Verslag platform ecologisch herstel meren bijeenkomst 27 maart 2007 bij Reest en Wieden 1. Thema successen in het waterbeheer 1.1. Successen in Waterbeheer bij Reest en Wieden: Actief Biologisch Beheer in het Duiniger meer. Roel Riegman waterschap Reest en Wieden Vijftien jaar geleden is actief biologisch beheer toegepast door het toenmalige Zuiveringsschap West-Overijssel bij het Duiniger meer in de kop van Noordwest Overijssel. Het meer werd geïsoleerd met behulp van houten dammen en een viswering bij de grootste doorgang. De viswering bestond uit borstels in combinatie met een elektrisch veld. Driekwart van de aanwezige blankvoorn en brasem werd verwijderd (reductie van circa 120 kg/ha). In het daar op volgende jaar was het water helder en werd het meer gekoloniseerd door tien waterplanten soorten (was voorheen slechts drie). Vooral kranswieren waren de dominante soorten. In 1994 ontstond er problemen met de viswering waardoor er een massale intrek van brasem plaats vond. Hierdoor werd het water weer iets troebeler en kwamen met name de kranswieren minder goed tot ontwikkeling. Een tweede visreductie werd uitgevoerd in 1994. Daarna ontstond een helder en plantenrijk water. In de jaren erna vonden aardig wat fluctuaties plaats. Zo varieerde het totaal-P gehalte (zomerwaarden) van 0,04 tot 0,13 mgP/L. Toch bleef het systeem in de heldere toestand. Voormalige blauwwier bloeien traden niet meer op en het chlorofyll-a gehalte bleef lager dan 20 ug/L (zomergemiddelde). Medio 2000 bleek dat de afdichting van de schotten en de viswering niet goed meer werkten. Inmiddels was de brasemstand bijna weer gelijk aan de situatie van voor de ingreep. Toch bleef het systeem helder en plantenrijk. Als gevolg van de landelijke afname en als gevolg van een aantal regionale maatregelen, genomen door het Waterschap Reest en Wieden, is de boezem van Noordwest Overijssel nu matig voedselrijk geworden. Totaal stikstof bedraagt ’s zomers circa 1,6 mg/L en totaalfosfaat is 0,06 mg P/L. Door deze waterkwaliteitsverbetering in het omringende water is de noodzaak om het Duiniger Meer nog geïsoleerd te houden aan het verdwijnen. Ook de visstand verschilt niet veel meer van het omringende water. Daarom wordt overwogen om op termijn de isolerende constructies te verwijderen. Analyse van de lange termijn gegevens laat zien dat de voornaamste reden van het succes van ABB bij het Duiniger meer is te danken aan de niet al te hoge fosfaatconcentraties bij aanvang van het experiment en de consequente visverwijdering gedurende de eerste drie overgangsjaren. Omdat de fosfaatconcentratie van een aantal omringende plassen en meren inmiddels beneden het omslagpunt van troebel naar helder plantenrijk water liggen bestudeert het waterschap Reest en Wieden het idee om ABB ook eens toe te passen in andere deelgebieden van de boezem. 1.2. Remote sensing voor het waterbeheer: Waterplantkartering vanuit de lucht Anita Kikkert, AquaTerra b.v., [email protected] Sander Bakkenist, Geomatics Business Park, [email protected] Waterplanten vormen een belangrijke indicator voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Sinds 1992 onderzoekt Rijkswaterstaat jaarlijks de verbreiding van verschillende waterplanten in het IJsselmeergebied. Dit doet zij aan de hand van veldkarteringen; het nemen van vele monsters is een arbeidsintensieve en daardoor dure bezigheid. Rijkswaterstaat is op zoek gegaan naar nieuwe methoden om kosteneffectiever dezelfde kwaliteit van rapportage te leveren De gebruikelijke manier van inwinnen is boten te laten varen in raaien op een afstand van honderd meter en elke honderd meter met een hark waterplanten uit het water te halen en te onderzoeken. Zo ontstaat een grid van honderd bij honderd meter waarbij in elke gridcel bekend is of zich daar waterplanten bevonden en welke dat