Bijlage 3: de vier leerstijlen (KOLB) De bezinner (dromer) De bezinner kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De bezinner kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen. Een bezinner leert het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen. Sommige bezinners twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. Door zijn fantasie en inleving legt de bezinner snel verbanden tussen verschillende situaties. Bezinners maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig. Optimale leeromgeving: Voldoende mogelijkheden om de overige groepsleden te leren kennen. Tijd en ruimte om gedachten, gevoelens en ervaringen uit te wisselen en te uiten. In aanraking komen met diverse visies. De benadering dient als veilig ervaren te worden. De beslisser De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert. Optimale leeromgeving: In staat zijn zelfstandig praktische conclusies te trekken. Er dient een duidelijke rode draad in de leerstof aanwezig te zijn. Er moet een relatie zijn tussen theorie en praktijk. Er dient de beschikking te zijn over technieken en aanwijzingen die helpen om het probleem zelf op te lossen. In staat zijn om zelf bedachte oplossingen uit te proberen. Onder begeleiding van deskundige begeleiders. Diocesane Begeleiding Brugge ISB 2005 Leren leren BIJLAGE 3- 1 De doener De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij horen. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich gemakkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij over tot actie zonder na te denken. Voor een doener is het niet altijd even gemakkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Optimale leeromgeving: Humor, plezier en ontspanning op de leer- en werkplek. Terugkoppeling op eigen acties. Contact met anderen en de sfeer zijn erg belangrijk. Vrij zijn om snel te reageren. Verschillende werkvormen tot zijn beschikking hebben. Situaties die uitdagend en spannend zijn en die om keuzes vragen. De denker De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij voornamelijk naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze leren het best uit boeken en voordrachten. Ze leggen graag relaties met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid en wanorde. Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten. Optimale leeromgeving: Zelfstandig leerstof doornemen en dit binnen zijn eigen denkwereld vorm geven. Orde en rust. De mogelijkheid om achtergrondinformatie te krijgen. Complexe vraagstukken worden als uitdaging gezien. Een duidelijk programma en duidelijke (leer)doelen. Diocesane Begeleiding Brugge ISB 2005 Leren leren BIJLAGE 3- 2