A&O Hoofdstuk I: Introductie in de organisatiegedragswetenschap 1.1 Wat is de organisatiegedragswetenschap? Studie van het gedrag in organisaties. Het is een multidisciplinaire studie met de bedoeling om het individueel gedrag en dat van groepen in organisaties beter te begrijpen. Gaat over gedrag in organisaties: Individueel gedrag - perceptie in de organisatie - motivatie van medewerkers - besluitvorming - individuele verschillen in mogelijkheden - leerprocessen in organisaties - tevredenheid van medewerkers Gaat over gedrag in organisaties Groepsgedrag Hoe komen groepen tot stand? Welke typen groepen bestaan er? Hoe evolueren groepen? Welke leiderschapstypen bestaan er? Welke type levert beste resultaten? Hoe ontstaat een cultuur in organisaties Kunnen organisaties leren? Wat is een organisatie? “Organisations are composed of individuals and groups in order to achieve certain goals and objectives by means of differentiated functions that are intented to be rationally coordinated and directed through time on a continuous basis.” (M.E. Porter) “Is een bewust gecoördineerde sociale eenheid van twee of meer personen die op een betrekkelijke continue basis functioneert om een gemeenschappelijk doel of serie van doelen te realiseren. Zij wordt gekenmerkt door formele rollen die het gedrag van haar leden definiëren en vormgeven.” (Robbins, 2005) 1. twee of meer mensen werken samen 2. gericht op realiseren van doelstellingen (mission statement) 3. specifieke taakverdeling; coördinatie/gezagsrelaties zijn nodig. Dit heeft betrekking op de verdeling van het werk onder de leven van de organisatie 4. gericht op continuïteit Voorbeeld van een mission statement en corporate values: 1 A&O Randstad: http://www.randstad.com/about-us/company-information.html Mission statement: dit is een verklaring waarin aangeduid wordt welke zaken de organisatie nastreeft. Vaak verwijzing naar integrale kwaliteitszorg Laatste element vaak streven naar continuïteit van de onderneming (groeien, …) Een organogram stelt op schematische wijze voor welke divisies er zijn en welke hiërarchische verhoudingen er bestaan in de organisatie. De stakeholders zijn de groepen die belang hebben bij de activiteit van de organisatie maar kunnen tezelfdertijd ook invloed hierop uitoefenen. Het is de tak van de wetenschap die op een systematische wijze het gedrag in organisaties bestudeert. Stelselmatig bevragen van de werkelijkheid: - trachten verbanden te leggen tussen variabelen (bv. determinanten van motivatie) - op wetenschappelijke wijze, d.i. in controleerbare situaties, op basis van betrouwbare/valide metingen en op de juiste manier geïnterpreteerd. Corporate values: de waarden die de organisatie nastreeft. De OG is als wetenschap: - geen intuïtieve kennis - experimenteel onderzoek & survey onderzoek Het onderscheid tussen deze twee onderzoeksmethoden bestaan erin een experinmenteel opzet de onafhankelijke variablenen gemanipuleerd worden om op deze wijze na te gaan hoe verschillen in de afhankelijke variabelen ontstaan in functie van variaties in de onafhankelijke variabelen. In geval van een surveyonderzoel legt de onderzoeker een vragenlijst voor aan de respondenten, zonder dat hierbij variabelen gemanipuleerd worden. Een multidisciplinaire aanpak? De OG is een multidisciplinaire wetenschap met ondersteuning van: algemene psychologie, sociale psychologie, antropologie, sociologie Doelstellingen van de OG: verklaring van de vaststellingen bv. Medewerkerstevredenheid voorspellingen doen bv. In geval van reorganisatie gedrag sturen taak van management wetenschap??? De doelstelling van deze studie is enerzijds een verklaring te bieden voor het gedran in organisaties zoals we dit vaststellen en anderzijds dit gedrag trachten te voorspellen. Het is niet voldoende na te gaan waarover medewerkers tevreden zijn of niet, maar het is og belangrijker na te gaan hoe een beleving van deelaspecten de algemene tevredenheid beïnvloedt. 2 A&O 1.2 Economische omgeving Organisatie functioneert in een economische context. Onderneming werkt niet geïsoleerd t.o.v. de omgeving, maar vormt een onderdeel van het geheel. Vandaar economische verkenning Drie manieren om de economie te organiseren: Centraal geleide economie Gemengde economie Vrije markt economie 1.2.1 Centraal geleide economie De overheid stelt de productie van goederen en diensten vast, hoe deze geproduceerd zullen worden en voor wie. De bedrijven vormen geen concurrentie onder elkaar, streven niet naar winst, maar moeten enkel de opgelegde quota halen. De allocatie van middelen gebeurt niet optimaal. De welvaart wordt niet geoptimaliseerd. 1.2.2 Vrije markt economie vrijheid van productie en consumptie chaos? Neen onzichtbare hand stuurt vraag en aanbod In deze vorm van samenleving bestaat de fundamentele vrijheid van produceren en vrijheid van consumeren. In dit soort economie zal een ‘onzichtbare’ hand ervoor zorgen dat er geen tekorten en geen overschotten ontstaan. De zogenaamde onzichtbare hand verwijst dus naar het feit dat wanneer iedereen in een samenleving zijn persoonlijk belang nastreeft dit zal leiden tot een optimale allocatie van resources. Deze vorm van organiseren zorgt ervoor dat enkel dat geproduceerd wordt waar de consumenten naar vragen en de welvaart optimaal wordt. 1.2.3 Gemende markteconomie vrijheid van productie en consumptie, maar bijgestuurd door de overheid Overheid stelt minimum en maximum prijzen vast. Bv. minimumloon voor arbeid Bv. maximumprijs voor brood (eerder) Wat zijn de gevolgen? In deze vorm van samenleving bestaat er eveneens een vrijheid van productie en consumptie, maar de overheid zal de scherpe kantjes hiervan bijstellen. De overheid zal minimum- en maximumprijzen vaststellen. 1.3 Historiek van de OG 1.3.1 Voorgeschiedenis Adam Smith, The Wealth of Nations (1776) Het verhaal van de ‘onzichtbare hand’ komt van hem. Filosoof, grondlegger van de economie, organisatiepsycholoog, principe van de vrije markt door samenwerking 1+1=3? Comparatieve voordelen = voordelen door specialisatie. Medewerkers voeren 3 A&O activiteiten uit in functie van de laagste opportuniteitskost. Hierdoor ontstaan comparatieve voordelen. Evaluatie A. Smith (1776) - aandacht voor intra-individuele verschillen (cf. capaciteitenprofiel) - toepassing: doe alleen hetgeen waar je goed in bent, de rest niet. Op deze wijze wordt de welvaart maximaal. - toepassing in internationale handel door D. Ricardo. Smith werd gevraagd om advies te geven over de organisatie van het werk in een speldenfabriek. Volgens Smith kan de productie verbeterd worden indien alle medewerkers een beperkte taak moeten uitvoeren. Comparatieve voordelen ontstaan door de samenwerking van mensen met een verschillend competentieprofiel. Door taken toe te wijzen aan de persoon die hiervoor over de beste vaardigheid beschikt wordt de productie geoptimaliseerd. In economische termen zeggen we dat de productie toegewezen wordt via het principe van de laagste opportuniteitskost. Het begrip opportuniteitskost kunnen we omschrijven als de kost van het niet gekozen alternatief. 1.3.2 Het scientific management Taylor F., The principles of scientitic management (1911) Grondlegger van het scientific management. Hij was van oordeel dat organisaties op een wetenschappelijke wijze dienden geleid te worden. Hij omschreef voor elke taak de meest efficiënte bewegingen en gaf telkens aan binnen welk tijdbestek deze bewegingen dienden te gebeuren. Arbeid kan alleen efficiënt geordend worden als wetenschappelijk methoden gebruikt worden. - scheiding van planning en uitvoering (d.i. verticale arbeidsdeling). Dit betekent dat een medewerker ofwel tot het management behoort ofwel tot de uitvoerende groep. - opsplitsen van arbeid in eenvoudige deelbewerkingen (horizontale arbeidsdeling) Dit verwijst naar het verdelen van complexe taken in subtaken die elk uitgevoerd worden door verschillende medewerkers. - prestatieloon - tijds- bewegingsstudies: efficiënte methode? - juiste persoon voor de juiste taak selecteren - goede samenwerking tussen arbeiders en ondernemer is mogelijk. Taylor was van mening dat medewerkers van nature lui zijn en enkel geprikkeld kunnen worden om harder te werken door financiële stimuli. De enige motivatie van medewerkers was het financiële gewin, vandaar dat hij het prestatieloon invoerde. Opvatting over de werknemer: homo economicus, mens reageert als individu, is van nature lui, en wil graag geleid worden. Opvatting van de onderneming: optimalisering van de productie, rationele benadering van de organisatie; Taken: bewegings- en tijdsstudies, selectie van medewerkers, enz.. Nadere uitwerking: H. Ford. 4 A&O Taylor had oog voor de interindividuele verschillen tussen mensen. Selectie van medewerkers was nodig. Hij had ook oog voor intra-individuele verschillen waardoor ook de plaatsing van medewerkers belangrijk was. De wetenschappelijke bedrijfsvoering erkende dat een goede samenwerking tussen de werknemers en de ondernemer mogelijk was ‘de natuurlijk wet van samenwerking’ Vooreerst krijgen we aandacht voor rekrutering en selectie. Mensen worden op grond van hun competenties geselecteerd en toegewezen aan bepaalde taken. De toenmalige ‘industriële psychologie’ hield zich bezig met rekrutering, selectie en plaatsing van medewerkers. Maar werd werd ook aandacht besteed aan de aanpassing van de mens aan de organisatie. 1.3.3 Human relations beweging: Grondlegger E. Mayo. Hawtorne experimenten: - geen samenhang tussen werkcondities en productie; - medewerkers gaan informele relaties opbouwen; - deze relaties spelen een belangrijke rol in productie en arbeidstevredenheid Geringe arbeidstevredenheid tast de productie aan. Aandacht voor: communicatietrainingen, leiderschapscursussen, groepstrainingen, enz. Het scientific management gaf aanleiding tot gevoelens van vervreemding bij de werkmensen en in het verlengde hiervan stakingen. Hawtorne-effect: de verbetering van de prestatie wordt niet veroorzaakt door de experimentele manipulaties, maar door de extra aandacht die aan de medewerkers besteed wordt. Krijtlijnen: - Arbeid is vooral een sociaal gegeven. Mensen werken niet alleen voor een loon, maar ook voor immateriële beloningen (respect, aanvaarding, …) - Medewerkers gaan informele relaties opbouwen. In deze informele groepen ontwikkelen zich normen en waarden ten aanzien van het werk. - Deze informele waarden en normen spelen een belangrijke rol in wat geproduceerd wordt dan de controles van het management of de prestatiebeloningen. Het onderliggende mensbeeld van de ‘homo sociologicus’ stelt dat mensen niet alleen reageren op financiële prikkels, maar ook op grond van sociale normen en regels die eigen zijn aan de groep. Een organisatie wordt gezien als een sociaal systeem, waarbij een prettig klimaat belangrij is. Een verschuiving in het takenpakket van de personeelsafdeling deed zich voor. Leiderschapscursussen winnen aan belang aangezien de leider de informele normen en waarden dient af te stemmen op de ondernemingsdoelstellingen. Training in groepsoverleg en communicatietrainingen komen nadrukkelijk op het voorplan. 5 A&O 1.3.4 Revisionisme Argyris, Herzberg, McGregor Mensen hebben fundamentele drang om zich te ontplooien (Maslow) Vandaar aandacht voor taakinhouden en organisatievormen. Taken: jobdesign Het begrip revisionisme zullen we reserveren voor een reeks van auteurs die zich afzetten tegen het scientific management en de human relations beweging. De organisatie kan niet opgevat worden als een machine maar als een technisch en sociaal systeem. De focus wordt nu verlegd naar het aanbieden van zinvol werk aan medewerkers, die actief kunnen participeren in het beleid. Organisaties worden meer en meer beschouwd als een open systeem dat in nauwe relatie staat met de omgeving. Een systeem wil zeggen een verzameling van onderling verbonden onderdelen die samen een geheel vormen. Een open systeem wil zeggen dat de organisatie in een dynamische relatie met de omgeving staat. Op het vlak van leiderschap wordt meer en meer beklemtoond dat de optimale stijl van leiding geven afhankelijk is van de omstandigheden. 1.4 Hedendaagse organisaties 1.4.1 Het virtueel bedrijf Hedendaagse onderneming heeft enkel aandacht oor de kernactiviteit en via samenwerking met andere bedrijven, via uitbesteding en Lean organization naar de virtuele onderneming (rol van informatierechnologie) Kerncompetenties: deze vaardigheden en technologieën waardoor de organisatie een unieke positie inneemt. Bv. Kerncompetenties van Ford zijn aanmaken van de motor en de assemblage van de onderdelen. Alle overige activiteiten kunnen uitbesteed worden. In de limiet… een ‘lege doos’. Bv. Benneton. Uitgaande van de opdrachtverklaring van de organisatie kunnen kerntaken en kerncompetenties geformuleerd worden. Outsourcing: de organisatie werkt samen met anderen. De leveranciers werken nauw samen met het bedrijf en leveren just in time de benodigde onderdelen aan. Co-design: het samen ontwikkelen van een product Co-makership: gezamenlijk maken van een product. Indien steeds meer taken uitbesteed worden, blijft er uiteindelijk een virtueel bedrijf over. lege doos. 6 A&O 1.4.2 Mensgerichte organisatie Uitgaande van de vaststelling dat mensen in organisaties het verschil kunnen maken wordt veel aandacht besteed aan de optimale interne organisatie. Groepswerk en tal van organisatorische vernieuwingen dienen ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de arbeid verbeterd kan worden. D.w.z. groeind besef dat mensen het verschil kunnen maken met de concurrent. Vloeberghs (2009): 3 concrete maatregelen - verbetering van de taakinhoud (taakverbreding, taakverruiming, …) dit kan bereikt worden door taakverbreding, taakverruiming en roulatie over de afdeling. Het betreft hier concrete toepassingen van het model van Hackman en Oldham. Deze leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het werk en een hogere inzetbaarheid van medewerkers. - Starten van autonome werkgroepen Hierdoor worden taken toevertrouwd aan groepen van medewerkers. Hierdoor worden zelfcontrolemechanismen in de groep ingebouwd en een controle van de hogere echelons wordt overbodig. Dit creëert een hogere mate van betrokkenheid bij de medewerkers. - Empowerment: verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar de werkvloer Door een decentralisatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden kunnen medewerkers meer betrokkenheid ontwikkelen met het werk. Empowerment wil zeggen dat medewerkers zelf de ‘macht’ over hun werk verwerven. Van werknemer participatie naar autonomie inzake beslissingen op de werkvloer. Verantwoordelijkheden EN bevoegdheden naar de werkvloer; Afname van ‘command-and-control’; Manager wordt coach, begeleider; Vaak samenhang tussen autonomie en tevredenheid. 1.4.3 Kennisonderneming P. Drucker: medewerkers zijn “kenniswerkers” Volgens Drucker dient de organisatie verouderde kennis af te stoten en constant nieuwe kennis te ontwikkelen. Vandaar het grote belang dat gehecht wordt aan de ontwikkeling van kennis en het beter gebruiken ervan in de onderneming Hoe ontwikkelt zich kennis in de onderneming? Hoe kan deze kennis gemanaged worden? Wat is een lerende organisatie? Deze theorie verwijst naar een organisatoe waarin mensen voortduren bezig zijn hun mogelijkheden te ontwikkelen. Klassieke leerprocessen (Pavlov, Skinner, Bandura) Visie van Takeuchi over leren in de organisatie? Ze spreken over een specifieke vorm van leren in organisaties? Deze auteurs bespreken het fundamentele onderscheid tussen de tacit en de explicit knowledge en hoe door een onderlinge wisselwerking tussen beiden nieuwe kennis gecreëerd kan worden. Deze ‘tacit knowledge’ is de niet uitgesproken 7 A&O kennis die als het war ‘in de vingers’ zit, ter wijl de ‘explicit knowledge’ kennis is die gezegd en opgeschreven kan worden. Visie van Kolb over het leren in organisaties? 1.4.4 Geautomatiseerde organisatie ERP, bv. SAP Door deze automatisering verdwijnen tal van jobs in de organisatie; een beperkt aantal nieuwe jobs ontstaan. Deze automatisering heeft tot doel zoveel mogelijk processen uit te schakelen en de menselijke factor in de organisatie te beperken. Op weg naar een virtuele organisatie, waarbij een beperkt aantal medewerkers vanuit hun huisadres het werk doen. Gevolgen voor aansturing? Enterprise Resource Planning (ERP); Via outsourcing naar de virtuele onderneming? E-commerce in de B2B, bijna voor 100%, minder in de B2C (voor beperkt aantal producten/diensten, bv. vakanties); Bedrijf = netwerkorganisatie; Naast deze ‘harde’ automatisering implementeren grote organisaties enterprise resource planning (ERP) software waardoor alle bedrijfsprocessen geïntegreerd kunnen worden. Een ERP-pakket heeft tot doel een ondersteuning te bieden aan alle bedrijfsprocessen en de materiaal-, middelen- en geldstromen te beheersen. Het is dus een overkoepelend pakket waarin alle bedrijfsprocessen opgevolgd kunnen worden. 1.4.5 Klantgerichte organisatie Integrale kwaliteitszorg Grondlegger: E. Deming (1951) Plan do check act cirkel (wheel of quality) Borging van hetgeen bereikt werd 14 principes van management: http://www.lii.net/deming.html Sterke klantgerichtheid Interne en externe klanten Aandacht voor continue verbetering. Kaizen = stap voor stap verbeteren Verbetering van de kwaliteit van ALLES wat de onderneming doet Meten is weten Empowerment van medewerkers. Beperking van middenkader. Participatief leiderschap. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar de werkvloer. ‘Speelruimte’ voor de medewerkers. Integrale kwaliteitszorg betekent dat de wensen van klanten centraal komen te staan in de totale bedrijfsvoering. Just in tim (JIT) wil zeggen dat alle processen juist op tijd gedaan worden. De klant stelt de deadline voor de productie vast. Het JIT-principe wil eveneens zeggen dat er geen voorraden in de organisatie zijn, noch van afgewerkte producten, noch van hulpgoederen, onderdelen, enzovoort. 5 kernelementen: - Sterke klantgerichtheid zorgt ervoor dat alles vanuit het standpunt van de klanten bekeken zal worden. Het product zal zich doorheen de afdelingen 8 A&O - verplaatsen en in die zin is elke afdeling leverancier en klant van een andere afdeling. Continue verbetering: medewerkers blijven ernaar streven om de dienstverlening/het product blijvend te verbeteren. Dit continue verbeteren heeft ook betrekking op alle aspecten van de organisatie. Het productieproces dient geoptimaliseerd te worden. Meten is weten. Het kwaliteitsdenken wordt beheerst door zorgvuldige metingen; benchmarks: standaards die aangereikt worden door de sector. Kwaliteitszorg zal trachten alle medewerkers te betrekken bij dit verbeteringsproces. Empowerment wil zeggen dat macht gegeven wordt aan de werkvloer om problemen op te sporen en deze te verhelpen. 1.4.6 Globalisering Producten diensten gaan over de landsgrenzen heen, maar ok investeringen en zoeken van leveranciers. Buitenlandse opdrachten geven aanleiding tot contacten met mensen uit andere culturen. Omgaan met andere waarden/gebruiken. Verplaatsing van werk vaan de lagelonenlanden, niet alleen van routinematige werkzaamheden. Vooral arbeidsintensieve ondernemingen verplaatsen hun activiteiten. Integratie van kennis/vaardigheden/technologieën uit andere landen. Door al deze ontwikkelingen komen medewerkers steeds meer in contact met andere volkeren. Deze andere volkeren hebben vaak niet dezelfde waarden/opvattingen/gebruiken als wij. 1.4.7 Pluriform personeelsbestand Diversity management blijkt een belangrijke opgave te zijn voor de leidinggevenden. Het gaat om de verschillen tussen medewerkers van één onderneming. In eerste instantie beschouwen de verschillen in socioeconomische gegevens. Buelens et al. rapporten een metastudie waaruit bleek dat naarmate mensen ouder worden ze meer tevreden zijn over hun job, meer betrokken zijn bij hun werk en sterker gemotiveerd. Naarmate mensen ouder worden, zijn ze meer trouw aan de werkgever en zijn ze minder dagen afwezig ten gevolg van ziekte. Voor zover leden van etnische minderheden aan het werk zijn, vinden we ze terug in minder betaalde jobs. Bovendien rapporteren allochtone werknemers vaak discriminatie op de werkvloer. Glazen plafond vrouwen kunnen hogere functies enkel zien, maar hebben er geen toegang toe. Werkelijk plafond in het geval van allochtone, in niet te overwinnen barrière. De moeilijkheid voor het management bestaat erin om rekening te houden met deze diversiteit van medewerkers. Het management dient ervoor te zorgen dat alle leden van de organisatie zich optimaal kunnen inzetten en ontplooien in de organisatie. 1.4.8 Dalende loyaliteit van medewerkers Vanuit concurrentie overwegingen werden kosten verminderd, met als gevolg: afvloeiingen, reorganisaties, re-engineering, verplaatsing naar lagelonenlanden, downsizing, enz… LEAN production (=slank, mager) betekent dat de strijd tegen verspilling aangegaan wordt. Wat is MUDA? 9 A&O Deze activiteiten leiden tot het besef dat de werkgever niks om werknemers geeft, vandaar een geringere betrokkenheid. Hoe moeten we hier mee omgaan? Hoe kan de betrokkenheid verbeterd worden? Van jongere medewerkers is geweten dat ze veel belang hechten aan een goede worklife balance. Voor de mensen die snel veranderen van werkgever heeft men de term jobhopper gecreëerd. Een adequaat retentiebeleid zal hier het juiste antwoord moeten geven. 10 A&O Hoofdstuk 2: Perceptie, Attributie en besluitvorming Inleiding Percepties zijn belangrijk om gedrag in organisaties te begrijpen omdat deze aan de basis liggen van de oordeelsvorming. Doelstellingen Na de studie van dit hoofdstuk ben je in staat om: het onderscheid aan te geven tussen gewaarwording en perceptie; aan te geven hoe de perceptie afhankelijk is van externe prikkel, de context en de waarnemer; de attributietheorie van Kelly toe te lichten de attributietheorie van B. Weiner te bespreken; perceptuele vigilantie en -defensie te illustreren toelichting te geven bij de fundamentele attributiefout en de vertekening uit eigenbelang; aan te geven hoe een rationele besluitvorming zou moeten verlopen; de beperkingen van het menselijk brein aan te geven, volgens H. Simon; Enkele fouten in het besluitvormingsproces aan te duiden. 