waren. Dit wordt opgenomen in een uitgebreide rapportage. Behalve een volledige inwinning van gegevens middels veldkartering is in 2006 tussen midden juli en midden augustus voor het hele Randmerengebied een serie luchtfoto’s gemaakt. Aan de hand van een aantal bekende punten kan de intensiteit van de foto in de verschillende frequentiebereiken worden vastgesteld en kan de hiermee verkregen informatie gebruikt worden. De resultaten zijn vergeleken met die van de veldkartering. Wat hiermee vooral duidelijk werd, is dat voor een goede interpretatie van de luchtfoto’s deze ground truth onontbeerlijk is. Optische vergelijking van de luchtfoto’s met de veldkartering laat duidelijke overeenkomsten zien tussen de resultaten van de veldkartering en de luchtfoto’s. Dit is aanleiding om in de komende jaren de inzet van luchtfoto’s bij waterplantkartering verder uit te breiden en te komen tot een hybride inwinmethode van gericht veldwerk en luchtfotografie. 1.3. Succesverhalen uit België: Ecologisch herstel van de Kraenepoel (Aalter) Gerald Louette Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Brussel Tijdens de laatste decennia is de natuurwaarde van de Kraenepoel (22 ha) in snel tempo afgenomen. Daar waar de vijver in het begin van de 20ste eeuw een oligotroof karakter had, en een rijke Littorelletea vegetatie herbergde, was de toestand in de jaren negentig van vorige eeuw ronduit dramatisch. Een hoge nutriëntenbelasting alsook ongebalanceerde visbestanden leidden ertoe dat regelmatig fytoplanktonbloeien optraden, en de vijver in de stabiele troebele, en dus ecologisch oninteressante toestand verkeerde. Om de natuurwaarde van het systeem te herstellen, werden in het kader van een ambitieus herstelproject verschillende ingrepen uitgevoerd. Deze concentreerden zich op het verlagen van de nutriëntenbelasting, en wijzigingen in het functioneren van het aquatisch voedselweb (biomanipulatie). Het systeem werd hydrologisch geïsoleerd (omleiden van het inkomende nutriëntrijke beekje), de sedimentlaag werd afgegraven, en het visbestand werd volledig verwijderd waarna piscivore vis werd uitgezet. De herstelmaatregelen leidden tot een substantiële verbetering van de natuurwaarde van het systeem. De vijver sloeg om naar de heldere toestand, de nutriëntenconcentraties daalden sterk, een toename in de verhouding tussen zoöplankton en fytoplankton werd vastgesteld, en verschillende soorten van de oeverkruidklasse namen in bedekkingsgraad toe. Bovendien stelden we vast dat de soortenrijkdom en gemeenschapsstructuur van de watervlooienfauna na de ingrepen overeenstemde met deze uit historische tijden (ca. 1930). Opmerkelijk was de totale afwezigheid van vissoorten, zoals blankvoorn Rutilus rutilus, brasem Abramis brama en karper Cyprinus carpio, die voor herstel dominant aanwezig waren. Deze waarnemingen wijzen erop dat, wanneer gepaste maatregelen worden genomen, de natuurwaarde zich op relatief korte termijn kan herstellen. 1.4. De relatieve invloed van lokale processen versus dispersie op de fytoplanktongemeenschappen en -populaties van met elkaar verbonden vijvers. Pieter Vanormelingen1, Karl Cottenie2, Erik Michels3, Koenraad Muylaert4, Wim Vyverman1 and Luc De Meester3. Gent, Labo. Protistologie & Aquatische Ecologie, Krijgslaan 281 – S8, 9000 Gent, België 2Department of Integrative Biology, University of Guelph, Guelph, ON, Canada 3Katholieke Universiteit Leuven, Labo. Aquatische Ecologie, Debériotstraat 32, 3000 Leuven, België. 4Departement Biologie, campus Kortrijk, Katholieke Universiteit Leuven, Sabbelaan 53, 8500 Kortrijk, België. 