Eindwerk Oplossingsgerichte Cognitieve en Systemische Psychotherapie 4-jarige opleiding Wouter Vindevoghel Kelly Devos STABILISATIETECHNIEKEN IN BEELD gebaseerd op Het Lichaam als Krachtbron in Oplossingsgerichte Traumatherapie - Hélène Dellucci 2011-2014 - Inhoud Dankwoord ................................................................................................................................................... 3 1. Inleiding ................................................................................................................................................... 4 2. Situering binnen oplossingsgerichte psychotherapie en Ericksoniaanse hypnose ............................... 5 3. 3-fasentherapie, gebaseerd op het werk van Pierre Janet (1859-1947) ............................................... 9 3.1 Stabilisatie ..................................................................................................................................... 9 De Container ....................................................................................................................................... 11 De veilige plek ..................................................................................................................................... 12 RDI, Resource Development and Installation (Leeds, 1995)............................................................... 13 Absorptietechniek (Arne Hofman) ...................................................................................................... 15 3.2 Desensitisatie .............................................................................................................................. 16 3.3 Rehabilitatie ................................................................................................................................ 17 4. Slotbeschouwing ................................................................................................................................... 18 5. Bijlagen .................................................................................................................................................. 19 5.1 Audiovisueel materiaal: Zie bijgevoegde usb-stick met het beeldmateriaal van de volgende technieken .............................................................................................................................................. 19 5.2 Schriftelijke bijlagen ................................................................................................................... 19 Bijlage 1: Absorptietechniek met SURE-score (Subjective Units of Recovery). ...................................... 20 Bijlage 2: 7 tips voor het leren van nieuwe (complexe) vaardigheden en technieken. .......................... 23 Bijlage 3: Micro-analyse van de instructional video’s: welke interventies kunnen oplossingsgerichter gemaakt worden? ................................................................................................................................... 25 6. Bibliografie............................................................................................................................................. 28 2 Dankwoord Wij danken in de eerste plaats de medewerkers en de opleiders van het Korzybski Instituut om een kader te creëren waarbinnen wij de afgelopen jaren voluit konden groeien, experimenteren, overleggen en ontwikkelen. Zij vormden ons mee tot de therapeuten die wij vandaag zijn. Bedankt Rosane voor het engelengeduld waarmee jij telkens weer klaar staat als er administratie dient geregeld te worden of documenten dienen verspreid te worden. Onze dank gaat ook uit naar de medecursisten. Zij droegen bij tot zelfexploratie en groei. Het is verrijkend om de ruimte te krijgen om zonder terughoudendheid te mogen bevragen en op de meest respectvolle manier ondersteuning te vinden in een niet zo evident leerproces. Een extra laagje verf verdienen Claire Detier, Karen De Vuyst, Kathleen Peeters en Steven Poels, met wie wij elke maand aan intervisie in kleine groep mogen doen. Zij inspireren ons beiden om steeds weer onszelf en ons werk in vraag te stellen en daardoor te blijven groeien en ontdekken hoe het eventueel anders en/of beter kan. Elk van ons ontwikkelt zijn eigen stijl, tegelijk is het verrijkend om ook te mogen proeven van de stijl en ervaring van anderen. Steven, merci om zonder aarzelen je medewerking te willen verlenen aan het maken van de instructional video’s voor dit eindwerk. Zonder jou was het ons letterlijk niet gelukt. Meindert, bedankt om onze cameraman te willen zijn en de video’s klaar te stomen voor gebruik. En uiteraard hartelijk dank aan onze echtgenoten. Bedankt om ons luisterend oor te zijn, mee te denken en praktische ondersteuning te bieden wanneer we weer eens opgaan in ons leerproces en onze professionele bezigheden. Bedankt om ons de kans te geven te investeren in onze rol als therapeut. Tot slot dank aan al onze cliënten voor het vertrouwen dat zij ons schenken om samen aan het werk te gaan. Voor en door jullie blijven wij geïnspireerd om elk therapeutische begeleiding zo veilig en waardevol mogelijk te laten verlopen. Wij hebben het gevoel van jullie evenveel terug te krijgen als we geven. 3 1. Inleiding Alvorens de fasen te beschrijven en de technieken uit de doeken te doen, willen we nog even de tijd nemen om de link te duiden naar hypnose in de geschiedenis van therapie bij trauma. Dit kan in het leerproces helpen om je te (her)oriënteren en de rode draad en het ruimer kader te blijven zien. Dit deel werd in overleg met onze promotor, Dr. M. Le Fevere de Ten Hove, toegevoegd om het traumawerk en de stabilisatietechnieken binnen het ruimere oplossingsgerichte kader te situeren, alsook weer te geven hoe therapie bij trauma verweven is met het werk van Milton Erickson. Vervolgens kiezen we er voor in eerste instantie enige uitleg te geven bij de methodiek en de traumabegeleiding zoals Hélène Dellucci dit onderwijst in de modules rond trauma, in het kader van de 4-jarige opleiding aan het Korzybski Instituut (Dellucci, 2011-2014). Wij betrachten kort en bondig stil te staan bij de drie opeenvolgende fasen, gebaseerd op het werk van Pierre Janet, die chronologisch dienen overlopen te worden om tot een geslaagd afronden van een traumatherapie te kunnen komen. Een aantal van de technieken die kaderen binnen dit proces, zoals Hélène Dellucci ze beschrijft en demonstreert in de training, zetten wij op beeld. Aan bod komen: 'de veilige plek', 'de container' en 'Resource DeveIopment & Installation' (RDI, protocol Leeds en Shapiro, 2000). Deze technieken worden geïntroduceerd in de eerste fase van het therapeutisch proces. In latere fasen worden ze blijvend gebruikt om op terug te vallen waar en wanneer nodig. Ook de 'butterfly hug' wordt bij de cliënt aangebracht en gedemonstreerd in de video’s. Wij willen met deze instructional video’s illustreren hoe deze oefeningen er binnen het therapeutisch proces kunnen uitzien. We pretenderen niet dat we de beste of enige manier in beeld brachten om de gedemonstreerde oefeningen uit te voeren. Wel willen wij een voorbeeld aanreiken, rekening houdend met zowel het protocol als met ieders stijl. Geen twee therapeuten zullen therapeutische oefeningen helemaal hetzelfde doen, laat staan met verschillende cliënten. Wanneer wij onze cliënten technieken aanleren om met deze of gene situatie om te leren gaan, dan krijgt dit een eigen kleur vanuit de interactie tussen therapeut en cliënt. Er is wel degelijk een protocol, dat als centrale leidraad fungeert en de noodzakelijke elementen van de techniek samenbrengt, zoals wij later zullen beschrijven. Welke interactie hieruit voortvloeit is tegelijk uiterst uniek en zal telkens weer anders zijn. En maar goed ook, aangezien wij steeds dicht bij onze cliënten willen blijven en deze afstemming op de cliënt zo mogelijk nog crucialer is bij traumatherapie. Met dit beeldmateriaal willen we didactisch materiaal aanreiken voor wie zich deze technieken eigen wil maken, met inachtname van het protocol. In bijlage (zie bijgevoegde usb-stick) wordt het beeldmateriaal beschikbaar gesteld en wij ronden dit schrijven af met de bibliografie. 