Rondje mededelingen

advertisement
Verslag platform ecologisch herstel meren bijeenkomst
27 maart 2007 bij Reest en Wieden
1. Thema successen in het waterbeheer
1.1. Successen in Waterbeheer bij Reest en Wieden: Actief Biologisch
Beheer in het Duiniger meer.
Roel Riegman waterschap Reest en Wieden
Vijftien jaar geleden is actief biologisch beheer toegepast door het toenmalige
Zuiveringsschap West-Overijssel bij het Duiniger meer in de kop van Noordwest
Overijssel.
Het meer werd geïsoleerd met behulp van houten dammen en een viswering
bij de grootste doorgang. De viswering bestond uit borstels in combinatie met een
elektrisch veld.
Driekwart van de aanwezige blankvoorn en brasem werd verwijderd (reductie van
circa 120 kg/ha). In het daar op volgende jaar was het water helder en werd het meer
gekoloniseerd door tien waterplanten soorten (was voorheen slechts drie). Vooral
kranswieren waren de dominante soorten. In 1994 ontstond er problemen met de
viswering waardoor er een massale intrek van brasem plaats vond. Hierdoor werd
het water weer iets troebeler en kwamen met name de kranswieren minder goed tot
ontwikkeling. Een tweede visreductie werd uitgevoerd in 1994. Daarna ontstond een
helder en plantenrijk water. In de jaren erna vonden aardig wat fluctuaties plaats. Zo
varieerde het totaal-P gehalte (zomerwaarden) van 0,04 tot 0,13 mgP/L.
Toch bleef het systeem in de heldere toestand. Voormalige blauwwier bloeien traden
niet meer op en het chlorofyll-a gehalte bleef lager dan 20 ug/L (zomergemiddelde).
Medio 2000 bleek dat de afdichting van de schotten en de viswering niet goed meer
werkten. Inmiddels was de brasemstand bijna weer gelijk aan de situatie van voor de
ingreep. Toch bleef het systeem helder en plantenrijk. Als gevolg van de landelijke
afname en als gevolg van een aantal regionale maatregelen, genomen door het
Waterschap Reest en Wieden, is de boezem van Noordwest Overijssel nu matig
voedselrijk geworden. Totaal stikstof bedraagt ’s zomers circa 1,6 mg/L en totaalfosfaat is 0,06 mg P/L. Door deze waterkwaliteitsverbetering in het omringende water
is de noodzaak om het Duiniger Meer nog geïsoleerd te houden aan het verdwijnen.
Ook de visstand verschilt niet veel meer van het omringende water. Daarom wordt
overwogen om op termijn de isolerende constructies te verwijderen. Analyse van de
lange termijn gegevens laat zien dat de voornaamste reden van het succes van ABB
bij het Duiniger meer is te danken aan de niet al te hoge fosfaatconcentraties bij
aanvang van het experiment en de consequente visverwijdering gedurende de eerste
drie overgangsjaren.
Omdat de fosfaatconcentratie van een aantal omringende plassen en meren
inmiddels beneden het omslagpunt van troebel naar helder plantenrijk water liggen
bestudeert het waterschap Reest en Wieden het idee om ABB ook eens toe te
passen in andere deelgebieden van de boezem.
1.2. Remote sensing voor het waterbeheer: Waterplantkartering vanuit
de lucht
Anita Kikkert, AquaTerra b.v., [email protected]
Sander Bakkenist, Geomatics Business Park, [email protected]
Waterplanten vormen een belangrijke indicator voor de
kwaliteit van het oppervlaktewater. Sinds 1992 onderzoekt
Rijkswaterstaat jaarlijks de verbreiding van verschillende
waterplanten in het IJsselmeergebied. Dit doet zij aan de
hand van veldkarteringen; het nemen van vele monsters is
een arbeidsintensieve en daardoor dure bezigheid.
Rijkswaterstaat is op zoek gegaan naar nieuwe methoden
om kosteneffectiever dezelfde kwaliteit van rapportage te
leveren
De gebruikelijke manier van inwinnen is boten te laten varen in raaien op een afstand van
honderd meter en elke honderd meter met een hark waterplanten uit het water te halen en te
onderzoeken. Zo ontstaat een grid van honderd bij honderd meter waarbij in elke gridcel
bekend is of zich daar waterplanten bevonden en welke dat waren. Dit wordt opgenomen in
een uitgebreide rapportage.
