preek naar aanleiding van 1 Samuël 16, 1-3 - De Oud

advertisement
preek naar aanleiding van
1 Samuël 16, 1-3, (4-9) en 10-13
Efeziërs 5, 8-14
Johannes 9, 1-13, (14-25) en 26-39
4e zondag van de veertigdagentijd - Laetare
A
Het vastenoffer van onze landelijke oud-katholieke kerk richt zich dit jaar op het
werk van de “daughters of St. Mary”, een vrouwencongregatie binnen de koptische
kerk van Egypte. Deze kerk is een van Rome onafhankelijke kerk en wij zijn met hen
door de Wereldraad van Kerken al zeer lang verbonden. In de steeds meer door de
militante Islam geraakte samenleving van Egypte proberen deze zusters vanuit hun
geloof getuigenis te geven aan de boodschap van Jezus. Geen eenvoudige taak in
deze omgeving ondanks het feit dat bijna 10% procent van de Egyptenaren tot de
koptische kerk behoort. In het voetspoor van de traditie van de vroege kerk helpen zij
de armsten in de samenleving: Gehandicapten en boeren zonder landbezit en zij laten
zich daar bij ook niet leiden door religieuze vooroordelen. Ook in dat licht kunnen
we vanmorgen naar het evangelieverhaal volgens Johannes luisteren.
In het verhaal zijn het nota bene Jezus’ eigen leerlingen die hem de vraag stellen:
Meester, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?
Jezus heeft aan dit soort redeneringen en vragen geen boodschap.
En hij spuwde op de grond, maakte slijk van het speeksel en legde hem het slijk op de
ogen.
Jezus doet als God deed op de zesde dag van de schepping toen volgens de oude
overlevering de mens door God nar zijn beeld en gelijkenis werd geboetseerd.
De vraag van de leerlingen was typisch een vraag waarmee mensen de verdoemenis
in werden gestuurd. Jezus doet precies het tegenovergestelde: hij helpt mensen naar
het licht.
Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld.
Hij probeert nieuwe kansen voor mensen te scheppen.
Het verhaal dat we hier vanmorgen over de blindgeborene hoorden speelt zich af op
twee verschillende niveaus.
Het eerste niveau is: de lichamelijke genezing van de blindgeborene.
Het tweede is: de ervaring van de eerste christenen die van duisternis tot licht zijn
gekomen – door Jezus namelijk – en die daardoor veel weerstand ondervonden.
Volgens de bijbelwetenschappers is dit evangeliegedeelte door Johannes zo rond het
jaar 90 van de christelijke telling geschreven. Het was voor de jonge christelijke
beweging geen gemakkelijke tijd. De eerste grote vervolgingen deden zich voelen,
zowel in het Joodse land als ook op grotere schaal in het gehele Romeinse Rijk. Het
was een tijd waarin de nog jonge kerk uit elkaar dreigde te groeien in twee
hoofdstromingen. Terecht bestond er namelijk onder de christenen van die tijd – in
hun meerderheid afkomstig uit Joodse milieus – de vrees dat zij door hun geloof uit
de godsdienstige en nationale gemeenschap gestoten zouden worden.
Alle christenen stonden dus voor tamelijk definitieve keuzes.
Die eerste christenen hebben zeker gemakkelijk een herkenningspunt kunnen vinden
in het verhaal van de blindgeborene, die van Jezus het licht ontving. Met die
blindgeborene voelden zij zich gedoopt in de vijver van Siloam, wat betekent
gezondene. Als goede verstaanders van de Heilige Schriften begrepen zij: we zijn
gedoopt in Jezus Christus, de Gezondene zelf. Voor hen was Hij het licht van hun
wereld geworden. Hun ogen waren opengegaan, ze hadden een nieuw zicht op het
leven gekregen en dat was hun heel wat waard. Ze lieten het zich niet zomaar
afnemen, ook al kwamen ze daardoor in conflict met hun buren en ouders en met de
godsdienstige autoriteiten van die dagen. Uiterst actueel was dit verhaal voor de
christenen van het eerste uur. En misschien herkennen ook wij erin iets van onze
eigen geloofsontwikkeling.
Het is trouwens heel opvallend dat Jezus alleen maar in het begin en aan het einde
van het verhaal als handelende persoon optreedt.