4 2. Situering binnen oplossingsgerichte psychotherapie en Ericksoniaanse hypnose Mocht je in het proces of een techniek even de draad kwijt zijn, denk eraan dat je bezig bent met het samen met je cliënt vormgeven van een context/hypnotische trance waarbinnen je cliënt nuttige vaardigheden kan verkennen en uitbouwen. Alles wat je doet en zegt, staat in het teken hiervan en de regels om op terug te vallen, zijn de principes van de Ericksoniaanse hypnose. Historische situering: een uitstapje naar het verleden. Pierre Janet werd door J.M. Charcot aangesteld als hoofd van het psychologische afdeling van het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs in het jaar 1889. Beide artsen gebruikten hypnose binnen hun psychiatrische praktijk en stelden vast dat dmv hypnose symptomen gereduceerd konden worden en zelfs verdwijnen. Janet benadrukte in zijn werk heel sterk de rol van ‘rapport’ als noodzakelijk element om te komen tot herstel bij trauma. Rapport omvatte in de beschrijving van Janet wat wij vandaag de therapeutische alliantie noemen. Tevens zag Janet rapport als een methode om symptomen te reduceren en de energie van de cliënt opnieuw te verhogen. (Psychological Healing, P. Janet, p. 1112). Freud, een tijdgenoot van Janet en eveneens leerling van Charcot, was zelf geen goed hypnotiseur en deed vervolgens hypnose af als niet werkzaam. Hypnose die niet werkt is mogelijk niet zo’n goede hypnose. Hypnose tout court, als niet werkzaam afdoen, is nogal kort door de bocht. Deze cruciale denkfout van Freud, maakte dat hypnose als behandelvorm geruime tijd op de achtergrond verdween. Terwijl het gedachtengoed van Freud en de daarop geïnspireerde behandelmethoden in Europa verschillende decennia de boventoon voerden. Via o.a. Braid, Hull en hun collega’s -die verderbouwden op het werk en de ervaringen van eerdere generaties hypnotherapeuten, waaronder Charcot en Janet- werden de mogelijkheden van hypnose in therapie verder in kaart gebracht en uitgewerkt. Het was echter wachten op Milton Erickson -grondlegger van de hedendaagse hypnose- voor hypnose en de mogelijkheden van trance in therapie weer hun terechte plaats zouden verwerven. Het is aan Erickson te danken dat hypnose in de psychotherapie weer op de voorgrond kwam. Het is binnen de Ericksoniaanse visie op hypnose dat deze technieken kunnen geplaatst en begrepen worden. Hypnose. We laten Milton Erickson en zijn leerling Rossi graag zelf aan het woord: ‘Wij zien hypnotherapie als een proces waarmee wij mensen helpen om van hun eigen mentale associaties, herinneringen en levenspotentieel gebruik te maken om hun eigen doelen te bereiken. Hypnotische suggestie kan dit benutten van reeds aanwezige capaciteiten vergemakkelijken. Het kan tevens het activeren van het potentieel van de persoon zelf bevorderen, dat ongebruikt of onderontwikkeld is gebleven wegens gebrek aan training of begrip. 5 De hypnotherapeut exploreert zorgvuldig de eigen aard van een cliënt om vast te stellen welke levenskennis, ervaringen en mentale vaardigheden beschikbaar zijn om het probleem aan te pakken. Vervolgens helpt de therapeut de cliënt een trance-ervaring te beleven waarin deze van zijn unieke persoonlijke innerlijke responsen gebruik kan maken om therapeutische doelen te bereiken’ (Erickson en Rossi, Exploraties in hypnotherapie) Alsnog volgens Erickson is hypnose/trance een natuurlijk fenomeen in de therapeutische relatie. Hypnose-inductie ziet hij als een interactioneel gebeuren, aangepast aan het ritme van de cliënt, zijn taal en leefwereld. Hypnose biedt de cliënt een context waarbinnen hij zijn resources kan ontwikkelen. Trance is een actieve toestand van grote concentratie en richt zich tot het bewuste en onbewuste. Cliënten hebben alle noodzakelijke bronnen binnen zichzelf beschikbaar of in hun sociale systemen dan wel in beiden (naturalistische benadering). De therapeut helpt/leert de cliënt deze vermogens te (re)activeren en in de gewenste context(en) toe te passen. Erickson benadrukte de positieve rol van het onbewuste, als onuitputtelijke bron van creatieve zelfheling. Ericksoniaanse hypnose wordt ook wel communicatieve hypnose genoemd. In gewone hypnose wordt gebruik gemaakt van directe suggesties. Voorbeelden van directe suggesties zijn: je wordt slaperig, je wandelt nu de kamer uit... Wie het ermee eens is, zal het commando uitvoeren. Maar de meeste mensen hebben er geen boodschap aan. Als je (psychische) problemen op zo’n makkelijke manier, met directe suggesties kon oplossen, zou iedereen op deze wereld een vrij en gelukkig leven leiden. Bij Ericksoniaanse hypnose gebruiken we vnl. indirecte suggesties. Deze suggesties zijn veel subtieler en laten je cliënt vrij om te nemen wat hij/zij wenst te nemen. De suggesties laten ruimte voor eigen invulling en eigen inbreng. Ook de taal en leefwereld van de cliënt worden optimaal ingebracht en benut. Er is veel meer vrijheid en het voelt veel natuurlijker aan. Je zal zien dat de hieronder weergegeven stabilisatietechnieken bestaan uit een stappenplan of procedure. Dit raamwerk of kader is makkelijk uit te leggen aan de cliënt, wat zorgt voor voorspelbaarheid en biedt als dusdanig ook rust en veiligheid aan de cliënt. De stappen vormen de kapstok voor het aanleren van nuttige vaardigheden en dit heeft grote didactische voordelen. Dit zowel voor de training van de therapeut als bij het aanleren van de vaardigheden aan de cliënt. Waarom is voorspelbaarheid zo cruciaal? Hélène Dellucci wees meermaals op het grote belang van de voorspelbaarheid en het telkens vragen van het akkoord van de cliënt in het zetten van een volgende stap, zoals bv. het aanleren van een vaardigheid via het samen doen van een oefening op de voorgestelde wijze enz. De cliënt bepaalt zo het tempo en via het telkens bieden van keuze, verdiept zowel de therapeutische alliantie als het engagement van de cliënt tav zijn eigen therapie en zelfgekozen doelen. 6 De notie van controle wordt verder ondersteund door het telkens opnieuw ervaren van de mogelijkheid een eigen tempo, doelen enz. te mogen en kunnen bepalen. De cliënt hoeft zich niet af te vragen wat er nog gaat komen, hoe de oefening verder zal verlopen en of en hoe hij deze mag onderbreken. Ook dit is immers besproken en overeengekomen (zie instructional video’s). Zo krijgt de cliënt de leiding en controle over zijn eigen proces. Deze houding en basisattitude zorgt ervoor dat de therapie gestalte kan krijgen in ‘good working conditions’. De therapeut oriënteert zichzelf en de cliënt immers voortdurend in het samen zorgen voor deze goede werkomstandigheden. Door deze oriëntatie richt zij zich op het zeer nauw betrokken blijven op de ervaring van de cliënt. Dit maakt dat de ervaring van de cliënt optimale en maximale ruimte wordt geboden en de cliënt uitgenodigd wordt deze ook in te brengen in de therapie als gids en feedbackinstrument. Zowel typerend voor potentieel traumatiserende gebeurtenissen als voor dadergedrag is immers dat er geen toestemming gevraagd wordt, de beleving van het slachtoffer niet in rekening gebracht wordt, het slachtoffer de controle verliest, niet weet wat er zal komen, hoe het zal lopen, wanneer het zal stoppen enz. Wanneer de therapeut dit uit het oog verliest, kan dit als zeer intrusief, bedreigend en beangstigend ervaren worden. De door Mevr. Dellucci gebruikte Engelse omschrijving ‘perpetrator-like behaviour’ geeft goed weer dat dit absoluut niet de link is die we willen oproepen. Er zijn immers nogal wat ervaringen en herinneringen waar de cliënt niet naartoe wil gebracht worden zolang hij niet de ervaring heeft opgebouwd over voldoende vaardigheden te beschikken om deze aan te kunnen en zichzelf opnieuw tot rust te brengen. Een bijkomende functie van deze voorbereidende uitleg of ‘rationale’ is dat hierdoor de trance zelf wordt voorbereid. Deze ‘pre-hypnotic talk’ is erg bepalend voor het effect. Door telkens te bevragen of het voor de cliënt oké is om de oefening te doen, welke BLS hij wil gebruiken enz. wordt tevens een yes-set opgebouwd. De cliënt wordt stap per stap meegenomen en de oefening krijgt vanuit deze interactie tussen therapeut en cliënt haar inhoud en vorm. De technieken of procedures bieden, op deze wijze gebruikt, een veilig kader waarbinnen de cliënt met behulp van zijn therapeut op zoek kan gaan naar helende interne ervaringen en vaardigheden en deze kan opbouwen, uitbouwen en verdiepen. De ervaringen worden eerst in de therapieruimte aangeleerd en getraind en vervolgens als huiswerk gesuggereerd. Zo worden de vaardigheden krachtiger of maw de nieuwe gewoontes worden ook neurologisch meer ingesleten. Immers: ‘neurons that fire together wire together’. 7 In de oefeningen zitten de elementen vervat die zo kenmerkend zijn voor de Ericksoniaanse hypnose: - gebruik maken van de eigen taal en woordgebruik, leefwereld om beter af te stemmen - gebruik maken van uitdrukkingen en beschrijvingen van de cliënt bij het formuleren van suggesties - utilisatie: gebruik maken van wat zich voordoet en buig het zo om dat het in het voordeel van de cliënt uitdraait. De eigen taal, ervaringen, bewoordingen, uitdrukkingen van de cliënt gebruiken. We gebruiken een niet-directieve stijl en maken optimaal gebruik van indirecte suggesties, dewelke aansluiten aan bij de motivatie en het doel van de cliënt. Het indirecte karakter houdt in dat we de suggesties zo gaan trachten te formuleren dat ze geen al te duidelijk sturend karakter hebben en zo veel mogelijk wordt overgelaten aan de invulling en beleving van de cliënt. De veilige plek of container,… worden vormgegeven door de cliënt. De therapeut gaat telkens de inbreng van de cliënt bevragen en in diens eigen bewoordingen teruggeven en kleurt als dusdanig de ervaring volledig in op maat van de cliënt. De ervaring wordt optimaal opgebouwd door het bevragen van de zintuigelijke gewaarwordingen van de cliënt waardoor ook deze inbreng helemaal gepersonaliseerd wordt. Door de input uit elk zintuiglijk kanaal te bevragen en eveneens terug te geven in de eigen woorden en beschrijvingen van de cliënt wordt de ervaring zo levendig mogelijk gemaakt. De BLS wordt gekozen in overleg naargelang wat bij de cliënt aansluit en vormt tevens een krachtige ‘cue’ of anker. Deze input versterkt het body-mind proces en vormt een fysiek anker bij het installeren van de positieve ervaringen. Utilisatie. Een vaak gebruikt voorbeeld van utilisatie is geeuwen. Wanneer de cliënt midden in een oefening ineens geeuwt, kan je dit gewoon integreren in de oefening: ‘mogelijk merk je op hoe na je geeuw je lichaam zich verder en verder ontspant’ of ‘mogelijk ervaar je hoe je lichaam na je geeuw nog meer verkwikt en energiek aanvoelt, als na een verkwikkende power-nap…’ Ook andere tekenen van ontspanning of positieve gewaarwordingen bij de cliënt kan je op deze manier integreren in de suggesties die je de cliënt geeft. Lastige symptomen die opduiken worden bv. herkaderd als ‘bodyguard’ die met zijn signalen het proces ondersteunt en helpt zodat therapeut en cliënt blijvend samen kunnen zorgen voor goede omstandigheden om in te werken, op het tempo dat bij de cliënt past. 8 De invulling die je geeft, hangt af van je eigen creativiteit en je vermengt dit met de inhoud die je op dat moment van je cliënt aangereikt krijgt. Waar het op neerkomt, is dat alles wat komt en zich aandient oké is en wordt gebruikt. Het is niet zo dat de cliënt zich dient te gedragen zoals verondersteld kan worden dat de therapeut zou verwachten. Hierdoor kan de cliënt niet falen. Je creëert aldus een death of resistance, zoals Steve De Shazer dit noemt (Breda, Van Eyndt & all, Wandelen in mijn hoofd, p. 33). 