2.1 Gewaarwording en perceptie Gewaarwording Gewaarwording: prikkel wordt omgezet in neurale impuls. Onder gewaarwordning verstaan we de zintuigelijke prikkeling. De interpretatie van deze prikkeling noemen we de perceptie of waarneming. In die zin is gewaarwording een passief proces, terwijl de perceptie een persoonlijke construcite van de waarnemer is. Een gewaarwording overkomt je gewoon passief proces (terwijl proces: een proces waarbij aan binnenkomende patronen een betekenis wordt toegekend; binnenkomende informatie omvormen tot een zinvol geheel actief verwerkingsproces). Op het iveau van de waarneming spelen voorkennis en verstandelijke processen een belangrijke rol. De waarneming is een persoonlijke verwerking van de informatie. Waarnemen is ook een selectief proces veel van de informatie slaagt er niet in om tot het bewustzijn door te dringen (Craeynest et al.) Absolute waarnemingsdrempel: prikkel die in 50% van personen geen aanleiding geeft tot een gewaarwording (bv te zwak geluid) subliminale perceptie: indien een prikkel aangeboden wordt onder de absolute gewaarwordingsdrempel Relatieve waarnemingsdrempel Verschillen tussen stimuli kunnen te klein zijn om aanleidin te geven tot een nieuwe gewaarwording. In dat geval ligt het feitelijke verschil beneden het net 11 A&O waarneembare verschil. Een net waarneembaar verschil is een verschil in geluids- of lichtsterkte dat met 50% kan wordt waargenomen. Perceptie Perceptie: binnenkomende info wordt omgezet in betekenisvol geheel. actief verwerkingsproces waardoor een betekenis wordt toegekend aan de binnenkomende informatie en deze omgevormd wordt tot een zinvol geheel. Om waarneming te verklaring moeten we niet alleen aandacht schenken aan de stimulus en de stimuli op de achtergrond, maar ook aan de eigenschappen van de waarnemer. Elke waarneming is afhankelijke van de werkelijkheid die gepercipieerd wordt, de context en de waarnemer. afhankelijk van de werkelijkheid De gestaltpsychologie heeft aangetoond dat mensen afzonderlijke gewaarwordingen organiseren tot zinvolle structuren, zogenaamde ‘gestalten’. Eén van de belangrijkste gestaltwetten is deze van de figuur – achtergrond. We nemen steeds één figuur waar en al de overige elementen vormen de achtergrond. Veranderingen in de figuur worden snel ontdekt, deze in de achtergrond niet. organisatie van zinvolle gestalten; De gestaltpsychologen hebben een hele reeks wetmatigheden geformuleerd die aantonen dat de veelheid van gewaarwordingen aanleiding geeft tot de perceptie van zinvolle gehelen. Perceptie is afhankelijk van de context: Primacy effect: informaties die eerst verwerkt worden zullen latere indrukken kleuren. Asch meende dat de latere informaties geïnterpreteerd werden vanuit de eerdere informaties. Contrast effect: dit effect betekent dat ten gevolge van het verschil met de achtergrond bepaalde eigenschappen meer op de voorgrond treden. Onze reacties op mensen worden beïnvloed door andere mensen die we net ontmoet hebben. Halo effect: de observator gaat zich op basis van één enkel kenmerk een algemene indruk vormen over een persoon. We vormen een reeks van indrukken met betrekking tot intelligentie, werkhouding, enzovoort op basis van de waarneming van één aspect bij een persoon. Stereotypen: wanneer we individuen beoordelen op basis van de perceptie dat ze tot een bepaalde groep behoren. Deze individuen beschouwen de dus als een onderdeel dan deze bepaalde context. onze perceptie van een persoon is afhankelijk van de groep waarvan hij lid is. 12 A&O Perceptie is afhankelijk van de waarnemer De persoonlijkheid veldonafhankelijkheid: een persoon met een hoge score op deze trek zal bij de perceptie minder beïnvloed worden door de context dan mensen met een lage score op deze trek. Dat betekent dat mensen met een lage score op deze trek moeilijk de stimulus kunnen isoleren van zijn context. Buelens et al rapporteren eveneens een onderzoek waaruit blijkt dat wanneer een leidinggevende een medewerker dient te evalueren deze evaluatie gunstiger zal zijn in de mate dat de leidinggevende in een goede stemming is. Een positieve evaluatie van een medewerker komt in stand door de goede stemming van de leidinggevende. Selectieve perceptie (perceptie is afhankelijk van de eigenschappen van de persoon). Deze perceptie is niet willekeurig maar hierin spelen onze belangstelling, attitude, achtergrond, ervaring en persoonlijkheid een centrale rol. Deze selectieve perceptie kunnen we onder meer verklaren door 2 tegengestelde mechanismen: perceptuele vigilantie en defensie. perceptuele vigilantie: we zullen elementen die beantwoorden aan onze behoeften, opvattingen, wensen, verlangens, enzovoort vlugger waarnemen dan elementen die hier niet aan beantwoorden. perceptuele defensie: we zullen elementen die strijdig zijn met onze opvattingen, gedragingen, enzovoort minder vul waarnemen. Cognitieve dissonantie voelt niet prettig en door een proces van selectieve defensie beschermt de persoon zich als het ware tegen het ontstaan van deze dissonantie. Projectie: de persoon kan bepaalde impulsen niet toelaten tot zijn bewustzijn maar deze komen op een vervormde manier naar boven. emoties, herinneringen, motieven Een perceptie is een interpretatie van wat de zenuwbanen doorsturen. Deze interpretatie gebeurt op grond van vroegere herinneringen, emoties, motieven enzovoort. De bottom-upverwerking verwijst naar het feit dat de neurale boodschappen doorgestuurd worden naar de cortex en hier in verband gebracht worden met informatie uit het langetermijngeheugen. De top-downverwerking betekent dat de vroegere ervaringen, motivaties, emoties enzovoort van de waarnemer een rol spelen bij de interpretatie van hetgeen waargenomen wordt. Hoe komen we over? 13 A&O 2.2 Attributie theorie Interne versus externe attributie? Het waarom van het gedrag bij de persoon zoeken of in zijn omgeving. Wanneer interne of externe attributie? Het covariatie model van Kelly Dit model stelt dat we gedrag intern of extern attribueren in functie van wat er samen met het gedrag varieert. Volgens het attributiemodel zal gedrag toegeschreven worden aan interne dan wel externe factoren in functie van 3 elementen: de onderscheidenheid, de consensus, de consistentie. Onderscheidenheid: geeft aan of de persoon in andere situatie gelijkaardig gedrag vertoont of niet. Laag – intern; Hoog – extern Consensus: verwijst naar het feit of andere medewerkers gelijkaardig gedrag in dezelfde situatie vertoont. Laag - intern; Hoog – extern Consistentie: verwijst naar de mate waarin het betreffende gedrag in dezelfde situatie op andere tijdstippen ook voorkomt. Laag – extern; Hoog – intern Hoge onderscheidenheid + hoge consensus + lage consistentie = externe attributie Lage onderscheidenheid + lage consensus + hoge consistentie = interne attributie 14 A&O Het attributiemodel van Weiner Welke zijn de effecten op het zelfvertrouwen, motivatie, werkprestaties … van deze attributies? B. Weiner: 2 bijkomende dimensies naast intern/extern: interne versus externe attributie controleerbaarheid of niet stabiliteit of niet Attributie bij mislukking: interne of externe attributie? controleerbaar? (inzet of competenties?) stabiliteit? (emoties of competenties?) Veronderstel dat een mislukking van onszelf om de targets te behalen toeschrijven aan interne factoren. Dan bestaat de kans dat we deze interne toeschrijving doen aan elementen waar we al dan niet controle over hebben. Een toeschrijving in de richting van een gebrek aan capaciteiten is heel iets anders dan een gebrek aan inzet. Het verschil tussen beiden situeert zich in de controle door de betreffende persoon. Capaciteiten kunnen we niet veranderen, maar de inzet natuurlijk wel. We spreken in die zin over controleerbaarheid van de betreffende eigenschap. Indien we het falen toeschrijven aan de intellectuele mogelijkheden die te beperkt zijn kunnen we spreken over een blijvende attributie. Maar indien we het falen attribueren aan emotionele stemmingen is dat een toeschrijving die eerder tijdelijk van aard is. We verwachten in de toekomst verbetering of in elk geval een verandering van het gedrag. Toeschrijvingen van slagen of mislukken zijn stabiel indien deze verklaard worden in functie van capaciteiten en niet stabiel in functie van bijvoorbeeld geleverde inspanningen. De dimensie controleerbaarheid verwijst naar de mate waarin men denkt al dan niet controle te hebben over de gepercipieerde oorzaken. Inspanningen worden doorgaans beschouwd als controleerbaar, maar capaciteiten niet. Indien een persoon een succesvolle taak toeschrijft aan interne factoren zal die aanleiding geven tot een versteviging van het zelfvertrouwen en de motivatie. Indien dezelfde prestatie toegeschreven wordt aan externe omstandigheden zal die geen effect hebben op het zelfvertrouwen en toekomstige werkprestaties. In geval van een mislukte taak zal een interne attributie het zelfvertrouwen van de persoon ondermijnen en eerder negatieve stemmingen veroorzaken. Indien de mislukte taak toegeschreven wordt aan externe omstandigheden zal het zelfvertrouwen hierdoor niet aangetast worden. Medewerkers die hun goede prestaties toeschrijven aan stabiele eigenschappen zullen in de toekomst betere prestaties verwachten. Attributies van mislukkingen aan controleerbare oorzaken leiden tot minder negatieve toekomstverwachtingen. Interne attributies hebben impact op zelfvertrouwen, motivatie, prestaties, … Controleerbaarheid en stabiliteit spelen eveneens een rol bij interne attributie. 15 A&O Passende attributies? Fundamentele attributiefout Dit betekent dat we bij de beoordeling van anderen de externe omstadingheden vaak onderschatten en (te) veel belang hechten aan interne factoren - bij de waarneming van anderen bv. experiment van quizmaster - bij de waarneming van zichzelf Bij de waarneming van ons persoonlijk gedrag zullen we interne factoren minimaliseren en eerder de klemtoon leggen op de situationele omstandigheden. Vertekening uit eigenbelang Dit betekent dat de persoon bij een succesvolle taak dit resultaat bij voorkeur zal toeschrijven aan interne factoren, terwijl bij een mislukte taak de oorzaken extern gezocht worden. Op deze wijze tracht de persoon zijn ‘selfesteem’ te beschermen. attributie is verschillend bij slagen en mislukken De vertekening uit eigen belang De praktische toepassing Leidinggevenden observeren het gedrag van medewerkers en bij de evaluatie van het werk van medewerkers zullen attributieprocessen een belangrijke rol spelen. Verschillende standpunten levert diversiteit van attributies op. Conflicten? In het verlengde: self-fulfilling prophecy. Eenmaal een ‘diagnose’ gesteld is door de leidinggevende zal de medewerker dit beeld bevestigen door een proces van zichzelf vervullende voorspelling. Fenomeen niet in elke cultuur even sterk aanwezig. 2.3 Het besluitvormingsproces Een rationeel besluitvormingsproces? Een optimaal besluitvormingsproces verloopt volledig rationeel. In eerste instantie wordt een probleem gedefinieerd. De wijze waarop dit probleem 16 A&O omschreven wordt geeft vaak al de richting aan waarin gezocht dient te worden naar een oplossing. Een optimale probleemstelling dient ervoor te zorgen dat alle opties nog open staan. Vervolgens dient aangeduid te worden welke criteria van belang zijn om de voorgestelde oplossingen te evalueren. Eenmaal dit bereikt is, kunnen alternatieven verzameld worden. Optimale besluitvorming is volkomen rationeel probleemomschrijving? welke zijn de criteria? welk zijn de alternatieven? toetsen van de alternatieven? kiezen van een oplossing/implementatie Is dergelijke optimale besluitvorming mogelijk? Mensen streven rationaliteit na, maar kiezen vaak een oplossing die ‘bevredigend’ is. H. Simon: menselijk brein is beperkt. … zgn. bevredigende oplossing. Simon stelt dat het aantal alternatieven vaak zo omvangrijk is dat het niet doenbaar is ze allemaal te kennen, laat staan te evalueren. Enkele veelvoorkomende fouten: - zelfoverschatting: de beslisser overschat de mogelijkheden van zichzelf en de organisatie. Robbins en Judge geven aan dat dergelijke zelfoverschatting vooral naar voren komt wanneer beslissingen genomen worden waarover men onvoldoende geïnformeerd is. Dus het juiste antwoord op de valkuil van zelfoverschatting bestaat erin om zich voldoende deskundigheid te verwerven voordat beslissingen genomen worden. - fixatie op eerste indrukken; Dit is een mechanismen waardoor de eerst verkregen informatie als uitgangspunt genomen wordt en vervolgend nieuw informatie niet opgenomen wordt ofwel geïnterpreteerd wordt vanuit de eerste informatie. - bevestiging achteraf; Deze vertekening kan beschouwd worden als een specifiek geval van het selectief opnemen van informatie. We zoeken steeds naar een bevestiging van hetgeen we reeds weten (eerste informatie) en negeren informatie die strijdig is met onze opvattingen. 17 A&O - escalerende inzet; De bevestiging achteraf kan zich ontwikkelen tot een mechanismen van escalerende inzet. Het probleem met deze escalerende inzet situeert zich hierin dat als er grote uitgaven gebeurd zijn voor een bepaald project en alle binnenkomende informatie aangeeft dat het project niet rendabel is, worden er meer uitgaven gedaan om het project alsnog te ondersteunen. Het wordt een vicieuze cirkel waarbij er steeds grotere bedragen geïnvesteerd worden in … en product dat de consumenten niet willen. Managers kunnen moeilijk een fout toegeven en dat geeft aanleiding tot de escalerende inzet. - sunk cost Dit probleem bestaat erin dat uitgaven die in het verleden gedaan zijn, nog steeds een rol spelen in beslissingen van het nu-moment. De beslissers kunnen moeilijk afstand doen van aankopen uit het verleden, ook al blijkt dat de binnenkomende informatie van dien aard is dat het aangekochte materiaal verouderd is en dat er veel betere apparatuur op de markt is. -…. Een vuilnisvat (Cohen et al., 1972)? Volgens deze auteurs doen veel organisaties zich voor als ‘georganiseerde anarchie’. Ze formuleren het vuilnisvatmodel van besluitvorming in organisaties. Volgens het rationele model zou er eerst een probleem geformuleerd worden, om tot slot een keuze te maken. Deze auteurs stellen ast dat het vaak gebeurt dat er eerst een oplossing gevonden wordt en nadien een vraagstelling wordt geformuleerd. 18 A&O Hoofdstuk III: Motivatie 3.1 wat is motivatie? 2 andere belangrijke determinanten: de capaciteiten en de gelegenheid Capaciteiten de intellectuele, technische, … competenties van de medewerker. Gelegenheid veelerlei betekenissen, gaande van voldoende beschikbare tijd, over het benodigde gereedschap, tot de goede werkcondities. Motivatie: een proces waardoor de intensiteit, de richting en de volharding bepaald worden om een bepaald doel te bereiken. Het is een interveniërende variabele waardoor we de richting van het gedrag en de intensiteit ervan kunnen begrijpen. Indien één van deze drie determinanten niet vervuld is, zal de werkprestatie beneden het optimale niveau blijven. Het is een proces in de persoon dat de intensiteit, de richting en de volharding bepaalt van zijn pogingen om een bepaald doel te bereiken. Niet zichtbaar, wel de gevolgen hiervan bv. druk op de ketting bij een hond met diverse niveaus van voedseldeprivatie Het is de bereidheid om iets te doen; geeft richting en energie aan gedrag. 19 A&O In deze figuur beïnvloeden deze drie determinantie elkaar ook wederzijds. 3.2 Bekrachtingstheorie versus zelfdeterminatietheorie Inhoudelijke theorieën Maslow hiërarchisch model Mc Clelland’s motivatie theorie Herzberg’ twee factoren McGregor X en Y theorie Proces theorieën Verwachtingstheorie Rechtvaardigheidstheorie Doelstellingstheorie Thorndike formuleerde de wet van het effect die stelt dat het gedrag dat gevolgd wordt door een plezierige ervaring de tendens zal vertonen zich te herhalen, terwijl gedrag dat niet gevolgd wordt door een prettige revaring deze tendens niet zal vertonen. Het zijn dus de consequenties van het gedrag die bepalend zijn 20 A&O of een gedrag al dan niet herhaald zal worden. Skinner herformuleerde deze wet van het effect in termen van de wet van reinforcement. Reinforcement is gebaseerd op het behaviorisme en gaat enkel over eenvoudige gedragingen. En voor complexe gedragingen? Als het over routinematige werkzaamheden gaat kunnen extra beloningen aanleiding geven tot een hogere motivatie en bijbehorende prestaties. Maar in hedendaagse organisaties worden er veel meer intellectuele prestaties gevraagd van de medewerkers. D. Pink (2010): bijkomende beloningen hebben negatieve impact op motivatie. Lepper and Greene: the hidden costs of reward. Door het feit dat ‘als … dan-beloningen’ in het vooruitzicht gesteld worden, wordt het spel een vorm van werk: de intrinsieke motivatie wordt aangetast. En wanneer deze ‘als … dan-beloningen’ niet meer ter beschikking zijn verdwijnt de motivatie om te tekenen (voorbeeld uit boek p.74) Deci: puzzel experiment. (zie boek p.74-75) een toename van extrinsieke motivatie voor taken die intrinsiek motiverend zijn, zal leiden tot een afname van de intrinsieke motivatie. (jonge topsporters krijgen plots geld voor wat ze doen, passie neemt af) Pink (2010): motivatie 1.0: meest primitieve motivaties; motivatie 2.0: gaat over wortel en stok principe; werkt soms wel, soms niet; ‘als … dan-beloningen’, deze stelt beloningen in het vooruitzicht bij gewenste prestaties en straffen in andere situaties. motivatie 3.0: gaat over een upgrade van motivatie besturingssysteem. zelfdeterminatietheorie: 3 grondbehoeften van medewerkers: Autonomie: belangrijkste mensen maken zelf graag keuzes Streven naar meesterschap zingeving Welke zijn de risico’s van de wortel en stok principe? - ze kunnen intrinsieke motivatie vernietigen; - ze kunnen prestaties verminderen; - ze kunnen creativiteit vernietigen; - ze kunnen goed gedrag verdringen; - ze kunnen bedrog, laksheid, onethisch gedrag veroorzaken; - ze kunnen korte termijn denken in de hand werken. 21 A&O Motivatie 3.0: zelfdeterminatietheorie. - geef mensen autonomie/speelruimte: zelf kiezen van taak, team, tijd, techniek… belangrijk voor intrinsieke motivatie; - streven naar meesterschap; - zingeving. zelfdeterminatie theorie of: zelfdeterminatie theorie II 3.3 Inhoudelijke theorieën 3.3.1 Het hiërarchisch model A. Maslow Maslow stelt dat iedereen een hiërarchisch systeem van behoeften heeft. Hiërarchisch in deze zin dat de meest elementaire behoeften eerst dienen bevredigd te worden, vooraleer een hogere behoefte geactiveerd kan worden. Maslow: elke persoon kent een hiërarchie van behoeften: fysiologische behoeften meest primaire behoeften van de mens. Medewerkers behoefte aan een voldoende salaris behoefte aan veiligheid zich veilig voelen, fysiek én emotioneel jobzekerheid sociale behoeften genegenheid, acceptatie, vriendschap belangstelling medewerkers om in team te werken behoefte aan respect behoefte aan status iemand te zijn tussen andere medewerkers behoefte aan zelfverwerkelijking zijn eigen mogelijkheden willen uitbouwen en realiseren behoefte aan scholing, … De behoeften aan zelfvervulling kan maar geactualiseerd worden indien de behoefte aan erkenning voldaan is. Voor Maslow is het duidelijk niet iedereen dit hoogste niveau kan bereiken. Maar eenmaal een persoon het hoogste niveau bereikt heeft, kan h ij onbeperkt blijven doorgroeien. Bovendien is een terugval in het behoefteniveau niet mogelijk. Indien een bepaald niveau bereikt wordt, is er geen weg meer terug. 22 A&O Hiërarchisch systeem van behoeften Maar helaas… Theorie van Maslow Oorsprong van de theorie? Geen empirische onderbouwing; Geen uitleg over verschillen tussen mensen; Identieke beloningen spreken diverse niveaus van behoeften aan, bv. financiële beloningen Maar zeer veel gebruikt in trainingen, … Maslow kan niet uitleggen waarom mensen verschillende zijn in hun motivaties. (een hoog salaris kan de behoefte aan veiligheid vervullen, maar ook de behoefte aan erkenning, voor zover dergelijk salaris verwijst naar het belang van de functie voor de organisatie) Alderfer: drie hiërarchische niveaus: ERG model: existentie, relaties, en groei. De twee eerste niveaus van Maslow worden hier samengevoegd tot de existentiële behoeften. De sociale behoeften vormt het tweede niveau. Het derde niveau verwijst naar het vierde en vijfde behoefteniveau van Maslow. Voor Alderfer vormen deze drie motivaties eerder een continuüm. Verschillen: behoeften kunnen simultaan actief zijn; frustratie-regressie hypothese; Voor Alderfer zal een gefrustreerde behoefte van een hoger niveau de actualisering van een lager niveau met zich meebrengen. Voor Alderfer kunnen individuen zich dus in de hiërarchie ook naar beneden bewegen. er zijn verschillen tussen mensen. Alderfer heeft minder moeilijkheden met de verklaring van individuele verschillen, omdat hij stelt dat opvoeding en culturele achtergrond ervoor kunnen zorgen dat bepaalde niveaus meer of minder op de voorgrond staan. Eenvoudiger van aard, maar minder bekend. 3.3.2 De X en Y theorie Mc Gregor, D. (1960). The human side of the enterprise Theorie X en Y vormen twee opvattingen over omgang met medewerkers De X theorie (autoritair leiderschap): mensen houden niet van werken; mensen van nature lui medewerkers moeten gecontroleerd worden door het management; mensen houden niet van verantwoordelijkheid nemen, ze laten zich liever leiden; werknemers hechten veel belang aan zekerheid en hebben weinig ambitie. negatieve visie op de medewerkers en past perfect in het scientific management. prikklok, bewakingscamera’s 23 A&O self-fulfilling prophecy: de werknemer die zich op deze manier gecontroleerd weet, zal immers alles laten vallen en geen minuut langer werken dan de prikklok vereist, wat de werkgever alleen maar versterkt in zijn oordeel. De Y theorie (participatief leiderschap): medewerkers vinden werken leuk; als mensen gemotiveerd zijn, zullen ze zichzelf laten leiden door de organisatiedoelstellingen; geen controle nodig medewerkers accepteren verantwoordelijkheid en streven dit na; mensen zijn fantasierijk en creatief; dit kan op het werk gebruikt worden. toepassing X: voor productmedewerkers toepassing Y: voor kenniswerkers. McGregor ging ervan uit dat volgens de X-theorie vooral de lagere behoeften uit het systeem van Maslow de medewerkers domineren, terwijl de Y-theorie meer belang hecht aan de zogenaamde hogere behoeften uit het systeem van Maslow. self-fulfilling prophecy: geef mensen scherpe doelen en biedt ze vertrouwen en ondersteuning en ze zullen zich snel verantwoordelijk gaan gedragen. Toepassing X: autoritair leiderschap Toepassing Y: participatief leiderschap Advies: theorie Y als prefereerbaar model, maar moeilijk te gebruiken bij productie op grote schaal De empirische onderbouwing van het geheel ontbreekt tot op dit moment. 3.3.3 De twee factoren theorie van Herzberg =motivatie-hygiënetheorie Motivators: intrinsieke factoren, waardoor het werk op zich motiverend werkt. (verantwoordelijkheid krijgen, prestaties kunnen leveren, kansen krijgen om te leren, … ) Hygiëne-factoren: extrinsieke factoren: geen aanleiding tot tevredenheid maar, alleen een gevoel van ontevredenheid of een afwezigheid van ontevredenheid. (gebrekkig bedrijfsbeleid, moeilijke relatie met leidinggevende, werkomstandigheden, …) Vandaar de stelling dat ontevredenheid en tevredenheid geen continuüm vormen, maar dat er twee aparte dimensies zijn. Tevredenheid en ontevredenheid als twee aparte begrippen! Wat zoeken de mensen in hun werk? Wanneer voelen mensen zich goed in hun vel? Onderzoek: verzoek neer te schrijven de situaties waar medewerkers een goed/slecht gevoel over hadden. Hun reacties werden in categorieën ingedeeld. Verschillende deelaspecten van het werk werden in goed/slecht gevoel geplaatst. 24 A&O Factoren die tevredenheid bevorderen zijn niet dezelfde als die ontevredenheid bevorderen Hygiëne factoren beïnvloeden ontevredenheid - mate van toezicht - beloning - bedrijfsbeleid - fysieke omstandigheden - relaties met anderen Motivatiefactoren beïnvloeden de tevredenheid: - kans op promotie - mogelijkheden voor persoonlijke groei - erkenning - verantwoordelijkheid - succes ‘If you want people to do a good job, give them a good job’ Herzberg. medewerkers in optimale werkcondities zullen niet ontevreden zijn, maar om medewerkers tevreden te maken moet er iets anders gebeuren. Medewerkers zijn enkel tevreden indien de intrinsieke factoren vervuld zijn. Dus factoren die tevredenheid bevorderen zouden niet dezelfde zijn als deze die ontevredenheid in de hand werken. Vandaar eerste groep - hygiëne factoren - en de tweede groep intrinsiek lonend, of echt motiverend. 25 A&O Herzberg krijgt heel wat kritiek uit wetenschappelijke hoek, maar anderzijds is deze theorie ruim verspreid in managementkringen en ligt aan de basis van heel wat programma’s van taakverrijking. Herzberg stelde een aantal principes voor taakverrijking voor: - beperk de controles over het werk van de mensen; - geef mensen meer verantwoordelijkheden; - geef mensen geen deeltaken, maar complete taken; - geef mensen directe feedback over het werk en niet via de leidinggevenden; - geef mensen nieuwe en moeilijker taken; - geef mensen de kans om expert te worden in hun domein. Hij was de eerste auteur die het onderscheid maakte tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. 3.3.4 Visie van Mc Clelland Trachtte te achterhalen welke de basisdimensies zijn van menselijke motivatie. Drie belangrijke motieven op het werk: - behoefte aan prestaties drang om uit te blinken Need for achievement: motivatie om iets te presteren. De mate van prestatiebehoeften zou samenhangen met prestaties op de werkvloer. Mensen met een hoge prestatiemotivatie voelen zich het meest in hun sas bij taken waarbij de slaagkans fiftyfifty bedraagt. Bovendien gaven ze een voorkeur aan taken waarbij succes te wijten was aan zichzelf en niet aan de omstandigheden. - behoefte aan macht om gedrag van anderen te sturen Need for power: motivatie om richting te geven aan het gedrag van anderen., verlangen naar macht - behoefte aan affiliatie verlangen naar goede en nauwe relaties met anderen Need for affilation: de behoefte om erbij te horen, om goede sociale relaties te onderhouden met anderen. Hoe kunnen deze behoeften gemeten? - TAT - Prestatie Motivatie Test (prof. Hermans) Onderzoeksbevindingen: mensen met sterke prestatiemotivatie geven voorkeur aan situaties met verantwoordelijkheid, feedback en middelmatig hoog risico. 