Behalve een volledige inwinning van gegevens middels veldkartering is in 2006 tussen
midden juli en midden augustus voor het hele Randmerengebied een serie luchtfoto’s
gemaakt. Aan de hand van een aantal bekende punten kan de intensiteit van de foto in de
verschillende frequentiebereiken worden vastgesteld en kan de hiermee verkregen
informatie gebruikt worden.
De resultaten zijn vergeleken met die van de veldkartering. Wat hiermee vooral duidelijk
werd, is dat voor een goede interpretatie van de luchtfoto’s deze ground truth onontbeerlijk
is. Optische vergelijking van de luchtfoto’s met de veldkartering laat duidelijke
overeenkomsten zien tussen de resultaten van de veldkartering en de luchtfoto’s. Dit is
aanleiding om in de komende jaren de inzet van luchtfoto’s bij waterplantkartering verder uit
te breiden en te komen tot een hybride inwinmethode van gericht veldwerk en luchtfotografie.
1.3. Succesverhalen uit België: Ecologisch herstel van de Kraenepoel
(Aalter)
Gerald Louette Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Brussel
Tijdens de laatste decennia is de natuurwaarde van de Kraenepoel (22 ha) in snel
tempo afgenomen. Daar waar de vijver in het begin van de 20ste eeuw een oligotroof
karakter had, en een rijke Littorelletea vegetatie herbergde, was de toestand in de
jaren negentig van vorige eeuw ronduit dramatisch. Een hoge nutriëntenbelasting
alsook ongebalanceerde visbestanden leidden ertoe dat regelmatig
fytoplanktonbloeien optraden, en de vijver in de stabiele troebele, en dus ecologisch
oninteressante toestand verkeerde. Om de natuurwaarde van het systeem te
herstellen, werden in het kader van een ambitieus herstelproject verschillende
ingrepen uitgevoerd. Deze concentreerden zich op het verlagen van de
nutriëntenbelasting, en wijzigingen in het functioneren van het aquatisch voedselweb
(biomanipulatie). Het systeem werd hydrologisch geïsoleerd (omleiden van het
inkomende nutriëntrijke beekje), de sedimentlaag werd afgegraven, en het
visbestand werd volledig verwijderd waarna piscivore vis werd uitgezet. De
herstelmaatregelen leidden tot een substantiële verbetering van de natuurwaarde
van het systeem. De vijver sloeg om naar de heldere toestand, de
nutriëntenconcentraties daalden sterk, een toename in de verhouding tussen
zoöplankton en fytoplankton werd vastgesteld, en verschillende soorten van de
oeverkruidklasse namen in bedekkingsgraad toe. Bovendien stelden we vast dat de
soortenrijkdom en gemeenschapsstructuur van de watervlooienfauna na de ingrepen
overeenstemde met deze uit historische tijden (ca. 1930). Opmerkelijk was de totale
afwezigheid van vissoorten, zoals blankvoorn Rutilus rutilus, brasem Abramis brama
en karper Cyprinus carpio, die voor herstel dominant aanwezig waren. Deze
waarnemingen wijzen erop dat, wanneer gepaste maatregelen worden genomen, de
natuurwaarde zich op relatief korte termijn kan herstellen.
1.4. De relatieve invloed van lokale processen versus dispersie op de
fytoplanktongemeenschappen en -populaties van met elkaar verbonden
vijvers.
Pieter Vanormelingen1, Karl Cottenie2, Erik Michels3, Koenraad Muylaert4, Wim
Vyverman1 and Luc De Meester3.
Gent, Labo. Protistologie & Aquatische Ecologie, Krijgslaan 281 – S8,
9000 Gent, België
2Department of Integrative Biology, University of Guelph, Guelph, ON, Canada
3Katholieke Universiteit Leuven, Labo. Aquatische Ecologie, Debériotstraat 32, 3000
Leuven, België.
4Departement Biologie, campus Kortrijk, Katholieke Universiteit Leuven, Sabbelaan
53, 8500 Kortrijk, België.
1Universiteit
De structuur van zowel gemeenschappen als populaties wordt bepaald door een
samenspel van lokale en regionale processen. Terwijl heterogene lokale
selectiedrukken de divergentie van populaties en gemeenschappen veroorzaken,
leiden hoge dispersiesnelheden tot homogenisatie. In deze studie hebben we het
relatief belang van dispersie en lokale processen onderzocht voor (1) de
fytoplanktongemeenschappen en (2) populaties van het planktonische groenwier
Desmodesmus armatus in een systeem van met elkaar verbonden vijvers.