3. 3-fasentherapie, gebaseerd op het werk van Pierre Janet (1859-1947) De 3-fasentherapie, gebaseerd op het werk van Pierre Janet, werd ontwikkeld voor de therapeutische behandeling van trauma-gerelateerde klachten (Dellucci, 2013). Het is een algemeen bekend model voor de behandeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS), inclusief de Dissociatieve Indentiteitsstoornis (DIS), voorheen de meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPD, American Psychological Association, 2001). De eerste fase vormt de noodzakelijke basis voor de volgende behandelfasen. 3.1 Stabilisatie De eerste behandelfase bij getraumatiseerde cliënten omvat twee complementaire aspecten: enerzijds het installeren van een vertrouwensrelatie met de cliënt, waarin de therapeut een werkrelatie opbouwt met de cliënt die voor de beide partijen voldoende veilig voelt om aan de slag te gaan. Anderzijds dient de cliënt over voldoende draagkracht, stabiliteit en sociale vangnetten te beschikken om hindernissen en problemen van het dagelijks en sociaal functioneren te kunnen ondervangen tijdens (en na) de therapie. Tijdens de stabilisatiefase zoeken therapeut en cliënt naar de coping-mechanismen waarover de cliënt reeds beschikt om met zijn of haar symptomen om te kunnen gaan. Er wordt samen bekeken waar en waarmee deze zinvol kunnen aangevuld en uitgebreid worden, om zo de draagkracht van de cliënt -en zo ook de draagkracht van de werkrelatie- te verhogen. Deze complementaire processen installeren zich hand in hand. Net door de cliënt te beluisteren en samen aan het werk te gaan om de nodige stabiliteit bij de cliënt op te bouwen, wordt de vertrouwensrelatie geïnstalleerd. Vanuit het Brugse stroomschema van de therapeutische relatie (Isebaert, L., 2007, fig. 12.1 p. 51) kunnen we stellen dat we van een vrijblijvende relatie naar een consulterende en later expertrelatie dienen te evolueren, alvorens het trauma an sich te kunnen bewerken. Om de nodige stabiliteit bij de cliënt te bevorderen, kan men de cliënt een aantal oefeningen aanleren, opdat hij of zij beter in staat is om zichzelf tot rust te brengen in het hier en nu, op moeilijke momenten. Het eerste type oefeningen zijn aardingsoefeningen, waar contact gemaakt wordt met het lichaam, in de veiligheid van het hier en nu. De therapeut vraagt de cliënt om zijn of haar aandacht te focussen op het hier en nu en op zijn of haar eigen lichaam zoals het zich bevindt in de ruimte. 9 Klassieke voorbeelden daarvan zijn ademhalingsoefeningen of de 54321-techniek (Isebaert, L., 2007). De bedoeling van deze oefeningen is tweeledig: de cliënt alert in de ruimte brengen en/of de cliënt aanleren om zichzelf tot rust te brengen. Dit kan op elk moment van de begeleiding gebeuren. In een tweede beweging (desensitisatie) worden deze oefeningen gebruikt wanneer de cliënt neigt overspoeld te worden door zijn of haar herbelevingen of emoties. Deze oefening is ook vaak een nuttig hulpmiddel voor mensen die kampen met dwanghandelingen of dwanggedachten. De cliënt is voldoende gestabiliseerd of ‘geaard’ wanneer de volgende 3 elementen van stabilisatie zijn geïnstalleerd. Bruikbaar hierbij is het indachtig zijn van de metafoor van het 3-potig melkkrukje als test voor voldoende stabilisatie (Joany Spierings). Elk van deze 3 elementen vormt 1 poot die nodig is om verder te gaan in het proces en de desensitisatiefase aan te vatten en/of verder te zetten: - - - alledaagse levensstabiliteit: de cliënt beschikt over voldoende draagkracht om adequaat aan zelfzorg te doen en/of is in staat om zorg te dragen voor belangrijke anderen. De cliënt is in staat tot het uitvoeren en tot een goed einde brengen van dagelijkse handelingen en taken. De cliënt kan zichzelf tot rust brengen: de cliënt heeft zich de stabilisatietechnieken voldoende eigen gemaakt om zichzelf tot rust te brengen en weet deze efficiënt aan te wenden waardoor hij of zij bij overspoeling door emoties zichzelf weet terug te brengen in zijn ‘window of tolerance’ (Ogden & Minton, 2000). De cliënt is in staat om over de traumatische ervaringen te spreken zonder overspoeld te worden door herbelevingen. Daarnaast dient men in acht te nemen nooit te werken met het trauma als de cliënt zich in een crisissituatie bevindt. Noch wanneer deze in het dagelijkse leven blootgesteld blijft aan de traumatogene dreiging en/of situatie. De traumatische ervaringen dienen gestopt te zijn om het trauma veilig te kunnen bewerken. Wanneer de cliënt zich voldoende veilig voelt in de ruimte en tijd van het hier en nu, kan men aanvangen met een volgende type oefeningen. Een tweede type oefeningen bruikbaar om rust te brengen bij de cliënt zijn de bilaterale stimulatie oefeningen (Shapiro, F., 1995). Hieronder volgt een beschrijving van deze techniek die we in de eerste instructional tonen. De doorgaans meest bekende en gebruikte vorm van bilaterale stimulatie (BLS), is deze met de oogbewegingen, waarbij de therapeut zijn hand van links naar rechts beweegt -met wijs- en middenvinger opgestoken- op een horizontale as, in het verlengde van zijn schouder, op ooghoogte van de cliënt, terwijl de cliënt de bewegingen van de hand volgt met de ogen. 10 Verder werd ook de 'butterfly hug' behandeld in de lessenreeks. De bedoeling is om de armen voor de borst te kruisen, opdat men met de linkerhand net onder de rechterschouder kan tikken en met de rechterhand net onder de linkerschouder. Het zelf tikken gebeurt afwisselend links en rechts op een zelf gekozen tempo. De therapeut doet deze bewegingen mee om zo dicht mogelijk bij de cliënt te blijven. Dit triggert daarenboven de spiegelneuronen, werkt drempelverlagend en kalmeert ook lichaam en geest van de therapeut. Een variant hierop is de Haïtian Butterfly Hug, waar de duimen gekruist worden en op eenzelfde manier getikt wordt op de borst. De therapeut kan in samenspraak met de cliënt die vorm van BLS kiezen die de cliënt het meest comfortabel vindt. De therapeut kan de keuze aanbieden om te tikken bij de cliënt, afwisselend links en rechts, bv. op de handen (de cliënt heeft de handen voor zich geplaatst op zijn of haar knieën of op een tafel). Er kan ook getikt worden op de knieën zelf, op de schouders, de tenen, voeten of enkels. Therapeut en cliënt kunnen eveneens afspreken dat de cliënt zelf zal tikken of bijvoorbeeld er voor kiest de bilaterale stimulatie te doen door de tenen op en neer -afwisselend links en rechts- te bewegen in de schoenen. Dit ‘auto-tikken’ is minder confronterend dan BLS die bij de cliënt wordt toegepast door de therapeut. Een derde type oefeningen sluiten nauw aan op deze BLS-oefeningen. Deze oefeningen beogen hulpbronactivatie en verhogen van de affect-tolerantie. Technieken die hieronder vallen zijn de container, de veilige plek, RDI (Resource Development en Installation) en de Absorptietechniek. BLS vormt in de meeste van voornoemde technieken een centraal element, vandaar onze keuze om ook BLS op beeld te brengen en te duiden in onze instructional video’s. Aan de hand van de video’s willen wij concreet illustreren hoe deze oefeningen er in de praktijk kunnen uitzien. We volgen hierbij de bestaande protocols. De Container Bij deze oefening wordt onderstaand protocol gevolgd (Dellucci, 2013): 1. De therapeut vraagt de cliënt om de container te beschrijven, tot de therapeut er een volledig en duidelijk beeld van heeft. De container kan een doos zijn, een kluis, een vrachtwagencontainer, een huis, een juwelendoosje,... Eender welke entiteit die goed kan worden afgesloten en aldus herinneringen kan bevatten die storend zijn, opdat deze veilig zouden kunnen worden opgeslagen en opzij gezet. Het is cruciaal mee te geven dat deze herinneringen, gevoelens, beelden, gedachten, ... niet worden weggestopt om nooit meer bewerkt te worden, maar dat er weer ‘aan kan gewerkt worden op het moment waarop de cliënt hier klaar voor is én op zijn of haar ritme’ (zie stap 3). Zo krijgt de cliënt een gevoel van controle en zo groeit het besef bij de cliënt dat hij op een zelfgekozen tempo mag werken. 2. De therapeut vraagt de cliënt of de container reeds open is, zo niet vraagt hij om de container te openen. Op deze manier wordt de mentale flexibiliteit en de mate waarin de cliënt zich kan concentreren duidelijker voor de therapeut. 