26 A&O zijn niet noodzakelijk goede managers behoefte aan macht en geringe behoefte aan affiliatie vormen de beste managers. prestatiemotivatie blijkt getraind te kunnen worden 3.4 Proces theorieën Doelstellingen theorie (E. Locke):` Medewerkers die een duidelijk doel voor ogen hebben leveren beter werk af, dan medewerkers die geen doel voor ogen hebben. Intenties kunnen een belangrijke bron van motivatie zijn Concrete en moeilijke doelen leveren betere prestaties dan gemakkelijke doelen; feedback leidt tot betere prestaties Middels empirisch onderzoek ondersteund. Concrete doelen versus ‘beter je best doen’ Enkel indien de concrete doelstelling een uitdaging is voor de medewerker zal deze doelstelling motiverend werken Moeilijke doelen blijken effectiever Feedback blijkt een krachtige motiverende factor (vooral interne) Het is onduidelijk of participatie van medewerker in het formuleren van doelstellingen nodig is. Nadere concretisering in MBO. Doelstellingen richten onze aandacht, waardoor we meer selectief aandacht schenken aan wat van belang is in het kader van onze doelstellingen. Deze doelstellingen richten onze inspanningen, doelstelling sturen ons gedrag, doelstellingen zullen ons aanzetten om een juiste strategie te kiezen Rechtvaardigheid theorie (Adams) Medewerkers vergelijken zich vaak met anderen in de organisatie en het ervaren van een onrechtvaardigheid kan de betreffende medewerker motiveren om deze onrechtvaardigheid op de heffen. inspiratie bij L. Festinger: theorie van cognitieve dissonantie. Adams stelt dat werknemers hun input in een werksituatie afwegen t.o.v. hetgeen ze eruit halen en deze verhouding afwegen in vergelijking met anderen. - rechtvaardig 27 A&O - input te hoog/te laag…dissonantie - output te hoog/te laag…dissonantie Een negatieve onrechtvaardigheid wil zeggen de medewerkers het idee heeft dat hij relatief gezien minder krijgt dan anderen, terwijl een positieve onrechtvaardigheid overeenkomt met de perceptie dat de medewerker meer krijgt dan anderen. Algemeen: medewerkers zullen hun relatieve bijdrage in overeenstemming brengen met hun relatieve opbrengsten Als mensen zich teveel betaald voelen, zullen ze gaan overpresteren Als mensen zich onderbetaald voelen, zullen ze gaan onderpresteren Maar niet helemaal symmetrisch. Mensen hebben meer moeite met een negatieve ongelijkheid, dan een positieve ongelijkheid. Wat in het geval van dissonantie? - veranderen hun inspanning - veranderen de resultaten - vervormen de perceptie van zichzelf - vervormen de perceptie van anderen - ander vergelijkingspunt zoeken - een andere job nemen Theorie getoetst bij stukloon en uurloon V. Vroom beschreef in ‘Work and motivation’ (1964) een mathematisch model voor motivatie. Hoe intensief zal ik mij inzetten? Welk gedrag zal ik kiezen? Drie variabelen: Verband tussen inspanning en prestatie Verband tussen prestatie en beloning Aantrekkelijkheid van de beloning Verwachtingstheorie De motivatie van medewerkers is afhankelijk van drie rationele afwegingen. 28 A&O Verwachtingtheorie van Vroom Welk is de kans dat ik dat ik een goed essay kan schrijven? Hoe waarschijnlijk is de kans dat ik een beloning ontvang voor een goed essay te schrijven? Hoe sterk waardeer ik deze beloning? Stelling van Vroom: Totale motivatie is gelijk aan het product van deze drie componenten. M=V*I*W M: niveau van motivatie van de medewerker V: verwachting dat de geleverde inspanning zal leiden tot resultaten I: instrumentaliteit W: waardering van de beloning door de persoon Het is duidelijk dat waneer één van deze drie factoren nul wordt, de motivatie eveneens nul wordt. Om het zicht op instrumentaliteit te verbeteren zal duidelijk aangegeven moeten worden wat het verband is tussen prestaties en beloning van prestaties. Jan is verliefd op Lies. Hij wil graag een afspraak met haar maken om met haar uit te gaan. Om haar daartoe te verleiden bedenkt hij twee mogelijke opties: - zingen onder haar raam - bloemen afgeven Hij kan een ballade onder haar balkon zingen. Vandaag is het volle maan. Hij weet dat Lies heel romantisch is. Bovendien kan hij prachtig zingen en gitaar spelen. Hij vermoedt dat ze zal smelten voor zo’n actie. Hij kan haar een bos bloemen sturen met een persoonlijke uitnodiging. Zijn handschrift is nogal slecht leesbaar en hij weet ook niet goed welke kleur van bloemen te kiezen. Maar hij hoorde zeggen van een vriend dat bloemen meer zeggen dan woorden…. Toepassingen verwachtingstheorie: Welk belang hecht het individu aan de ‘beloningen’ van de organisatie? Weet de individuele medewerker wat verwacht wordt? Wat is de verwachting van de medewerker t.o.v. het realiseren van de doelstelling? Besluit Motivatie geeft richting en energie aan ons gedrag; Er is geen consensus over de wijze waarop deze motivatie onstaat. Bekrachtigingstheorie versus zelfdeterminatietheorie; 29 A&O Tal van theorieën hebben weinig of geen empirische basis, maar zijn wijd verspreid; Doelstellingentheorie en rechtvaardigheidtheorie hebben duidelijk een empirische basis. 30 A&O 4. Motivatie van theorie naar praktijk Management by objectives toont aan dat cognitieve elementen een rol spelen in de motivatie van medewerkers. 4.1 Management by objectives P. Drucker: ‘management by objectives’ in het verlengde van doelstellingen theorie, worden objectieven – in overleg – vastgesteld. Het MBO zal de nadruk leggen op het vaststellen van de doelstellingen in overleg met de medewerker. In die zin kan dit MBO gezien worden als een ‘top-down’ en ‘bottom-up’. Een top-downbenadering wil zeggen dat de doelstellingen op organisatieniveau vertaald worden naar concrete doelstellingen van medewerkers. Een bottom-upbenadering wil zeggen dat de percepties van de medewerkers een rol spelen in het vaststellen van de geformuleerde doelstellingen. Deze doelstellingen zijn SMART geformuleerd: specifieke/concrete doelstellingen (S) meetbare doelstellingen (M) concretisering van het eerste aspect acceptabel (A) aanvaarding van de doelstellingen door de medewerker realistische doelen (R) moet haalbaar zijn voor de medewerker, moet uitdaging inhouden maar tegelijkertijd mogen ze niet onrealistisch zijn. binnen bepaalde tijdsperiode (T) (deadline hangt af van de cultuur) in westerse landen ligt de klemtoon vooral op het kortetermijndenken, terwijl in andere culturen meer de klemtoon logt op het langetermijndenken. continue feedback 31 A&O een cruciaal punt voor het MBO is dat de medewerker op geregelde tijdstippen feedback krijgt over de realisatie van de doelen. Doelstellingstheorie zegt dat doelen een uitdaging dienen in te houden, concreet van aard dienen te zijn en dat feedback leidt tot betere prestaties. MBO bepleit concrete doelen en feedback extra bij MBO: participatief karakter bij het vaststellen van de doelen de MBO-theorie legt de klemtoon op het participatieve karakter van leiderschap: in een tweerichtingsgesprek operationaliseert de ondernemingsdoelen naar concrete doelstellingen per afdeling, per individu. Werkt dus top down en bottom up: vanaf de basis naar de top. De medewerker heeft ook een bijdrage bij de vaststelling van de doelen. Indien via dit MBO extrinsieke beloningen gekoppeld worden aan het behalen van de doelstellinge kan mogelijk de intrinsieke motivatie van de medewerker aangetast worden. We moeten erkennen dat het MBO enkel gericht moet zijn op het formuleren van doelstellingen, ZONDER een verwijzing naar expliciete beloningen voor het behalen van deze doelstellingen. De motivatie moet niet in de persoon van de medewerker gesitueerd worden, maar als resultaat van een interactie tussen de persoon en zijn werkomgeving. Veel praktijk studies; weinig theorievorming. Moeilijkheidsgraad van de doelstelling? Vooral in het kader van coaching van medewerkers populaire techniek In alle culturen van toepassing? D. Pink formuleert risico’s. 4.2 Herontwerp van taken 4.2.1 Vereenvoudiging van taken had tal van voordelen. Medewerkers als homo economicus: ze werkten enkel indien er wat te verdienen wiel. Er werd voor hem gedacht, de werkman krijg geen enkele speelruimte. In dergelijke situatie voelde de medewerkers zich op de werkplek verfvreemd van zichzelf. Langzaamaan drong het inzicht door dat de beperkte werkinhoud en de vele controlemechanismen aanleiding gaven tot een geringe arbeidstevredenheid, minder inzet, meer verzuim en bijgevolg minder productie. Gevolgen voor de medewerkers: vervreemding mens als machine Taakroulatie d.i. periodiek wisselen van taak, bv. elke halve dag een andere taak medewerkers wisselen periodiek van taken en kunnen op die manier flexibeler ingezet worden. verveling daalt, motivatie stijgt Taakverbreding d.i. het samenvoegen van deeltaken tot een breder geheel 32 A&O Taken van eenzelfde niveau worden samengebracht, de diversiteit van taken neemt over. horizontale taakexpansie. Men gaat taken uitvoeren die zich op hetzelfde hiërarchisch niveau bevinden Taakverrijking Is een vorm van verticale taakexpansie: medewerkers krijgen verantwoordelijkheden die traditioneel voor een hoger hiërarchisch niveau zijn gereserveerd. meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de werkvloer: meer speelruimte om zelf te beslissen. combineren van deeltaken; opbouwen van klantenrelaties; verlenen van feedback aan de medewerkers; toekennen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan de werkvloer; beperking van controle door management. Resultaten: minder arbeidsverloop verbetering van kwaliteit van producten en klantentevredenheid. Een uitgebreide taak met ruime verantwoordelijkheid en bevoegdheid kan ervoor zorgen dat mensen gemotiveerd worden en blijven. . Kuipers et al. stellen evenwel dat taakverrijking in grote mate met de beslissingsstructuur ongewijzigd laat. In die zin blijft de structuur van de organisatie onaangetast. Het taakkenmerken model Hackman en Oldham ontwikkelden het JCM (Job Charasteristics Model). Elke job kan beschreven worden op basis van vijf dimensies: Variatie in vaardigheden De veelheid van activiteiten die aan bod komen in het werk van de medewerker. Een diversiteit van taken leidt ertoe dat uiteenlopende competenties van de medewerker aangesproken worden. Taakidentiteit De mate waarin de werknemer het gevoel heeft dat hij een volledig, duidelijk te identificeren werkstuk aflevert. Taakbelang Het belang dat de organisatie en de samenleving hechten aan het werk van de werknemer Autonomie De mate waarin de medewerker de speelruimte heeft om zelf beslissingen te nemen met betrekking tot het werk. Feedback De mate waarin de medewerker informatie krijgt over zijn werk. Feedback zorgt ervoor dat de medewerker zijn persoonlijk werk kan evalueren. 33 A&O Kenmerken van de taak hebben impact op psychologische perceptie van het werk. zinvolheid verantwoordelijkheid kennis van de resultaten Deze kritische psychologische condities hebben impact op persoonlijk resultaat: Intrinsieke motivatie De mate waarin de medewerker gemotiveerd is om zijn werk zo goed mogelijk te doen. prestaties; tevredenheid geringer verloop en verzuim. Modererende factoren (behoefte aan groei…) hebben een impact op het verband tussen taakkenmerken en afhankelijke variabelen. Of mooier gezegd: De samenhang tussen de taakdimensies en de afhankelijke variabelen wordt beïnvloed door de mate waarin de behoefte aan groei aanwezig is bij de medewerker. Diagnostiek via Job Diagnostic Survey (JDS) Motiverende potentieel score: Welk is de motiverende potentie van een job? 34 A&O Vereenvoudigd model door Boonzaier Vijf kenmerken van taken hebben impact op intrinsieke motivatie, arbeidstevredenheid en tevredenheid over groeikansen: geen psychologische tussenliggende variabelen; geen modererende variabelen; beperking van de afhankelijke variabelen; diagnostiek via de R-JDS. additieve methode voor de motiverende score te berekenen. Boonzaier et al. stellen een duidelijk verband vast tussen de taakkenmerken van de job en de afhankelijke variabalen, als intrinsieke motivatie en jobsatisfactie. Toets van het model via regressieanalyse. Dit model gaf aanleiding tot talrijke projecten van taakverbreding/taakverrijking. 35 A&O Evaluatie van het model: taakverrijking levert een verbetering van de kwaliteit van de arbeid op; door de taakverruiming verwerft de medewerker meer zeggenschap over zijn werk medewerkers blijken meer tevreden te zijn; verbetering van productiviteit: soms; enkel oog voor de individuele activiteiten. De sociotechniek: mens is geen verlengstuk van de machine. Relatie tussen sociaal en technische systeem is van belang. Kennelijk waren de mechanische manier van kolenwinning en de hierbij horende taakverdeling niet aangepast aan het soort omgeving waarin gewerkt werd. Het werd duidelijk dat mensen niet konden beschouwd worden als een verlengstuk van de technologie. De Durham case: oorspronkelijke kolenwinning: op ambachtelijke wijze (groepswerk) invoering van Longwall techniek (verbeterde technologie – taakverdeling) deze invoering leidde tot een beperking van de speelruimte van de mijnwerkers; Composite Longwall techniek gebruik makend van de technologie maar met gebruik van teams. Optimalisering van organisatie door interactie te bekijken tussen technologisch en sociaal systeem. Organisatie is een open systeem in nauwe interactie met de omgeving. Inzichten overgebracht naar de andere mijnen. KWALITEIT VAN DE ARBEID Kwaliteit van de arbeid: De sociotechniek formuleert een duidelijke kritiek op de organisatiemethoden van het scientific management. De sociotechniek stelt dat medewerkers intrinsiek gemotiveerd kunnen worden door de kwaliteit van de arbeid en positioneerde zich hiermee diametraal tegenover het scientific management waar een begrip als intrinsieke motivatie ondenkbaar was. regelmogelijkheden van de medewerkers bevordert de intrinsieke motivatie. Autonome werkgroepen: de groep kan zelf het werk verdelen en Toepassing in de hedendaagse autoassemblage, bv. Ford Genk. 36 A&O 4.3 Flexibele werkregelingen Duobanen wanneer één fulltimebaan wordt uitgevoerd door 2 medewerkers, die elk voor een gedeelte de job invullen. Dit soort banen zorgt voor een optimale worklife balance voor de betreffende medewerkers. Voor medewerkers die enkel parttime wensen te werken kan dit uitzicht geven op een volwaardige job. =speciale vorm van deeltijds werken Deeltijds werken medewerkers die veel belang hechten aan de work-life balance. De mogelijkheid bestaat dat een persoon een deeltijdse functie vervult in 2 of meer organisaties. Bovendien hebben parttime medewerkers vaak minder voordelen dat de fulltime werkers. Flexibele werktijden wanneer de medewerker tot op zekere hoogte de begin- en eindtijd van het werk kan bepalen en dit onder constant houden van het totaal aantal gewerkte uren per week/dag. Thuiswerken indien een medewerker één of enkele dagen per week zijn werk doet vanuit zijn thuisadres. Thuiswerken biedt tal van voordelen voor werknemer en voor werkgever Zijn er ook nadelen? Thuiswerkers hebben weinig contact met de overige medewerkers en de leidinggevenden. Omwille van dit beperkte contact zal de leidinggevende mogelijk onvoldoende zicht hebben op wat de thuiswerkers presteren. Is dat voor alle functies mogelijk? 4.4 Bevorderen van betrokkenheid Betrokkenheid = psychologische identificatie met het werk en succes/mislukking in het werk heeft een impact op eigenwaarde. participatief leiderschap; medewerkers hebben een invloed op de besluitvorming van hun directe leidinggevende en gaan zich hierdoor meer identificeren met de organisatie/werkgroep. Het is gericht op het raadplegen van ondergeschikten om hun advies in te winnen en in overweging te nemen voordat er een besluit genomen wordt. Leidinggevende moet openstaan voor inzichten van de medewerkers. Empowerment Vertrekt van de intrinsieke motivatie van medewerkers en geeft verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan de werkvloer, wat een positieve invloed heeft op de betrokkenheid van medewerkers. autonome werkgroepen bestaat uit een groep medewerkers die over de volledige verantwoordelijkheid en bevoegdheid beschikt om hun werk te plannen en uit te voeren, en kwaliteitscontrole uit te voeren. 37 A&O Medezeggenschap Wanneer een organisatie een bepaalde omvang bereikt een ondernemingsraad opgericht dient te worden en in functie van de grootte van de onderneming zal de ondernemingsraad meer leden tellen. Is wettelijk geregeld via ondernemingsraad (OR): Informatierecht; alle informatie die de OR nodig acht dient door de directie ter beschikking gesteld te worden Adviesrecht; advies recht over belangrijke wijzigingen in de organisatie die een impact hebben op de medewerkers. De directie kan enkel een voorgenomen besluit nemen en dient vervolgens dit besluit voor te leggen aan de OR. De OR heeft nadien één maand de tijd om hierover advies te geven. Instemmingsrecht. wijziging in het functiehuis van de organisatie, waardoor enkele functies van statuut zouden wijzigen. In dergelijke situaties heeft de OR de bevoegdheid om dergelijk voorgenomen besluit te blokkeren. - OR heeft weinig impact op beleid; - kan voor behoorlijke vertraging zorgen bij reorganisaties. 38 A&O 5. Bestaan er verschillen tussen medewerkers? 5.1 Demografische verschillen Demografische verschillen vormen de achtergrondkenmerken van de persoon. 5.1.1. Geslacht Er bestaan geen psychologische verschillen tussen mannen en vrouwen; Maar er bestaat een glazen plafond effect: minder vrouwen in directiefuncties; een vverborgen hindernis die de carrièremogelijkheden van vrouwen en minderheden in organisaties beperkt. Vrouwen nemen de hogere functies waar, maar kunnen deze niet bereiken, vandaar de term glazen plafong. Er bestaat een loonkloof: vrouwen verdienen vaak minder. dit verschil kan gedeeltelijk verklaard worden door het feit dar vrouwen vaak in minder betaalde sectoren en functies werken en dat bovendien degemiddelde anciëniteit lager is dan deze bij mannen. Vrouwen blijken zich vlotter te conformeren aan gezag dan mannen en schatten vaak hun kansen laag in. 5.1.2 Leeftijd De cohortentheorie stelt dat er op de werkvloer diverse generaties bestaan. Babyboomers: workaholicneigingen. Economische en sociale status verbeteren. Generatie X: minder trouw aan de organisatie, meer flexibel en staan open voor nieuwe technologieën. Generatie Y: veel belangstelling voor levenslang leren en hecht minder blenag aan een levenslange verbintenis met de organisatie. Cohortentheorie: baby boomers busters/generatie X generatie Y. bestaan er verschillen op de werkvloer? De levenscyclus: mensen veranderen in functie van de leeftijd. Geeft aanleiding tot stereotypen. 39 A&O De studie van de levensloop brengt heel wat veranderingen in functie van de voortschrijdende leeftijd aan het licht. De levenscyclus beschrijft deze veranderende mogelijkheden in relatie met de leeftijd. Wekzaamheidsgraad= het percentage van de mensen die een betaalde baan hebben. Vijftig- en zestigplussers worden in veel organisaties als niet gewenst beschouwd. Deze groep wordt vaak als kansengroep aangeduid. Maar… De werkzaamheidsgraad van 55-64 jarigen is uitzonderlijk laag: in België heeft slechts 34% een betaalde baan. Werkloze vijftigplussers geraken moeilijk aan werk. Diversiteit op vlak van leeftijd geeft aanleiding tot diversiteit van wensen bv. m.b.t. uurregelingen, etc. Mensen van diverse leeftijden hebben vaak andere noden. 5.1.3 Etniciteit Allochtonen ervaren moeilijkheden om een job te krijgen; weinig kansen op de arbeidsmarkt Ze komen weinig voor in leidinggevende functies: ‘een werkelijk plafond’ Allochtonen zijn weinig of niet vertegenwoordigd op directieniveau. Ze kijken niet alleen tegen een glazen plafond maar tegen een werkelijk plafong: ze komen vaak niet in aanmerking voor promotie en hebben vaak lagere salarissen. Maar uit onderzoek komt naar voor dat diversiteit van teamleden aanleiding geeft tot betere prestaties (Williams). Diverse etnische oorspong levert culturele verschillen op. Hofstede toonde aan dat er vijf dimensies bestaan: acceptatie van macht; tolerantie van onzekerheid; individualisme versus collectivisme; mannelijke versus vrouwelijke cultuur; lange versus korte termijn denken. Hofstede: maak kennis met de vijf dimensies van Hofstede (zie ook hoofdstuk XII) Vanuit een diversiteit van culturele achtergrond ontstaan verschillende verwachtingen, onder meer op het gebied van leiding geven. 5.1.4 Werken met handicap Overheden voorzien subsidies voor mensen met een handicap te werk te stellen in het NEC (normale economische circuit). Zo voorziek de Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP) in een loonsubsidie die werkgevers kunnen aanvragen voor het rendementsverlies bij het indienst nemen van een persoon met een arbeidshandicap. Naast deze loonsubsidie bestaat er eveneens de mogelijkheid om een werkpostaanpassingspremie aan te vragen. Deze premie dekt de kosten die extra gemaakt moeten worden om de werkplaats aan te passen aan de specifieke beperkingen van de persoon met de arbiedshandicap. 40 A&O Daarnaast werken er in Vlaanderen ruim 16000 mensen met een handicap in een BW. Naast de BW zijn er ook sociale werkplaatsen voor langdurig werklozen. Naast deze demografische verschillen bestaan er ook nog verschillen in intelligentie, persoonlijkheid, etc…. 5.2 Intellectuele verschillen Intelligentie is het vermogen om informatie te verwerken, te denken, te redeneren en oplossingen te zoeken voor complexe problemen. Is belangrijker naarmate het werk complexer van aard is. Persoon-werk fit als de capaciteiten van de medewerker overeenkomen met de eisen van het werk. Het meten van intelligentie De intelligentie wordt getest door een steekproef van intellectuele opdrachten voor te lggen aan de testpersoon en de resultaten worden vergeleken met één of meerdere normgroepen. Binet en Simon waren de eersten om intelligentie te meten: IQ. De ontwikkeling van statistische technieken heeft een belangrijke rol gespeeld in de uitbouw van het begrip intelligentie en de meting ervan. Met namen de factoranalyse heeft een belangrijke beijdrage geleverd aan de opbouw van het begrip intelligentie. Een factoranalyse is een techniek, waarbij op grond van de correlatie tussen de items factoren voorgesteld worden. Vervolgens kan men nagaan hoe elk item een lading heeft op deze factoren. Welke is de structuur van de intelligentie? Spearman stelde vast dat de uitslagen van diverse intelligentietests met elkaar positief correleren, vandaar dat hij van mening was dat een ‘g’ (general) factor een verklaring kon bieden voor de samenhang van variaties. Primary abilities: naast elkaar staande dimensies Dankzij de factoranalyse op zoek naar de structuur: - hiërarchische opvatting (Engelse school) - naast elkaar staande factoren (Amerikaanse school). Nederlandse tests sluiten vaak aan bij dit Amerikaans model (bv. DAT). Naast het feit dat deze DAT-uitslagen een beeld geven van het algemene niveau geeft eht profiel inzicht in de sterke en zwakke kanten van de testpersoon. Gardner stelde in Frames of Mind dat er niet één vorm van intelligentie is die bepaalt of iemand succesvol in het leven zou worden, maar der er een breed spectrum van intelligenties bestaat. Recent werd het Catell-Horn-Caroll model voorgesteld. Sluit aan bij de hiërarchische visie - eerste niveau: g-factor - tweede niveau: vloeiende intelligentie, kwantitatieve kennis, … - derde niveau:bijkomende specialisaties. 41 A&O Emotionele intelligentie heeft betrekking op: zelfbewustzijn; zelfbeheersing; zelfmotivatie; empathie; sociale vaardigheden Emotionele intelligentie moet opgevat worden als een competentie waardoor mensen gemotiveerd worden om hun impulsen en stemmingen te beheersen en trachten te voorkomen dat het denken verstoord zou kunnen worden door emoties. Eqi: niet-cognitieve capaciteit die een invloed heeft op succesvol omgaan met omgeving. Intelligentie speelt een rol in haast alle functies vandaar dat bij de selectie van intellectuele functies het niveau van intelligentie een belangrijk criterium is. Naast hetfeit dat medewerkers verschillen vertonen in cognitieve mogelijkheden bestaan er ook verschillen in persoonlijkheid. Emotionele intelligentie gaat over cognitie, motivatie, emoties, persoonlijkheid, …. “Als de competentie … om uitstekende prestaties te leveren” (D. Coleman). Wat is de waarde van dit begrip? Is dit een intellectuele capaciteit, of behoort het tot de persoonlijkheid? Heeft het een toegevoegde waarde t.o.v. intelligentie? Hoe wordt dit gemeten? Veel vragen zijn momenteel onbeantwoord. Maar… “whatever your view of EI, one thing is for sure: the concept is here to stay” 5.3 Persoonlijkheidsverschillen Er bestaat een dispositie in het individu zelf. We aanvaarden dat de frustratiedrempel bij mensen verschillend is, waardoor sommigen agressief overkomen en anderen helemaal niet. Oorspronkelijk hebben psychologen getracht o mmensen in te delen in categorieën. Dergelijke typologieën ginger ervan uit dat alle mensen verdeeld konder worden in een beperkt aantal typen. Vanwaar dit begrip? Oorspronkelijke benadering: er zijn typen van mensen; Thans trekkenbenadering: er bestaan dimensies die opgevat dienen te worden als een continuüm. 