1Universiteit De structuur van zowel gemeenschappen als populaties wordt bepaald door een samenspel van lokale en regionale processen. Terwijl heterogene lokale selectiedrukken de divergentie van populaties en gemeenschappen veroorzaken, leiden hoge dispersiesnelheden tot homogenisatie. In deze studie hebben we het relatief belang van dispersie en lokale processen onderzocht voor (1) de fytoplanktongemeenschappen en (2) populaties van het planktonische groenwier Desmodesmus armatus in een systeem van met elkaar verbonden vijvers. (1) Op gemeenschapsniveau vonden we dat variatie in zowel gemeenschapsstructuur (FGS) als diversiteit enkel significant verklaard werd door lokale omgevingsvariabelen, voornamelijk geassocieerd met de alternatieve heldere en troebele ecologische toestanden in dergelijke ondiepe vijvers. Het feit dat een dispersiemodel gebaseerd op de overlopen en beekjes tussen de vijvers niet in staat was variatie in FGS te verklaren wijst op een zeer efficiënte “species sorting” in vijvers, wat toegeschreven kan worden aan de hoge populatie “turn-over” snelheid en gevoeligheid voor omgevingscondities eigen aan fytoplanktongemeenschappen. Wel werden er aanwijzingen gevonden dat dispersie tussen naburige vijvers FGS beïnvloedt door massa-effecten. (2) Op populatieniveau werden monoklonale lijnen van D. armatus uit een heldere en troebele vijver in cultuur gebracht waarna anti-predator kenmerken nagegaan werden. Hieruit bleek dat klones uit de heldere vijver een sterkere kolonievormende respons vertoonden op Daphnia infochemicalieën en grotere viercellige coenobia hadden, net als, vreemd genoeg, een lager gemiddeld aantal cellen per coenobium. Cellengte verschilde niet tussen populaties. Deze resultaten tonen aan dat de hoge dispersiesnelheden in het vijversysteem niet in staat zijn om sterke tussen-populatie differentiatie voor ecologisch relevante kenmerken te voorkomen. Samengevat wijzen deze resultaten zowel op de sterkte van de selectiedrukken uitgeoefend door het lokale voedselweb in het structureren van fytoplanktongemeenschappen en –populaties als op het vermogen van fytoplankton om te reageren op deze selectiedrukken. 2. Thema klimaatverandering 2.1. Klimaatverandering en waterkwaliteit Theo Claassen Wetterskip Fryslân De invloed van klimaatverandering voor het waterkwantiteitsbeheer en voor veiligheid en (zee)kering zijn veelal direct, eenduidig en (in voorspellende zin) goed gekwantificeerd. In deze twee beleids- en beheersvelden wordt dan ook al enige tijd rekening gehouden met en geanticipeerd op klimaatverandering. Dat is anders voor de invloed van klimaatverandering op waterkwaliteit. Er zijn vele waterkwaliteitsaspecten en de invloed is nog onzeker, deels onbekend en zeker nog niet in voorspellende zin gekwantificeerd. Dat was voor Wetterskip Fryslân reden een studie te laten uitvoeren. In 2006 heeft FutureWater een verkenning uitgevoerd om de mogelijk relatie waterkwaliteit – klimaatverandering aan te geven. Enerzijds is een theoretische literatuurstudie gemaakt van mogelijke waterkwaliteitsaspecten, die onderhevig kunnen zijn aan klimaatverandering (uitgegaan is van de nieuwe KNMI06 scenario’s). Klimaatdrivers zijn daarbij (in afnemende relevantie) temperatuur, neerslag, wind, zeespiegelstijging en CO2 concentratie. Deze drivers zijn beschreven voor effluentkwaliteit, overstorten, eutrofiëring, (KRW)waterkwaliteitsdoelen, kwetsbare (zeldzame) soorten, exoten, ziekten en plagen. Voor vrijwel alle aspecten heeft klimaatverandering een negatieve invloed. Voor abiotische aspecten is die invloed gemakkelijker aan te geven dan voor biologische aspecten. Daarnaast heeft FutureWater gerekend met Friese waterkwaliteitsdata. Er werd een multi-lineaire regressie analyse uitgevoerd voor een achttal KRW watertypen met data uit de jaren 1999 tm 2005. Er bleek een positieve relatie van lucht T op water T en een negatieve op zuurstof en stikstof. Voor neerslag en wind (m.u.v. een negatieve correlatie met water T) was er veel minder een duidelijke correlatie. Aanbevolen werd