11 3. In een volgende stap vraagt de therapeut aan de cliënt om de moeilijke en/of intrusieve beelden, gedachten of gevoelens in de container te plaatsen. De therapeut kan er voor kiezen dit op te delen in drie bewegingen: in een eerste beweging worden dan beelden, gedachten, gevoelens of herinneringen uit het verleden in de container geplaatst, in een tweede uit het heden en in een derde beweging zorgen, gedachten of beelden over de toekomst. Hoe deze beelden in de container worden geplaatst wordt volledig overgelaten aan de verbeelding van de cliënt, de therapeut kan eventueel een aantal suggesties meegeven. Wanneer deze negatief geladen elementen in de container worden geplaatst geeft de therapeut de boodschap mee ‘dat er pas aan zal gewerkt worden wanneer de cliënt dat wil en wanneer de cliënt daarvoor voldoende tijd en ruimte heeft, op zijn of haar ritme’ (zie instructional video). 4. De cliënt sluit de container goed af, zodat de inhoud van de container succesvol bewaard kan worden. 5. De container wordt door de cliënt mentaal op een plaats gezet waar het voldoende veilig is voor de cliënt. Dit is bij voorkeur een plek waar de cliënt niet vaak komt. Dit mag een imaginaire plek zijn: bv. diep in een woud. De container dient daar wel bereikbaar te blijven voor de cliënt zodat hij de oefening van het mentaal opzij zetten kan blijven herhalen (bijvoorbeeld niet dumpen in zee of opblazen). De therapeut probeert, indien de cliënt dit zou overwegen, best te vermijden dat de container op de veilige plek terecht komt (zie verder). De veilige plek De veilige plek hoeft geen plaats te zijn. Het kan ook een veilige gemoedstoestand, een activiteit of een ervaring zijn die voor de cliënt aangenaam en veilig voelt en waar geen negatieve inhoud aan gekoppeld is. De veilige plek is heel geschikt om na te gaan welk effect de BLS (zie boven) sorteert bij de cliënt alsook om de cliënt op aangename wijze met het gebruik van BLS te laten kennis maken en het vertrouwen in het gebruiken van de techniek op te bouwen. BLS zal immers verder in de therapie ook gebruikt worden om traumatische inhouden te bewerken. Maak bij deze oefening gebruik van trage BLS en korte sessies, vb. max. 5 oogbewegingen. Van links naar recht en terug = 1 beweging. De therapeut dient voor aanvang van de oefening met de cliënt af te spreken welk type van BLS zij zullen gebruiken (Dellucci, 2013). 12 Volgend protocol wordt gevolgd bij de installatie van de veilige plek (Dellucci, 2013): 1. De therapeut vraagt aan de cliënt om een ervaring, een plek, een herinnering of een fantasie zo concreet en uitgebreid mogelijk te omschrijven. Het roept een gevoel van welbehagen op: alles is wat het is en er straalt een gevoel van rust en welbevinden van uit. Vaak ziet de therapeut dat de cliënt hiervan geniet en ontspant. Korte BLS volgt hierop. Stel dat storende of intrusieve, onaangename beelden of herinneringen naar boven komen, dan kan de therapeut stabilisatie-oefeningen aanwenden en/of een container installeren om daarin de onaangename ervaringen op te bergen. 2. De therapeut vraagt de cliënt om nog verder te gaan in de inleving en aan te geven welke geluiden, welke sfeer, welke geuren en/of smaken aan deze plek of dit beeld verbonden zijn. Zo wordt input van elk zintuiglijk kanaal levendig gemaakt. De cliënt mag hier zo lang bij stilstaan als hij of zij wenselijk vindt. Korte BLS volgt na bevragen van elk zintuiglijk kanaal. 3. Daarna staan therapeut en cliënt stil bij de lichamelijke gewaarwordingen die gepaard gaan met het oproepen en beleven van het beeld of de ervaring. Samen gaan zij op zoek naar de aangename lichamelijke sensaties die de cliënt ervaart en de therapeut vraagt de cliënt waar in zijn of haar lichaam hij of zij dit vooral gewaarwordt. Korte BLS volgt hierop. Het werd ons duidelijk in de training dat deze fase van het protocol erg belangrijk is. Positieve netwerken worden geïnstalleerd en versterkt, waarbij ook de positieve lichamelijke component bewust wordt gemaakt en op de voorgrond geplaatst. 4. De therapeut suggereert aan de cliënt om het aangename gevoel, de aangename lichamelijke gewaarwordingen, verder te laten doorstromen of vloeien door het ganse lichaam. Het kan verschillende tussenstappen vragen om het gevoel naar de rest van het lichaam te brengen, therapeut, noch cliënt hoeven zich hierin op te jagen. Korte BLS volgt hierop. 5. Tot slot vat de therapeut samen wat hij van de cliënt hoorde naar zintuigelijke gewaarwordingen toe en wordt eventueel een voor de cliënt passend sleutelwoord toegevoegd aan het beeld, waarmee de veilige plek in vervolgsessies kan benoemd worden. Korte BLS volgt hierop. RDI, Resource Development and Installation (Leeds, 1995) Deze techniek wordt vaak gebruikt om de cliënt voor te bereiden op het nemen van stappen in de toekomst waarvoor hij of zij angstig is. Er wordt zogezegd ‘een blauwdruk voor de toekomst’ (future template) gemaakt. Dit werkt vooral bij cliënten met anticipatie-angst, voornamelijk voor een confrontatie met bepaalde plaatsen, personen of objecten die door een traumatische gebeurtenis sterk met de herinnering zijn verbonden geraakt (De Jongh en Ten Broeke, 2003). 13 Met dit protocol worden positieve functionele cognities geïnstalleerd. Er wordt de cliënt gevraagd positieve ego-versterkende ervaringen op te roepen en deze niet alleen te reactiveren, maar ook te versterken. Het gaat om ervaringen waar de cliënt zich veilig, vertrouwd of geaccepteerd voelde, bijvoorbeeld blakend van zelfvertrouwen. Gevoelens en/of belevingen waar de cliënt in het hier en nu door de omstandigheden een verminderde affiniteit of voeling mee heeft. Deze positieve connotaties of ervaringen worden gereactiveerd en ge-herinnerd om vervolgens als hulpbron te worden vastgezet. De therapeut gaat met de cliënt na welke hulpbronnen deze in het hier en nu nodig heeft om zich sterker en meer weerbaar te voelen om de confrontatie met de lastige situatie aan te gaan. De cliënt roept hiertoe positieve herinneringen of ervaringen op waar deze hulpbron (een gevoel, een competentie, een kwaliteit, …) sterk aanwezig was. De cliënt wordt gestimuleerd deze herinneringen en/of ervaringen te herbeleven en deze worden zo mogelijks nog versterkt. Daarna worden ze geïnstalleerd als hulpbron en als tegengewicht voor de moeilijke confrontatie. Volgend protocol wordt gevolgd bij RDI (Leeds & Shapiro, 2000): 1. Cliënt en therapeut gaan op zoek naar positieve gevoelens of ervaringen die kunnen ingeschakeld worden als een tegengewicht voor de moeilijke en/of negatieve gevoelens waarmee de cliënt vreest geconfronteerd te zullen worden. 2. Cliënt en therapeut verkennen in hoeverre deze hulpbronnen geschikt zijn om de cliënt voldoende te sterken en te ondersteunen in het nemen van de uitdaging. 3. Elk van deze hulpbronnen wordt gecontroleerd en geïnstalleerd zoals een veilige plek geïnstalleerd wordt, met de focus op de zintuiglijke gewaarwordingen gepaard gaande met de herbeleving van de positieve kracht. Ook hier wordt uitdrukkelijk geadviseerd er goed op toe te zien dat geen negatieve emoties verbonden worden met de hulpbron. Als dit zou opgemerkt worden is het aangewezen de container te gebruiken of er een te installeren. Korte BLS volgt hierop. 4. De kracht van de hulpbron wordt nog versterkt: de therapeut vraagt de cliënt welke verbale en/of zintuiglijke cues verbonden zijn aan de positieve ervaring of herinnering die zal ingeschakeld worden als hulpbron. Deze cues worden hieraan dan gelinkt. Korte BLS volgt hierop. 5. Vervolgens wordt een blauwdruk voor de toekomst ontwikkeld: in een eerste beweging wordt de confrontatie opgeroepen met de stresserende en/of angstige situatie om in een tweede beweging het tegengewicht van de hulpbron aan te wenden. Korte BLS volgt hierop. 14 Absorptietechniek (Arne Hofman) Deze techniek lijkt heel erg sterk op de RDI-techniek, vandaar dat wij ervoor kozen deze niet apart in beeld te brengen. Ook deze techniek kan pas gebruikt worden als de cliënt voldoende kracht, stabiliteit en geloof in zichzelf opbouwde. Bijvoorbeeld door een van de voorgaande oefeningen of technieken onder de knie te hebben. Daarenboven mag het effect van een veilig opgebouwde en stabiele therapeutische relatie op het zelfbeeld en de kracht van de cliënt niet onderschat worden (Devos & Vindevoghel, 2014). Bij deze techniek wordt de cliënt gevraagd een SUD-score (Joseph Wolpe, 1969) te geven bij aanvang van de oefening en na afloop van de oefening (bij het denken aan de target situatie). SUD-score staat voor Subjective Units of Distress-score, eenheden voor het kwantificeren van de intensiteit van het gevreesde en/of heersende gevoel. De SUD-score is met andere woorden een schaalvraag, van 0 tot 10, waarbij 0 staat voor totale afwezigheid van het gevoel en 10 voor een maximale aanwezigheid van het onaangename gevoel. Nagaan of de cliënt een verschillende score geeft bij de voor- en nameting toont aan of en in welke mate de cliënt gebaat is bij de oefening(en). SUD-scores kunnen ook genomen worden voor en na deelbehandelingen in het therapeutisch proces om te verifiëren hoe en in welke richting de cliënt evolueert. De SUD-score zoals past binnen het kader van de klassieke gedragstherapie en is ‘problem-focused’. In een bijlage bij dit eindwerk maken wij de oefening en doen wij enkele suggesties om te komen tot een meer oplossingsgerichte variant. Volgend protocol wordt gevolgd bij de Absorptietechniek: 1. Cliënt en therapeut kiezen samen welke probleemsituatie zij willen aanpakken, welk gevreesd gevoel of moeilijke situatie zij willen bewerken en zetten een SUD-score. 