5.3.1 De typologie benadering MBTI zelfbeoordelingsvragenlijst - Is de energie Extern/Intern gericht? - Hoe verloopt de perceptie? Sensitieve of eerder intuïtief? - Hoe komt een oordeel tot stand? Thinking of Feeling? - Hoe staat de persoon in de wereld? Judging of Perceiving? 42 A&O Drie eerste zijn afkomstig van Jung, het vierde aspect is afkomstig van Meyers Briggs. Mensen hebben voorkeuren. Deze voorkeuren hebben betrekking op vier domeinen: Op basis van zelfbeoordelingen worden mensen ingedeeld in 16 typen: MBTI is vrij populair in organisaties. Maar … onvoldoende aangetoond dat het om een voldoende betrouwbare meting gaat. onvoldoende samenhang aangetoond met werkprestaties. onvoldoende samenhang aangetoond met prestaties in leersituaties. Deze zou wel gebruikt kunnen worden in het kader van begeleiding van medewerkers of om medewerkers een beter inzicht in zichzelf te geven. Zeker niet te gebruiken in selectie situaties. Wanneer dan wel? 5.3.2 De trekkenbenadering Er bestaan een aantal trekken en deze trekken moeten beschouwd worrden als een continuüm waar mensen verschillend op gesitueerd zijn. Het is beter om niet te spreken van introverte en extraverte mensen maar van een persoonlijkheidsdimensie introversie/extraversie en iedereen te situeren tussen deze twee extremen. Centrale vraag: hoeveel dimensies zijn er nodig om de verschillen te verklaren? De voorgeschiedenis Eysenck: twee factoren; extraversie: de mate van opgewektheid en oriëntatie op anderen neuroticisme: de mate van gespannenheid en angstig zijn deze 2 factoren vormen een continuüm waarbij alle mensen een positie innemen tussen de 2 extremen. Cattell: 16 factoren; ` 43 A&O De Big Five: vijf factoren volstaan om de verschillen te verklaren. Big Five: Extraversie, Altruïsme, Conscencieusheid, Neuroticisme en Openheid Hoge extraversie: mensen die graag in het gezelschap van anderen vertoeven Lage extraversie: introversie, voorkeur alleen te zijn Hoog altruïsme: beleven persoonlijke relatie vaak vanuit de ander Lage altruïsme: egocentrisch, zoeken eerder debat en confrontatie met anderen Hoge consciëntieusheid: doelgericht, leven als taken die vervult moeten worden Lage consciëntieusheid: meer nonchalante, ontspannen manier van werken Hoge neuroticisme: negatieve gevoelens Lage neuroticisme: emotioneel stabiel en moeilijk uit hun lood te slaan Hoge openheid: nieuwsgierig en flexibel Lage openheid: conventioneel gedrag Relatie met werkprestaties en leerprestaties. Twee bijkomende factoren: Locus of control (Rotter): In hoeverre voelen we ons verantwoordelijk voor hetgeen er in de wereld gebeurt? Interne locus of control: verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt externe locus of control: gevoel hebben beheerst te worden door de wereld Rotter stelt dat mensen tijdens hun kindertijd leren dat bepaalde gedragingen gevolgd worden door reïnforcement. Hierdoor zal dit gedrag retroactief geassocieerd worden met de betreffende situatie, dat wi lzeggen: wanneer deze situatie zich opnieuw voordoet, is de kans groot dat dit gedrag gesteld wordt. De verwachting van een persoon voor een bekrachtiging over verschillende situaties is ‘de algemene verwachting’. Mensen ontwikkelen ofwel een interne ofwel een externe intepretatie van de consequenties van hun gedrqg. Filler item: een item dat de testpersoon afleidt van de werkelijke bedoeling van de test. Segers (2007): geen relatie met geslacht, leeftijd en aantal jaren dienst. Wel met functieniveau. Bedienden en management interne locus of control en arbeiders externe locus of control. Mensen met interne locus of control betere perceptie, beter leren,… Mensen met interne locus of control voelen zich goed als ze veel initiatief kunnen nemen. Mensen met externe locus of control : ‘Ik heb geen invloed op de gang van zaken...’ In extreme vorm: aangeleerde hulpeloosheid. 44 A&O Type A en type B gedrag (Friedman en Rosenman) samenhang tussen type A en hart- en vaatziekten. Type A gedrag: Type B gedrag -sterke motivatie -competitieve instelling -continu bezig met veelheid van taken -tendens om alles snel af te handelen -mentale alertheid ten opzichte van prikkels -hebben probleem met ‘vrije tijd’ -…. Type A gedrag heeft de neiging om steeds meer te doen in steeds minder tijd. Type van de harde werker; maar de kwaliteit van werk? Zevenmaal meer kans op harten vaatziekten. Wat zijn de gevolgen? Stress en burnout, Karoshi = dood door overwerk in Japan -is niet gehaast - geen competitie t.o.v. collega’s - geen extra alertheid - … kortom het tegenovergestelde van type A Typische uitdrukking: ‘Dat is niks, dat komt nog wel’. 5.4 Waarden en attitudes Waarden zijn criteria om doelstellingen te kiezen, ons gedrag te richten en zijn relatief stabiel in de tijd, maar in de loop van de tijd kunnen ze veranderen. Ze zijn verworven op basis van cultuur, samenleving, persoonlijke ervaring, ze zijn dus niet aangeboren. Sommige staan centraal andere aan de periferie: een waardesysteem. Rocheach ontwikkelde Rocheach Value Survey instrumentele versus eindwaarden & individuele en sociale waarden. Eindwaardenwaarden: vormen een doel op zich Instrumentele waarden: worden enkel nagestreefd in functie van de eindwaarden Werkwaarden: - Op basis van factoranalyse: o Intrinsieke: belangstelling voor het werk o Extrinsieke: belangstelling voor het loon, zekerheid, … o Sociale: intermenselijke contacten o prestige waarden: belangstellin gom anderen ste sturen Vormen een basis voor attitudes. Attitude is een vooringenomenheid t.o.v. een concreet object, persoon of gebeurtenis. 45 A&O Attitudes: ABC component: affectief aspect; gedrags (behavior); cognitief aspect Bv. Ik houd van mijn werk Ik doe het werk graag Ik denk positief over het werk Deze drie componenten staan niet los van elkaar. Al hetgeen ik weet, doe en voel, vormt een samenhangend geheel. Gebrek aan samenhang: cognitieve dissonantie (Festinger). In dit geval kan gedrag moeilijk veranderd worden, maar attitude des te makkelijker. Attitudes ontstaan vooral uit leerprocessen (ervaringen). Zeer beperkt aantal zijn aangeboren. Medewerkers vertonen diversiteit van attitudes, gezien hun persoonlijke voorgeschiedenis. Welke zijn relevant? In de operante conditionering zal reïnforcement na een bepaald gedrag ervoor zorgen dat dit gedrag herhaald zal worden. De contactconditionering, het ‘mere exposure-effect’, en dat betekent dat we een positieve attitude ontwikkelen ten opziche van stimuli in de mate dat we ermee contact gehad hebben. Betrokkenheid van medewerkers Betrokkenheid bij de organisatie psychologische identificatie met de organisatie. (samenhang met tevredenheid en productiviteit) en achter de doelstellingen staan van de organisatie. Heeft aan belang ingeboet. Jobhoppers: vertonen een geringe binding met hun organisatie en blijven in dienst … zolang het niet anders kan. Belangrijker voor hen is de betrokkenheid bij het werk. Betrokkenheid bij het werk psychologische identificatie met het werk; succes/mislukking heeft impact op selfesteem (samenhang met tevredenheid, prestaties en lagere uitstroom) Optimaal inzetten voor het werk. Empowerment: ‘macht’ wordt gegeven aan de werklvoer, zodanig dat medewerkers het gevoel krijgen dat ze niet alleen verantwoordelijkheden krijgen maar tevens de bevoegdheid om beslissingen te nemen. Workahloics: mensen die –ten gevolge van hun werk – hun gezinsleven verwaarlozen en zo het risico lopen op gezondheidsproblemen. Risico? Medewerkerstevredenheid Algemene attitude ten opzichte van de job; een complex gegeven verband met prestaties? Meten van tevredenheid wordt steeds belangrijker alle medewerkers nemen deel bevraging algemene tevredenheid bevraging van deelaspecten belang van de deelaspecten rechtstreeks bevragen via multiple regressie 46 A&O Medewerkerstevredenheid in relatie tot vier A’s Arbeidsinhoud = belangrijke plaats! Arbeidsvoorwaarden = geen rol van betekenis Arbeidsomstandigheden: 2 aspecten: mate van werkdruk én emotionele belasting Arbeidsverhoudingen = beperkte rol Deze werkkenmerken verklaren ongeveer één derde van de verschillen in plezier op het werk. Via multiple regressie blijkt dat vooral arbeidsinhoud verband houdt met tevredenheid (De Witte et al., 2010). Medewerkerstevredenheid Kritische bemerking van Kuipers et al. (2010) altijd komt naar voren dat 70 à 80% van de medewerkers tevreden is. Hoe komt dat? Dat is dus geen indicatie voor de kwaliteit van arbeid. 47 A&O 6. Leren in organisaties 6.1 Klassieke leertheorieën Een geleidelijke gedragsverandering die blijvend van aard is en waarin ervaring een rol speelt. Soorten: klassieke conditionering (Pavlov) operante conditionering (Thorndike/Skinner) gedragswijziging in functie van de consequenties contactconditionering (Zajoncs) leren door imitatie (Bandura) ‘social learning’ = uitbreiding van conditionering Klassieke conditionering Het uitgangspunt is een onvoorwaardelijke stimulus met een daaropvolgende spontane reactie (onvoorwaardelijke reactie). De verantwoordelijke factor voor het ontstaan van deze connectie tussen de voorwaardelijke stimulus en de voorwaardelijke reactie is de contiguïteit. Operante conditionering. In een bepaalde situatie worden verschillende reacties gesteld. Een van de reacties wordt gevolgd door reïnforcement. Door dit reïnforcement zal deze reactie retroactief geconnecteerd worden met de situatie zodanig dat wanneer de persoon in dezelfde situatie komt de kans vergroot dat met dezelfde reactie gereageerd wordt. Dergelijke reïnforcement (of extrinsieke beloningen) zijn gewaardeerde gevolgden van het werk die aan iemand gegeven worden door de leidinggevenden. Gedrag wordt gestuurd door consequenties; reinforcement zal retroactief S-R connectie versterken. Thondike: wet van effect Skinner: reinforcement. D. Pink (2010) spreekt over het principe van de ‘wortel en de stok’. Motivatie 2.0 werkt soms wel en soms niet. Hij stelt alternatief motivatie 3.0 voor. 48 A&O Leren door observatie De voldoende voorwaarde om gedrag te leren is het observeren van dat gedrag. Leidinggevenden vormen model voor medewerkers. Chef komt op tijd/of niet? Bandura toonde aan dat de voldoende voorwaarde om een gedrag te leren, de observatie van een model van dit gedrag is. Volgende factoren blijken een rol te spelen: De gelijkenis tussen het model en de waarnemer leidt tot meer imitatie. Warme vriendelijke mensen zullen sneller geïmiteerd worden Dominante personen worden vaker geïmiteerd De waarneming van een beloning van Het geobserveerde gedrag vormt een belangrijk factor. De beloning wordt niet aan de waarnemer maar aan het model toegekend. Men noemt dit ‘vicarious reïnforcement’ In het verlengde van deze theorie van observationeel leren is het van belang dat leidinggevenden zich bewust zijn van het feit dat ondergeschikten hen beschouwen als een rolmodel. Contactconditionering (Zajonc). Dit leeproces houdt in dat vertrouwdheid met een persoon of voorwerp op zich de positieve gevoelens ten opzichte van deze persoon of dit voorwerp verhoogt. In die zin leidt contact tot positieve waardering. Meer contact leidt tot meer waardering. Wie heeft het meeste contact met de leidinggevende en wie wordt het meest positief beoordeeld? Welke medewerkers zijn het meest tevreden in de organisatie? Deze theorie laat ons vermoeden dat medewerkerstevredenheid gerelateerd is aan de diensttijd in de organisatie. 6.2 organisatorische visies Cirkelen rond Kolb Kolb stelde zich de vraag op welke wijze leerprocessen in organisaties tot stand komen en hoe deze processen geoptimaliseerd zouden kunnen worden. Volgens Kolb bestaan er in het leren een aantal opeenvolgende stappen. Vandaar dat hij spreekt over een leercyclus. Leren bestaat uit een aantal opeenvolgende stappen, vandaar leercyclus. Het is een nooit eindigend proces, met vier fasen: (waarbij het leren zich steeds verder kan verdiepen) concrete ervaring reflectie over deze ervaring vorming van concepten uittesten in nieuwe situaties. 49 A&O In dit cyclische gebeuren wordt de concrete ervaring waargenomen en vormt ze het uitgangspunt voor reflectie. Deze observaties worden geassimileerd tot een ‘theorie’, waaruit nieuwe implicaties/toepassingen afgeleid kunnen worden. Deze implicaties of hypothesen dienen als basis voor actie, waaruit nieuwe ervaringen voorkomen. Kolb: Iedereen heeft een persoonlijke leerstijl al naar gelang de fase waaraan het meeste aandacht besteed wordt: concreet ervaren (doener) = accommodators: mogelijkheden om zich aan te passen. Hechten vooral belang aan het uitvoeren van plannen en experimenteren waarnemen en reflecteren (bezinner) = divergers: mogelijkheid om de ervaring via diverse invalshoeken te bekijken, grote verbeeldingskracht analyseren en abstract denken (denker) = assimilators: integratie van uiteenlopende observaties, kunnen gemakkelijk het gemeenschappelijk aspect ontdekken actief experimenteren (beslisser) = convergers: wijze waarop ze de theorie kunnen omzetten in praktische toepassingen. De trainer dient oog te hebben voor deze diversiteit en ervoor te zorgen dat iedereen voldoende aan zijn trekken komt. Testing van deze leerstijlen kan via de Learning Styles Inventory. Maar het is van belang dat de vier aspecten aan bod komen in het echte leren. In een groep kunnen de diverse leerstijlen elkaar aanvullen. De uitslag van de test vormt een indicatie voor de persoonlijke leerstijl leerstijlen - bevestiging via factoranalyse? - betrouwbaarheid van meting van deze stijlen? -validiteit van deze metingen? Dus de empirische onderbouwing ontbreekt. 50 A&O Nonaka en Takeuchi Hoe gebeurt de kenniscreatie in Japanse bedrijven? gebruiken de metafoor van de rugby het doorgeven van de bal en de voorwaartse beweging verwijzen naar het gezamenlijk project waar de organisatie voor staat. De missie wordt gedeeld door alle leden. De ‘inhoud’ van de bal zijn ideeën, maar ook vaardigheden, waarden en emoties. Het resulaat van het samenspel vraagt een intensieve interactie. leren en innoveren is een sociaal gebeuren. Kennis wordt omschreven als een ‘getoetste ware overtuiging’. Tacit knowledge speelt een belangrijke rol bij de kenniscreatie in Japanse bedrijven Maken onderscheid tussen tacit knowlegde en explicite knowledge en beschrijft de wisselwerking tussen beiden. Expliciete kennis (explicite): kan worden uitgeschreven in taal, wiskundige uitdrukkingen, formules, handboeken, … kan gemakkelijk overgedragen worden Persoonsgebonden kennis (tacit): moeilijk weer te geven in taal moeilijk overdraagbaar individuele ervaringen Kenniscreatie gebeurt door sociale interactie tussen tacit en explicit knowledge. De interactie tussen beide vormen van kennis is het sleutelproces van kennisontwikkeling in organisaties. Deze kenniscreatie is spiraalvormig verlopend proces waarin de interactie tussen beide vormen van kennis centraal staat. D.i. kennisconversie. wezenlijk sociaal gegeven. Het speelt zich af tussen individuen. De kennis wordt zowel kwalitatief als kwantitatief vergroot. Deze sociale interactie kan gebeuren op diverse niveaus: op niveau van het individu; op niveau van de groep; op niveau van de organisatie; 51 A&O op niveau tussen organisaties. Seci model: vier vormen van kennisconversie: Socialisatie socialisatie levert meegevoelde kennis; persoonsgebonden kennis wordt in de vorm van technische vaardigheden of mentale modellen uitgewisseld tussen individuen ‘Meegevoelde kennis’: deze vorm van kennis ligt aan de basis van de principes van een on-the-job-training. Externalisatie levert conceptuele kennis; Is een conversie van persoonsgebonden kennis naar expliciete kennis. Persoonsgebonden kennis wordt geëxpliciteerd in de vorm van analogieën, concepten, metaforen, modellen. Deze omzetting gebeurt door gebruik te maken van taal conceptuele kennis Combinatie levert systeemkennis; Mensen wisselen kennis uit en combineren die door middel van vergaderingen, telefoongesprekken, … . Bestaande kennis wordt geherstructureerd door sortering, toevoeging en catergorisatie. systeemkennis (in officiële opleidingen op hogescholen) Internalisatie levert operationele kennis. Betrekking op de omzetting van expliciete kennis naar persoonsgebonden kennis. Voor dit conversieproces kan het nuttig zijn dat de expliciete kennis weergegeven wordt in de vorm van een handleiding, een document of mondelinge verhalen. Evaluatie van de visie van Nonaka & Takeuchi: hechten veel belang aan de tacit knowledge; zien kenniscreatie als een dynamisch gegeven; leggen de klemtoon op sociale processen in de kenniscreatie. trachten op deze wijze het innoverend vermogen van Japanse organisaties te verklaren. 52 A&O 6.3 Kunnen organisaties leren? Bouwen omschrijft het organisationeel leren als een onderdeel van de organisatiecultuur. Het betreft een permanente capaciteit van de organisatiecultuur. Deze capaciteit dient omschreven te worden als een gedeelde opvatting binnen de organisatie over de wijze waarop ervaringen geïntegreerd worden tot bruikbare inzichten en vaardigheden voor de toekomst Snel wijzigende omgeving vereist flexibiliteit van de organisatie; vandaar het belang van leren. Organisationeel leren: Kan de organisatie leren van fouten? Probleem: ‘Yes sir’ syndroom er ontstaan een vicieuze cirkel van communicatie. De ondergeschikte vermijdt de fouten te rapporteren en de leidinggevende gaat nog meer de nadruk leggen op het brengen van ‘goed nieuws’ Een lerende organisatie kan ontstaan wanneer de leden van de organisatie hun onderlinge gedragsassumpties ter discussie stellen. Argyris maakt een onderscheid tussen single loop en double loop leren . Double loop leren is proactief werken Bij double loop learning kunnen de medewerkers open communiceren over de werkmethoden, communicatie, procedures. Double loop learning vereist een hoge tolerantie voor het maken fouten. Op deze wijze ontstaat organisationeel leren. Single loop learning komt veel voor in organisaties. De problemen worden dan opgelost zonder de procedures, werkmethoden etc. ter discussie te stellen. P. Senge Wat is een lerende organisatie? Waarin mensen er steeds beter in worden om datgene tot stand te brengen wat ze werkelijk willen, die een voedingsbodem zijn voor nieuwe steeds meer omvattende ideeën, waar gezamenlijk streven mogelijk is en waar mensen voortdurend leren hoe ze samen kunnen leren. Elke actie heeft consequenties. Indien de consequenties overeenstemmen met de doelstelling is er geen probleem en wordt er ook niet geleerd. Indien de 53 A&O consequenties evenwel niet overeenstemmen met de bedoeling kan er ofwel een single- of een double-loop leerproces gebeuren. In het eerste geval zal de werknemer de fout herstellen, zonder de werkprocedure ter discussie te stellen. Bij het tweede type van leren gaat de medewerker de fout in een brede verban zien en trachten op te sporen welke werkprocedures gewijzigd dienen te worden opdat de fout niet meer zal voorkomen. Beide vormen van leren kunnen slechts voorkomen indien de medewerkers het recht hebben om fouten te maken en als ze kunnen experimenteren. Hoe onderscheiden lerende organisaties zich van andere? Vijf disciplines waardoor lerende organisaties zich onderscheiden: Een discipline moeten we verstaan als een leer, een verzameling van theorieën en methoden die aangewend moeten worden. Het is dat pad dat bewandeld moet worden om bepaalde competenties te bereiken. streven naar persoonlijk meesterschap; hoge graag van beheersing; in staat zijn gestalte te geven aan de ideeën die ze werkelijk belangrijk vinden. Hier vinden we dus het verband tussen het lerende individu en de lerende organisatie mentale modellen worden ter discussie gesteld; diepgewortelde veronderstellingen, er niet van bewust, vaak erg diep, deze discipline start met het bevragen van de eigen assumpties leden delen gemeenschappelijk visie; deze visie wordt vastgelegd in een mission statement. Als de medewerkers dergelijke doelstellingen delen zullen ze leren en presteren niet omdat het gevraagd wordt, maar omdat ze het willen. Het is een opdracht voor het management om te leren dergelijke gemeenschappelijke toekomstbeelden te vinden die een echt engagement in de hand werken. belang van teamleren; deze discipline start met de dialoog waarbij de leden van een team leren om ‘samen te denken’ en hierbij hun vooroordelen opzij zetten het systeemdenken: we moeten het geheel overzien. Alles in verband zien met elkaar. Dit is een verworvenheid waardoor we duidelijker de patronen tussen de deelelementen kunnen waarnemen. Het systeemdenken leert dat de meest voor de hand liggende oplossingen vaak niet werken. De ‘oplossing’ bestaat er vaak in om anderen met het probleem op te zadelen. Organisaties kunnen veranderen en in die zin leren. Deze veranderingen zijn gebaseerd op leervermogen van de medewerkers. Argyris: double loop learning Senge: vijf disciplines zijn van belang. Het systeem denken is hierbij het belangrijkste. 54 A&O 7. Groepsprocessen in organisaties 7.1 Wat is een groep? Twee of meer personen die met elkaar omgaan, een gezamenlijk doel hebben, collectieve normen delen en een groepsidentiteit hebben. De leden van een groep hebben veel face-to-face contacten en een samenhorigheidsgevoel. De groepsgrootte dient beperkt te worden. Hawthorne-studies: groepen en groepsnormen hebben een belangrijke impact op het functioneren van de organisaties. Formele groepen: een werkgroep die geïnstalleerd wordt door de organisatie en gestoeld is op taakverdeling Bevelgroep: in organogram van de organisatie; bestaat ui leidinggevende en zijn medewerkers; permanent karakter Taakgroep: bestaat uit medewerkers die samenwerken aan een bepaald project; vaak tijdelijk alle bevelgroepen zijn tezelfdertijd ook taakgroepen, maar het omgekeerde is niet het geval, niet elke taakgroep is een bevelgroep. Informele groepen: bestaat uit m edewerkers die vaak contacten onderhouden, en dat op basis van vriendschappen en mogelijk een gezamenlijke belangstelling. Zo’n groepen worden niet doelbewust door de leiding van de organisatie gecreëerd, maar ze ontstaan gewoon. Vriendengroep Belangengroep: indien medewerkers spontaan een groep vormen om een bepaald doel te realiseren. 7.2 De groepsformatie Tuckman en Jensen (1977) onderscheiden vijf fasen in de groepsvorming: Orië ntatiefase Groep wordt gevormd, de leden vragen zich of wat de plannen zijn. Er is nogal wat onzekerheid over zichzelf en de anderen Conflictfase Conflicten kunnen worden opgelost door een verdere toelichting van de eerdere voorstellen/standpunten. Eerder meningsverschillen ipv conflicten een effectieve samenwerking is slechts mogelijk als de meeste conflicten opgelost zijn. Stabilisatiefase Meer duidelijkheid over de doelen en de werkwijzen van de groep. Meer klaarheid over een aantal punten (wie heeft het voor het zeggen, hoe vaak zullen we vergaderen, … ) samenhorigheidsgevoel 55 A&O Prestatiefase Overeenstemming bereikt over de doelstellingen, werkwijzen en taakverdeling taakgericht werken. Minder aandacht aan onderlinge tegenstellingen. Efficiënte samenwerking lang niet alle groepen bereiken dit hoge niveau van taakgerichtheid Afsluitingsfase Taak is af, of er zijn te veel conflicten Niet elke fase neemt evenveel tijd in beslag + de fasen hoeven niet allemaal voor te komen Veel groepen blijven steken in de conflict- of stabilisatiefase en bereiken nooit de prestatiefase. 7.3 Groepsrollen en -normen Status: Is het aanzien, het prestige dat iemand verwerft en met zich meedraagt in een groep. Status is gebaseerd op: De macht die deze persoon heeft over anderen Het vermogen dat iemand heeft een BIJDRAGE te leveren aan de groepsdoelstellingen In welke mate worden de persoonlijkheidskenmerken van het groepslid gewaardeerd? Groepsrollen Het begrip rol is afkomstig uit de sociologie en verwijst naar de verwachtingen die mensen hebben ten aanzien van een bepaalde positie in de samenleving. Een gedragsrol is een geheel van gedragspatronen die verwacht worden van iemand met een bepaalde positie in een groep. Het gaat ook over rollen die spontaan ontstaan uit de interactie tussen de leden Functionele rollen versus niet–functionele rollen • Taakgerichte rol (functioneel) Deze zorgt ervoor dat de leden kunnen werken aan de opdrachten • Groepsgerichte rol (functioneel) Ervoor zorgen dat er op een prettige manier samengewerkt zal worden Niet –functionele rollen zijn deze waarbij de bijdrage aan de groep niet constructief is, maar gericht op eigenbelang, dwarsliggen, erkenning zoeken, oppositie voeren, enzovoort. Een goede samenwerking in een groep is slechts mogelijk indien taakgerichte en groepsgerichte rollen vervuld worden en de disfunctionele rollen beperkt blijven. Rolverwachting vs. rolperceptie Rolambiguïteit Rolverwachting gaat over gedrag dat groepsleden verwachten van een bepaalde positie. Rolperceptie: is de wijze waarop de betreffende persoon in deze rol de verwachtingen percipieert. Rolambiguïteit: in dit geval weet de persoon niet hoe hij zijn rol moet vervullen omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn over wat verwacht wordt. 