(1) Op gemeenschapsniveau vonden we dat variatie in zowel
gemeenschapsstructuur (FGS) als diversiteit enkel significant verklaard werd door
lokale omgevingsvariabelen, voornamelijk geassocieerd met de alternatieve heldere
en troebele ecologische toestanden in dergelijke ondiepe vijvers. Het feit dat een
dispersiemodel gebaseerd op de overlopen en beekjes tussen de vijvers niet in staat
was variatie in FGS te verklaren wijst op een zeer efficiënte “species sorting” in
vijvers, wat toegeschreven kan worden aan de hoge populatie “turn-over” snelheid en
gevoeligheid voor omgevingscondities eigen aan fytoplanktongemeenschappen. Wel
werden er aanwijzingen gevonden dat dispersie tussen naburige vijvers FGS
beïnvloedt door massa-effecten.
(2) Op populatieniveau werden monoklonale lijnen van D. armatus uit een heldere en
troebele vijver in cultuur gebracht waarna anti-predator kenmerken nagegaan
werden. Hieruit bleek dat klones uit de heldere vijver een sterkere kolonievormende
respons vertoonden op Daphnia infochemicalieën en grotere viercellige coenobia
hadden, net als, vreemd genoeg, een lager gemiddeld aantal cellen per coenobium.
Cellengte verschilde niet tussen populaties. Deze resultaten tonen aan dat de hoge
dispersiesnelheden in het vijversysteem niet in staat zijn om sterke tussen-populatie
differentiatie voor ecologisch relevante kenmerken te voorkomen.
Samengevat wijzen deze resultaten zowel op de sterkte van de selectiedrukken
uitgeoefend door het lokale voedselweb in het structureren van
fytoplanktongemeenschappen en –populaties als op het vermogen van fytoplankton
om te reageren op deze selectiedrukken.
2. Thema klimaatverandering
2.1. Klimaatverandering en waterkwaliteit
Theo Claassen Wetterskip Fryslân
De invloed van klimaatverandering voor het waterkwantiteitsbeheer en voor
veiligheid en (zee)kering zijn veelal direct, eenduidig en (in voorspellende zin) goed
gekwantificeerd. In deze twee beleids- en beheersvelden wordt dan ook al enige tijd
rekening gehouden met en geanticipeerd op klimaatverandering. Dat is anders voor
de invloed van klimaatverandering op waterkwaliteit. Er zijn vele
waterkwaliteitsaspecten en de invloed is nog onzeker, deels onbekend en zeker nog
niet in voorspellende zin gekwantificeerd. Dat was voor Wetterskip Fryslân reden een
studie te laten uitvoeren.
In 2006 heeft FutureWater een verkenning uitgevoerd om de mogelijk relatie
waterkwaliteit – klimaatverandering aan te geven. Enerzijds is een theoretische
literatuurstudie gemaakt van mogelijke waterkwaliteitsaspecten, die onderhevig
kunnen zijn aan klimaatverandering (uitgegaan is van de nieuwe KNMI06 scenario’s).
Klimaatdrivers zijn daarbij (in afnemende relevantie) temperatuur, neerslag, wind,
zeespiegelstijging en CO2 concentratie. Deze drivers zijn beschreven voor
effluentkwaliteit, overstorten, eutrofiëring, (KRW)waterkwaliteitsdoelen, kwetsbare
(zeldzame) soorten, exoten, ziekten en plagen. Voor vrijwel alle aspecten heeft
klimaatverandering een negatieve invloed. Voor abiotische aspecten is die invloed
gemakkelijker aan te geven dan voor biologische aspecten.
Daarnaast heeft FutureWater gerekend met Friese waterkwaliteitsdata. Er werd een
multi-lineaire regressie analyse uitgevoerd voor een achttal KRW watertypen met
data uit de jaren 1999 tm 2005. Er bleek een positieve relatie van lucht T op water T
en een negatieve op zuurstof en stikstof. Voor neerslag en wind (m.u.v. een
negatieve correlatie met water T) was er veel minder een duidelijke correlatie.
Aanbevolen werd echter deze statistische analyse uit te voeren met meerdaagse
weerdata, direct voorafgaand aan de bemonsteringen (nu was gerekend met het
weer op de dag van bemonstering).