2. De therapeut vraagt de cliënt welke vaardigheden, talenten,… de cliënt nodig heeft om deze situatie het hoofd te kunnen bieden. 3 competenties worden uitgekozen. Nuttige vaardigheden, competenties of talenten zouden bij voorbeeld kunnen zijn: rust, energie, geduld, stevigheid, kracht, mededogen,… 3. De eerste vaardigheid wordt geïnstalleerd door een situatie te kiezen uit zijn eigen leven waarin deze vaardigheid sterk of bepalend aanwezig was. De cliënt beschrijft vervolgens zo gedetailleerd mogelijk wat opkomt wanneer hij aan deze situatie terugdenkt (beeld, geluiden, geur, smaak,...) en in een laatste stap lokaliseert de cliënt het gevoel in zijn lichaam en spoort de therapeut de cliënt aan om het gevoel te generaliseren over het ganse lichaam. Korte BLS volgt hierop. 4. Op eenzelfde wijze wordt de tweede kwaliteit of vaardigheid geïnstalleerd. 5. Op eenzelfde wijze wordt de derde kwaliteit of vaardigheid geïnstalleerd. 15 6. De therapeut vraagt de cliënt om de vaardigheden/kwaliteiten samen te brengen door ze tegelijk in te voelen en moedigt de cliënt aan deze samensmelting van de eigen sterktes te verankeren met een sleutelwoord. De therapeut geeft hiertoe de sfeer, beelden, geluiden,… terug in de woorden van de cliënt om de positieve emoties horende bij deze vaardigheden zo levendig mogelijk op te roepen. Korte BLS volgt hierop. 7. De cliënt gaat terug naar de probleemsituatie vanuit de versterkte staat die nu is geïnstalleerd. De cliënt geeft vervolgens een SUD-score. Deze zal wanneer de oefening effectief is geweest lager zijn. Nabespreken hoe de cliënt deze oefening heeft ervaren is steeds nuttig voor zowel cliënt als therapeut. Opmerking (Dellucci, 2013): Stel dat de cliënt moeite heeft zich een situatie in te beelden waarin hijzelf de kwaliteiten of vaardigheden heeft gebruikt, kan de therapeut vragen of de cliënt iemand kent in zijn of haar omgeving die hij bewondert om deze kwaliteit. Indien de cliënt niemand kent in zijn (nabije) omgeving, kan de therapeut ook vragen naar een beroemd, inspirerend persoon die betrokkene niet zelf kent of de therapeut vraagt de cliënt of deze zich een imaginaire helper kan inbeelden die deze kwaliteit bezit. Bovenstaande oefeningen bieden de cliënt een aantal vangnetten waardoor hij of zij kan komen tot minder intense herbelevingen of overspoeling door de ervaringen en/of beelden van de traumatische gebeurtenissen. Zij werden ontwikkeld om de cliënt een mogelijkheid aan te reiken zichzelf tot rust te brengen en weer meer in evenwicht te brengen. Positieve emotionele netwerken worden gevoed en opgebouwd. Vanuit de kracht en houvast die deze positieve emotionele netwerken de cliënt bieden, kan de cliënt leren en ervaren uitdagende emoties en situaties te kunnen hanteren op een door de cliënt meer gewenste en bevredigende wijze. 3.2 Desensitisatie In deze tweede behandelfase staat het bewerken van de traumatische herinneringen an sich centraal. Traumatische herinneringen zijn geen gewone, narratieve herinneringen, maar onwillekeurige, pijnlijke en sterk emotionele en lichamelijke ervaringen met een dissociatief karakter (Onno Van der Hart, 1991). Zij zijn niet of onvoldoende geïntegreerd in het autobiografisch geheugen. Zij maken gevoelsmatig geen deel uit van het levensverhaal van de cliënt, maar lijken een apart verhaal met een eigen identiteit. De ervaring leert dat deze traumatische herinneringen met hun sensomotorische karakter pas worden omgezet in gewone narratieve herinneringen wanneer zij worden geïntegreerd in het levensverhaal van de cliënt. Om dit te bereiken is de cliënt genoodzaakt zijn of haar fobie voor de traumatische herinnering te overwinnen (Van der Hart, Steele, Boon & Brown, 1993). Vandaar het belang van voorgaande stabilisatiefase en het installeren van vertrouwen in de therapeutische relatie. De cliënt dient achtereenvolgens te komen tot synthese, realisatie en integratie (Van der Hart et al., 1993). 16 In de fase van de synthese wordt het dissociatieve karakter van de herinneringen opgeheven. Dit wordt bij voorkeur gedaan door EMDR. Dit gebeurt door gecontroleerde reactivering van de verschillende aspecten van de herbeleving of herinnering in het hier en nu van het eigenlijke levensverhaal van de cliënt. Lipke (1996) beschrijft als volgt de 8 stappen binnen EMDR: De cliënt wordt gevraagd om aan een beeld te denken dat het trauma weergeeft. Een negatieve cognitie, die eerder lijkt op een kernovertuiging, wordt geïsoleerd. Een alternatieve positieve cognitie wordt geïdentificeerd en geschaald op haar waarheidsgehalte. Emoties en fysieke sensaties, gelinkt aan het trauma, worden geïdentificeerd en geschaald. De cliënt brengt al de negatieve componenten van het trauma in het bewustzijn. Het in het proces brengen van de informatie wordt gefaciliteerd door gedoseerde exposure met de oogbewegingen. Na elke set van oogbewegingen wordt de cliënt bevraagd op een manier die neerkomt op vrije associatie. De verwerking van de informatie gaat door tot het trauma/de traumatische herinnering werd verwerkt en geïntegreerd in het levensverhaal van de cliënt. Door deze synthese verliest de traumatische herinnering haar sensomotorisch karakter en leert de cliënt het trauma onder woorden te brengen. Zo wordt de herinnering narratief en wordt zij deel van het levensverhaal van de cliënt, van het autobiografisch geheugen van de cliënt. De betreffende ervaring dient zich niet meer aan als een herbeleving, maar komt in het teken van de voltooid verleden tijd te staan (Van der Hart et al., 1993). Dit lucht op enerzijds, anderzijds kan hierop een rouwreactie volgen. Voor het eerst is de cliënt zich ten volle bewust van de impact die de ervaring had op diens persoonlijkheid en levensverhaal (Herman, 1992; Van der Hart et al., 1993). 3.3 Rehabilitatie In deze derde afrondende fase staat het overwinnen van de fobie voor een gewoon leven en voor (veilige) hechting centraal (Dellucci, 2013). De cliënt leert zichzelf een ruimer perspectief in ruimte en tijd toe te staan: hij of zij dient niet meer in survival-modus te leven van dag tot dag, maar beschikt over een gegrond zelfbewustzijn waarbij het hier en nu centraal staat. Tegelijk is er ruimte voor een helder besef van verleden én toekomst. Daarnaast staat de cliënt op een veranderde manier in relatie tot zijn of haar medemens. Met deze positieverschuiving gaat vaak een veranderd verlangen gepaard, bijvoorbeeld een sterk verlangen naar gelijkwaardigheid. Dit kan ertoe leiden dat sommige relaties minder belangrijk worden voor de cliënt of tout court ophouden te bestaan. Daar staat naast dat de cliënt vaak een inhaalbeweging maakt op het gebied van opleidingen, werk, vriendschappen en seksualiteit. 17 Sommige aspecten van de persoonlijkheidsontwikkeling werden voorheen gehinderd door het trauma. Door de inbedding van het traumaverhaal in het levensverhaal kunnen nieuwe en andere contacten gelegd worden en zodoende nieuwe paden bewandeld. De basiscognities die de cliënt over zichzelf en de wereld rondom zich had, worden in deze fase in vraag gesteld en naar waarde en waarheidsgehalte geschat. Vaak gaat traumatisering gepaard met de ontwikkeling van negatieve zelfbeschrijvingen en met negatieve verwachtingen van mensen (JanoffBulman, 1992; Kleber & Brom, 1992, McCann & Pearlman, 1990a). Deze welhaast kernovertuigingen worden uitgedaagd en aangepast aan het vernieuwde zelfbeeld en wereldbeeld van de cliënt. 4. Slotbeschouwing Dit schrijven begeleidt in de eerste plaats de instructional video’s waarop wij de boven beschreven stabilisatietechnieken tonen. Verder is het een beknopte verslaggeving over de manier waarop wij Mevrouw Dellucci’s instructies en werkwijze vertaalden in ons eigen werk. Vooreerst vertaalde en bewerkte Wouter de Engelstalige powerpoint van Mevrouw Dellucci tot een Nederlandstalige versie en deze hebben wij verder bewerkt en uitgewerkt tot het schrijven dat hier voor u ligt. Met deze tekst en bijlagen willen wij ook de oefeningen op de video’s kaderen en duiden in het ruimere therapieproces. Wij hopen u hiermee te enthousiasmeren tot een eigen bewerking en vertaling van de module therapie bij trauma in uw eigen werk met cliënten. Wij vonden het uiterst leerrijk en verhelderend deze oefening te maken. Het zette voor ons de verschillende leermomenten, verspreid over de 4 jaar van onze opleiding, naast elkaar. De verschillende fasen van het trauma-therapie parcours en de centrale processen hierin zijn voor ons nu duidelijker. Om een verhelderende metafoor van Hélène Dellucci te citeren: ‘Een piloot heeft zicht op en kennis van wat er zich afspeelt in de kern van aambeeldwolken. Hij weet welke enorme krachten daar spelen en hoe zijn vliegtuig daar een speelbal wordt en uit koers zal worden geslingerd. Net daarom duikt hij er niet middenin. Ook als traumatherapeut vlieg je boven de wolken vanwaar je zicht houdt op het proces en je cliënt.' Je duikt maw niet samen met de cliënt meteen en onvoorbereid middenin het trauma. Je leert de cliënt opnieuw veiligheid en vertrouwen te ervaren en op te bouwen in het hier en nu, met het eigen lichaam als toetssteen en gids, hetwelke het tempo van het proces aangeeft. Je leert de cliënt eerst de symptomen aan de rand van het onweer te hanteren en tot rust te brengen. Je vat de desensitisatiefase pas aan wanneer alle nodige vaardigheden aanwezig zijn om veilig en verantwoord het trauma te bewerken. Je begeleidt als therapeut je cliënt vanuit die kennis rustig, betrouwbaar en stap per stap bij het tot rust brengen van dat interne onweer. Mogen wij Mevrouw Dellucci nogmaals van harte bedanken voor haar grootmoedige wil ons wegwijs te maken in haar manier van werken en het delen van haar rijke bron aan kennis en ervaring in dit werkveld. 