56 A&O Rolconflict : kan ontstaan wanneer diverse groepsleden er verschillende opvattingen op na houden over hoe een bepaalde functie ingevuld dient te worden. ofwel binnen é én rol ofwel tussen diverse rollen. Rol overload: indien het geheel van de verwachtingen ten aanzien van een bepaalde rol te hoog gespannen zijn. Status: Gevolgen Groepsleden met een hoge status mogen meer van de normen afwijken Ze zijn assertiever Statusverschillen belemmeren creativiteit Statushië rarchie moet als billijk worden beschouwd Culturele verschillen spelen een grote rol (cfr. Hofstede culturele dimensies ). Groepsnormen Standaars die door de groepsleden gedeeld worden. Er ontwikkelen zich normen met betrekking tot de perceptie, attitudes en gedrag. normatief karakter In een groep ontstaan normen over hoe men zich dient te gedragen, te denken, uit te drukken. Normen zijn veel breder dan rollen. Een rol biedt een specifieke normering voor het gedrag van een bepaalde positie, terwijl normen aanduiden hoe alle groepsleden dienen te handelen in bepaalde omstandigheden. Een groepsnorm kunnen we omschrijven als een attitude of opinie die gedeeld wordt door 2 of meer mensen en richtinggevend is voor het gedrag. Kan betrekking hebben op: hoe hard moeten we werken wat moeten we wel/niet rapporteren aan leidinggevenden hoe medewerkers met elkaar omgaan .... Enkele experimenten over ontstaan van groepsnormen: Autokinetisch effect individueel en in groep (Sherif) donkere kamer, licht puntje te zien aangezien geen referentiepunt ontstond de illusie van een bewegend punt. Er ontstond een groepsstandaard. Deze sociale norm bood een houvast in deze ambigue situatie Conformisme experiment van Asch “groepsnorm kon slechts ontstaan als de stimulus vrij vaag was” lengte van lijnstukken. proefpersonen willen geen buitenbeentje zijn, doen mee met de groep ookal weten ze dat dat fout is. Gevangenisexperiment door Zimbardo Onderzoeker besluit dat het gedrag in een organisatie zoals een gevangenis waar mensen gelabeld worden voldoende van aard is om dit type van gedrag te vertonen. (zie experiment) 57 A&O Hoe komen deze normen tot stand? Formeel of informeel (zie experimenten) Mogelijk ook door een statement van de leider een kritisch voorval in de geschiedenis het eerste gedrag dat gesteld wordt, krijgt voorbeeldfunctie door overdracht vanuit andere groepen ...? Wat zijn de effecten van deze groepsnormen? Mayo toonde als eerste aan dat dergelijke groepsnormen een belangrijke impact kunnen hebben op het gedrag van medewerkers. Hawthorne – onderzoeken van E. Mayo heeft de belichting effect op de prestaties v/ mwers? observatie van een kleine groep medewerkers Hawthorne-effect hebben beloningen invloed op de hoeveelheid productie? Conclusie: groepsnormen hebben een belangrijke impact op het gedrag van de organisatieleden. Deze onderzoeken vormden het startpunt van de human relations beweging, waarbij aandacht geschonken werd aan de groepsvorming in organisaties en aan de manier waarop de groepsnormen beïnvloed konden worden. 7.4 Kansen en bedreigingen in een groep Groepsleden kunnen elkaar feedback geven, dergelijke feedback is nodig om het gedrag bij te sturen. Groepsleden kunnen elkaar informeren. Tal van normen worden overgedragen tussen de collega’s zonder dat dit expliciet uitgesproken wordt. Het groepslidmaatschap verschaft aan de medewerkers hun identiteit en sociale status. De groep levert een wezenlijke bijdrage aan de vorming van nieuwe kennis. Kansen: groepsleden kunnen elkaar steunen groepsleden kunnen elkaar informeren lidmaatschap verschaft de groepsleden sociale identiteit en sociale status in de organisatie Anderzijds... Bedreigingen: sociale facilitatie en sociale belemmering → Eenzelfde fenomeen We spreken over sociale facilitatie indien de aanwezigheid van een soortgenoot een gunstige inlvoed heeft op het gedrag van de persoon. aanwezigheid van andere persoon → arousal → actiebereidheid ↗ Dominante respons wordt geactiveerd In geval van eenvoudig gedrag treedt facilitatie op In leerprocessen treedt belemmering op 58 A&O Lijntrekken of Ringelmann effect: Het fenomeen van lijntrekken komt voor wanneer mensen moeten samenwerken aan een gemeenschappelijke opdracht, waarbij de individuele inspanningen samengevoegd worden tot een gemeenschappelijk resultaat, zodanig dat de individuele bijdrage niet meer duidelijk te herkennen is. Ringelmann-effect: dit effect zou betekenen dat telkens er een groepslid toegevoegd wordt de meeropbrengst afneemt. Deze bevindingen staan dus haaks op de veronderstelling dat de productiviteit van een groep minstens gelijk moet zijn aan de som van de individuele inspanningen. ( social loafing) Individuele inspanning ↓ in functie van de groepsgrootte Resultaten werden vaak bevestigd. VERKLARING • Het effect treedt vooral op als: » weinig belangrijke/oninteressante taak » individuele bijdrage is niet traceerbaar » leden veronderstellen dat de anderen lijntrekken. 7.5 Besluitvorming in groepen 5 mogelijkheden om tot een besluit te komen in een groep: Op basis van autoriteit Groepsleider neemt een besluit op basis van een minderheid enkele mensen zijn in staat om de groep dermate te domineren dat ze hun mening kunnen doordrukken. op basis van een meerderheid er wordt een stemming gehouden nadat uitgebreid diverse meningen aan bod gekomen zijn democratische wijze op grond van consensus de meeste groepsleden geven hun steun aan het genomen besluit op basis van unanimiteit moeilijk te bereiken. In dit geval gaan de groepsleden discussiëren tot alle leden an de groep akkoord zijn met het gekozen alternatief. 59 A&O Voordelen van besluitvorming in groepen: groep is beter geïnformeerd Tunnelvisie wordt vermeden (groter aantal alternatieve wordt besproken) diversiteit van deskundigheden diversiteit van opvattingen implementatie van besluit verloopt makkelijker Elk van de groepsleden zal voor een bijkomend draagvlak zorgen Groupthink: Het neemt veel meer tijd in beslag dan een individuele besluitvorming. Groepsdenken ontstaan als de groepsleden primair letten op het behoud van overeenstemming en eensgezindheid bij een beslissingsproces in plaats van een kritische overweging van de beschikbare informatie te maken. symptomen De groep is onkwetsbaar Alle kritiek wordt weggepraat Groepsleden die twijfelen zwijgen liever Groep streeft naar consensus Groepsleden worden onder druk gezet om akkoord te gaan Groupthink: gevolgen Te weinig alternatieven worden besproken. Geen volledig zicht op alle mogelijkheden Oplossing door iedereen geaccepteerd, niet verder evalueren Geen heronderzoek van eerder verworpen alternatieven Te weinig en selectief info verzameld Meningen van deskundigen worden genegeerd Negatieve kijk op nieuwe invalshoeken Geen plan B wanneer het fout loopt Groupthink beperken? kritiek stimuleren advocaat van de duivel aanstellen maak gebruik van subgroepen denk nog na over eerder verworpen voorstellen groepsleider staat open voor andere meningen beperk het aantal groepsleden. Alternatieve besluitvorming in groepen Brainstorming Wat? Zo veel mogelijk oplossingen bedenken en voordat er verder gepraat wordt, zal iedereen zijn oplossingen formuleren en toelichten. Genereren van grote hoeveelheid voor het gestelde probleem. Het creëren van een psychologische veiligheid om gelijk wat naar voren te brengen is een geweldige stimulans voor de creativiteit van de deelnemers. 60 A&O Evaluatie: Individuele brainstormers hadden meer oplossingen geformuleerd dan deze in de groepen. De resultaten tonen aan dat groepen het slechter doen dan een overeenkomstig aantal individuen die individueel werken. ‘Het blijkt bijzonder moeilijk om de gegrondheid van brainstormtechnieken op enigerlei prestatiegebied aan te tonen en de hardnekkige populariteit ervan is dan ook duidelijk ondoordacht’ (Craeynest et al. 2008, p. 276) Delphi – techniek Wat? → 5 Fasen Tracht de voordelen van de brainstorming te combineren met een optimalisering van de afweging van de alternatieven. Zoveel mogelijk oplossingen op papier & schriftelijk voorgelegd a/d groepsleden Groepsleden vullen aan met alternatieven Groepsleden maken een rangorde Bekijken deze van elkaar en passen rangorde aan consensus Kan eventueel met gebruik van de PC gebeuren Evaluatie: Resultaten van dit type van besluitvorming blijkt gunstig in diverse situaties. 7.6 Relaties tussen groepen Een goede onderlinge afstemming is van groot belang. Het Robbers Cave experiment van M. Sherif: groepsrivaliteit De jongens werden op toeval ingedeeld in twee groepen. Na een week werden wedstrijden tussen de twee groepen gehouden → Groepsrivaliteit In-group vs. out-group Het mechanisme van de contactconditionering werkte dus niet met leden extern aan de groep. De relaties tussen de beide groepen konden enkel verbeterd worden nadat ze gezamenlijke doelstellingen geformuleerd werden. → Intergroepsdifferentiatie → Gevolgen: een intergroepsdifferentiatie kan heel gemakkelijk ontstaan. Deze differentiatie kan plaatsvinden louter omwille van het bestaan van groepen, zonder dat de groepen tegengestelde belangen hoeven te hebben. Outgroup homogeneity effect Verschil in perceptie; wij-groep wordt zeer nauwkeurig waargenomen; zij-groep is minder gedifferentieerd stereotypen Accentuation effect De verschillen tussen individuen binnen een groep worden geminimaliseerd, terwijl de verschillen tussen groepen net worden overdreven. Illusory correlation effect Gedrag van de wij-groep zal positief beoordeeld worden, terwijl hetzelfde gedrag van de zij-groep negatief geëvalueerd wordt. 61 A&O → VERKLARING: Sociale identiteitstheorie In deze theorie wordt veronderstelt dat het zelfbeeld van mensen, naast een individuele component ook een sociaal aspect bevat. Dit aspect wordt ontleend aan het lidmaatschap van groepen. Aangezien mensen streven naar een positief zelfbeeld, is het belangrijk om lid te zijn van groepen die een positief imago hebben, althans in de perceptie van de persoon zelf. Om dit positieve beeld te behouden of te bekomen zijn er 2 mogelijkheden: ofwel kunnen we onszelf niet langer beschouwen als een lid van een groep met een eerder negatief imago, ofwel kunnen we ervoor zorgen dat de groep in onze perceptie wel een positief imago heeft. Dit effect wordt in-group bias genoemd en zorgt ervoor dat we de groepen waarvan we lid zijn extra positief gaan beoordelen. D.w.z. groepslidmaatschap bepaalt identiteit Matrixstructuur: hierbij is er eigenlijk geen sprake meer van mutueel exclusieve groepen, maar behoren de werknemers tot verschillende groepen die telkens anders zijn samengesteld. Welke remedie? 62 A&O 8. Teams In organisaties 8.1 Hoe populair zijn teams? Doot het verdwijnen van het middenkader werder bevoegdheden en verantwoordelijken aan demedewerkers op de werkvloer gegeven en werden teams en teamwork belangrijk. Tot slot bleek het teamwork een antwoord op de groeiende diversiteit van medewerkers. T.g.v. van downsizing meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar de werkvloer → ontstaan van autonome werkgroepen Drucker: ↓ hiërarchische structuren → organisaties gedreven door Informatieverwerking opgebouwd rond teams Voordelen: Kostenbesparing Medewerkers kunnen leren van elkaar Snelle aanpassing aan veranderingen Innovaties 8.2 Wat is een team? Groepen die 4de fase (prestatiefase) van groepsontwikkeling doormaken Resultaat v/h samenwerken in team > dan de optelsom v/d individuele prestaties Synergie: wel zeggen dat het resultaat van het samenwerken in team groter is dan de optelsom van de individuele prestaties. Johnson et al merken op dat een verzamelijn van mensen niet noodzakelijk een groep vormt en dat niet elke groep een team vormt. Succesvol team wanneer leden van een kleine groep: zich bewust zijn van onderlinge afhankelijkheid met elkaar intensief contact hebben besef hebben van wie wel en wie niet lid is specifieke complementaire functies en rollen vervullen gedurende een bepaalde tijd lid zijn van het team TEAM ≠ WERKGROEP (tabel 8.1 p. 199) 63 A&O verschillen inzake leiderschap, doelstellingen, evaluatie van de output, al dan niet gezamenlijke activiteiten, etc, … in een team is er synergie nodig om een gezamenlijk resultaat te bereiken en in een werkgroep vormen de individuele prestaties de output van de groep. Nooit meer dan 10 leden in een effectief team 8.3 Welke typen van teams bestaan er? 1. Adviserende teams 2. Zelfsturende teams 3. Projectteams 4. Actieteams 5. Virtuele teams LET OP! Beperkingen Teams kunnen kenmerken hebben van diverse typen Of kunnen evolueren van het ene type naar het andere 1-4: handelt niet over wijze van interactie, 5 doet dat wel Adviserende teams Informatie verzamelen Advies geven aan het management Leden werken heel zelfstandig maar overleggen ook in groep Geen bevoegdheid voor het nemen van beslissingen Output: voorstellen, suggesties, … Bvb. team voor kwaliteitszorg managementteams: leiding van de organisatie, neemt beslissingen 64 A&O Zelfsturende teams (bv. Philips Lighting in Turnhout) Zijn voornamelijk productieteams Autonome werkgroepen Verantwoordelijk voor dagdagelijkse uitvoering van operaties Hebben gezamenlijke bevoegdheid om beslissingen te nemen over Het werk Planning Tempo Kwaliteitszorg Alle teamleden verrichten uitvoerende werkzaamheden maar plegen ook overleg. Diverse taken Moeten voldoende sociale vaardigheden bezitten. Teamleden zijn breed inzetbaar Technische competenties + sociale vaardigheden Toezicht ↓ en wordt zelfs opgeheven Leden kiezen elkaar Leden evalueren elkaar Semiautonoom Elk team is ingeschakeld in een breder geheel; het team is enerzijds klant van het vorige team en leverancier bij het volgende team. Er kunnen gezagsrelaties aanwezig zijn Projectteams = crossfunctionele teams Verschillende deskundigen worden samengebracht Moeilijkheid: achtergrond van de verschillende leden loopt erg uiteen De technische deskundigheid van de leden van projectteams is zeer hog en de output van dergelijke teams kan bestaan uit planne, presentaties over nieuwe investeringen, prototypes, rapporten over nieuwe modellen, nieuwe markten, enzovoort. Actieteams Op bepaalde tijdstippen topprestaties kunnen neerzetten Ze moeten ervaren dat samenspelen loont en individueel spel niet Virtuele teams Teamleden ontmoeten elkaar via het internet Video conference, e-mailverkeer, … Kunnen hetzelfde doen als andere teams Leden op ≠ locaties knn met elkaar samenwerken Info uitwisselen Beslissingen nemen Gezamenlijke taken uitvoeren Probleem: Non-verbale communicatie is afwezig Weinig vertrouwen tussen de leden 65 A&O deze 5 typen van teams vormen uiteraard een typologie. Zoals bij elke typologie, zijn er in dit geval ook heel wat onvolkomenheden. Zo kunnen teams kenmerken vertonen van diverse typen. Ook kan een team evolueren van het ene type naar het andere type. Bovendien gaan de eerste vier typen niet over de wijze van interactie tussen de leden en het vijfde type weer wel. 8.4 Groepscohesie in het team De mate waarin de teamleden zich aangetrokken voelen tot elkaar en zich identificeren met het team emotionele samenhang binnen de groep ↗ cohesie ↗ de wens om lid te blijven van de groep en deel te nemen aan de groepsactiviteiten Deze cohesie kan verklaard worden door de gemeenschappelijke kenmerken van de teamleden. Een externe dreiging kan ervoor zorgen dat de cohesie in het team verhoogd wordt. Deze groepscohesie heeft een positieve impact op de mate van productiviteit Cohesie Gemeenschappelijke kenmerken Successen van het team Externe dreiging Mullen Copper toonden aan dat er een positief verban bestaat tussen de mate van cohesie en de productiviteit. Dit effect was sterker in kleine groepen, en in bestaande groepen. Eveneens bleek de aard van het team een impact te hebben. Gunstige evaluaties over de teamprestaties geven een boost aan de groepscohesie. En een sterke groepscohesie geeft aanleiding tot betere resultaten. Samenhang tss. groepscohesie en productiviteit? in kleine groepen > dan grote bestaande groepen > artificiële groepen sterkst bij actieteams Oorzaak en gevolg? Het effect van de cohesie op de productie is afhankelijk van de bestaande groepsnormen. 66 A&O Er was een hoofdeffect van zowel de groepsnorm als de groepscohesie, maar dat er bijkomend een interactie-effect vastgesteld kon worden. In feite kunnen we dus stellen dat het verband tussen de groepscohesie en de geleverde productie gemodereerd wordt door de groepsnorm. Dit komt neer op een interactie)effect tussen groepscohesie en groepsnormen. Dit interactie-effect kunnen we begrijpen vanuit het feit dat in de situatie van hoge mate van cohesie binnen de groep de groepsnormen vlugger aanvaard zullen worden, terwijl groepsleden indien er een geringe mate van cohesie bestaat niet zo sterk geneigd zijn om de groepsnormen te volgen. Emotionele groepscohesie groepsleden gaan graag met elkaar om en identificeren zich met de groep Instrumentele groepscohesie besef van wederzijdse afhankelijkheid om groepsdoelstellingen te behalen → creëert gevoel van samenhorigheid Wat ook een rol spelt in de productiviteit van teams is de mate waarin teamleden over complementaire rollen en bijbehorende competenties beschikken. 8.5 Teamrollen van Belbin Belbin stelde vast dat in een team personen bepaalde rollen op zich nemen en dat het patroon waarin de rollen verdeeld worden belangrijk is voor het succes van het team. De samenstelling van het team is van cruciaal belang om te slagen. Deskundigheid van teamleden →niet noodzakelijk goede resultaten Evenwichtige verdeling van de rollen in een team → rollen zijn complementair 9 rollen (tabel 8.2 p. 209) 67 A&O Een teamrol = een verzameling van gedragingen die een bijdrage leveren aan de effectiviteit van een team Een team kan enkel effectief functioneren indien er een complementariteit bestaat tussen de diverse teamrollen. Theorie van Belbin: Elk lid vervult een bepaalde rol Elk mens beschikt over één of enkele voor hem natuurlijke teamrollen Efficiënte teams hebben behoefte aan diversiteit van teamrollen, die mekaar wederzijds aanvullen. 8.6 Hoe ontstaan effectieve teams? Effectief team heeft tevreden klanten en de leden willen bij het team blijven. De tevredenheid over het lidmaatschap is een belangrijk criterium Voorwaarden: ondersteund door de organisatie interne elementen: samenstelling vh team, interpersoonlijke dynamiek, … beschikt over duidelijke doelstelling door alle leden geaccepteerd en motiveert de samenwerking in de groep leden zijn voldoende competent sfeer van vertrouwen in het team vrijelijk mening kunnen zeggen (opvallende eensgezindheid) goede communicatie Onderhandelingsvaardigheden goed leiderschap, d.w.z. leider is coach Tijd en aandacht aan relaties met andere groepen/personen diversiteit van rollen Zorgvuldig evalueren en kijken of een bijsturing nodig is Vereisen een goede interne en externe ondersteuning 8.7 Teambuilding 68 A&O Bedoeling: intern functioneren van teams te verbeteren. ervaringsgericht leren staat centraal bij voorkeur op locatie te komen tot ‘high performance team’ 1. Participatief leiderschap: creëer een onderlinge afhankelijkheid en empowerment bij de leden. 2. Gedeelde verantwoordelijkheid: zorg ervoor dat alle leden zich verantwoordelijke voelen voor de projecten 3. Alle neuzen in dezelfde richting: doelstellingen zijn duidelijk en worden gedeeld door alle leden 4. Goede communicatie: klimaat van openheid en vertrouwen onder de leden 5. Toekomstgericht: bekijk elke mogelijk verandering als een kans om te groeien 6. Focus op taken: belangrijkste aandacht gaat uit naar de resultaten 7. Creativiteit wordt aangemoedigd: individuele talenten en creativiteit worden aangemoedigd 8. Snel reageren op kansen: identificeer opportuniteiten en reageer gepast doelstelling van de teambuilding Outward bound training: moeilijk en uitdagende opdrachten in een buitenomgeving. De veronderstelling hierbij is dat geleerde competenties getransfereerd worden naar de organisatie. Voorbeeld: Het eiland: teambuilding Teambuilding met Nolleke 1 Teambuilding met Nolleke 2 8.8 Doen teams het altijd beter dan individuen? Het antwoord is genuanceerd → indien de oplossing eenduidig is kan de taak beter aan een individu toevertrouwd worden indien niet duidelijk is welk de optimale oplossing is, kan het probleem beter aan een team toevertrouwd worden (bv. ontwikkeling van een nieuw model auto) In groep meer kennis en competenties Nieuwe ideeën Kritische voorstellen formuleren Organisaties hechten belang aan de kwaliteit van de arbeid. 69 A&O 9. Leiderschap in organisaties 9.1 Zijn Leiderschap en management hetzelfde? Leiderschap = het vermogen om het gedrag van een groep te sturen in de richting van één of meerdere doelstellingen. de competentie om het gedrag van anderen te beïnvloeden formeel leiderschap indien een persoon voor de organisatie een positie inneemt waardoor hij gemachtig is om anderen aan te sturen. Managementrol en leidersrol vallen hier samen informeel leiderschap het vermogen –om buiten de formele organisatiestructuur - het gedrag van andere te beïnvloeden. Taken van management (Fayol, 1917) Plannen Betekent dat het management vooruit moet zien en beslissingen moet nemen met het oog op het veiligstellen van de toekomst Organiseren Het verzamelen van de benodigde machines, materiaal en mensen. Deze dienen in een functionele structuur ondergebracht te worden Bevelen Het inzetten van medewerkers in de richting van de doelstellingen van de organisatie Coördineren Het afstemmen van de inspanningen van de medewerkers om de missie van de organisatie waar te maken Controleren Onderzoeken of alles verloopt zoals het gepland, opgedragen werd Enkele managementprincipes (deze dienen flexibele gehanteerd te worden) Eenheid van gezag Taakverdeling Persoonlijke doelstellingen < strategische doelstellingen van de organisatie Verloning moet eerlijk zijn & inzet aanmoedigen Initiatief nemen Brech stelt dat het management verantwoordelijk is voor: Het opstellen van de planning en de controle op de realisatie van deze planning Het coördineren, begeleiden en motiveren van medewerkers 4 aspecten van management: planning, controle, coordinatie, motivatie dit gaat gepaard met supervisie en leiderschap 70 A&O Management volgens Drucker: Doelstellingen formuleren Het management formuleert de missie van de organisatie en legt daarme de doelstellingen vast (langetermijnvisie) Organiseren Het management analyseert de behoeften aan medewerkers en machines. Juiste machines en medewerkers worden geselecteerd. Deze worden in een systeem gebracht. Taken worden verdeeld en vervolgens terug in een geheel gebracht Motiveren Management draagt zorg voor samenselling van teams en optimale motivatie van medewerkers. Verantwoordelijk voor goede communicatie binnen de organisatie Meten Manaagement dient na te gaan of doelstellingen gehaald worden. Hierbij dient zorgvuldig gemeten te worden wat werd bereikt en wat (nog) niet gehaald werd. Ontwikkelen Uitgebreide vorming, een meer specifieke training van medewerkers Leidinggeven < management Drucker stelt dat deze managementactiviteiten een beroep doen op de intellectuele capaciteiten om een analyse te maken en vervolgens voor een synthese te zorgen. Managers dienen te beschikken over mensenkennis en sociale vaardigheden. Leiderschap vindt plaats in een sociale context waarbij een leider een groep van volgers tracht te beïnvloeden. Effectief leiderschap? Leider zorgt via gedragssturing dat doelstellingen bereikt worden. 