Daarnaast zijn de waterkwaliteitsdata van 2000, 2003 (droog jaar) en 2004 (nat jaar)
geanalyseerd. De droge zomer van 2003 heeft invloed op o.a. zuurstofgehalte,
stikstofgehalte en zoutgehalte in het water. De natte zomer van 2004 (jul-sep) en
natte herfst van 2000 (sep-nov) waren ook goed traceerbaar. De meeste watertypen
reageren identiek (m.u.v. brakke wateren). Het bleek erg lastig om eenduidige
verbanden aan te geven. Zo bleek de op basis van neerslag gekozen jaren (2000,
2003 en 2004) niet te sporen naar gelijksoortige jaren naar temperatuur gemeten.
Ook per kwartaal en zelfs per maand zijn er zeer wisselende weersomstandigheden
(extremen). Daarnaast is de invloed op de waterkwaliteitsdata wisselend, soms
tegengesteld. Een diepgaandere statistische analyse wordt aanbevolen, evenals een
analyse van biologische data.
Loeve, R., P. Droogers & J. Veraart, 2006. Klimaatverandering en waterkwaliteit.
FutureWater, Wageningen.
2.2. Klimaatverandering doorberekend met PC LAKE
Gevolgen van klimaatverandering voor het ecologisch functioneren van ondiepe
meren: modelbenadering (PCLake) van de Loenderveensche Plas Oost, door
Sebastiaan Schep (Witteveen+Bos) in samenwerking met Maarten Ouboter en
Gerard ter Heerdt (Waternet)
De gevolgen van klimaatverandering voor het ecologisch functioneren van ondiepe
meren en het effect van mogelijke maatregelen zijn modelmatig onderzocht door
toepassing van het ecologische model PCLake op de Loenderveensche Plas Oost.
Hierbij is onderzocht wat het effect is van verandering van temperatuur, neerslag en
verdamping.
De ecologie van ondiepe meren wordt hoofdzakelijk gekarakteriseerd door het
functioneren van het voedselweb. Daarbij zijn twee alternatieve stabiele toestanden
te onderscheiden, afhankelijk van de P-belasting en systeemkenmerken als diepte,
verblijftijd en strijklengte die de kritische P-belastingen bepalen. De kritische Pbelastingen zijn de P-belastingen waarbij een helder en plantenrijk watersysteem
omslaat naar een troebel en algenrijk watersysteem (kPeu) of andersom (kPoligo). In
ondiepe meren is kPeu groter dan kPoligo door hysterese.
Voor de Loenderveensche Plas Oost is een water- en stoffenbalans opgesteld voor
de periode 1970-2004. Daarnaast zijn de kritische P-belastingen met PCLake
bepaald aan de hand van de systeemkenmerken. De P-belasting is bepaald aan de
hand van de water- en stoffenbalans.
Door een piekbelasting in 1976 tot ver boven de kPeu is de voorheen heldere
Loenderveense Plas tussen 1980 en 1984 omgeslagen in een troebele plas. De Pbelasting ligt de laatste 20 jaar iets boven kPoligo. Actief Biologisch Beheer in 2005
zorgde voor een snel herstel van de heldere toestand.
De gevolgen van klimaatverandering zijn onderzocht door aanpassing van de
neerslag- en verdampingsreeks in de water- en stoffenbalans en door berekening
van de kritische P-belastingen bij een verhoogde watertemperatuur. Dat laatste is
mogelijk met PCLake waarin diverse temperatuurgevoelige processen zijn
opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de scenario’s die gepresenteerd zijn in het
kader van WB21. Het KNMI heeft later verbeterde, meer regionaal toepasbare,
scenario’s gepubliceerd. De uiterste scenario’s zijn in afbeelding 1 gegeven.
Het gevolg van klimaatverandering in de Loenderveensche Plas Oost is in het kort:
1)
een toename van de P-belasting: voor peilbeheersing moet gedurende de
droge periodes meer water ingelaten worden;
2)
een afname van de kritische P-belasting: kPeu neemt sterk af, kPoligo zeer
beperkt;
3)
de kritische komen dichter bij elkaar te liggen.
Afbeelding 1. Scenario’s KNMI (W+) en WB21 (hoog) voor neerslag- en
verdamping (links) en temperatuur (rechts). Voor WB21 is een natte en droge
(gestippeld) variant.