echter deze statistische analyse uit te voeren met meerdaagse weerdata, direct voorafgaand aan de bemonsteringen (nu was gerekend met het weer op de dag van bemonstering). Daarnaast zijn de waterkwaliteitsdata van 2000, 2003 (droog jaar) en 2004 (nat jaar) geanalyseerd. De droge zomer van 2003 heeft invloed op o.a. zuurstofgehalte, stikstofgehalte en zoutgehalte in het water. De natte zomer van 2004 (jul-sep) en natte herfst van 2000 (sep-nov) waren ook goed traceerbaar. De meeste watertypen reageren identiek (m.u.v. brakke wateren). Het bleek erg lastig om eenduidige verbanden aan te geven. Zo bleek de op basis van neerslag gekozen jaren (2000, 2003 en 2004) niet te sporen naar gelijksoortige jaren naar temperatuur gemeten. Ook per kwartaal en zelfs per maand zijn er zeer wisselende weersomstandigheden (extremen). Daarnaast is de invloed op de waterkwaliteitsdata wisselend, soms tegengesteld. Een diepgaandere statistische analyse wordt aanbevolen, evenals een analyse van biologische data. Loeve, R., P. Droogers & J. Veraart, 2006. Klimaatverandering en waterkwaliteit. FutureWater, Wageningen. 2.2. Klimaatverandering doorberekend met PC LAKE Gevolgen van klimaatverandering voor het ecologisch functioneren van ondiepe meren: modelbenadering (PCLake) van de Loenderveensche Plas Oost, door Sebastiaan Schep (Witteveen+Bos) in samenwerking met Maarten Ouboter en Gerard ter Heerdt (Waternet) De gevolgen van klimaatverandering voor het ecologisch functioneren van ondiepe meren en het effect van mogelijke maatregelen zijn modelmatig onderzocht door toepassing van het ecologische model PCLake op de Loenderveensche Plas Oost. Hierbij is onderzocht wat het effect is van verandering van temperatuur, neerslag en verdamping. De ecologie van ondiepe meren wordt hoofdzakelijk gekarakteriseerd door het functioneren van het voedselweb. Daarbij zijn twee alternatieve stabiele toestanden te onderscheiden, afhankelijk van de P-belasting en systeemkenmerken als diepte, verblijftijd en strijklengte die de kritische P-belastingen bepalen. De kritische Pbelastingen zijn de P-belastingen waarbij een helder en plantenrijk watersysteem omslaat naar een troebel en algenrijk watersysteem (kPeu) of andersom (kPoligo). In ondiepe meren is kPeu groter dan kPoligo door hysterese. Voor de Loenderveensche Plas Oost is een water- en stoffenbalans opgesteld voor de periode 1970-2004. Daarnaast zijn de kritische P-belastingen met PCLake bepaald aan de hand van de systeemkenmerken. De P-belasting is bepaald aan de hand van de water- en stoffenbalans. Door een piekbelasting in 1976 tot ver boven de kPeu is de voorheen heldere Loenderveense Plas tussen 1980 en 1984 omgeslagen in een troebele plas. De Pbelasting ligt de laatste 20 jaar iets boven kPoligo. Actief Biologisch Beheer in 2005 zorgde voor een snel herstel van de heldere toestand. De gevolgen van klimaatverandering zijn onderzocht door aanpassing van de neerslag- en verdampingsreeks in de water- en stoffenbalans en door berekening van de kritische P-belastingen bij een verhoogde watertemperatuur. Dat laatste is mogelijk met PCLake waarin diverse temperatuurgevoelige processen zijn opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de scenario’s die gepresenteerd zijn in het kader van WB21. Het KNMI heeft later verbeterde, meer regionaal toepasbare, scenario’s gepubliceerd. De uiterste scenario’s zijn in afbeelding 1 gegeven. Het gevolg van klimaatverandering in de Loenderveensche Plas Oost is in het kort: 1) een toename van de P-belasting: voor peilbeheersing moet gedurende de droge periodes meer water ingelaten worden; 2) een afname van de kritische P-belasting: kPeu neemt sterk af, kPoligo zeer beperkt; 3) de kritische komen dichter bij elkaar te liggen. Afbeelding 1. Scenario’s KNMI (W+) en WB21 (hoog) voor neerslag- en verdamping (links) en temperatuur (rechts). Voor WB21 is een natte en droge (gestippeld) variant. Temperatuursverandering (2050) Neerslag- en verdampingsverandering (2050) verandering (%) 15 KNMI 10 5 0 -5 -10 WB21 neerslag winter neerslag zomer verdamping jaar 4 KNMI verandering (°C) 20 3 2 WB21 temperatuur winter temperatuur zomer temperatuur jaar 1 -15 0 -20 scenario WB21 scenario WB21 In de Loenderveensche Plas Oost wordt met een aantal maatregelen beoogd om de plas ook na de klimaatsverandering helder en plantenrijk te houden (zie afbeelding 2). Hierbij staat de reductie van de P-belasting tot onder de kPoligo centraal. De voorgestelde maatregelen zijn het toestaan van 30 cm peilfluctuatie en aanleg van 1,3% moeras. De effecten van deze maatregelen zijn berekend met de water- en stoffenbalans en PCLake. Afbeelding 2. Effecten van klimaatverandering en maatregelen op P-belasting en kritische P-belasting kPoligo Flexibel peilbeheer is de krachtigste maatregel doordat de toegenomen hoeveelheid in te laten water, nodig voor het op peil houden, wordt verminderd. Bovendien verbeteren de condities voor o.a. oever- en waterplantenvegetatie, wat leidt tot hogere kritische P-belastingen. Door deze maatregelen komt de P-belasting onder kPoligo te liggen en zal er sprake zijn van een stabiel helder watersysteem. Het gevolg van klimaatverandering is dat de P-belasting weer boven de kPoligo komt te liggen. Omdat het ecologisch evenwicht helder en plantenrijk is, zal dit naar verwachting geen problemen opleveren. Mocht dit wel zo zijn, dan is Actief Biologisch Beheer wederom een voor de hand liggende maatregel, aangezien de Pbelasting tussen de kritische grenzen in ligt. Klimaatverandering zorgt voor een toenemende P-belasting in de Loenderveensche Plas Oost, terwijl de plas bij een geringere kritieke P-belasting zal omslaan van helder naar troebel. Dit betekent dat tijdig aanvullende maatregelen nodig zijn om het effect van klimaatverandering te compenseren. Voor deze plas is de meest effectieve maatregel flexibel peilbeheer. Dit voorbeeld laat zien dat klimaatverandering ingrepen vraagt in het Nederlands waterbeheer. 3. Thema nieuws uit de waterwereld 3.1. Algen in het Volkerakmeer moeten opzouten Pascal Boderie WL 3.2. Revisies KRW wat betekenen ze voor de meren??? Roelf Pot In februari 2007 is een nieuwe update verschenen van de referenties en conceptmaatlatten voor de Kaderrichtlijn Water, voor Meren, voor Rivieren en voor Kust en Overgangswateren. Deze documenten zijn via internet beschikbaar: www.stowa.nl. Ook QBWat is intussen aangepast en als versie 3.00 beschikbaar gesteld. De belangrijkste verschillen ten opzichte van de vorige versie (april 2006) worden kort besproken. De watertypen die niet waren goedgekeurd door LBOW (de kleinere wateren) zijn ook uit de bijlagen verdwenen, ze komen in een binnenkort te verschijnen apart document. De maatlat voor fysisch chemische parameters (o.a. nutriënten) zoals die in december 2006 zijn gepubliceerd in H2O zijn integraal (en zonder de errata van H2O) opgenomen. De maatlat hydromorfogie is flink aangepast. De deelmaatlat voor Chlorofyl-a is gemiddeld genomen een halve klasse strenger geworden ten gevolge van de internationale harmonisatie (Intercalibratie). De deelmaatlatten voor Bloei zijn niet veranderd, de deelmaatlatten voor Sierlagen zijn definitief geschrapt; er wordt wel gewerkt aan een nieuwe maatlat, maar dat duurt nog enige jaren voordat die met voldoende data kan worden onderbouwd. De maatlatten voor Overige waterflora (voorheen Macrofyten en Fytobenthos) zijn aangepast naar aanleiding van een flinke herziening en internationale harmonisatie (Intercalibratie). De deelmaatlat voor soorten waterplanten is op een aantal details (aantoonbare fouten) gewijzigd, de aparte lijst van oeverplanten is definitief geschrapt (bij Rivieren zijn overigens veel soorten overgeheveld naar de waterplantenlijst); de referenties en klassengrenzen zijn opnieuw berekend (voor alle typen) en daarna in de Intercalibratie vergeleken met de beoordeling van andere landen; om vergelijkbare ambitieniveaus te verkrijgen zijn de maatlatten daarbij opnieuw aangepast. Bij de meeste M-typen gaat de grens tussen Goed en Matig iets (tot een klasse) naar beneden (minder streng); bij M5, M30 en M31 nog veel meer. De deelmaatlat voor abundantie groeivormen is op een aantal details gecorrigeerd. De deelmaatlat voor fytobenthos wordt (voor Meren, niet voor Rivieren) definitief geschrapt De maatlatten voor macrofauna en vissen zijn niet aangepast. 4. Rondje mededelingen PEHM 27-03-07 Door Marianne Greijdanus, RWS-RIZA secr. PEHM Herman van Dam meldt dat het rapport Trendanalyse Friesland staat nu als e-boek in de Hydrotheek van de STOWA. Het is daar te downloaden via http://library.wur.nl/ebooks/1836493.pdf. Grontmij | AquaSense & Koeman en Bijkerk B.V. (2007). Trendanalyse hydrobiologische gegevens Friesland. In opdracht van: Wetterskip Fryslân. Grontmijrapport 210455. Koeman en Bijkerk Rapport 2007-015 Adviseur Water en Natuur Rapport 605. Amsterdam/Haren/Amster-dam. X + 175pp.. Dit rapport geeft een beeld van de veranderingen in de biologische kwaliteit van de Friese oppervlaktewateren tussen 1981 en 2005. Er zijn gegevens gebruikt van 261 locaties uit 19 typen van natuurlijke en kunstmatige wateren. Naast enkele fysischchemische variabelen zijn de veranderingen van de biologische kwaliteitselementen statistisch onderzocht. In de onderzoekperiode nemen de concentraties van nutriënten sterk af. Totaalfosfaat daalt van gemiddeld 0,35 mg/l in de periode 1981-’90 tot 0,11mg/l in 2001’05. In samenhang hiermee daalt de zomergemiddelde chlorofyl-concentratie aanzienlijk, vooral in de boezemmeren (van 116 naar 61 µg/l). De verschuivingen van de voorjaarspiek (1-2 maanden naar voren) en de najaarspiek (1-2 maanden naar achteren) in die periode worden toegeschreven aan klimaatverandering. Er zijn significante afnamen van de trofie-indicatie van diatomeeën en de fosfaat-indicatie van macrofyten, maar in de boezemmeren gaat dit niet gepaard met een grote verschuiving van de soortensamenstelling. De langetermijnveranderingen van het zoöplankton zijn niet erg duidelijk, terwijl bij de macrofauna er een significante toename is van het aantal soorten libellenlarven en kokerjuffers en een afname van het aandeel wormen en muggenlarven. De visgemeenschap van de boezemmeren wordt gedomineerd door de brasem, hetgeen een belangrijke hindernis is voor de verbetering van de kwaliteit van deze meren. De geconstateerde veranderingen in de levensgemeenschap zijn grotendeels het gevolg van de vermindering van de eutrofiëring. Aanbevolen wordt een extra inspanning voor het monitoren van de visstand. De inspanning voor het monitoren van de overige kwaliteitselementen blijft gelijk, maar er wordt geadviseerd wel accentverschuivingen plaats te laten vinden bij kwaliteitselementen en watertypen. De stadswateren verdienen meer aandacht. Theo Claassen deelt een artikel over klimaatverandering uit H2O 22 2006. Michiel Hootsmans Waternet meldt een nieuw initiatief: kennis voor klimaat 5 jaar kennis bundelen in een virtueel instituut budget 70 mljn euro (subsidie) opdracht is klimaatvraagstukken tackelen. Hiervoor zijn hotspots geselecteerd waaronder ondiepe wateren en veenweiden waarvoor 3,5 mljn € subsidie beschikbaar is. Voorwaarde is dat het aangestuurd wordt door stakeholders, deze worden gezocht in de onderzoeks en beheerderswereld. Betrokken partijen zijn VU UU WU KNMI & TNO. Martin Jansen van Hall instituut/Larenstein meldt dat op 13 april as een studiemiddag vernatuurlijking waterhuishouding gehouden wordt zie www.pgot.nl Harry