9.2 Diverse benaderingen van effectief leiderschap De trekkenbenadering (leiderschapwkwaliteiten = aangeboren) ‘leaders are born, not made’ Welke zijn deze karaktertrekken die voor effectief leiderschap zorgen? De gedragsbenadering Kunnen we op grond van gedrag onderscheid maken tussen effectieve en niet effectieve leiders? De contingentietheorieën Effectief leiderschap hangt af van de situatie De trekkenbenadering Observatie van politieke leiders → ‘The Great man theory’ Men wordt geboren als leider, aangeboren persoonlijke kwaliteiten Trainingen : nuttig? De theorie beweert dat het lot van organisaties en samenlevingen in hand ligt van enkele machtige individuen en dat deze individuen geboren warden als leiders. Bovendien heft deze opvatting nog een bijkomend effect: indien de 71 A&O leiderschapseigenschappen aangeboren zijn, heeft het ook geen zin om leiderschapstrainingen op te zetten. Metastudies van R. Stogdill (1948 en 1974): Een zeer groot aantal karaktertrekken werden in verband gebracht met effectief leiderschap sterke drang om doelen te bereiken sterk gevoel van zelfvertrouwen capaciteit om anderen te beïnvloeden … tegenstrijdige resultaten : verklaring? De zoektocht naar de persoonlijkheidsverschillen tussen leiders en niet-leiders gaf aanleiding tot heel wat frustraties. Big Five: vernieuwde belangstelling voor het verband tussen persoonlijkheidseigenschappen en leiderschap relatie tussen opkomend leiderschap - 4 v/d Big 5 factoren Extraversie, consciëntieusheid, openheid voor ervaringen, emotionele stabiliteit. Matige samenhang ≠ effectief leiderschap!!! De g-factor blijkt de belangrijkste verklarende variabele te zijn, gevolgd door de Big Five en vervolgens is er geen mogelijkheid meer om voor EI om een toegevoegde waarde te hebben. Emotionele Intelligentie? D. Goleman: zonder kan niet Antonakis: geen ruimte voor EI na de g-factor en Big Five G-factor en Big 5 belangrijkste voorspeller Diverse benaderingen Is dit een mensgerichte of taakgerichte benadering van leiderschap? (cfr. speech in slide 27) Gedragsverschillen leiders – NIET-LEIDERS Indien gedragsverschillen ontdekt worden tussen leider en niet-leiders zou dit betekenen dat leiderscapaciteiten niet aangeboren zijn als dusdanig, maar zich kunnen ontwikkelen. Dit in de veronderstelling dat gedrag getraind kan worden en aangeboren eigenschappen vastliggen. onderzoek van de universiteit van Michigan drie basisdimensies: Roldifferentiatie De mate waarin de leider andere taken verricht dan de leden van zijn werkgroep. Een verschillende rol van de leider tov zijn volgelingen wil zeggen dat deze leiders zich vooral bezighouden met de planning, aandacht schenken aan medewerkers, eerder dan met de uitvoering. 72 A&O Werknemersgerichtheid Alles in het werk stellen om het welzijn van hun medewerkers te bevorderen. Het zijn leiders met een luisteren oor voor de medewerkers, ze accepteren inspraak van de mensen, zijn vriendelijk en ondersteunen medewerkers met problemen. Dit gedrag van de leider geeft aanleiding tot vertrouwen, respect en warmte in de groep. Hierdoor wordt het zelfvertrouwen van de medewerkers positief beïnvloed en wordt de ontwikkeling van medewerkers bevorderd. Communicatie heeft open karakter. Productiegerichtheid Vooral belang aan werkuitvoering. Deze leiders besteden vooral aandacht aan het structureren van taken, het toewijzen van taken aan medewerkers en de controle op de uitvoering. Ze maken hun verwachtingen ten aanzien van het werk duidelijk, geven deadlines aan en verwachten volgzaamheid van de medewerkers. De leider legt de klemtoon op de productiviteit en het bereiken van de organisatiedoelstellingen. Onderzoek van Ohio State universiteit twee basisdimensies: Consideratie Open staan voor de gevoelens van de medewerkers en proberen het werk zo aangenaam mogelijk te maken voor zichzelf en zijn medewerkers Structuur initiatie Oog voor de omschrijving van de taakvereisten en kan derhalve gezien worden als productiegericht Onafhankelijk van elkaar Dus een individuele leider kan de klemtoon leggen op één van beide, maar kan ook hoog scoren op beide dimensies of op geen van beide. ↗ SI en ↗ C belangrijk voor medewerkerstevredenheid Vergelijking van beide resultaten: Mensgerichtheid (C) Taakgerichtheid (SI) Evaluatie Gedrag kan getraind worden Selectie van leiders → VTO van leiders 73 A&O Leiderschapsmatrix (Blake & Mouton, 1964) Blake & Mouton → 5 typen leiders 1-1: Laissez-faire: hij doet enkel hetgeen strikt noodzakelijk is 1-9: Participatieve stijl heeft oog voor de medewerkers en verliest het taakgerichte aspect uit het oog 9-1: Autocratisch leiderschap aandacht voor de taken, verlies van medewerkers 5-5: De middenweg centraal wat nodig is om gedaan te worden, met behoud van redelijk sfeer op het werk 9-9: Teamleider : ↗ productie ↗ tevredenheid ↗ creativiteit deze stijl zou in alle mogelijke omstandigheden, los van de context, de aard van de taak of de competenties en de motivatie van de werknemers aanleiding geven tot de hierboven vermelde stijgingen. Kritiek: Welk is de optimale leiderschapsstijl? In alle omstandigheden? Enkel in een situatie waar medewerkers onduidelijkheid hebben over hun rol zal de aandacht van de leider voor taakaspecten relevant zijn. 74 A&O situationele benadering Effectief leiderschap is afhankelijk van de omstandigheden. Fiedler’s contingentietheorie De pad-doel theorie Hersey en Blanchard situationeel leiderschap Fiedlers contingentietheorie (1) gebruikte instrument: Least Preferred Coworker (vorm van semantische differentiaal) → achterhaalt werknemersgerichtheid/taakgerichtheid vd respondent. de 2 leiderschapsstijlen zijn geen onafhankelijke dimensies, maar 2 tegenpolen van één en dezelfde dimensie. Bovendien ging hij ervan uit dat de wijze van leidinggeven vastligt, dat wil zeggen dat deze niet zomaar kan veranderen. Situatie beschrijven adhv 3 factoren: 1. leider-groepslid relaties 2. taakstructuur 3. positiemacht Hoge mate van (1): respect en vertrouwen bestaat tussen leden en leider; samenwerking op een positieve wijze. Hoge mate van (2): taken goed gestructureerd; de mate waarin de taakvereisten duidelijk zijn omschreven en gekend en op de mate waarin de juistheid van de te nemen beslissingen aangetoond kan worden. (3): de macht die de leider heeft over zijn volgelingen, zoals belonings- en sanctiemacht => 8 mogelijke situationele categorieën (gereduceerd tot 3: gunstig, middelmatig, ongunstig) 75 A&O In meest gunstige en in ongunstige situatie negatieve correlatie tussen LPC score en groepseffectiviteit (situatie I – II – III en VIII) taakgerichte leider meest effectief In de middelmatige situatie positieve correlatie tussen LPC score en groepseffectiviteit (situatie IV – V – VI en VII) relatiegerichte leider meest effectief In een gunstige situatie voor de leider taakgericht werken In ongunstige situatie voor de leider sterk structurerend optreden Belangrijke veronderstelling: leiderschapsstijl ligt vast, men is ofwel taakgericht ofwel relatiegericht. Daarom kan effectief leiderschap op 2 manieren worden verbeterd: Kies een nieuwe leider die bij de situatie past Kies een nieuwe situatie die bij een leider past In geval van een mismatch tussen de leider en de situatie ofwel de leider vervangen, ofwel de situatie wijzigen. Bvb. werk meer structureren of beloningsmacht v/d leider te vergroten Ongeacht de situationele omstandigheden stelde men als ideaal een 9-9 combinatie voor in de managerial grid van Blake en Mouton. Kritiek: Empirische validiteit v/h model Theoretische ondersteuning LPC en LPC scores niet stabiel Contaminatie de 3 situationele omstandigheden zijn niet onafhankelijk van elkaar, en deze omstandigheden zijn ook niet onafhankelijk van elkaar Model werd in zijn totaliteit niet getoetst De pad-doel theorie (1) Deze theorie probeert uit te leggen op welke wijze het gedrag van de leider de effectiviteit van de medewerkers kan bevorderen. Deze auteurs trachtten uit te leggen hoe het gedrag van de leider impact heeft op de motivatie en tevredenheid van de medewerkers. Uitgangspunt: motivatietheorie van Vroom: Motivatie is afhankelijk van verwachting goede prestatie te leveren goede prestatie zal aanleiding geven tot beloning de beloning is waardevol. Leider zal de perceptie beïnvloeden. 76 A&O De pad-doel theorie (2) Leider helpt volgelingen hun doelen te bereiken door richting en steun te bieden en zo te zorgen dat hun doelen overeenstemmen met de overkoepelende doelen van de groep of organisatie. De leider dient de motivatie en tevredenheid van medewerkers te bevorderen door hun gedrag aan te passen aan de situatie Leider moet zijn stijl aanpassen aan situationele factoren: Omgevingsfactoren Factoren van ondergeschikten 4 leiderschapsstijlen: Ondersteunend leiderschap Wat? Houdt rekening met capaciteiten en beperkingen van werkgroepleden. Vriendschappelijk klimaat, aandacht voor specifieke wensen, zorgt voor hun welbevinden Mensgerichte leiderschapsstijl Wanneer? Werk is saai en routinematig. Intrinsieke motivatie wordt zo bevorderd. Dit ondersteunen leiderschap kan ook een positieve rol hebben indien de medewerkers weinig zelfvertrouwen hebben of de nodige ervaring missen. Directief leiderschap Wat? Het precies laten weten wat verwacht wordt van mensen, het geven van specifieke aanwijzingen, plannen van werk, maar ook controle op de uitvoering van werk en de regels 77 A&O Wanneer? Als groepsleden onvoldoende duidelijkheid ervaren over het werk. Kan te wijten zijn aan een gebrek aan ervaring of aan een lage graad van formalisatie, of omdat de taak niet voldoende gestructureerd is. De verwachting op een succesvol gedrag wordt verhoogd en daardoor ook de motivatie. Participatief leiderschap Wat? De leider zal beslissing nemen nadat hij de medewerkers gehoord heeft. Houdt rekening met de voorstellen en ideeën van de medewerkers Wanneer? Als het werk onduidelijkheden bevat, zullen de werknemers door actief mee te zoeken naar oplossingen meer duidelijkheid verwerven. Associatie inspanning-prestatie wordt versterkt. Aangewezen in geval van zeer bekwame medewerkers die graag autonoom werken Prestatiegericht leiderschap Wat? Leider stelt uitdagende taken voor aan de werkgroepleden en benadrukt dat hoge eisen gesteld worden bij de uitvoering Wanneer? In een ongestructureerde taaksituatie De pad-doeltheorie kunnen we dus samenvatten door te stellen dat de leider zich dient aan te passen aan de eigen aard van de medewerkers en aan de gegeven omstandigheden. De leider zal door coaching en begeleiding van medewerkers de weg (pad) tonen hoe door inspanningen het juiste resultaat (doel) behaald kan worden, waardoor de motivatie bevorder wordt. Evaluatie: deze theorie is gebaseerd op het motivatiemodel van Vroom, dat eveneens nooit voldoende empirisch onderbouwd werd. Hersey en Blanchard Zijn ervan overtuigd dat de leider over diagnostische vaardigheden dient te beschikken om zijn medewerkers in te schatting. In functie van de bereidheid en de vaardigheden van de medewerkers zal de leider zijn stijl dienen aan te passen. Leider dient zijn stijl aan te passen a/d omstandigheden Mate van taakgerichtheid Mate van mensgerichtheid levert 4 leiderschapsstijlen op: • Mededelen Klemtoon op taakaspecten en in zeer beperkte mate gericht op mensgerichtheid • Verkopen Hoge score op taakgericht én mensgericht • Participeren Klemtoon op mensgerichte benadering • Delegeren 78 A&O De leidinggevende draagt verantwoordelijkheden en bevoegdheden over aan de ondergeschikten Mate van “readiness” v/ mwers bepaalt de stijl = taakbereidheid van medewerkers Competenties + motivatie om taken uit te voeren Evaluatie Theorie wordt vaak toegepast in trainingen Empirische basis is eerder beperkt Toont vooral aan dat er niet zoiets bestaat als de ideale stijl van leidinggeven, ongeacht de omstandigheden. 9.3 transformationeel leiderschap Transformationeel leiderschap bouwt verder op transactioneel leiderschap Transactioneel leiderschap = ruilrelatie ontstaat tussen leider en volger (voor wat hoort wat), deze grijpen ook in wanneer het fout dreigt te gaan Transformationeel (=charismatisch leiderschap) bouwt hierop voort beide vormen van leidinggeven liggen in het verlengde van elkaar. Effectieve leiders zijn zowel transactioneel als transformationeel 79 A&O Gedrag van transformationele leiders: Ze formuleren een toekomstvisie Ze creëren hoge verwachtingen bij de volgelingen en tonen vertrouwen in zz. Ze beïnvloeden waarden, overtuigingen en percepties van de volgelingen. Kenmerken van transformationele leiders (Bass en Avalio) intellectuele stimulatie volgers worden aangemoedigd om kritisch te denken (over zichzelf en werk) idealiserende beïnvloeding visie+missie wordt geformuleerd en uitgedragen individuele consideratie leider coacht medewerker, begeleid, geeft individuele feedback, belangstelling voor hun leefwereld, aanmoedigen voor hogere competentieniveaus te bereiken inspirerende motivatie. Volgers gaan belangen van organisatie belangrijker vinden dan persoonlijk belang betrokkenheid van de volgers vergroten Charisma. Barack Obama heeft een uitstraling die in de VS niet meer gezien werd sinds John F. Kennedy en Martin Luther King. "Hij is een inspirerend figuur. Zelfs Republikeinen die hem zien speechen zeggen dat ze onder de indruk zijn, net als in de zakenelite van Wall Street“. "Hij heeft niet de interne woede van veel AfroAmerikanen die sinds de slavernij van generatie op generatie werd overgedragen, maar slaat door zijn achtergrond bruggen met iedereen.“ (De Morgen, 5/06/2008) Algemeen: transformationeel leiderschap een positieve invloed op individuele en groepsprestaties. Pink: transactioneel leiderschap activeert motivatie 2.0 transformationeel leiderschap motivatie 3.0 meestal: motivatie 3.0 > motivatie 2.0 vanuit visie van Pink begrijpen we ook waarom transformationeel leiderschap in het merendeel van de situaties een positieve impact heeft op de prestaties van de medewerkers en in enkele gevallen ook niet. 80 A&O Zijn leiders wel nodig? Is leiderschap een attributie? Zijn er situaties waarin leider overbodig wordt? substituerende factoren neutraliserende factoren Bestaan er verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke leiders? Is leiderschap een attributie? Leiderschap is niet meer dan een kenmerk dat mensen aan anderen toeschrijven. Als leider moet je vooral de schijn ophouden een goed leider te zijn. Je moet de indruk wekken ondernemend, consistent, verbaal vaardig enz. te zijn, feitelijke prestaties zijn van geen tel. Dit beidt een mogelijke verklaring voor de beperkte bewijskracht van de trekkenbenadering van leiderschap Deze theorie impliceert helaas ook dat uiterlijke schijn soms meer effect heeft dan inhoud. Zijn er situaties waarin leiderschap overbodig wordt? Substituerende factoren Optreden van de leider wordt overbodig Bvb. ervaren medewerker maakt taakgericht LS overbodig Bvb. taken goed omschreven, maakt taakgericht LS overbodig Neutraliserende factoren Invloed van LG ontkrachten Bvb. medewerkers onverschillig t.o.v. beloningen, LS wordt geneutraliseerd We moeten vaststellen dat de wijze van leidinggeven slechts één van de onafhankelijke variabelen is van het gedrag van de leden van de organisatie. verschillen tussen mannen en vrouwen? Vrouwen Mensgericht Participatief LS Mannen Taakgericht Autocratisch QUOTE “The best leaders inspire by example. When that’s not an option, brute intimidation works pretty well, too.” 81 A&O 10. Conflicten en onderhandelingen QUOTE “Vele ruzies hadden kunnen worden samengevat in een enkele paragraaf, als de ruziemakers het hadden aangedurfd duidelijk hun voorwaarden te stellen” Aristoteles 10.1 Conflicten: definitie en soorten Definitie van een conflict Een proces dat begint wanneer iemand ervaart dat de eigen meningen doelen, belangen, waarden en normen door iemand anders geschaad zijn of zullen geschaad worden. 3 kenmerken = Een proces Betrokken partijen moeten het conflict ervaren Spanningsveld tss. Belangen van de betrokkenen (een vorm van tegenstand of onverenigbaarheid) Diversiteit is een ideale voedingsbodem voor conflicten. “Mensen verschillen in genetische structuur, in psychofysiologische huishouding en in hun daaruit voortvloeiende wensen en behoeften. Daarnaast verschillen mensen in termen van hun opvoeding, culturele achtergrond en opleiding.” Elke organisatie draagt in zich de kiemen van een conflict. Buelens en zijn collega’s stellen dat de volledige afwezigheid van conflicten in de organisatie contraproductief werkt. Ook omgekeerd een organisatie met heel veel conflicten is ook contraproductief. “Op een vriendelijke manier niet akkoort zijn met anderen is essentieel in een dynamische organisatie”. 82 A&O Soorten Functioneel vs. Disfunctioneel conflict Functioneel: conflict dat leid tot een positieve opbrengst voor de organisatie Disfunctioneel: ten nadelen van de organisatie hebben een erg verstorende werking op de organisatie Afhankelijk van soort conflict Taakconflicten: inhoud en doel van het werk Relatieconflicten: Relaties tussen medewerkers Meestal disfunctioneel (sociaal-emotionele conflicten) Procesconflicten: manier waarop het werk moet worden gedaan Een beperkte mate kan functioneel zijn Relatieconflict is altijd disfunctioneel Taak – en procesconflicten zijn functioneel bij gematigd niveau Deze 3 vormen van conflicten kunnen perfect naast elkaar bestaan in een organisatie of zelfs in elkaar overlopen. Interpersoonlijke conflicten (filmpje In de Gloria: Burenruzie) Tussen individuele personen Intergroepsconflicten Tussen teams of afdelingen Conflicten tussen organisatie Tussen organisaties (2 of meer organisaties) Belangenconflicten vs. Meningsverschillen Belangenconflicten gaan over de toegang tot de toekenning en verdeling van schaarse middelen zoals tijd, aandacht, geld, macht en status Meningsverschillen: tegenstelde inzichten, voorkeuren, meningen en oordelen Functioneel bij afwezigheid van belangenconflict Disfunctioneel bij aanwezigheid van belangenconflict Verticale vs. horizontale conflicten ≠ hiërarchische niveaus vs. = hiërarchische niveaus 10.2 Conflictenbronnen Kan veel oorzaken hebben. Alblas en Wijsman stellen dat deze conflictbronnen onder te verdelen zijn in ‘interne omstandigheden’ en ‘externe omstandigheden’. Interne omstandigheden: oorzaken binnen de organisatie Externe omstandigheden: betrekking op de omgeving waarin de organisatie actief is Schermerhorn en collega’s stellen dat alle oorzaken van conflicten terug te brengen zijn tot 3 mechanismen: 83 A&O Drie bronnen/ oorzaken van conflicten: onderlinge afhankelijkheid in de organisatie vb. Elkaar evalueren schaarste aan resources Resources: hulpmiddelen waarin een organisatie nood aan heet om de doelstellingen te realiseren. Conflict kan ontstaan over wie recht heeft op een bepaald hoeveelheid van deze resources machts- informatieasymmetrie in de organisatie Asymmetrie verwijst naar een verschillende, ongelijke verdeling van macht of informatie over de leden van de organisatie 10.3 Conflictescalatie: Soms kan een conflict verergeren doorheen de tijd. Conflictescalatie kan ontstaan uit alle conflictvormen en is niet gebonden aan één type van conflict vijf elementen: gebruik van minder vriendelijke technieken er komen steeds meer grotere onderwerpen bij steeds meer algemene zaken komen boven drijven het taalgebruik wordt formelere van aard het beschadigen van de ander partij komt meer op de voorgrond. Vb. verkeersagressie De escalatieladder 84 A&O polarisatie: standpunten van beide partijen komen verder van elkaar te staan verharding: betrokken partijen vallen elkaar aan (woorden) en verwijten elkaar verbreding: meer elementen worden in de discussie gebracht toename aantal conflictpartijen: op zoek naar partners en coalities Destructie: andere partij zoveel mogelijk beschadigen De ladder beschrijft de fasen, deze verklaart ze niet! Psychodynamisch model: dit model stelt dan mensen de neiging hebbe een fundamentele attributiefout te maken. Verklaring escalatieladder Fundamentele attributiefout Negatieve eig. gedrag toe te schrijven a/d situatie Positieve eig. gedrag toe te schrijven a/d persoonlijkheid conflictsituaties: Vijandige gedrag v/d ander: diens persoonlh. … Gevalsstudie: e-mail als bron van conflictescalatie • Afwezigheid van feedback op sociale interactie • Anoniem en afstandelijk • Worden langdradig en weinig gestructureerd • Overmatige aandacht aan e-mails Spiraal van toenemende conflictintensiteit. De Dreu stelt dat het opmerkelijk is hoe vaak conflicten escaleren zonder dat één van de betrokken partijen vijandig gedrag laat zien. Hij stelt dat dit te verklaren is op basis van een aantal ‘denkfouten’ of ingebakken en automatische denkprocessen. Deze denkfouten vloeien voort uit cognitieve beperkingen, naïef realisme en ego-defensiviteit. 10.4 conflicthantering Gaat erover hoe werknemers reageren op conflicten en hoe deze reactie te verklaren is Tweevoudig zorgmodel: stelt dat iemand reactie op conflicten zal afhangen van 2 factoren. Enerzijds is de reactie afhankelijk van het feit of de persoon in kwestie al da niet zal trachten de eigen wensen te bevredigen. Eigen wensen bevredigen: assertief Eigen wensen niet bevredigen: niet-assertief 85 A&O Anderzijds is de reactie ook afhankelijk van de coöperatiebereidheid. Proberen wensen van de andere partij in te wilgen coöperatief Nt proberen wensen vd andere partij in te wilgen niet-coöperatief Tweevoudig zorgmodel stelt dat er vijf mogelijkheden zijn: Aanpassen (niet-assertief, wel coöperatief) Samenwerken (assertief en coöperatief) Mijden (niet-assertief, niet-coöperatief) Vechten (assertief, niet-coöperatief) Compromis zoeken (evenwicht (niet-)assertief en (niet-)coöperatief) Welke elementen bepalen iemands assertiviteit of coöperatief karakter? De situationele omstandigheden Persoonlijkheidsfactoren. de mate waarin persoonlijkheid van invloed is op het gedrag van mensen is afhankelijk van de ‘kracht van de situatie’ (bureaucratische structuren = sterke situaties) Factoren die bepalen of situatie sterk of zwak is: Aanwezigheid van een achterban Een achterban kan zowel een formele, duidelijk omschreven als een informele, minder duidelijk omschreven groep zijn. Des te meer een dergelijke achterban aanwezig is, des te meer zal in het conflict worden gestreefd naar het ‘beperken van het gezichtsverlies’. Zorg om het eigenbelang zal versterken (mijdend/aanpassend gedrag) Macht Partijen met meer macht dan de andere partij hebben een voorkeur om het eigenbelang voorop te stellen, terwijl partijen met minder macht dit minder of niet hebben. Ondergeschikten probleem met bovengeschikten mijdend/aanpassend/samenwerkend gedrag) Bovengeschikten met ondergeschikten Vechtende reactie Persoonlijkheidskenmerken die aangeven of iemand al dan niet assertief is: Culturele achtergrond Sociale waardeoriëntatie goede voorspeller voor iemands toekomstig gedrag Pro-sociale waardeoriëntatie: goed, liefst eerlijk verdeelde uitkomsten voor zichzelf en voor anderen betrokkenen (samenwerkende reactie) Zelfzuchtige waardeoriëntatie: streeft naar goede uitkomsten voor zichzelf (vechtende reactie) 86 A&O 10.5 conflictmanagement Welke maatregelen neemt het management om conflicten te voorkomen of op te lossen? indirect conflictmanagement Voorkomen van disfunctionele conflicten Betere afbakening en omschrijving bevoegdheden Meer formalisatie Transparante communicatie Stimuleren van functionele conflicten Advocaat van de duivel Een persoon die als taak heeft een managementvoorstel uit te dagen, te bekritiseren en te bevechten (geprogrammeerde conflict) Dialectische methode Methode waarbij andere standpunten worden samengebracht Meningsverschillen worden beloond, en vermijden van conflicten wordt bestraft. direct conflictmanagement Oplossen van een conflict Kritiek: 2-voudig zorgmodel onvolledig → andere vormen van conflictoplossing (conflict uitbesteden aan 3e partij) • Arbitrage Een neutrale, 3e partij als ‘rechter’ die aan de betrokkenen een bindende uitspraak kan opleggen. • Bemiddeling Neutrale, 3e partij probeert de betrokkenen aan een onderhandeld akkoord te binden door gebruik te maken van rationele argumenten of door de betrokkenen te overtuigen. (er wordt geen oplossing opgelegd) 10.6 Onderhandelen Een proces waarbij gezamenlijke besluiten worden genomen, wanneer de diverse betrokkenen verschillende wensen/voorkeuren hebben’ give-and-take decision making process Proces Betrokkenheid van tenminste 2 ≠ partijen Betrokkenen hebben ≠ wensen Vertegenwoordigende onderhandeling: wanneer 2 partijen onderhandelen en elke partij een achterban vertegenwoordigt. 