Temperatuursverandering (2050)
Neerslag- en verdampingsverandering (2050)
verandering (%)
15
KNMI
10
5
0
-5
-10
WB21
neerslag
winter
neerslag
zomer
verdamping
jaar
4
KNMI
verandering (°C)
20
3
2
WB21
temperatuur
winter
temperatuur
zomer
temperatuur
jaar
1
-15
0
-20
scenario WB21
scenario WB21
In de Loenderveensche Plas Oost wordt met een aantal maatregelen beoogd om de
plas ook na de klimaatsverandering helder en plantenrijk te houden (zie afbeelding
2). Hierbij staat de reductie van de P-belasting tot onder de kPoligo centraal. De
voorgestelde maatregelen zijn het toestaan van 30 cm peilfluctuatie en aanleg van
1,3% moeras. De effecten van deze maatregelen zijn berekend met de water- en
stoffenbalans en PCLake.
Afbeelding 2. Effecten van klimaatverandering en maatregelen op P-belasting
en kritische P-belasting kPoligo
Flexibel peilbeheer is de krachtigste maatregel doordat de toegenomen hoeveelheid
in te laten water, nodig voor het op peil houden, wordt verminderd. Bovendien
verbeteren de condities voor o.a. oever- en waterplantenvegetatie, wat leidt tot
hogere kritische P-belastingen. Door deze maatregelen komt de P-belasting onder
kPoligo te liggen en zal er sprake zijn van een stabiel helder watersysteem.
Het gevolg van klimaatverandering is dat de P-belasting weer boven de kPoligo komt
te liggen. Omdat het ecologisch evenwicht helder en plantenrijk is, zal dit naar
verwachting geen problemen opleveren. Mocht dit wel zo zijn, dan is Actief
Biologisch Beheer wederom een voor de hand liggende maatregel, aangezien de Pbelasting tussen de kritische grenzen in ligt.
Klimaatverandering zorgt voor een toenemende P-belasting in de Loenderveensche
Plas Oost, terwijl de plas bij een geringere kritieke P-belasting zal omslaan van
helder naar troebel. Dit betekent dat tijdig aanvullende maatregelen nodig zijn om het
effect van klimaatverandering te compenseren. Voor deze plas is de meest effectieve
maatregel flexibel peilbeheer. Dit voorbeeld laat zien dat klimaatverandering
ingrepen vraagt in het Nederlands waterbeheer.
3. Thema nieuws uit de waterwereld
3.1. Algen in het Volkerakmeer moeten opzouten Pascal Boderie WL
3.2. Revisies KRW wat betekenen ze voor de meren???
Roelf Pot
In februari 2007 is een nieuwe update verschenen van de referenties en conceptmaatlatten voor de Kaderrichtlijn Water, voor Meren, voor Rivieren en voor Kust en
Overgangswateren. Deze documenten zijn via internet beschikbaar: www.stowa.nl.
Ook QBWat is intussen aangepast en als versie 3.00 beschikbaar gesteld. De
belangrijkste verschillen ten opzichte van de vorige versie (april 2006) worden kort
besproken.
De watertypen die niet waren goedgekeurd door LBOW (de kleinere wateren) zijn
ook uit de bijlagen verdwenen, ze komen in een binnenkort te verschijnen apart
document.
De maatlat voor fysisch chemische parameters (o.a. nutriënten) zoals die in
december 2006 zijn gepubliceerd in H2O zijn integraal (en zonder de errata van
H2O) opgenomen.
De maatlat hydromorfogie is flink aangepast.
De deelmaatlat voor Chlorofyl-a is gemiddeld genomen een halve klasse strenger
geworden ten gevolge van de internationale harmonisatie (Intercalibratie).
De deelmaatlatten voor Bloei zijn niet veranderd, de deelmaatlatten voor Sierlagen
zijn definitief geschrapt; er wordt wel gewerkt aan een nieuwe maatlat, maar dat
duurt nog enige jaren voordat die met voldoende data kan worden onderbouwd.
De maatlatten voor Overige waterflora (voorheen Macrofyten en Fytobenthos) zijn
aangepast naar aanleiding van een flinke herziening en internationale harmonisatie
(Intercalibratie).