18 5. Bijlagen 5.1 Audiovisueel materiaal: Zie bijgevoegde usb-stick met het beeldmateriaal van de volgende technieken - Safe place of ‘veilige plek’ (met inbegrip van de Butterfly Hug) - Container - RDI (Resource Develompent and Installation) - de Butterfly Hug of bilaterale stimulatie (in afzonderlijke video) De therapeuten op deze beelden zijn Wouter Vindevoghel en Kelly Devos, op het moment van schrijven nog laatstejaarsstudenten van de 4-jarige opleiding in oplossingsgerichte cognitieve en systemische psychotherapie. Wij vroegen aan medestudent, Steven Poels, om cliënt te zijn. Om zo nauwgezet mogelijk bij het protocol te kunnen blijven en heropnames te kunnen realiseren, kozen wij ervoor niet te werken met een echte cliënt. 5.2 Schriftelijke bijlagen 1. Absorptietechniek met SURE-score. 2. 7 tips voor het leren van nieuwe complexe vaardigheden en technieken. 3. Micro-analyse van de instructional video’s: welke interventies kunnen oplossingsgerichter gemaakt worden? 19 Bijlage 1: Absorptietechniek met SURE-score (Subjective Units of Recovery). SURE-score: een oplossingsgerichte versie van de SUD-score. Uitgewerkt door Wouter Vindevoghel en Kelly Devos. Subjective Units of Recovery: wij suggereren en introduceren deze term en laten ons hierbij inspireren door het werk van Yvonne Dolan en de door haar ontwikkelde Solution-Focused Recovery Scale for Survivors of Sexual Abuse. Hiermee oriënteert zij de cliënt en de therapie aan de hand van de ‘symptomen’ of moeilijkheden die hij/zij ervaart richting herstel. De inventarisatie respecteert de lijdensdruk en wat nog niet is, gemist of ontnomen werd en tegelijk is de oriëntatie heel vriendelijk en zacht gericht op: Wat is er al, wat is er nog, wat is er wel, in welke mate enz. Deze zachte oriëntatie en respectvolle competentie- en groeigerichte inducties worden hiermee mooi verweven met erkenning voor de last. Terwijl men tegelijk samen zicht krijgt op wat mogelijke volgende stappen en doelen kunnen zijn die door de cliënt gekozen en gezet kunnen worden en die verder herstel zullen inluiden. De suggestie en oriëntatie is geheel SF, immers niet gericht op ‘minder last’, doch op ‘meer herstel’. ‘De klemtoon voor het bewerkstelligen van verandering ligt op het actualiseren van competenties die de cliënt in meerdere of mindere mate, in één of meerdere contexten, al dan niet zelfbewust reeds heeft gebruikt. De vragen waarmee hij/zij komt, de moeilijkheden en problemen, de schaamte- en schuldgevoelens, het onvermogen, de somberte of uitgelatenheid, de ruzies en conflicten… vormen de leefwereld van de cliënt waar met respect en welwillendheid, met em- en sympathie complex naar geluisterd wordt. Complex luisteren is meerlagig luisteren. Eve Lipchik (…) noemde dit ‘listening with a constructive ear’: een relatie leggen met je cliënt door in zijn verhaal aanwijzingen te vinden voor competenties, krachten, vaardigheden, resources, talenten, gewoontes,... die wellicht nuttig zullen zijn in het construeren van zijn of haar oplossingen.’ (nieuwsbrief Korzybski International, 09.09.2014) 20 Volgend licht gewijzigd protocol wordt gevolgd bij deze SF-Absorptietechniek met SURE-score: 1. Cliënt en therapeut kiezen samen welke probleemsituatie zij willen aanpakken, welk gevreesd gevoel of moeilijke situatie zij willen bewerken. 2. De therapeut vraagt de cliënt welke vaardigheden, talenten,… de cliënt nodig heeft om deze situatie het hoofd te kunnen bieden. 3 competenties worden uitgekozen. Nuttige vaardigheden, competenties of talenten zouden bij voorbeeld kunnen zijn: rust, energie, geduld, stevigheid, kracht, mededogen,… 3. De therapeut en cliënt zetten een SURE-score (Subjective Units of Recovery) 0 staat voor maximale aanwezigheid van de onaangename gevoelens, de gevreesde of beleefde last in zijn sterkste vorm (‘the worst’) 10 staat voor maximale aanwezigheid van de gewenste staat en kunnen we op maat maken door hiervoor de 3 door de cliënt gekozen nuttige vaardigheden, competenties of helpende emoties te gebruiken. Concrete voorbeelden om de schaal te definiëren: ‘0 is dat die onaangename gevoelens maximaal aanwezig zijn’ ‘0 is de spanning voor het gesprek met je man/kind/leidinggevende in de sterkste vorm die je al meemaakte’ ‘0 is die heel intense ervaring die je net beschreef waarbij je zegt ‘ik blokkeer en begin te huilen’ ’10 is wanneer de voor jou helpende ervaringen/vaardigheden/emoties maximaal aanwezig zijn’ ‘10 is wanneer rust, stevigheid en kracht maximaal in jou aanwezig zijn en jou ondersteuning bieden om te doen wat jij graag wil doen, te zeggen wat jij graag wil zeggen en dat dit jou lukt, op jouw tempo, op jouw manier, een manier die bij jou past en helemaal oké is voor jou’ ’10 is wanneer je doorheen de oefening zou opmerken dat rust, stevigheid en kracht stap per stap gaan toenemen en ze op hun sterkst aanwezig zijn zoals het voor jou helemaal fijn en oké is’ ‘…en 6, 7 en 8 zijn dan mogelijk die momenten en ervaringen waarbij je meer en meer zal gaan voelen en opmerken, ik kan ermee om, ik kan mijn rust, kracht en stevigheid hier en nu en telkens wanneer dat nuttig voor jou is, ervaren en terugvinden, behouden en opbouwen, stap per stap, meer en meer en 10 is wanneer jouw rust, stevigheid en kracht maximaal aanwezig zijn en je helemaal in die ondersteunende ervaring zit’ 21 4. De eerste vaardigheid wordt geïnstalleerd door een situatie te kiezen uit zijn eigen leven waarin deze vaardigheid sterk of bepalend aanwezig was. De cliënt beschrijft vervolgens zo gedetailleerd mogelijk wat opkomt wanneer hij aan deze situatie terugdenkt (beeld, geluiden, geur, smaak,...) en in een laatste stap lokaliseert de cliënt het gevoel in zijn lichaam en spoort de therapeut de cliënt aan om het gevoel te generaliseren over het ganse lichaam. Korte BLS volgt hierop. 5. Op eenzelfde wijze wordt de tweede kwaliteit of vaardigheid geïnstalleerd. 6. Op eenzelfde wijze wordt de derde kwaliteit of vaardigheid geïnstalleerd. 7. De therapeut vraagt de cliënt om de vaardigheden/kwaliteiten samen te brengen door ze tegelijk in te voelen en moedigt de cliënt aan deze samensmelting van de eigen sterktes te verankeren met een sleutelwoord. De therapeut geeft hiertoe de sfeer, beelden, geluiden,… terug in de woorden van de cliënt om de positieve emoties horende bij deze vaardigheden zo levendig mogelijk op te roepen. Korte BLS volgt hierop. 8. De cliënt gaat terug naar de probleemsituatie vanuit de versterkte staat die nu is geïnstalleerd. De cliënt geeft vervolgens een SURE-score. Deze zal wanneer de oefening effectief is geweest hoger zijn. Nabespreken hoe de cliënt deze oefening heeft ervaren is steeds nuttig voor zowel cliënt als therapeut. 22 Bijlage 2: 7 tips voor het leren van nieuwe (complexe) vaardigheden en technieken. Licht bewerkte en ingekorte tekst aangepast aan het leren van de stabilisatietechnieken. Gebaseerd op het artikel ’10 tips om de progressiegerichte aanpak in de vingers te krijgen’ Uit de Nieuwsbrief Progressiegericht Werken 329, C. Visser en G. Schlundt Bodien. Tip 1. Mildheid tav jezelf Jezelf bekritiseren werkt verlammend om nieuwe dingen te leren. Mildheid helpt juist om nieuwe dingen te leren. Kijk daarom mild naar je fouten en gehakkel. Ten eerste is het normaal dat als je iets nieuws leert het niet direct soepel en automatisch verloopt. Het kenmerk van iets nieuws leren is juist dat je hersenen nieuwe connecties moeten aanleggen, wat moeite kost. Als je iets je dus al makkelijk afgaat, ben je niet iets nieuws aan het leren maar aan het doen wat je al kunt. Ten tweede zegt jouw minder fraai geformuleerde interventie nog niks over hoe nuttig de interactie is voor je gesprekspartner. Het perspectief van je gesprekspartner is echt anders dan dat van jou. Want je gesprekspartner is bezig met zijn eigen inhoud, terwijl jij bezig bent met het benutten van de juiste interventies op het juiste moment. Geen wonder dat je gesprekspartner de interactie als zeer nuttig kan ervaren, terwijl jij je realiseert dat je allerlei dingen beter had kunnen doen. En als je gesprekspartner de interactie zinnig heeft gevonden, waarom zou jij dan zo ontevreden zijn? Uiteindelijk gaat het er toch om dat er progressie wordt geboekt? Tip 2. Wees je bewust van de paradox van het beter worden Mensen die een nieuwe aanpak bv. de oplossingsgerichte aanpak niet kennen denken al snel: “Oh, dat doe ik al, ik ben altijd positief”. Mensen die de oplossingsgerichte aanpak beginnen te leren toepassen denken dat niet meer. Zij denken juist: ”Pff, wat is dit subtiel en lastig, in al zijn eenvoud”. Dus, terwijl je meer begrijpt en beter wordt, kan je perceptie van je eigen competentieniveau juist afnemen. Je wordt beter, maar je voelt je minder competent. Dat komt omdat je een hogere maatstaf aanlegt, je stelt hogere eisen aan jezelf, je weet beter hoe de interventies kunnen klinken en je ervaart dat je nog niet zover bent dat je het zelf al soepel kunt. Het is belangrijk om je te realiseren dat je afgenomen gevoel van competentie een teken van progressie is. Het zou jammer zijn als je zou afhaken omdat je denkt dat je slechter wordt, terwijl je beter aan het worden bent. Tip 3. Zoek de grenzen van je competentie op Als je beter wilt worden, zoek dan de grens op van wat je nu kan en oefen dat wat je moeilijk vindt doelbewust en vasthoudend. Als je een formulering nog niet paraat hebt, oefen dan opnieuw en opnieuw, net zolang tot je de formulering kunt dromen. Daar leer je veel meer van dan wanneer je herhaalt wat je al kunt. Vraag jezelf af: ”welke situaties vind ik lastig omdat ik niet goed weet hoe ik progressiegericht kan reageren?” Zoek vervolgens welke progressiegerichte reactie precies goed is voor die situatie en oefen die reactie net zo lang tot je hem hebt geautomatiseerd. 