Hij is zowel oorsprong als ook voltooiing van de geloofsgroei van deze mens. De
rest, het lange middenstuk, gaat helemaal over de reacties vanuit verschillende
sociale kringen:
Buren, ouders, godsdienstige autoriteiten.
De buren ontkennen de feiten. Hij is niet de man die wij als een blinde bedelaar
gekend hebben. Hij belazerd de boel gewoon.
De ouders zijn bang dat zij uit de synagoge gebannen zullen worden, zij houden zich
daarom maar beter op de vlakte: Wij weten dat dit onze zoon is, en dat hij blind
geboren is, maar hoe het komt dat hij nu zien kan, wij weten het niet. Vraagt het hem
zelf, hij is oud genoeg, hij kan voor zichzelf spreken.
De religieuze autoriteiten beginnen ook met het ontkennen van de evidente feiten.
Het is gewoon niet waar dat deze man eerst blind was en nu ziende is omdat Jezus
hem de ogen opende. Stel je voor: Een sabbathschender die mensen kan genezen!
Waar moet dat dan nog heen als er zo getoornd wordt aan de uitleg van de Heilige
Schriften! Het is dan wel misschien niet een hel erg groot vergrijp: met speeksel slik
maken dat op de ogen van een blinde strijken, maar waar is het einde? Als een klein
onderdeel van hun systeem ongeldig wordt door tussenkomst van Jezus, wat zal het
volgende zijn?
Het is maar beter om van meet af aan het been stijf te houden.
Ze uiten hun ongenoegen, hun minachting en afwijzing van de mens die de ogen
opengingen op drievoudige wijze.
Hun eerste reactie is: Zij beroepen zich op de superioriteit van hun eigen inzicht. Wij
weten, dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van hem weten wij niet, vanwaar hij
is. Wij weten! Wij hebben d‚ kennis en h‚t inzicht. Wij hebben het gelijk aan onze
kant. Ons geloofsinzicht is namelijk hoogwaardiger dan dat van jullie.
Hun tweede reactie is dat zij gaan schelden: Gij zijt geheel in zonden geboren, en gij
zult ons leren? De blindgeborene blijft een zondaar in hun ogen, niet deugend.
Objectief ongeordend. Moreel onder de maat. Ze schrijven hem in het boekje der
verdoemden.
Hun derde reactie wordt door Johannes uiterst sober beschreven. Toen wierpen zij
hem buiten. De mens die door Jezus het zicht heeft gekregen en dat ook duidelijk
volhoudt tegen alle dreigementen in, die mens wordt door de religieuze
gezagsdragers eruit geworpen. Buiten de orde geplaatst. Hij mag niet meer meedoen,
hij s niet meer welkom tijdens hun bijeenkomsten.
Maar God laat het zo niet gebeuren. Het verhaal krijgt toch nog een happy end. Een
beetje konden wij dat al tussen de regels beluisteren. Want tegen de verdrukking in is
het geloof van deze mens gegroeid. Eerst noemt hij zijn genezer de man, die Jezus
genoemd wordt. Daarna ziet hij in hem een profeet. En terwijl hij bedreigd en door
de mensen geschoffeerd wordt blijft zijn geloof groeien. Jezus wordt voor hem Man
Gods en tenslotte Mensenzoon, de Messias. En dan ontmoet hij Jezus voor de tweede
maal. En hij ziet hem met de ogen van het geloof. Het is Jezus zelf die het initiatief
neemt tot die laatste stap op de geloofsweg van de man die blind geboren werd.
Gelooft gij in de Zoon des Mensen?
Hij zei: Ik geloof, Heer; en hij viel voor hem neer.
De weerstand, de dreigende woorden en de maatregelen van de directe omgeving en
van de geestelijke overheid blijken uiterst contra-produktief te werken.
De mens, die Jezus ontmoet wordt steeds meer ziende. Hem zijn niet alleen de ogen
geopend maar ook – door de ontmoeting met de Heer – zijn hart.
En zulk een geloof is nu eenmaal onverwoestbaar. De “daughters van St. Mary”
dragen het op hun manier uit in Egypte. Deze vrijmoedigheid heeft iets aanstekelijks.
En zo kunnen we het steunen met ons gebed en onze gaven maar we kunnen er ook
uit leren en denken:
Laten ook wij vaker zó zijn en vanuit een door God geopend hart leven en handelen.
AMEN.
(Robert Frede – IJmuiden)
Download