De deelmaatlat voor soorten waterplanten is op een aantal details (aantoonbare
fouten) gewijzigd, de aparte lijst van oeverplanten is definitief geschrapt (bij Rivieren
zijn overigens veel soorten overgeheveld naar de waterplantenlijst); de referenties en
klassengrenzen zijn opnieuw berekend (voor alle typen) en daarna in de
Intercalibratie vergeleken met de beoordeling van andere landen; om vergelijkbare
ambitieniveaus te verkrijgen zijn de maatlatten daarbij opnieuw aangepast. Bij de
meeste M-typen gaat de grens tussen Goed en Matig iets (tot een klasse) naar
beneden (minder streng); bij M5, M30 en M31 nog veel meer.
De deelmaatlat voor abundantie groeivormen is op een aantal details gecorrigeerd.
De deelmaatlat voor fytobenthos wordt (voor Meren, niet voor Rivieren) definitief
geschrapt
De maatlatten voor macrofauna en vissen zijn niet aangepast.
4. Rondje mededelingen PEHM 27-03-07
Door Marianne Greijdanus, RWS-RIZA secr. PEHM
Herman van Dam meldt dat het rapport Trendanalyse Friesland staat nu als e-boek
in de Hydrotheek van de STOWA. Het is daar te downloaden via
http://library.wur.nl/ebooks/1836493.pdf.
Grontmij | AquaSense & Koeman en Bijkerk B.V. (2007). Trendanalyse
hydrobiologische
gegevens Friesland. In opdracht van: Wetterskip Fryslân. Grontmijrapport 210455.
Koeman en Bijkerk Rapport 2007-015 Adviseur Water en Natuur Rapport 605.
Amsterdam/Haren/Amster-dam. X + 175pp..
Dit rapport geeft een beeld van de veranderingen in de biologische kwaliteit van de
Friese oppervlaktewateren tussen 1981 en 2005. Er zijn gegevens gebruikt van 261
locaties uit 19 typen van natuurlijke en kunstmatige wateren. Naast enkele fysischchemische variabelen zijn de veranderingen van de biologische kwaliteitselementen
statistisch onderzocht.
In de onderzoekperiode nemen de concentraties van nutriënten sterk af. Totaalfosfaat daalt van gemiddeld 0,35 mg/l in de periode 1981-’90 tot 0,11mg/l in 2001’05. In samenhang hiermee daalt de zomergemiddelde chlorofyl-concentratie
aanzienlijk, vooral in de boezemmeren (van 116 naar 61 µg/l). De verschuivingen
van de voorjaarspiek (1-2 maanden naar voren) en de najaarspiek (1-2 maanden
naar achteren) in die periode worden toegeschreven aan klimaatverandering. Er zijn
significante afnamen van de trofie-indicatie van diatomeeën en de fosfaat-indicatie
van macrofyten, maar in de boezemmeren gaat dit niet gepaard met een grote
verschuiving van de soortensamenstelling. De langetermijnveranderingen van het
zoöplankton zijn niet erg duidelijk, terwijl bij de macrofauna er een significante
toename is van het aantal soorten libellenlarven en kokerjuffers en een afname van
het aandeel wormen en muggenlarven. De visgemeenschap van de boezemmeren
wordt gedomineerd door de brasem, hetgeen een belangrijke hindernis is voor de
verbetering van de kwaliteit van deze meren. De geconstateerde veranderingen in de
levensgemeenschap zijn grotendeels het gevolg van de vermindering van de
eutrofiëring.
Aanbevolen wordt een extra inspanning voor het monitoren van de visstand. De
inspanning voor het monitoren van de overige kwaliteitselementen blijft gelijk, maar
er wordt geadviseerd wel accentverschuivingen plaats te laten vinden bij
kwaliteitselementen en watertypen. De stadswateren verdienen meer aandacht.
Theo Claassen deelt een artikel over klimaatverandering uit H2O 22 2006.
Michiel Hootsmans Waternet meldt een nieuw initiatief: kennis voor klimaat 5 jaar
kennis bundelen in een virtueel instituut budget 70 mljn euro (subsidie) opdracht is
klimaatvraagstukken tackelen. Hiervoor zijn hotspots geselecteerd waaronder
ondiepe wateren en veenweiden waarvoor 3,5 mljn € subsidie beschikbaar is.
Voorwaarde is dat het aangestuurd wordt door stakeholders, deze worden gezocht in
de onderzoeks en beheerderswereld. Betrokken partijen zijn VU UU WU KNMI &
TNO.
