Biologie – Samenvatting H9 §9.1 – Goed geregeld Een cel is een zeer klein druppeltje. Het is de kleinste levende eenheid in je lichaam, en is dus heel erg kwetsbaar. Een heel mensenlijf (miljarden cellen bij elkaar) is veel sterker, maar er is binnen wel regeling nodig, want elke cel moet: - Op temperatuur blijven Brandstof en andere voeding krijgen O2/CO2 wisselen Afval kunnen afgeven Door regelen blijven de cellen constant leven. Dankzij bloed is er snel transport van stoffen, maar soms moet regeling nog sneller. Regeling kan via het bloed met hormonen worden getransporteerd. Dit kan in 1 minuut gebeuren, maar kan ook een paar dagen duren. Een sneller manier is via het zenuwstelsel. De regeling via het zenuwstelsel gebeurt in een paar milliseconden. Tijdens de regeling moet de bloedsamenstelling geregeld worden door: 1. 2. 3. 4. Longen Gaswisseling §8.3 Darmen Voeding §8.2 Lever Bloedsamenstelling §9.1 Nieren Bloedzuivering §9.1 Lever Je lever heeft verschillende functies: - Opslag van glucose. Opslag van ijzer. Afbraak van giftige stoffen. Afbraak van overtollig eiwit (aminozuren). Hierdoor ontstaat ureum. Afbraak van versleten rode bloedcellen: Hemoglobine wordt galkleurstof (geelbruin). Aminozuren omzetten in andere (eiwitten). Glucose omzetten in vet. Nieren Ook je nieren hebben verschillende functies: - - Bloed zuiveren Urine wordt gemaakt (vooral water) Te veel aan water en afvalstoffen Ureum Galkleurstof Hormonen Bepaalde zouten Geur, kleur en smaakstoffen uit voedsel Medicijnresten E.P.O. Aanmaken van rode bloedcellen Glucose Lever Glucose =zetmeel/glycogeen (dier/mens) Polymeriseren •Oplosbaar •Vervoerbaar via bloed •Brandstof voor allen •Zoet •Oplosbaar •Opslag in lever+spieren •Smaakloos Alvleesklier In je lichaam wordt het glucosegehalte van je bloed steeds geregeld door hormonen uit je alvleesklier. Op de alvleesklier zitten kleine ‘eilandjes’. Zij maken 2 hormonen: Insuline en glucagon. Stel, je glucosegehalte in je bloed is te laag. Dan haalt het glucagon het glucosegehalte in je bloed omhoog. Dit werkt ook andersom: als het glucosegehalte in je bloed te hoog is, haalt het insuline het omlaag. Insuline Glucose (in bloed) + Glycogeen + Glucagon (in lever) Suikerziekte Suikerziekte (=diabetes mellitus) ontstaat door een tekort aan insuline. Er zit dan teveel glucose in het bloed. Je nieren proberen de glucose uit het bloed te halen, waardoor je veel zoete urine krijgt. Je moet dan vaak plassen, en je hebt vaak dorst. Ook komen er schimmels in je urinewegen. Door teveel glucose in je bloed krijg je een hogere bloeddruk, en heb je een grotere kans op hart- en vaatziektes. Als je suikerziekte hebt, zit er ook te weinig insuline in de cellen. Daardoor gaat de cel vet verbranden, en komen er vetresten in het bloed, waardoor je ook een grotere kans hebt op hart- en vaatziektes. §9.2 – De huid De bouw van je huid De huid bestaat uit de opperhuid, de lederhuid en het onderhuidse bindweefsel. De opperhuid bestaat uit de hoornlaag en de kiemlaag. In de lederhuid liggen zweet- en talgklieren, spieren, bloedvaten en zintuigjes. In het onderhuidse bindweefsel zit vet, bloedvaten en zenuwen. Bescherming De huid beschermt je tegen UV-stralen door pigment aan te maken. Hoe meer pigment je hebt, hoe minder snel je verbrand. Je huid beschermt je ook tegen vuil en ziekteverwekkers. Als je een wondje hebt, komen die ziekteverwekkers sneller binnen, en dus moet het wondje zo snel mogelijk weer dicht. Het wondje geneest doordat de bloedplaatjes en het stollingseiwit fibrinogeen het wondje dichtmaken. Je krijgt een korstje bloedstolling. Op temperatuur blijven Doordat je bloedvaten wijder worden, koel je af. Je koelt ook af door te zweten. Door het verdampen van het zweet koel je af. Als je bloedvaatjes nauwer worden, houden ze de warmte vast. Ook houdt je huid warmte vast door het vet in het onderhuidse bindweefsel. Als je het koud hebt, ga je soms rillen, en krijg je kippenvel. Hierdoor ontstaat extra warmte, en heb je het dus eerder weer warm. §9.3 – Indringers Ziekteverwekkers uitschakelen Als je een wondje hebt, is er de kans dat er ziekteverwekkers je lichaam binnendringen. Ze kunnen dan een infectie veroorzaken. De ziekteverwekkers worden herkend aan de antigenen buiten op hun cel. Witte bloedcellen schakelen de ziekteverwekkers uit. Ze sluiten de ziekteverwekkers in en verteren ze. Antistoffen maken antistof tegen één soort ziekteverwekker. Soms komt er uit een wondje pus. Pus bestaat uit verteerde bacteriën, dode bloedcellen en resten van kapotte huidcellen. Immuun worden Doordat de antistoffen worden gemaakt, kan je voor bepaalde ziekteverwekkers immuun worden. Je kunt ook worden ingeënt tegen bepaalde ziekteverwekkers. Er komen dan verzwakte ziekteverwekkers in je bloed, waardoor er antistoffen tegen kan worden gemaakt. Die ziekteverwekkers zijn zo zwak, dat ze meestal geen ziekte veroorzaken. Chronische ziekten Van een chronische ziekte heb je je hele leven las. Voorbeelden van chronische ziektes zijn diabetes, nierfalen en astma. Kanker Bij kanker stopt een cel niet met delen. Daardoor ontstaat er een gezwel of tumor. Tumorcellen kunnen zich verspreiden via het bloed of lymfe. Zo ontstaan nieuwe tumoren (uitzaaiingen). Dit is niet alle stof, kijk daarom ook nog eens in je boek en je aantekeningen!