87 A&O Onderhandelingstechnieken distributief onderhandelen Onderhandelingen gaan over welke partij (koper, verkoper) welk deel krijgt (hoge, lage prijs) van de eindige hoeveelheid goederen of diensten. (zero-sum game wat de ene partij wint, verliest de andere) Fixed pie onderhandeling onderhandeling over de verdeling van de taart over de verschillende partijen. (win-verliessituatie) distributief onderhandelen met een kleine onderhandelingsmarge bij dit type van onderhandelen is het dus de bedoeling de tegenstander zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de eigen doelstellingen. Hunsaker stelt dat dit kan gebeuren door de regenstander ervan te overtuigen dat zijn doelen niet haalbaar zijn en dat daarom een akkoord dat dicht tegen de eigen doelstellingen zit, beter is. 88 A&O Integratief onderhandelen zoeken naar een win-win oplossing Afwisselingsvoorstellen Maken flexibel gebruik van de ‘tijd’ of ‘tijdsvoorkeuren’ van de onderhandelende partijen kostenreducerende voorstellen een partij A betaalt de kosten die door een andere partij B zijn gemaakt. Overbruggingsvoorstellen Voorstellen waarbij aan de voornaamste behoefte van de verschillende betrokkenen tegemoet wordt gekomen • Case: onderhandelen & Persoonlijkheid Extraverte en inschikkelijke onderhandelaars niet succesvol Vriendelijke mensen → samenwerken Onaangename introverte onderhandelaars = de beste Onderhandelaars die competent en succesvol overkomen , hebben negatief effect op onderhandelingsresultaten Het onderhandelingsproces → 5 fasen: Voorbereiding Onderhandelingsproces wordt voorbereid Wie? Hoe? Wat? Waarom? … definiëren van de grondregels Antwoord vinden Wie onderhandelt? Waar? Tijdspanne? Welke onderwerpen komen aan bod? uitleg en rechtvaardiging Beginvoorstellen uitwisselen en toegelicht Onderhandeling wordt gestart Overeenkomst en implementatie Officieel document Eenmaal een akkoord is bereikt deze officiële overeenkomst geeft een overzicht van de afgesproken punten en geeft ook weer hoe deze afspraken worden geïmplementeerd. Waarom mislukken onderhandelingen? Iets moeten afnemen v/d andere partij Gevoel dat ze dat moeten doen Escalerend commitment Partijen vertrekken met extreme eisen en willen hier niet (of nauwelijks) van afwijken Hun standpunten zijn de enige juiste Communicatieproblemen Tips voor het onderhandelen open met een positieve boodschap kaart problemen aan, geen personen empathie met de tegenpartij 89 A&O gebruik een strategie blijf rationeel, laat de emoties thuis gebruik objectieve criteria creëer klimaat van vertrouwen neem eerste bod als een vertrekpunt benadruk de win-win mogelijkheid sta open voor hulp van buitenaf 90 A&O 11. De organisatiestructuur 11.1 Wat is organisatiestructuur? Opwarmer: Henry Ford: http://www.youtube.com/watch?v=S4KrIMZpwCY Organisatiestructuur? Kader: het systeem van de organisatie Organisatie? (cfr. H. 1) 2 of meer mensen… met oog op bepaalde doelstellingen… die structuur aanbrengen om deze te bereiken Hoe richten we structuur optimaal in om doelstellingen te bereiken? De missie van de organisatie geeft aan wat de uiteindelijke bedoeling is van de samenwerking tussen de medewerkers van een organisatie. Denk o.a. verdeling van de taken, op elkaar afstemmen van verschillende activiteiten, wie geeft leiding aan wie, … Relevantie? Structuur bepaalt mee de cultuur en het gedrag van mensen in een organisatie bv. overheid vs. privé sector We kunnen stellen dat een organisatie input uit de omgeving betrekt en via een transformatieproces een output realiseert die beschikbaar is voor externen. Transformatieproces Essentie van elke organisatie = transformatieproces 91 A&O Door transformatieproces krijgt de input ‘toegevoegde waarde’ voorbeeld Bijvoorbeeld: Ford autofabrikant Input: grondstoffen (metaal, motoronderdelen, …) Transformatie: assemblage onderdelen, … toegevoegde waarde door organisatie Output: auto • Verschillende onderling afhankelijke activiteiten: aankopen, assemblage, verkopen, … zorgen er voor dat er georganiseerd moet worden! Het uiteindelijke doel van de organisatie is om een output te realiseren. Deze output kan bestaan uit afgewerkte producten, maar ook uit diensten. Hoe geven we dit alles vorm? Hoe verdelen, groeperen, coördineren we taken en activiteiten? Één van voornaamste zaken binnen een organisatie? structuur bepalen! Hoe? 11.2 Elementen van ORGANISATIEstructuur Voornaamste manieren om structuur aan te brengen: Taken verdelen = arbeidsdeling Bij elkaar horende taken groeperen = afdelingsvorming 11.2.1 Arbeidsdeling Als we spreken over organisatiestructuur doelen we op de wijze waarop het werk verdeeld wordt onder de medewerkers en hoe deze opgedeelde taken gecoördineerd worden. In die zin kunnen we spreken over differentiatie van activiteiten en integratie van de delen. Differentiatie van activiteiten wil zeggen dat sommige medewerkers verantwoordelijk zullen zijn voor de inkoop, andere voor de productie, andere voor de verkoop. Differentiatie ontstaat door arbeidsdeling en specialisatie. Een hoge mate van specialisatie is het gevolg van deze arbeidsdeling. Door een hoge mate van horiontale differentiati wordt het werk minder complex. Door deze specialisatie kunnen comparatieve voordelen ontstaan en kan de efficiëntie toenemen. Cf. voorbeeld Ford: medewekers voor aankoop grondstoffen, arbeiders voor assemblage, verkopers, … Laat hoge mate van specialisatie toe Bv. bandwerk waar elke medewerker verantwoordelijk is voor één onderdeel van het product Arbeidsdeling niet overal even ver doorgevoerd (cf. Bakker vs. KMO vs. Multinational) Arbeidsdeling levert voordelen op Efficiëntie Eenvoudige taken laaggeschoolden Makkelijke training 92 A&O Een sterk doorgedreven taakspecialistie zal ervoor zorgden dat coördinatie tussen de onderdelen belangrijk wordt. Een (te) sterke mate van arbeidsdeling kan ervoor zorgen dat medewerkers het geheel niet meer overzien. Maar hoe meer takenverdeling hoe meer nood aan coördinatie om alles op elkaar af te stemmen Ver doorgevoerde arbeidsdeling kent ook psychologische gevolgen Verlies overzicht van ‘het geheel’ Minder ‘betrokken’ Intrinsieke motivatie daalt, moraal, … (effecten op stress, vermoeidheid, verzuim, …) Er zijn grenzen aan de voordelen van arbeidsdeling (cf. figuur) In die gevallen kunnen de productiviteit en het moreel weer verbeterd worden door taakverbreding of taakverrijking. Hackman en Oldham hebben aangetoond dat de perceptie van zinvolheid van het werk en van het geheel van een taak een belangrijke rol speelt in de intrinsieke motivatie van de medewerkers. Een toeneme van de arbeidsdeling zal efficiëntievoordelen opleveren tot een bepaald moment en eenmaal dat kantelmoment bereikt wordt, zullen de nadelige gevolgen steeds meer komen bovendrijven. 11.2.2 Afdelingsvormen Bij elkaar horende taken groeperen kan op basis van: functie (bv. Sales, Research & development) (2) product (bv. Volvo trucks, Volvo cars) (3) geografie (bv. Coca cola Belgium) (4) marksegement (bv. Start People construction) (5) fase in het proces (bv. Brouwen, bottelen) (6) matrixstructuur (combinaties 1 met 2 of 4) 93 A&O (1) Functionele afdelingsvorming Dezelfde functies bij elkaar Voordeel: mensen met gelijkaardig specialisme bij elkaar nauwe samenwerking en van elkaar bijleren (2) Productgebaseerde afdelingsvorming Iedereen die aan hetzelfde product werkt bij elkaar Verschillende functies bij elkaar (onderzoek, productie, verkoop) Specialistische kennis rond één product geconcentreerd (3) Geografische afdelingsvorming Groeperen per regio/land/… Vooral bij multinationals 94 A&O (4) Marktgeörienteerde afdelingsvorming Groeperen op basis van marktsegementen Biedt mogelijkheid om goed af te stemmen en te differentiëren op type consument (5) Afdelingsvorming op basis van FASE i/h proces Vooral in productiebedrijven Autonome werkgroepen krijgen de verantwoordelijkheid voor een fase van het productieproces deze 5 typen van afdelingsvormen zijn slechts ideaaltypen. Het zijn slechts typen die in hun zuiverste vorm nauwelijks in de werkelijkheid voorkomen. (6) matrixstructuur In realiteit meestal combinaties van structuren (1)-(5) Vooral naarmate organisatie groter komen ze in hun zuivere vorm zeldzaam voor (Bv. Arbeiders: proces indeling, bedienden functionele indeling) Specifiek: matrixstructuur = 2 structuren over elkaar heen (functionele met product of marktgerichte indeling) Nadelen: meer managers (duale aansturing), stress, meer kosten, conflict, complexiteit, … In dergelijke matrixorganisatie wordt het aantal managers duidelijk opgevoerd in vergelijking met de andere afdelingsvormen het wordt heel complex Een matrix structuur: Arbeidsdeling en afdelingsvorming vraagt om organisatie en coördinatie: 95 A&O Wie is verantwoordelijk voor beslissingen? Wie houdt het overzicht? Wie coördineert en stemt taken en afdelingen op elkaar af? Wie rapporteert aan wie? … In een hiërarchische structuur zit deze info bevat: organogram In de hiërarchische structuur wordt aangeduid wie bevoegd is voor het nemen van beslissingen in de organisatie en wordt tevens aangegeven wie verantwoordelijk is voor de coördinatie van de activiteiten in de afdeling. Twee aspecten m.b.t. hiërarchie Gezagsrelaties (11.2.3.1) Span of control (11.2.3.2) 11.2.3.1 gezagsrelaties Elke afdeling heeft een hoofd (elk hoofd van een afdeling heeft zicht op de gang van zaken in de betreffende afdeling) Beslissingsbevoegdheid over afdeling Coördinatie met andere afdelingen Staffuncties (Bv. HRM): adviserende i.p.v. leidinggevende rol CEO (chief executive officer) geeft leiding aan de hoofden van research en development, productie en verkoop deze 4 = managementteam Centralisatie = beslissingen gebeuren eerder op hoge niveaus Kans dat men geen rekening houdt met de wensen v/d klanten Te late reactie op veranderingen Decentralisatie = lagere niveaus hebben ook beslissingbevoegheid Snellere reactietijd bij veranderende omstandigheden Meer voeling met klanten & omgeving Hoe groter organisatie hoe meer nood aan decentralisatie 96 A&O Centralisatie – decentralisatie 2 uiteinden van een continuüm Eenheid van gezag: elke medewerker heeft slechts één chef (meest efficiënte principe cf. matrixstructuur) 11.2.3.2 span of control … of gezagsbereik: aan hoeveel mensen geeft een leidinggevende leiding? Aanvankelijk stelde men dat de optimale span of control 6 medewerkers bevatte. Maar heden ten dage is binnen de organisatiegedragswetenschap deze vraag minder relevant en zijn deskundigen eerder van mening dat dit optimale gezagsbereik afhankelijk is van talrijke variabelen. Steile vs. vlakke organisatie Optimale gezagsbereik bestaat niet: afhankelijk van tal van factoren o.a. Kosten Capaciteiten werknemers: hoog vs. Laaggeschoolden? Nood aan sturing? Kleine span = veel hiërarchische niveaus = veel leidinggevenden = steile organisatie = moeilijk besluitvorming = Snelveranderende omgeving? Grote span = vlakker organisatie = minder hiërarchische niveaus = snelle info overdracht … Door een beperking van het middenkader worden de autonomie en empowerment van medewerkers gestimuleerd. Door downsizing wordt het gezagsbereik vanzelf groter. Er bestaat geen ideaal gezagsbereik. De stafmedewerkers geven enkel advies aan de lijn. De stafmedewerkers verzamelen informatie en geven op basis daarvan advies en aanbevelingen an de lijnmanagers. Autonomie en empowerment! Opmerking: naast formeel gezag ook informeel gezag niet zichtbaar in organogram (artikel CEO BELGACOM) 97 A&O 11.3 Typologie van regimes Organisatieregime = samenhangend geheel van organisatiestructuur en bijbehorende cultuur (gebruiken, opvattingen, …) ook de wijze waarop medewerkers met elkaar omgaan. Maw: een regime bestaat uit een onderliggende structuur en een bijbehorende bovenbouw. Cultuur collectieve gewoonten, taboes, gedeelde opvattingen, … Structuur hier wordt vastgelegd hoe het werk verdeeld wordt over afdelingen en hoe deze geïntegreerd worden tot een geheel. Systemen regels, procedures, routines die vastgelegd zijn en zelfs mogelijk geautomatiseerd. Vier typen: pioniersregime bureaucratische regime flexibel regime het netwerk regime 11.3.1 pioniersregime komt vaak voor in jonge, kleine organisaties een ondernemer die het gat in de markt meent gevonden te hebben en na verloop van tijd een organisatie opbouwt. Bijvoorbeeld “mijn restaurant” Kenmerken: Sterke oriëntatie op de omgeving/klanten Weinig of geen structuur maar wel samenhorigheid (cf. ‘eenvoudige structuur’) (gedragen door een grote mate van samenhorigheid) Ondernemer/baas = centrale figuur (meewerkende eigenaar) Geen afdelingsvorming of formalisatie Informele cultuur Voor-en nadelen? Wendbaarheid: Flexibiliteit in functie van omstandigheden Wat als baas weg valt? 11.3.2 bureaucratische regime Het begrip bureaucratie: geïntroduceerd door Max Weber. Hij had de bedoeling om organisaties zo efficiënt mogelijk te laten functioneren en daartoe diende het geheel zeer rationeel opgebouwd te worden. = manier van organiseren (niet per se negatieve connotatie) Kenmerken: Verregaande arbeidsdeling Door deze extreme mate van arbeidsdeling ontstaan monotone taken en voor zover het uitvoerende werk niet gesplitst kan worden, wordt dit werk genormeerd en gecontroleerd door de leidinggevenden. Impliceert veel controle door leidinggevenden Denkwerk vs. Uitvoerend werk (kostenbeheersing en max. winst) het idee hierachter is dat de uitvoerende medewerkers niet belast hoeven te worden met het denkwerk en zich enkel dienen bezig te houden met de uitvoering. 98 A&O Standaardisering van taken: vaste regels en procedures Taken dienen uitgevoerd te worden volgens vastgestelde patronen, regels en procedures. Het idee hierachter is dat er voor elke taak 1 optimale procedures bestaat om deze uit te voeren. Deze standaardisering is eveneens nodig vanuit de arbeidsdeling zodat de deelactiviteiten weer samengevoegd kunnen worden. Steile hiërarchische structuur en centralisering van besluitvorming In een bureaucratisch regime dient een hiërarchische structuur uitgewerkt te worden waarbij de gezagslijnen voor iedereen duidelijk zijn. De superieuren dienen op een onpersoonlijke wijze om te gaan met de onderschikten. Deze ‘psychologische afstand’ zorgt ervoor dat beslissingen zakelijk en zonder vooroordelen gemaakt kunnen worden. Een gecentraliseerde besluitvorming is essentieel. Middenkader geeft enkel informatie door en controleert Men kan uitgaan van een loyaliteit van de medewerkers ten opzichte van de organisatie. cultuur: regels volgen, rationeel, geen plek voor emoties of eigen inbreng Bijvoorbeeld “NMBS” Het mensbeeld dat Weber voor ogen had bij de formulering van deze principes was dat de mensen die deze organisaties bevolkten rationeel waren en zich bij hun gedrag baseren op regels en procedures. In ’50-’60 konden organisaties zich veroorloven om als een gesloten systeem te functioneren maar nu vinden we hier nog veel restanten van terug in organisaties. Voor- en nadelen? Voordeel: goedkope massaproductie Sterke schommelingen in de vraag naar productie kunnen voor problemen zorgen Wat met onvoorziene omstandigheden? Situaties die niet in procedure samen te vatten zijn? Formalisatie Centralisatie Werkt enkel in stabiele omgeving Motivatie en betrokkenheid werknemers? Creativiteit en innovatie? Werkt enkel in stabiele omgeving (dus niet als de omgeving constant verandert beter flexibel regime dan) 11.3.3 flexibel regime Het flexibel regime tracht optimaal in te spelen op zich wijzigende omstandigheden en functioneert als een open systeem. Meer hedendaagse organisatievorm: wereld van vandaag vereist grote mate van flexibiliteit Kenmerken: Inspelen op snelwijzigende omstandigheden De eisen van de afzetmarkten veranderen constant en deze veranderingen eisen van de organisatie de nodige flexibiliteit. De productlevenscyclus van 99 A&O de producten wordt steeds korter: hetgeen vandaag een hype is, is morgen ouderwets. Product- of markt gebaseerde afdelingsvorming Autonome teams Decentralisatie Empowerment creativiteit en innovativiteit Zelfstandige resultaatverantwoordelijke eenheden Een flexibele organisatie wordt opgebouwd uit relatief zelfstandige resultaatverantwoordelijke eenheden. Hierdoor zijn de communicatielijnen kort en kan de centrale staf beperkt worden. Er wordt eveneens gedacht aan de zeggenschap van de medewerkers. In een dergelijk klimaat kan de creativiteit van de medewerkers tot ontplooiing komen, wat tal van innovaties tot stand kan brengen. Voorbeeld “semco” Voor- en nadelen? Downsizing of demotie Decentralisatie vereist vaak veel aandacht voor informaticasystemen en afstemming Werknemers moeten met autonomie en flexibiliteit om kunnen Grootste voordeel: flexibiliteit en snel inspelen om veranderende omgeving 11.3.4 hyperflexibel netwerkregime In het hyperflexibel netwerkregime zal de organisatie zich nog verder toeleggen op het optimaal inspelen op wijzigende omstandigheden en het leveren van unieke producten. Nog sterkere focus op veranderende omgeving + innovatie Kenmerken: Vaak projectmatige aanpak met multidisciplinaire teams Sterk wisselende opdrachten en teams veranderen vaak van samenstelling Door de sterk wisselende opdrachten zal de structuur van het netwerkregime frequent wijzigen. Individuele medewerkers moeten zelf initiatieven nemen om nieuwe projecten te ontwikkelen of aansluiting zoeken bij de projecten van andere medewerkers. Weinig regels/procedures Zelfsturing en zelfontplooiing, ‘entrepreneurship’ Klantgerichtheid Kernmedewerkers en freelancers Grenzen van de organisatie vervagen in extreme vorm: virtuele organisatie (outsourcing) Als belangrijke bedrijfsfuncties uitbesteed worden. In een virtuele organisatie staat het principe van outsourcing centraal: de productie, marketing, distributie, boekhouding en andere bedrijfsfuncties worden uitbesteed indien andere organisaties dit beter of goedkoper kunnen doen. Voorbeeld “Kessels & Smith; the learning company” 100 A&O 11.4 Welk regime is optimaal? Optimale regime is afhankelijk van: grootte van de organisatie (11.4.1) strategie van de organisatie (11.4.2) de omgeving (11.4.3) 11.4.1 grootte van de organisatie Naarmate een organisatie groter wordt… meer nood aan communicatie maar is complex meer nood aan arbeidsdeling en taakspecialisatie meer nood aan leidinggevenden meer nood aan standaardisatie en centralisatie … Meer complexe structuren met hiërarchische niveau’s nodig 11.4.2 strategie van de organisatie Strategie bepaalt mee de structuur van een organisatie: Deze wordt mee bepaald door het management. Het management stelt vast wat geproduceerd zal worden, hoe dat gaat gebeuren en voor wie dit bedoeld is. Een organisatie die een beperkt aantal standaardproducten op de markt wil brengen is wat anders dan een organisatie die nichemarkten opzoekt en alle producten in kleiden hoeveelheden zal maken. De keuzes die gemaakt worden in dat kader zullen een impact hebben op het organisatieontwerp, dit ontwerp dient de strategie te volgen. Bijvoorbeeld: Wereldwijde aanbieding vs. locale aanbieding Goedkope productie vs. Kwaliteitsfocus Eén standaard product vs. range aan producten Mogelijkheid tot lijnproductie? Innovatie strategie? … structuur afstemmen op strategie 11.4.3 omgeving van de organisatie Globaal economisch klimaat economische recessie = vaak verandering in structuur Stabiliteit van directe omgeving Veel of weinig concurrentie? Voorkeur van consumenten? Technologie constant of niet? Verandert de wetgeving of niet? Bureaucratische vs. flexibele structuur afhankelijk van stabiliteit omgeving Law of requisite variety’ (Kuipers et al., 2010) Regime dient aangepast te worden aan de omgeving Flexibiliteit moet evenredig zijn aan de mate van onzekerheid van de omgeving 101 A&O 12. De organisatiecultuur VERVOLG OVERZICHT ORGANISATIECULTUUR Diagnosticeren van de organisatiecultuur Veranderen van organisatiecultuur Organisatiecultuur en nationale cultuur low context vs. high context cultuur vijf kenmerken van nationale cultuur 12.1 ORGANISATIECULTUUR: definitie en kenmerken = ‘een systeem van gedeelde betekenisgeving dat de leden van de ene organisatie van de leden van andere organisaties onderscheidt.’ ‘het karakter van de organisatie’ De belangrijkste kenmerken die in de organisatie worden gewaardeerd en die haar van andere organisaties onderscheiden.’ ‘geheel van gedrag, kennis, waarden en normen die gedeeld worden door een groep medewerkers’ Kenmerken: een organisatiecultuur is… 1. Beschrijvend van aard Geeft weer hoe werknemers de organisatie ervaren Bijvoorbeeld: ‘in dit bedrijf kan je echt jezelf zijn, er is aandacht voor iedereen zijn talent’ De studie van de organisatiecultuur is niet-evaluerend • 2. Impliciet aanwezig − Niet elke werknemer is er zich noodzakelijk van bewust − Wordt meestal duidelijk bij fusies − Bijvoorbeeld: nieuwe vs. ervaren collega’s • 3. Moeilijk te veranderen (persistent) – Het is een ‘ mentale state of mind’ – Impliceert dat veranderen een langzaam en moeilijk proces is (cf. change management) – Kan wel op lange termijn veranderen, al zal dit veel tijd en leiderschapscapaciteiten vergen. 102 A&O • 4. een collectieve perceptie van de organisatieleden − Iedereen binnen organisatie deelt meestal zelfde kernwaarden Gedeelde betekenisgeving − MAAR… dominante vs. Subcultuur dominante cultuur: kernwaarden die aan de organisatie worden toegeschreven door de meerderheid van de organisatieleden. subcultuur: kernwaarden van de dominante cultuur maar onderscheidt op een aantal minder belangrijke punten De subcultuur is niet strijdig met de dominante cultuur; indien dit wel het geval is tegencultuur − Denk bv. aan verschillende afdelingen of geografische locaties 12.2 Typologieën Harrison & Handy Deal & Kenedy Indeling op basis van 7 kenmerken Dichotomie sterke en zwakke cultuur 12.2.1 De ‘Goden’-typologie van Harrison & Handy 4 dimensies in een organisatie Taken Personen Regels Macht Naargelang meer of minder focus op één van de dimensies spreken we van (1) Taakgerichte cultuur (2) Persoongerichte cultuur (3) Rolgerichte cultuur (regels) (4) Machtsgerichte cultuur Stemronde: taak/persoon/rol/macht? Brunel Tec is een fabrikant van computerchips voor in GPS toestellen. Vanwege het grote aantal concurrenten en snel opeenvolgende veranderingen in de GPS technologie zijn zij een zeer flexibel en resultaatgericht bedrijf. John Smit, CEO vertelt: “Binnen onze organisatie hechten we veel belang aan deskundigheid en efficënte probleemoplossing. Resultaten zijn bij ons belangrijker dan regels, het doel heiligt al gauw de middelen, Ik ben CEO geworden van dit bedrijf door mijn deskundigheid, toewijding en succes.” taakgericht (1) TAAKGERICHTE CULTUUR Hoge mate van taakgerichtheid en professionaliteit Teamwerk en professionele expertise worden geapprecieerd. Resultaten zijn belangrijker dan regels, macht, persoonlijke behoeften Bijvoorbeeld: Onderzoeksteams, kleine welzijnsorganisaties, bedrijven met een hoog risico, … 103 A&O Stemronde: taak/persoon/rol/macht? Bij Google staat het individu op de voorgrond. De organisatie is er voor de medewerkers en niet omgekeerd. Google zet dan ook alles op alles in voor zijn werknemers (cf. intro filmpje). De Google cultuur kenmerkt zich door een informele sfeer met weinig regels en procedures. persoonsgericht (2) PERSOONGERICHTE CULTUUR Individu staat centraal: persoonlijke kenmerken worden meer gewaardeerd dan de beklede functie Leidinggevenden zijn meer ‘collega’ i.p.v. ‘superieur’ en doen meer beroep charisma i.p.v. macht Bijvoorbeeld: adviesbureaus, advocatenkantoor, artisitieke sectoren, universiteiten … (omgevingen met hoogopgeleide professionals) Stemronde: taak/persoon/rol/macht? Op het departement wachtuitkeringen van de RVA wordt de basis gevormd door regels, afspraken, procedures binnen de hiërarchie. Wanneer het werk volgens de juiste regels en procedures gedaan wordt, wordt dit door collega’s als juist en efficiënt ervaren. Collega’s krijgen verder vooral status door hun functietitel en de rol die ze hierdoor spelen in de organisatie. rolgericht (3) ROLGERICHTE CULTUUR (REGELS) Basis wordt gevormd door regels en procedures (cf. bureaucratie) Individuele verantwoordelijkheid en prestatiegerichtheid Regels en procedures zorgen ervoor dat de bedrijfsactiviteiten in een stabiele en voorspelbare omgeving kunnen verlopen Functies in organogram > individu dat functie bekleedt Bijvoorbeeld: sommige overheidsinstanties, grote ‘klassieke’ bedrijven, … Stemronde: taak/persoon/rol/macht? Jan van Nieuwkerke is net een nieuwe Bed&breakfast begonnen in het Antwerpse. Als een spin in het web bestuurt hij zijn zaak: hij kiest trouwe medewerkers om zich heen, waarin hij zich herkent. De meeste medewerkers doen hun best om meer centraal in het web te komen. Zonder Jan worden geen beslissingen genomen, en afspraken worden alleen met Jan zijn goedvinden gemaakt. machtsgericht (4) MACHTSGERICHTE CULTUUR Topmanager staat centraal, organisatie wordt vereenzelvigd met leider Weinig procedures en regels, beslissingen worden ad hoc genomen Leider omringd door trouwe medewerkers Weinig bureaucratie; medewerkers doen wat baas zegt dat gedaan moet worden Bijvoorbeeld: kleine familiebedrijven (Cf. pioniersregime, weinig bureaucratie aanwezig) 104 A&O 12.2.2 De typologie van Deal & kenNedy Indeling op basis van 2 dimensies Mate van risico (bv. beurskantoren vs. hogeschool) Verwijst naar de aanwezigheid of afwezigheid van ernstige gevolgen voor de organisatie wanneer er fouten worden gemaakt in de productie of de dienstverlening Snelheid van feedback (bv. Apple vs. overheid) Verwijst naar hoe snel of hoe traag de organisatie informatie ontvangt van klanten, leveranciers, … over haar producten en/of dienstverlening. Snelle feedback Trage feedback Veel risico Machocultuur Risicocultuur Weinig risico Werkcultuur Procedurecultuur Cultuur afhankelijk van combinatie (1) macho cultuur: veel risico en snelle feedback Cultuur van individualisten Omgeving van onzekerheid die leidt tot machogedrag (2) werkcultuur: weinig risico en snelle feedback Plezier in het werk + actief zijn Doorzettingsvermogen + klantgerichthied = belangrijk Dynamisch van aard Cultuur zorgt voor aangename werksfeer en stimuleert de motivatie verkoopsorganisaties 105 A&O (3) risicocultuur: veel risico en late feedback Frequent nemen van ingrijpende beslissingen met een potentieel groot risico waarvan de gevolgen zich pas laten voele op de lange termijn. Er wordt hier veel vergaderd en veel specialistische rapporten geschreven. vliegtuigindustrie (4) procedure cultuur: weinig risico en late feedback Veel aandacht aan rituelen, regels en procedures. Het proces is belangrijker dan het product. financiële instellingen, verzekeringsskantoren, boekhoudkantoren 12.2.3 indeling op basis van kenmerken Organisatieculturen in te delen op: (1) innovatie en risico De mate waarin werknemers aangemoedigd worden om innovatief te zijn en bereid zijn risico’s te nemen. (2) aandacht voor details De mate waarin werknemers worden verondersteld aandacht te hebben voor precisie, analyse en detail (3) gerichtheid op resultaten De mate waarin het (hoger, midden of lager) management focust op resultaten in de organisatie eerder dan op het proces waarmee deze resultaten worden gerealiseerd (4) nastreven groei De mate waarin een organisatie eerder streeft naar groei in plaats van status quo op het vlak van de omvang en de aard van de activiteiten (5) gerichtheid op mensen De mate waarin beslissingen van het management rekening houden met de gevolgen hiervan voor de mensen in de organisatie (6) teamgerichtheid De mate waarin de organisatie de nadruk legt op teams eerder dan op individuen (7) agressiviteit De mate waarin organisatieleden agressief, ambitieus en competitief zijn of eerder soepel zijn in de omgang Lage of hoge score op elk van de dimensies Op basis van deze primaire kenmerken kan de organisatiecultuur in kaart worden gebracht. Een dergelijke typologie laat toe om organisaties te vergelijken en om organisatieculturen te linken aan financiële prestaties van organisaties. 