Martin Jansen van Hall instituut/Larenstein meldt dat op 13 april as een
studiemiddag vernatuurlijking waterhuishouding gehouden wordt zie www.pgot.nl
Harry Hosper RWS-RIZA laat wat sheets zien over ontwikkelingen in het Zwarte
Meer, werk van Ruurd Noordhuis. Op basis van de ontwikkelingen in de randmeren
is door Eddy Lammens een hypothetisch schema opgesteld. Gevraagd wordt om
bevestiging/falsificatie van de hypothese .
fishery
bream
-
+
disturbance
sediment <<
+
Dreissena
mussels
Chara beds
+
-
turbidity
After Lammens et al. (2004)
-
Fred Kuipers Waterschap Hollandse Delta is bezig mosselmatten uit te rollen om
blauwalgen tegen te gaan en wil graag ervaringen met het enten van mosselen van
anderen horen. (tip vraag eens bij Ruurd Noordhuis RWS-RIZA)
Paul Boers RWS-RIZA vraagt of er mensen zijn die ervaringen hebben met gebruik
va de zogenaamde EM ballen (effectieve micro-organismen) in de strijd tegen
blauwalgen. Yora Tolman en Marieke Euwe) van Wageningen Universiteit
onderzoeken voor onze afstudeeropdracht onder begeleiding van Miquel Lurling,
verschillende methoden om blauwalgenbloei te bestrijden waaronder de toepassing
van EM (Effectieve microorganismen), Phoslock, Microbelift en beluchting op een
drijflaag van blauwalgen en ter voorkoming van blauwalgenbloei. Meer info is te
vinden op www.blauwalg.wur.nl.
In het Volkerak loopt momenteel een proef met bellenschermen met daarachter nog
ultrasone golven om de blauwalgcellen te vernietigen. Waternet laat weten bezig te
zijn met een algenzuiger om drijflagen te verwijderen.
Bas van der Wal STOWA noemt
1. het project verbeteren kwaliteit hydrobiologische analyses, op 24 april as is er
een dag georganiseerd rondom dit thema in Arnhem zie www.wew.nu of
www.stowa.nl
2. een project mbt hormoonverstorende stoffen in oppervlaktewateren, men wil
een TRIADE benadering doen waarbij zowel naar chemische concentraties
als naar effecten in bioassays als naar veldeffecten gekeken wordt. Met name
over dat laatste aspect is weinig bekend vanuit Nederland. Wie heeft
tips/literatuur/ervaringen? Stuur ze naar Bas. Reactie Roel Riegman: in het
veld is geconstateerd dat de proefdieren voor hormoonverstorende stoffen
dood gingen aan ammoniakvergiftiging als gevolg van mestinjectie.
3. Bas deelt de folder aan het werk met de gedragscode Flora en Faunawet voor
waterschappen uit, ook down te loaden via www.stowa.nl
Jan Janse MNP meldt: er is een modificatie van PC Lake beschikbaar via
www.mnp.nl dossier water. Men is voor een mondiaal watermodel op zoek naar
landgebruik op de wereld versus integriteit op de natuur. Mocht iemand nog
ongerepte gebieden weten, graag reactie.
Maarten Ouboter Waternet laat weten dat er een concept MER is voor de
koudewinning van de NUON in diepe plassen, hierbij zou 8-13 miljoen kuub water
per jaar vanuit de diepte gepompt worden en iets warmer teruggepompt worden in
het oppervlaktewater. De concept MER toont onacceptabele effecten, oa een 2 keer
zo grote algenbiomassa. Mitigerende maatregelen om het fosfaat vast te leggen
zouden oa kunnen zijn zuivere zuurstofbelletjes of phoslock. Ervaringen met beide
methoden worden gevraagd. Vanuit de zaal komt het voorstel om eerst een
experiment zonder koudewinning te doen, hier is echter geen tijd voor omdat in 2008
nieuwe installaties voorzien zijn.
Roelf Pot meldt de komst van ongelijkbladig vederkruid een exoot uit Noord
Amerika, lijkt erg op aarvederkruid of gedoornd hoornblad. Bij de
plantenziektekundige dienst van LNV komt een meldpunt exoten (zowel planten als
dieren). Ook meldt Roelf dat de geupdate versie van QBwat beschikbaar is
Marianne Greijdanus RWS-RIZA meldt er een project gestart wordt om de
maatregelen die in het hele land genomen gaan worden in het kader van de KRW
centraal te registreren en te volgen, ook de kosteneffectiviteit wordt berekend.
Gegevens zullen voor ieder in te zien zijn. Prisca Duijn is projectleider, meer
informatie volgt.