Hosper RWS-RIZA laat wat sheets zien over ontwikkelingen in het Zwarte Meer, werk van Ruurd Noordhuis. Op basis van de ontwikkelingen in de randmeren is door Eddy Lammens een hypothetisch schema opgesteld. Gevraagd wordt om bevestiging/falsificatie van de hypothese . fishery bream - + disturbance sediment << + Dreissena mussels Chara beds + - turbidity After Lammens et al. (2004) - Fred Kuipers Waterschap Hollandse Delta is bezig mosselmatten uit te rollen om blauwalgen tegen te gaan en wil graag ervaringen met het enten van mosselen van anderen horen. (tip vraag eens bij Ruurd Noordhuis RWS-RIZA) Paul Boers RWS-RIZA vraagt of er mensen zijn die ervaringen hebben met gebruik va de zogenaamde EM ballen (effectieve micro-organismen) in de strijd tegen blauwalgen. Yora Tolman en Marieke Euwe) van Wageningen Universiteit onderzoeken voor onze afstudeeropdracht onder begeleiding van Miquel Lurling, verschillende methoden om blauwalgenbloei te bestrijden waaronder de toepassing van EM (Effectieve microorganismen), Phoslock, Microbelift en beluchting op een drijflaag van blauwalgen en ter voorkoming van blauwalgenbloei. Meer info is te vinden op www.blauwalg.wur.nl. In het Volkerak loopt momenteel een proef met bellenschermen met daarachter nog ultrasone golven om de blauwalgcellen te vernietigen. Waternet laat weten bezig te zijn met een algenzuiger om drijflagen te verwijderen. Bas van der Wal STOWA noemt 1. het project verbeteren kwaliteit hydrobiologische analyses, op 24 april as is er een dag georganiseerd rondom dit thema in Arnhem zie www.wew.nu of www.stowa.nl 2. een project mbt hormoonverstorende stoffen in oppervlaktewateren, men wil een TRIADE benadering doen waarbij zowel naar chemische concentraties als naar effecten in bioassays als naar veldeffecten gekeken wordt. Met name over dat laatste aspect is weinig bekend vanuit Nederland. Wie heeft tips/literatuur/ervaringen? Stuur ze naar Bas. Reactie Roel Riegman: in het veld is geconstateerd dat de proefdieren voor hormoonverstorende stoffen dood gingen aan ammoniakvergiftiging als gevolg van mestinjectie. 3. Bas deelt de folder aan het werk met de gedragscode Flora en Faunawet voor waterschappen uit, ook down te loaden via www.stowa.nl Jan Janse MNP meldt: er is een modificatie van PC Lake beschikbaar via www.mnp.nl dossier water. Men is voor een mondiaal watermodel op zoek naar landgebruik op de wereld versus integriteit op de natuur. Mocht iemand nog ongerepte gebieden weten, graag reactie. Maarten Ouboter Waternet laat weten dat er een concept MER is voor de koudewinning van de NUON in diepe plassen, hierbij zou 8-13 miljoen kuub water per jaar vanuit de diepte gepompt worden en iets warmer teruggepompt worden in het oppervlaktewater. De concept MER toont onacceptabele effecten, oa een 2 keer zo grote algenbiomassa. Mitigerende maatregelen om het fosfaat vast te leggen zouden oa kunnen zijn zuivere zuurstofbelletjes of phoslock. Ervaringen met beide methoden worden gevraagd. Vanuit de zaal komt het voorstel om eerst een experiment zonder koudewinning te doen, hier is echter geen tijd voor omdat in 2008 nieuwe installaties voorzien zijn. Roelf Pot meldt de komst van ongelijkbladig vederkruid een exoot uit Noord Amerika, lijkt erg op aarvederkruid of gedoornd hoornblad. Bij de plantenziektekundige dienst van LNV komt een meldpunt exoten (zowel planten als dieren). Ook meldt Roelf dat de geupdate versie van QBwat beschikbaar is Marianne Greijdanus RWS-RIZA meldt er een project gestart wordt om de maatregelen die in het hele land genomen gaan worden in het kader van de KRW centraal te registreren en te volgen, ook de kosteneffectiviteit wordt berekend. Gegevens zullen voor ieder in te zien zijn. Prisca Duijn is projectleider, meer informatie volgt. Johan Oosterbaan, HH Delfland, meldt via de mail het