106 A&O 12.2.4 dichotomie sterke en zwakke cultuur Sterke cultuur kernwaarden van de organisatie worden erkend door de leden cultuur maakt duidelijk wat belangrijk is en wat niet er worden in de organisatie consistente boodschappen uitgedragen leden kennen geschiedenis van de organisatie leden identificeren zich met de organisatie sterk verband tussen gedeelde waarden en gedrag Cfr. arbeiders Opel, cultuur Google, Apple, … http://www.een.be/programmas/man-bijt-hond/stukjes-opel Zwakke cultuur de kernwaarden zijn niet voldoende gekend door alle leden cultuur geeft tegenstrijdige berichten leden kennen de geschiedenis van de organisatie niet weinig identificatie met de organisatie 12.3 Functies, voor- en nadelen van cultuur Functies van organisatiecultuur (5) Voordelen van organisatiecultuur (7) Nadelen van organisatiecultuur (3) 12.3.1 functies (5) 1. biedt onderscheid met andere organisaties (dankzij heersende organisatiecultuur) 2. geeft medewerkers identiteit 3. vergroot de betrokkenheid van de leden (door die identiteit) 4. stuurt en controleert attitudes en gedrag van de leden 5. zorgt voor sociale samenhang 12.3.2 voordelen (7) 1. 2. 3. 4. 5. geeft betrokken en loyale medewerkers verhogen groepscohesie betere communicatie; verhoogde inzet betere (financiële) resultaten laag personeelsverloop bevordert continuïteit van de organisatie geeft duidelijkheid over wat verwacht wordt schept stabiele werkomgeving 6. leidt tot meer arbeidstevredenheid 7. is een concurrentieel voordeel 107 A&O 12.3.3 nadelen (3) 1. kan verandering belemmeren Veranderingen zijn moeilijk door te voeren wanneer de organisatie een sterke organisatiecultuur heeft: de organisatiecultuur remt noodzakelijke veranderingen af. 2. kan diversiteit afremmen` Het in dienst nemen van nieuwe werknemers kan conflicteren met de conformiteit die van de bedrijfscultuur uitgaat. Er wordt niet geprofiteerd van de voordelen van diversiteit bij de werknemers 3. kunnen barrière vormen bij fusies en overnames Wanneer bedrijven fuseren tot een nieuwe onderneming moet ook de cultuur van de bedrijven ‘matchen’ culturele compatibiliteit. Vaak werken fusies op papier maar blijkt in realiteit niet de gewenste voordelen op te leveren omdat de culturen van de 2 bedrijven te verschillend zijn. 12.4 Hoe ontstaat een organisatiecultuur? Er bestaat in de wetenschappelijke literatuur een consensus dat een organisatiecultuur gradueel ontstaat, dat wil zeggen dat de basis van een organisatiecultuur wordt gelegd door de oprichter van de organisatie en dat vervolgens via de mechanismen van selectie, voorbeeldgedrag van het topmanagement en socialisatie deze organisatiecultuur in stand wordt gehouden. Oorsprong van de organisatiecultuur de oprichter Heeft een mentaal beeld v/d organisatie en werkt organisatie uit volgens dat mentaal beeld Cruciale rol 3 manieren om een organisatiecultuur te scheppen: selectie van de medewerkers gelijkgezinde werknemers (dezelfde ingesteldheid, dezelfde opleiding, …) Socialisatie (oprichters doordringen de werknemers met hun ideeën) Voorbeeldgedrag (rolmodel) In stand houden van de organisatiecultuur 3 mechanismen die ervoor zorgen dat deze cultuur in stand wordt gehouden: selectie van medewerkers Selectie van personeel wordt als een zeer krachtig middel beschouwd om de cultuur in stand te houden. voorbeeldgedrag van leidinggevenden Topmanager zijn werknemers die zich helemaal bovenaan het organogram van de organisatie bevinden en verantwoordelijk zijn voor het definiëren van het gemeenschappelijk doel van de organisatie. Door de woorden en daden van het topmanagement wordt aan de organisatieleden duidelijk gemaakt wat wel/niet kan, welke normen belangrijk/niet belangrijk zijn, …. Het gedrag van de topmanagers verduidelijkt dus wat onder de bedrijfscultuur ressorteert. 108 A&O socialisatie van nieuwe medewerkers bevorderen Een proces waarbij de organisatie werknemers helpt om zich aan te passen aan de organisatiecultuur 3 verschillende technieken: Opleiding en training Voorbeeldgedrag van ervaren medewerkers ondersteunen Promotie en ontslag 12.5 Overdracht van cultuur Door symbolen Symbolen zijn beelden, voorwerpen, attributen en andere opvallende tekens die veruitwendigen wat voor de organisatie belangrijk is. Kleding, uniform Logo, huisstijl Slagzinnen (Lessius is more) Maar ook: interieur, bouwstijl gebouw, … Door verhalen Hunsaker stelt dat verhalen een typische manier zijn om het heden in het verleden te verankeren en op deze wijze de cultuur over te dragen. Anekdotes van oprichter Succesverhalen Reacties op fouten in het verleden Hoe de organisatie crisissen in het verleden heeft overleefd Door rituelen Sociale handelingen of gewoonten die binnen een organisatie belangrijk en betekenisvol zijn Wijze van elkaar begroeten Eet en drink pauzes Verjaardagen … Door taal Bepaalde afdelingen hanteren een specifiek taalgebruik. Door dit taalgebruik over te nemen sluit een werknemer aan bij de specifieke subcultuur Taal op boekhoudafdeling vs. ICT’ers 109 A&O 12.6 Diagnosticeren van cultuur onderzoeksmethoden (hoe meten?) directe observatie kleding, openheid, logo’s, vlaggen, … (fysieke omgeving) gedrag personeel, gedrag management (werksfeer) Bijwonen van specifieke werkprocessen diepte interviews vragen stellen over symbolen, verhalen, rituele, taal in de organisatie gedetailleerder in gaan op bepaalde aspecten van de organisatie documentanalyse interne en externe documenten analyseren (verslagen van vergaderingen, …) de respectievelijke interne en externe communicatiestromen vragenlijsten Mogelijk achterhalen welke cultuur werknemers en externen ervaren. Een alternatief kan erin bestaan dezelfde vragenlijst bij verschillende types van personeelsleden af te nemen en vervolgens de vragenlijsten per groep te vergelijken. wat diagnosticeren? Wat moeten we gaan meten om cultuur in kaart te brengen? Vragenlijsten voor beschikbaar bv. OCAI (Cameron & Quinn) = (organizational culture assessment instrument) organisatiecultuur in kaart brengen Doe de test: http://www.ocai-online.com/ Diagnosticeren van cultuur Mogelijk resultaat van OCAI Familiecultuur Adhocratiecultuur Marktcultuur Hiërarchiecultuur 110 A&O 12.7 Veranderen van cultuur Hofstede stelt dat doordat organisatiecultuur een ‘collectieve mentale programmering’ is, de organisatiecultuur op korte termijn niet te veranderen is en dat dit op lange termijn ‘moeilijk’ is. Waarom veranderen? gewijzigde omgeving Cultuurdiagnose Tijdrovend proces 1 jaar of langer deze tijdsperiode is enkel van toepassing ‘in de gunstige omstandigheden’ Meer kans op succes des te groter de crisis Naarmate organisatie kleiner en jonger is zwakke organisatieculturen geven meer kans op succes mogelijkheden nemen toe met de komst van een nieuwe leider Bovendien is een goed managementplan nodig Gevoel van noodzaak creëren Organisatieleden moeten het gevoel krijgen dat een verandering noodzakelijk is Duidelijke toekomstvisie formuleren Draagvlak creëren binnen organisatie Streven naar zoveel mogelijk betrokkenheid van de organisatieleden In opleiding voorzien Ondersteunende elementen voorzien (verhalen, rituelen, nieuwe huisstijl, … ) 111 A&O 12.8 Nationale cultuur Nationale cultuur gaat over waarden, normen die de inwoners van een bepaald land delen en die tevens hun gedrag en mening stuurt Organisatiecultuur van één organisatie met ≠ geografische afdelingen kan verschillen Moeilijk zaken doen met andere nationaliteiten Mensen die in een ander land gaan werken, ervaren een cultuurshock 12.8.1 low-context vs. high context cultuur (Hall) hoge context cultuur: de boodschap wordt mede overgebracht door de context Boodschappen worden slechts gedeeltelijk gecommuniceerd door taal en de rest moet afgeleid worden uit de context (vb lichaamstaal) (hoe wordt de mededeling verteld) bv. Japan, China, Korea Vertrouwensbasis en ontwikkelen van persoonlijke relaties ‘Gegeven woord is een gegeven woord’ het leggen van een vertrouwensbasis en het ontwikkelen van persoonlijke relaties en goodwill tussen de relaties zijn belangrijk lage context cultuur: de boodschap wordt vooral overgebracht door taal (bv. België) ‘zaken doen’ Expertise en performantie staan centraal Juridische documenten 12.8.2 DIMENSIES VAN HOFSTEDE (5) 100 000 IBM medewerkers wereldwijd bevraagd Op basis van factoranalyse: 5 dimensies acceptatie van macht low power distance samenleving: mensen voelen en gedragen zich als gelijken High power distance cultuur: afstand tussen leiders en ondergeschikten is veel groter (2) aversie ten opzichte van onzekerheid Hoge mate van aversie van onzekerheid: geeft onduidelijkheid aanleiding tot nerveuze spanning Belgen hechten veel belang aan zekerheden (3) individualisme versus collectivisme Individualistisch: als de onderlinge banden tussen de individuen eerder los zijn. Collectivistisch: wanneer individuen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in een sterke, hechte groep, die hun levenslang bescherming biedt in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit (4) mannelijkheid versus vrouwelijkheid masculien: indien sociale seksrollen duidelijk onderscheiden zijn: mannen assertief & competitief; vrouwen meer bescheiden & verzorgend (5) lange termijn versus korte termijn denken kort: mensen streven iets na dat op korte termijn wordt beloond Lang: mensen streven iets na dat op lange termijn wordt beloond 112 A&O 13. Human Resources Management: theorie en praktijk 13.1 Wat is HRM? Oorsprong van het begrip? “Is een benadering van het personeelsbeleid, waarbij competitief voordeel gehaald dient te worden door sterk betrokken en bekwame medewerkers op een strategische wijze in te zetten en hierbij gebruik maakt van een geïntegreerd scala van technieken” (Vloeberghs, 2009). Hij beschrijft 3 connotaties: Mensen worden beschouwd als een belangrijk onderdeel van de activa van de onderneming. ‘Human capital’ Strategieën en praktijken m.b.t. personeel moeten aansluiten bij organisatiestrategie en één consistente boodschap uitdrukken. HRM is een aspect van het management Eerste uitspraak: kunnen medewerkers beschouwd worden als een activum? De eerste visie geeft aan dat het menselijk potentieel dient beschouwd te worden als een bezitting van de organisatie. De balans van de onderneming biedt een overzicht van de bezittingen en schulden van het bedrijf op een bepaald moment. Anderzijds zijn het deze medewerkers die het verschil kunnen maken met andere concurrerende bedrijven. ‘Menselijk kapitaal’. Mensen beschikken over vaardigheden/kennis/ervaring die van belang zijn voor de productiviteit van de organisatie. Vergelijking met andere activa van de onderneming Waardeverminderingen Waardevermeerderingen verplaatsing van activa Maar in zeker opzicht zijn de medewerkers geen bezit van de onderneming Tweede uitspraak: welke zijn de operationele taken van het HRM? De HRM praktijken vormen één geheel en zijn afgestemd op de ondernemingsstrategie de diverse personeelsinstrumenten mogen niet los van elkaar toegepast worden maar dienen afgestemd te worden op elkaar én op het totale bedrijfsbeleid. Michigan-model legt de klemtoon op de onderlinge afstemming van de operationele taken van het HRM. De afhankelijke variabele is de prestatie van de medewerkers 113 A&O Human Resource cyclus Fombrun et al waren ervan overtuigd dat de prestaties van de medewerkers de centrale focus van het personeelsbeleid verdienen: dankzij deze prestaties kan de onderneming haar missie waarmaken. De prestaties van medewerkers dienen beoordeeld te worden; elke medewerker dien feedback te krijgen. Goede prestaties dienen beloond te worden. Dit reïnforcement zal voor de medewerker een extra impuls geven om in dezelfde lijn verder te werken. Indien de prestatie een aantal leemten bevat vorming, training, opleiding. Mogelijk kan in een functioneringsgesprek de belangstelling van een medewerker voor een andere functie naar voren komen. Indien uit de evaluatie zou blijken dat de medewerker helemaal niet voldoet aan de criteria van de functie en/of de organisatie dient de betreffende medewerker ten slotte ontslagen te worden. Louter operationele taken, geen aandacht voor organisatorische en zeker de ruimere omgeving komt niet in beeld. Participatie van medewerkers? Taak- en organisatieontwerp? Communicatie? Derde uitspraak HRM is een vorm van management HRM dient beschouwd te worden als een aspect van het management, in die zin “het omvat alle managementbeslissingen die een invloed hebben op de relatie tussen de organisatie en haar medewerkers” Harvard-groep formuleert een generalistisch perspectief op HRM Taken van HRM volgens Harvard groep: invloedsverdeling tussen belangengroepen (mgt en medewerkers) vorm geven aan instroom, doorstroom en uitstroom van personeel ontwikkelen van beloningssystemen (remuneratiebeleid) ontwerpen van werksystemen 114 A&O 13.2 Instroom van medewerkers Hoe ontstaat een vacature? kan op grond van diverse factoren ontstaan Uitbreiding? Vervanging? Functieanalyse Taken Verantwoordelijkheden Bevoegdheden het systematisch verzamelen en groeperen van informatie over een functie Het competentieprofiel biedt een overzicht van de benodigde competenties. Welke zijn de benodigde competenties? (verzameling van vaardigheden, kennis, attitudes, motivaties….) competentie dient breder beschouwd te worden dan enkel intellectuele mogelijkheden Competenties zijn derhalve van cruciaal belang om de doelstellingen van de organisatie te realiseren. Gedragsgerichte competenties: deze zijn observeerbaard en meetbaar en kunnen dankzij een duidelijke omschrijving door iedereen op eenzelfde wijze begrepen worden. Voorbeeld filiaalleider kledingzaak. Werving Wat is het wervingsproces? Tijdens het wervingsproces maakt de organisatie kenbaar dat er een vacature is en worden potentiële medewerkers uitgenodigd te solliciteren (belangrijk om vacature ook intern aan te kondigen) Welke doelgroep? Hoe gaan we deze bereiken? eerder passief (via de website) meer actieve vorm: doelgericht mensen verzoeken te solliciteren. Voorbeeld filiaalleider kledingzaak Vacature beschrijving voorstelling van het bedrijf taakomschrijving gewenste competenties aanbod hoe solliciteren? (Fashion.forYou ) een eerste selectie gebeurt op grond van de binnengekomen schriftelijke informatie met betrekking tot de opleiding, werkervaring, … Een bepekt aantal kandidaten wordt uitgenodigd voor de selectieprocedure, waarin altijd een gesprek is opgenomen en mogelijk een aantal tests. 115 A&O Sollicitatieprocedure voorselectie sollicitatiegesprek centrale rol in sollicitatieprocedure Vormt vaak het sluitstuk van de procedure en speelt een grote rol bij de definitieve beslissing Similar to me effect: kandidaten die gekozen worden op grond van hun gelijkenis met de gesprekspartner. vormen? Gestructureerd interview: alle kandidaten krijgen dezelfde vragen Ongestructureerd: kort, wisselend van inhoud bij diverse kandidaten 1 op 1 interview: slechts 1 persoon die het interview afneemt Tandeminterview: 2 personen nemen het interview af Panelinterview: er zijn een reeks interviewers risico’s? tests, vragenlijsten, assessment Welke? de beslissing Hoe komt deze tot stand? Voorselectie informatie van CV en motivatiebrief; eventueel telefonisch contact harde criteria zijn van tel Sollicitatiegesprek: Meest gebruikte instrument; Legt een groot gewicht in de schaal; Vaak enige instrument past de persoon in de cultuur van de organisatie? soorten gesprek? Vormen: Gestructureerd niet gestructureerd. problemen: Halo effect Similar to me effect Stereotypen Contrast effect Primacy effect Contrast effect 116 A&O Schriftelijke/ computergestuurde tests Intelligentie: DAT HRM Testserie van Drenth …. Persoonlijkheid Neo-PI-R …. Speciale vaardigheden TAI Simulatieopdrachten: Work sample test (eenvoudige werkzaamheden) Simulatie van het werk, of een gedeelte ervan Assessment center (selectie van managers) Kandidaten worden geconfronteerd met reële werksituaties die nagebootst worden. Kandidaten worden hierbij geobserveerd door psychologen, managers.. Beiden: grote mate van face validity voordeel dat medewerkers van het bedrijf actief kunnen participeren lijken te meten wat ze behoren te meten, nl de bekwaamheid voor de betreffende functie Selectiemethoden Intelligentie (g-factor) Persoonlijkheid gestructureerd interview … tabel 13.1: waarde van instrumenten cognitieve capaciteitentests: hoogste validiteitscoëfficiënten beste predictor van toekomstig werkgedrag Maar, als functie complexer van aard is, wordt de predictieve validiteit van intellectuele capaciteiten hoger Faking: als de testpersoon de vragenlijst invult vanuit het idee wat het meest wenselijk is. Validiteit predictieve gelijktijdige Relatief hoogste correlaties met g-factor. Big Five beperkte correlaties met prestaties Gebruik van selectiemethoden? tabel 13.2: gebruik van instrumenten we dienen te beklemtonen dat de directe chef van de nieuwe medewerker betrokken dient te worden bij het selectieproces en zelfs in veel gevallen de uiteindelijke beslissing zal nemen. 117 A&O Onthaal van nieuwe medewerkers uitvoerige uitleg formeel/informeel zwemmen of verdrinken? Socialisatie proces waarbij de nieuwe medewerker zicht krijgt op het beleid van de organisatie, de organisatiecultuur, de procedures en de verwachtingen die er bestaan ten aanzien van zijn functioneren. En geslaagde socialisatie betekent dat de nieuwe medewerker zich geen buitenstaander voelt, maar lid van de organisatie. 13.3 Evaluatie van de prestaties Functioneringsgesprek Het beoordelingsgesprek Tijdshorizon? Wie is de actor? Richting? Vorm? Wie is sturend? Eindproduct? Verslag Functioneringsgesprek: Is een open gesprek, waarbij de chef en de medewerker in dialoog met elkaar de actuele en toekomstige situatie bespreken. Heeft betrekking op heden en toekomst Gezamenlijke evaluatie van leidinggevende en medewerker Tweerichtingsverkeer Eerder informeel/formeel Functioneren wordt in dialoog aan de orde gesteld De mening van de leidinggevende en de medewerker worden schriftelijk vastgelegd Kan bewaard in personeelsdossier. Beoordelingsgesprek/ evaluatiegesprek: Terugblik Oordeel van de leidinggevende over de prestaties van de medewerker Eenrichtingsverkeer Formeel Beoordeling gebeurt in afwezigheid van de medewerker; enkel resultaat wordt besproken Mening van de leidinggevende wordt schriftelijk vastgelegd Naar personeelsdossier. De 2 benaderingen suggereren een andere aanpak van medewerkers. Het gebeurt dat een bedrijf een evaluatiegesprek voert met medewerkers met een beperkte diensttijd, terwijl medewerkers met een langere diensttijd enkel nog een functioneringsgesprek krijgen. Indien een bedrijf enkel evaluatiegesprekken 118 A&O voert met medewerkers, verwijst dit naar een bepaald opvatting over de rol van de medewerkers voor de organisaties. Door het feit dat de medewerkers zich niet als volwaardige gesprekspartner beschouwen, kunnen hierdoor de betrokkenheid en motivatie van medewerkers aangetast worden. Wat evalueren? Persoon? Activiteiten? Wie zal evalueren? Alternatief: 360 graden feedback Het is mogelijk dat andere dan de leidinggevende, een rol spelen in de evaluatie. Wanneer niet alleen de leidinggevende, maar iedereen waar de medewerker mee in contact komt een zeg heeft spreken we over een 360 graden feedback. Nieuwe topics: in kader van integrale kwaliteitszorg belang van tevredenheidsmeting. hierbij gaat de aandacht niet alleen uit naar de mate van algemene tevredenheid, maar ook naar de tevredenheid over de deelaspecten. 13.4 Vorming, training en opleiding Van HRM naar HRD Gaat over leerprocessen die relevant zijn voor uitvoeren van de functie Leren heeft betrekking op het ontwikkelen van competenties, die relatief blijvend van aard zijn. Soorten trainingen technische vaardigheden sociale vaardigheden capaciteiten in probleem oplossing training in pluriformiteit Methoden formele versus informele training on-the-job versus off-the-job Loopbaanontwikkeling Vroeger: job voor het leven Nu: continue veranderingen vereisen flexibiliteit. Welke competenties zijn in de toekomst vereist? Meer platte organisaties: minder promotiemogelijkheden. Verantwoordelijkheid van de werkgever: duidelijke toekomstige ontwikkelingen aangeven; kansen voor groei creëren door ondersteunen van permanente vorming financiële hulp bieden werknemers in werktijd opleiding laten volgen. 119 A&O Verantwoordelijkheden van de werknemer ken je zelf werk met je reputatie bouw netwerken uit blijf up-to-date generalist/specialist (zorg voor evenwicht tussen de 2) documenteer je successen houdt alle opties open 13.5 Uitstroom van medewerkers Pensionering … Leeftijdsbewust personeelsbeleid? Vrijwillig vertrek / retentiebeleid retentiebeleid dient ervoor te zorgen dat competente medewerkers zich verbonden voelen met de organisatie en geen behoefte voelen om een nieuwe job te zoeken. Ontslag: collectief ontslag (reorganisatie) rol van de OR individueel ontslag België versus Nederland outplacement procedure Outplacement begeleiding hulp bij schrijven van motivatiebrief en cv oefenen in sollicitatiegesprek verkennen van nieuwe mogelijkheden zelfvertrouwen opbouwen opbouwen van netwerken en vooral het ontslag een plaats geven. 120