23 Tip 4. Volg wat betekenisvol voor je is Je bent pas bereid om energie te stoppen in het leren van moeilijke dingen als die dingen betekenisvol voor je zijn. Vraag jezelf af wat er op dit moment betekenisvol voor je is. Wat is relevant voor je? Ten aanzien waarvan wil je graag iets leren? Wat is het eerste dat je nu onder de knie wil krijgen dat je een stap verder kan helpen ten aanzien van wat betekenisvol voor je is? Hoe kan jij deze leersprong maken? Tip 5. Analyseer dialogen In de video’s zitten dialogen. Door deze dialogen op microniveau te analyseren krijg je een steeds diepgaander begrip waarom de interventies zijn zoals ze zijn en waarom ze werken. Op microniveau analyseren betekent dat bij elk woord nadenkt waarom dat woord op die plek in de zin wordt gebruikt en welke overtuigingen er ten grondslag liggen aan elk van die woorden en interventies. Tip 6. Schrijf je gesprekken uit Direct na afloop van een gesprek heb je de hoofdlijnen nog wel paraat en dat is een mooi moment om je gesprekken letterlijk uit te schrijven. Van het uitschrijven zelf kun je veel leren, zeker als je daarna analyseert welke reacties er kwamen op je interventies, wat werkte en wat je beter had kunnen formuleren. Tip 7. Leer formuleringen en vraagsequenties uit je hoofd Als je iets nieuws leert, sta jezelf dan toe om te imiteren en kopiëren. Leer formuleringen uit je hoofd, zodat je bij wijze van spreken overhoord kan worden. Leer ook vraagsequenties uit je hoofd, dus leer de volgorde van vragen uit je hoofd. Waarom? Als volwassenen een nieuwe vaardigheid leren, zijn ze geneigd te denken dat het goed is om hun eigen draai eraan te geven. Ze kunnen weerstand voelen tegen het simpelweg kopiëren van de expert. En hoewel het vinden van een eigen stijl het gevoel van autonomie kan versterken, kan het ook het leerproces in de weg zitten. Mensen die iets nieuws aan het leren zijn en die zich te vroeg afvragen of wat ze aangeleerd krijgen wel past bij hun eigen stijl of bij hun persoonlijkheid kunnen al snel vastlopen. Soms passen mensen de nieuwe vaardigheid verkeerd toe, juist omdat ze hun eigen draai eraan willen geven, waardoor de techniek van de vaardigheid niet meer werkt. Ze concluderen dan maar al te snel dat de techniek niet werkt, in plaats van dat ze zich realiseren dat ze de techniek niet goed hebben toegepast. Nieuwelingen kunnen er baat bij hebben om zich te realiseren dat het imiteren van een expert een prima manier kan zijn om een nieuwe vaardigheid te leren. Ook als het gaat om “zachte” vaardigheden, zoals communicatietechnieken. Door simpelweg te kopiëren wat de expert doet, en te doen in plaats van te reflecteren of de techniek wel bij je past, kunnen mensen die iets nieuws aan het leren zijn succeservaringen opdoen. Daardoor worden ze steeds vaardiger. Creativiteit en je eigen draai ergens aan geven komt nadat je heel goed bent geworden in de vaardigheid, niet ervoor. 24 Bijlage 3: Micro-analyse van de instructional video’s: welke interventies kunnen oplossingsgerichter gemaakt worden? Op een schaal van 0 tot 10: hoe ver bent u in het gebruiken van de stabilisatietechnieken gevorderd? 0 = de eerste gedachte die het woord stabilisatietechnieken bij u oproept is ‘Is dit een cursus bouwkunde?’ 10 = 'ik ben door vele jaren training uitermate vertrouwd en bekend met het gebruiken van deze technieken' Wanneer u uzelf als beginner inschaalt, raden wij u aan deze bijlage samen met de video’s te bestuderen. De inhoud van deze bijlage zal uw inzicht vergroten en uw beeld van wat beoogd wordt en waarom verscherpen. Wanneer u reeds goed vertrouwd bent met deze technieken, geven wij u volgende suggestie: Bekijk de video’s en noteer voor uzelf wat u waardevol vindt, eruit geleerd hebt en kan meenemen voor uzelf: o In een eerste beweging kan u overwegen deze insteek te nemen bij het bekijken: Wat doet de therapeut goed? Welke interventies zijn nuttig en sterk? Welke kent u reeds, vindt u erg waardevol en zal u blijven gebruiken? Welke interventies zijn goed en kan u meenemen en verder trainen in uw werk? o In een tweede beweging kan u overwegen volgende observatiepositie in te nemen: Welke interventies kunnen volgens u beter = meer oplossingsgericht geformuleerd worden? Hoe kunnen deze interventies verbeterd worden? Wat zou de meerwaarde hiervan kunnen zijn voor het effect van de interventie? Welke formulering kan u bedenken die deze interventies en hun effect sterker/meer solution focused zouden maken? Op de hiernavolgende pagina's vindt u een beknopte micro-analyse per instructional. 25 Beknopte Micro-analyse per instructional: Met dank aan Dr. Myriam Lefevere de Ten Hove om ons met haar oplossingsgerichte blik, kennis en ervaring de richting te wijzen naar nog meer oplossingsgerichte interventies. Wij hopen dan ook dat dit deel voor elke lezer het leereffect mag hebben dat het voor ons had en ook uw honger en ‘goesting’ mag aanwakkeren om u verder te blijven bekwamen in de oplossingsgerichte aanpak in al zijn finesses. De container: Mooie inductie van keuzes. Goede aansluiting bij de cliënt. - Af en toe is het 'de therapie van de therapeut' ipv van de cliënt: de cliënt situeert zich op 3 op de schaal : 'voor mij is dat genoeg om te werken' zegt de therapeut. Met zo’n interventie sluit je in wezen aan bij jezelf. Een betere interventie is hier bv. ‘Is dat OK voor jou?' De cliënt bepaalt wat 'veilig genoeg’ is. - 'Ik ken je goed genoeg. Ge zult het me zeggen (als het niet veilig aanvoelt)’...daar stelt de therapeut zich even in een 'ik weet het'-deskundigenpositie. Meer oplossingsgericht is de deskundigheid van de cliënt in de verf zetten, ook in dergelijke kleine details, onder meer in 'het niet weten wat de cliënt nog allemaal in petto heeft'. We kennen de cliënt dus nooit 'goed genoeg'. Dit impliceert immers : 'ik weet al grotendeels hoe jij in elkaar zit, er zijn nog weinig nieuwe dingen te ontdekken'. We willen bekomen dat de cliënt en wijzelf op zoek blijven gaan naar nieuwe bruikbare elementen en ervaringen die progressie kunnen meebrengen of aantonen. Het risico bij deze interventie is dat een rijke bron aan (eerdere) ervaringen en creativiteit wordt afgesloten en de cliënt zich meer afwachtend zal opstellen tov de therapeut die ahw aangeeft voldoende geïnformeerd te zijn. - Best kunnen we het gebruik van het woord 'maar' in ons taalgebruik deleten. Hypnose, therapie en het leven in ruimere zin, is per definitie 'en... en...'. - Belangrijk is het ook te onthouden dat in hypnose alles 'letterlijk' genomen wordt. Als je zegt 'zodat niemand weet hoe hij open moet' zit je mogelijk met een probleem... de container kan niet meer open... Een sterkere interventie hier zou bv. kunnen zijn: 'zodat enkel jij die kan openen en terug sluiten. RDI-Absorptietechniek: Een goede pre-inductie: uitleg over het te verwachten effect. Dergelijke pre-inducties over wat gaat komen, suggesties rond wat mogelijk kan opgemerkt worden en tot de te verwachten effecten kan behoren, bepalen in grote mate mee het effect. Ze helpen de cliënt diens aandacht te oriënteren in de richting van ervaringen die bruikbaar voor hem kunnen zijn. 26 Goede aansluiting waarbij de woorden van de cliënt herhaald worden , zijn houding gespiegeld, naar zijn invulling gevraagd en deze vervolgens uitgepuurd wordt tot ze concreet is. Het mag soms zelfs nog wat concreter: tot een scenario als het ware. - SUD-schaal : de SUD-score afkomstig uit de klassieke gedragstherapie is een probleemgeöriënteerde schaalvraag : De oplossingsgerichte variant, de SURE-score lichten we toe in bijlage 1. - De interventie 'doe spontaan bilaterale stimulatie' : in hypnose waar vaak letterlijk gedecodeerd wordt kan deze interventie verwarrend zijn. Sterkere interventie: ‘Zodra je helemaal in die ervaring zit, zo sterk als hier voor jou mogelijk is, mag je de bilaterale stimulatie doen’. - Laatste bilaterale stimulatie: even therapie van therapeut, de therapeut beschrijft hier mooi wat de cliënt gebracht heeft en start met bilaterale stimulatie = geeft zelf het tempo aan. Sterkere interventie: Eerst vragen of de cliënt 'in de ervaring zit', bv.: ‘Neem de tijd om helemaal in jouw ervaring van (rust, kracht,…) te komen, om ze zo sterk als hier en nu voor jou mogelijk is te laten worden... en dan mag je... op jouw aanvoelen of op dit door jou zelfgekozen moment, de BLS doen.’ Safe place (incl. Butterfly Hug): Mooie uitleg bilaterale stimulatie. Helemaal 'in the flow' van een geslaagde hypnotische inductie. - In deze oefening is het uitwerken van de ervaring beperkt tot de kinesthetische ingang. Het is sowieso zinvol om ook de input van de andere zintuiglijke kanalen te bevragen -zoals het protocol aangeeft- en in te brengen bij het oproepen van de ervaring. De ervaring wordt daardoor sterker opgeroepen en beleefd. Zo we het auditieve en visuele kanaal niet bevragen en meenemen, geeft dit mogelijk de inductie dat alleen de kinesthetische input en - ingang 'juist' is. Past dit kanaal de cliënt minder goed, dan kan dit een dissonante ervaring voor de cliënt betekenen ten koste van het effect. - Het kan erg nuttig zijn en sterk bevorderend voor het effect om wat uitleg te geven bij het installeren van een 'cue' of 'anker'. Zowel met de BLS als met de vraag naar één woord dat deze ervaring of deze plek voor de cliënt mooi omschrijft of samenvat, zijn we bezig met ‘het installeren van een cue of anker’. Een mogelijke interventie hierrond kan zijn: ‘Waarschijnlijk ken je dat wel, de ervaring dat een muziekje een sfeer kan oproepen, een bepaalde geur kan dat evenzeer...? Heb je dat al meegemaakt…? Dat noemen we een cue/anker/sleutel. Wanneer we in de oefening een gebaar (BLS)/een voor jou passend woord,... gaan verbinden met de ervaring die nuttig en bruikbaar voor jou is, gaat dit met wat oefening werken als een poort of een deur die jou makkelijker toegang geeft tot dit gewenste gevoel.’ 27 6. Bibliografie American Psychological Association (2001). Beknopte Handleiding bij de Diagnostische Criteria van de DSM-IV-TR.Lisse: Swets & Zeitlinger Dellucci, H. (2013). Solution Focused Psychotraumatology, Contribution to: Solution Focused Therapy: a practical Handbook Isebaert, L. (2007). Praktijkboek Oplossingsgerichte cognitieve therapie. Utrecht: de Tijdsstroom Ogden, P., & Minton, K. (2000). Sensorimotor psychotherapy: One method for processing traumatic memory. Traumatology, 6(3); pp. 149-176. In: Dellucci, H. (2013). Solution Focused Psychotraumatology, Contribution to: Solution Focused Therapy: a practical Handbook Van der Hart, O. (2006). The influence of Pierre Janet’s Views in the Field of Psychotraumatology. Janetian Studies, No Spécial 01: 64-63. In: Dellucci, H. (2013). Solution Focused Psychotraumatology, Contribution to: Solution Focused Therapy: a practical Handbook Aisles, Guy (1995). La compétence des familles. Temps, chaos, processus. Ed Erès. Breslau, N. and al.(1998). Trauma and posttraumatic stress disorder in the community: The 1996 Detroit Area Survey of Trauma. in Archives of General Psychiatry, 55. pp 626 – 632. Brewin, C.R., Dalgleish, T., & Joseph, S. (1996). A dual Representation Theory of Posttraumatic Stress Disorder. Psychological Review, 103, 4; 670 6 686. Brewin, C.R. (2001). A cognitive neuroscience account of posttraumatic stress disorder and its treatment. Behaviour Research and Therapy, 39; 373 – 393. Chambless, D. and al. (1998). Update on Empirically Validated Therapies, II. The Clinical Psychologist, 51 (1), p 3-16. Damasio, A.R. (2005). Spinoza avait raison: Joie, tristesse, le cerveau des émotions. Odile Jacob. Damasio, A.R., Tiercelin, C. & Larsonneur, C. (1999). Le sentiment même de soi: Corps, émotion, consience. Odile Jacob Damasio, A.R. (1997). L’erreur de Descartes. Odile Jacob. De Keukelaere, S., (2005). Des découvertes révolutionnaires en sciences cognitives. Les paradoxes et dangers de l’imitation. Résumé et traduction française d’un article en néerlandais paru en 2005 dans Het Verstrand, 1, 2-6. Delage, M. (2007). Attachement et Systèmes Familiaux. Aspects conceptuels et conséquences thérapeutiques. Thérapie Familiale, 28 (4), pp 391 – 414 Dellucci, H. (2012). The collage of the symbolic family. In M.Vogt & J.Wilson (Eds). Möglichkeitsräume der Kurzzeittherapie – kreative Interventionen. Borgmann, Dortmund. Dellucci, H. & Wolf, F. (2011). Choisir ses représentations dans la relation d’aide au service de plus de confort et d’efficacité. Revue Thérapie Familiale, 32,2. Ed Médecin et Hygiène, Genève. De Shazer, S., Dolan, Y. et al. (2007). More than miracles. The state of the art of Solution Focused Brief Therapy. The Haworth Press. De Shazer, S. (1991). Putting difference to work. Traduction: Différence (1996). Ed. Satas De Shazer, S. (1985). Keys to solution in Brief Therapy. Traduction: Clés et solutions en thérapie brève (1999). Ed. Satas. Dolan, Yvonne M., (1991). Resolving Sexual Abuse. Solution Focused Therapy and Ericksonian Hypnosis for Adult Survivors. Norton & Company. Guérir de l’abus sexuel et revivre, Editions Satas. Duncan, L. & Miller, S.D. (2000). The heroic client: doing client directed, outcome informed therapy. Traduction: (2003) Le client, héros de la thérapie. Ed. Satas. Gallese, V. (2004). Intentional Attunement. The Mirror Neuron system and ist role in interpersonal relations. http://www.interdisciplines.org/mirror/papers/1/version/original Gallese, V. (in press). "The acting subject: Towards the neural basis of social cognition.". in T. Metzinger (ed.) Neural Correlates of Consciousness. Empirical and Conceptual Questions. Grawe, K. & Gassman, D. (>2004). General Change Mechanisms : The relation between problem activation and resource activation in successful and unsuccessful therapeutic interactions. In [revue] Hobfoll et al. (2007) Five Essential Elements of Immediate and Mid-Term Mass Trauma Intervention: Empirical Evidence. Psychiatry: Interpersonal and Biological Issues Huber, M. (2005). Der innere Garten. Ein achtsamer Weg zur persönlichen Veränderung. Junfermann Verlag, Paderborn. Hurley, S. & Chater, N. (2002). Perspectives on imitation: from cognitive neuroscience to social science. Royaumont Abbey, France, 24-26 May. Isebaert, Luc and Cabié, Marie-Christine (1997). Pour une thérapie brève. Le libre choix du patient comme éthique en psychothérapie. Ed Erès. 28 Isebaert, Luc (2005). Kurzzeittherapie – ein praktisches Handbuch. Die gesundheitsorientierte kognitive Therapie. Georg Thieme Verlag. Kessler, R. and al. (1995). Posttraumatic stress disorder in the National Comorbidity Survey. Archives of General Psychiatry, 52. pp 1048 – 1060. Lanius, R. A., Hopper, W.H. & Ravi, S.M. (2003). Individual differences in a husband and wife who developed PTSD after a motor vehicle accident: a functional MRI Case Study. American Journal of Psychiatry, 160, 4. pp 667Levine, Peter A. (1997). Waking the tiger – Healing Trauma. North Atlantic Books. Matthess, H. & Dellucci, H. (2011). Le diagnostic et le traitement des personnes souffrant de traumatismes complexes et de troubles dissociatifs, In J. Smith et R. Coutanceau (Eds). Violence et Famille : comprendre pour prévenir. Dunod : Paris Maturana H. R., Varela F.J., 1973/ 1980. Autopoïesis and Cogni- tion : The realization of the living. In : R. S. Cohen & M.W. Wartofsky (Eds), Boston Studies in the Philosophy of Science 42. D. Reidel Publishing Co., Dordrecht, The Netherlands. Meltzoff, A. & Moore, K. (1983). Newborn infants imitate adult facial gestures. Child Development, 54, 702 – 709. Meltzoff, A. & Moore, K. (1989). Imitation in newborn infants: exploring the range of gestures imitated and the underlying mechanisms. Developmental Psychology, 25, 945 – 962. Miller, Scott D., Duncan, Barry L., and Hubble, Mark A. (1997). Escape from Babel – Forward a unifying language for psychotherapy practice. Norton & Company, New York. Ogden, P. & Minton, K. (2000). Sensorimotor Psychotherpy. One Method for Processing T raumatic Memory. Traumatology, 4: 3. O’Shea, M.K. (2006). Rebuilding the Foundation. Reconnecting the Self. Preparing and Repairing Early (0 – 3 years) Trauma/Neglect. Paper presented at EMDR Europe Conference, Istanbul, Turkey. Rizzolati, G., Fadiga, L., Fogassi, L. & Gallese, V. (1996a). Premotor corext and the Recognition of motor actions. Cognitive Brain Research, 3, 131-141. Servan Schreiber, David (2003). Guérir le stress, l’anxiété et la depression sans medicaments ni psychanalyse. Ed Robert Laffont, Collection Réponses. Shapiro, Francine (1995). Eye Movement Desensitization and Reprocessing – Basic Principles, Protocols and Procedures. The Guilford Press & Mark Paterson. Shapiro, Francine (1997). EMDR : The breakthrough therapy for overcoming anxiety, stress and trauma. Basic Books. Trevarthen, C., Kokkinaki, T. & Fiamenghi, Jr.,G. (1999). What infant’s imitations communicate: with mothers, with fathers, with peers. In Imitation in Infancy (ed. Nadel, J. & Butterworth, G.) pp. 9-35. Cambridge University Press. Wicker, B., Keysers, C., Plailly, J., Royet, J-P., Gallese, V. & Rizzolatti, G. (2003). Both of us disgusted in my insula: The common neural basis of seeing and feeling disgust. Neuron, 40 : 655664. Wilson, D and al. (1996). Eye movement desensitization and reprocessing: Effectiveness of autonomic correlates. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry. 27, p 219-229. Van der Hart, O., Nijenhuis, E.R.S. & Steele K. (2006). The haunted Self. Structural Dissociation and the Treatment of Chronic Traumatization. Norton. 29