volgende Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in het reservaat "Ackerdijksche plassen" in de Ackerdijksche polder samen met Vogelbescherming Nederland en de verenig Natuurmonumenten een integraal-waterbeheerproject uitgevoerd. Doel van dit project was door het verlagen van de nutriëntengehalten kenmerkende levensgemeenschap voor laagveenplassen terug te krijgen en hierdoor de natuurwaarden van het gebied te verhogen. In de jaren 1997-1998 is een pakket van maatregelen uitgevoerd: de plassen en de verbindingssloten zijn gebaggerd; het peilbeheer is aangepast, zodat een natuurlijker peilverloop is ontstaan en gebiedseigen water langer wordt vastgehouden; er wordt geen voedselrijk boezemwater meer ingelaten; de inlaat van voedselrijk en verontreinigd water uit het nabijgelegen glastuinbouwgebied is beëindigd; een deel van de vissen is verwijderd (karper en brasem). Voorafgaand aan de maatregelen heeft Delfland in 1990-1993 de uitgangssituatie onderzocht. In 1999, 2001 en 2005 is dit onderzoek herhaald om te kijken wat het effect van de maatregelen is. Vooral ten aanzien van de nutriënten zijn de doelstellingen niet gehaald. De totaalfosfaatgehalten zijn nog steeds zeer hoog en nemen zelfs toe. De totaal-stikstofgehalten bevinden zich rond het MTR (Maximum Toelaatbaar Risiconiveau). De voornaamste oorzaken van de hoge nutriëntengehalten is de bemesting door vogels en nalevering vanuit de bodem. Onder deze omstandigheden kunnen de nutriëntendoelstellingen niet worden gehaald. Er worden in het reservaat veel minder gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen dan voorheen, en deze overschrijden het MTR niet meer. Het streefbeeld voor de levensgemeenschap in de plassen is nog niet bereikt, maar er is wel een duidelijke positieve ontwikkeling opgetreden. In 2005 begint zich een vegetatie te ontwikkelen met ondergedoken waterplanten. Het aantal zeldzame en indicatorsoorten blijft nog achter bij de verwachtingen. In de Grote plas zijn kranswieren waargenomen in relatief hoge bedekkingen. Kranswieren zijn essentieel voor een goed veenplassenecosysteem. Bij de macrofauna is de soortenrijkdom verder toegenomen. Er worden veel soorten die typerend zijn voor laagveenplassen. De fytoplanktonlevensgemeenschap heeft zich ontwikkeld van groen- en blauwalgen naar en overige algen. Hierdoor zijn er geen (blauw)algenbloeien meer en is het water is doorgaands helder met een doorzicht van meer dan 2 meter. Het hoge doorzicht bij hoge nutriëntengehalten geeft aan dat het systeem zich in een instabiel evenwicht bevindt. Door het ontbreken van vis is er nauwelijks predatie op het zoöplankton, waardoor deze sterk heeft kunnen toenemen. Zoöplankton (vooral de watervlooien) foerageren op algen en houden de dichtheden laag, waardoor het doorzicht hoog is. Wanneer witvis (door tijdelijke vermindering van predatie door vogels) toeneemt, kan het systeem ineens omslaan en blijvend troebel worden. De ecologische kwaliteit volgens de STOWA beoordeling scoort overwegend “voldoende” tot “goed” (het middelste of bijna hoogste kwaliteitsniveau) voor bijna alle kwaliteitselementen. Ondanks dat de doelstellingen ten aanzien van nutriënten niet zijn gehaald, is het project niet als misluk te beschouwen. De doelstellingen voor waterhuishouding en beheer zijn gerealiseerd, zodat het reservaat natter is en meer gebiedseigen water heeft. Door het verdiepen van de plassen, het ontstaan van moeraszones en het vernatten van de weilanden is het gebied veel aantrekkelijker geworden voor allerlei soorten vogels. Een pdf bestand van het rapport is te verkrijgen bij: HH Delfland Johan Oosterbaan [email protected] 015-2608158 Volgende platformbijeenkomst is 4 oktober 2007 bij Waterschap Brabantse Delta. Ideeën voor lezingen zijn van harte welkom bij het secretariaat [email protected]