Johan Oosterbaan, HH Delfland, meldt via de mail het volgende
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in het reservaat "Ackerdijksche plassen"
in de Ackerdijksche polder samen met Vogelbescherming Nederland en de verenig
Natuurmonumenten een integraal-waterbeheerproject uitgevoerd. Doel van dit
project was door het verlagen van de nutriëntengehalten kenmerkende
levensgemeenschap voor laagveenplassen terug te krijgen en hierdoor de
natuurwaarden van het gebied te verhogen.
In de jaren 1997-1998 is een pakket van maatregelen uitgevoerd:
 de plassen en de verbindingssloten zijn gebaggerd;
 het peilbeheer is aangepast, zodat een natuurlijker peilverloop is ontstaan en
gebiedseigen water langer wordt vastgehouden;
 er wordt geen voedselrijk boezemwater meer ingelaten;
 de inlaat van voedselrijk en verontreinigd water uit het nabijgelegen glastuinbouwgebied is beëindigd;
 een deel van de vissen is verwijderd (karper en brasem).
Voorafgaand aan de maatregelen heeft Delfland in 1990-1993 de uitgangssituatie
onderzocht. In 1999, 2001 en 2005 is dit onderzoek herhaald om te kijken wat het
effect van de maatregelen is.
Vooral ten aanzien van de nutriënten zijn de doelstellingen niet gehaald. De totaalfosfaatgehalten zijn nog steeds zeer hoog en nemen zelfs toe. De totaal-stikstofgehalten bevinden zich rond het MTR (Maximum Toelaatbaar Risiconiveau). De
voornaamste oorzaken van de hoge nutriëntengehalten is de bemesting door vogels
en nalevering vanuit de bodem. Onder deze omstandigheden kunnen de
nutriëntendoelstellingen niet worden gehaald.
Er worden in het reservaat veel minder gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen
dan voorheen, en deze overschrijden het MTR niet meer.
Het streefbeeld voor de levensgemeenschap in de plassen is nog niet bereikt, maar
er is wel een duidelijke positieve ontwikkeling opgetreden. In 2005 begint zich een
vegetatie te ontwikkelen met ondergedoken waterplanten. Het aantal zeldzame en
indicatorsoorten blijft nog achter bij de verwachtingen. In de Grote plas zijn
kranswieren waargenomen in relatief hoge bedekkingen. Kranswieren zijn essentieel
voor een goed veenplassenecosysteem.
Bij de macrofauna is de soortenrijkdom verder toegenomen. Er worden veel soorten
die typerend zijn voor laagveenplassen.
De fytoplanktonlevensgemeenschap heeft zich ontwikkeld van groen- en blauwalgen
naar en overige algen. Hierdoor zijn er geen (blauw)algenbloeien meer en is het
water is doorgaands helder met een doorzicht van meer dan 2 meter. Het hoge
doorzicht bij hoge nutriëntengehalten geeft aan dat het systeem zich in een instabiel
evenwicht bevindt. Door het ontbreken van vis is er nauwelijks predatie op het
zoöplankton, waardoor deze sterk heeft kunnen toenemen. Zoöplankton (vooral de
watervlooien) foerageren op algen en houden de dichtheden laag, waardoor het
doorzicht hoog is. Wanneer witvis (door tijdelijke vermindering van predatie door
vogels) toeneemt, kan het systeem ineens omslaan en blijvend troebel worden.
De ecologische kwaliteit volgens de STOWA beoordeling scoort overwegend
“voldoende” tot “goed” (het middelste of bijna hoogste kwaliteitsniveau) voor bijna
alle kwaliteitselementen.
Ondanks dat de doelstellingen ten aanzien van nutriënten niet zijn gehaald, is het
project niet als misluk te beschouwen. De doelstellingen voor waterhuishouding en
beheer zijn gerealiseerd, zodat het reservaat natter is en meer gebiedseigen water
heeft. Door het verdiepen van de plassen, het ontstaan van moeraszones en het
vernatten van de weilanden is het gebied veel aantrekkelijker geworden voor allerlei
soorten vogels.
Een pdf bestand van het rapport is te verkrijgen bij:
HH Delfland
Johan Oosterbaan
[email protected]
015-2608158
Volgende platformbijeenkomst is 4 oktober 2007 bij Waterschap Brabantse
Delta. Ideeën voor lezingen zijn van harte welkom bij het secretariaat
[email protected]
Download