kinderen van deze leeftijd zijn in staat om niet-relevante prikkels buiten te sluiten.Metacognitie wil zeggen dat je het vermogen hebt om effectief cognitieve strategieën te selecteren en toe te passen. Het is kennis die als het waren bovenop gewone kennis ligt. Elk kind ontwikkeld een eigen manier van leren. Als leerkracht heb je dus een belangrijke rol in het bewust maken van denkpatronen van kinderen. Je begeleid ze in hun leerproces. Een kind dat naar groep drie gaat moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze liggen drie gebieden; de ontwikkeling van cognitieve functies, emotionele ontwikkeling en de sociale ontwikkeling. Een paar voorbeelden van voorwaarden zijn dat een kind moet kunnen redeneren, taal moet beheersen, genoeg eigenwaarde moet hebben en een dag zonder zijn ouders kan doen. Taal en leren zijn met elkaar verbonden. De kinderen zijn zeer sensitief voor taal. Ze vergroten hun woordenschat. We spreken van een passieve en actieve woordenschat. Ook het trainen van begrijpend en technisch lezen is belangrijk. Taalontwikkeling loopt als een rode draad door de lessen. Kinderen zijn leergierig. Daarom moet het onderwijs aansluiten bij hun interesse. Kinderen in groep drie moeten ook zelfstandig kunnen werken. Kinderen leren optimaal als hun zintuigen erbij betrokken worden. Ze leren door het visuele kanaal, het auditieve kanaal en het kinesthetische kanaal. Elk kind heeft hierbij zijn voorkeur. Als leerkracht is het handig om hier rekening mee te houden. Kolb (1984) noemt verschillende leerstijlen; de doener, denker, beslisser en dromer. De doener is gericht op activiteiten. De denker leert door theorie en abstracte modellen. De beslisser redeneert en past de ideeën praktisch toe. De dromer heeft een groot voorstellingsvermogen en bekijkt situaties vanuit verschillende standpunten. Kinderen van zes en zeven jaar zijn vooral doeners en denkers. In groep vier en vijf zie je ook de beslisser en de dromer.