Hoofdstuk 8: Taal 1 Spreken Op de leeftijd van 2 tot 3 jaar gebruiken kinderen taal al relatief goed. Vanaf ze 5 zijn kennen ze de belangrijkste grammaticale regels. VAN BRABBELEN NAAR ZINNEN Alle kinderen over heel de wereld overlopen dezelfde ontwikkelingsstadia ivm taal aanleren. voorlopers van de taal. Kinderen worden geboren met een aantal eigenschappen waardoor ze met volwassenen kunnen communiceren. Vb aandacht richten op interessante voorwerpen, voorkeur voor menselijke gezichten,.. Deze zijn een deel nature en een deel nurture. Non-verbale communicatie is dus al aanwezig vanaf de geboorte. Daarna is er een overgang van huilen tot het produceren van doelgerichte geluiden om gevoelens en intenties duidelijk te maken. 5 onderscheiden stadia (fig. 8.1). Eerst klinkers en gemakkelijke medeklinkers (P,M,D). Vanaf 8 maanden duidelijke invloed van omgevingstaal. De eerste woorden. Er zijn grote individuele verschillen vb de eerste kinderen kennen 50 woorden voor 18 maanden, en de laatste kinderen kennen ze pas op 30 maanden. De eerste woorden zijn niet allemaal zelfst. Naamw., maar de woorden die belangrijk zijn voor het kind zijn sensorimotorische ontwikkeling. Telegrafische spraak. Kinderen beginnen woorden te combineren vanaf de leeftijd van 18-24 maand. Omdat ze geen functiewoorden gebruiken (lidwoorden, voorzetsels, hulpwwn) wordt dit telegrafische spraak genoemd. Vb. ‘bal-weg’ ipv ‘de bal is weg’. De betekenis hangt af van de volgorde van de woorden, en van de klemtoon op een bep woord. Verdere ontwikkelingen. Op hun 6e verjaardag kennen kinderen al tussen 8000 en 14000 woorden en zullen ze de grammaticale regels gebruiken. VAN PREVERBALE BOODSCHAP NAAR SPRAAKKLANKEN Er zijn verschillende processen bij het uitspreken van een boodshap. Het begint bij het idee dat men wil uitspreken : de preverbale boodschap. De boodschap moet wel af te leiden zijn uit de context. Daarna kiest men de juiste woorden om de boodschap uit te drukken. Dit gebeurt in drie stappen. Concepten worden bepaald, dit zijn psychologische representaties van de ideeen die in de boodschap zitten. Daarna worden de bijbehorende woorden gekozen. Eerst worden de lemma’s geselecteerd, dit zijn abstracte woordrepresentaties met grammaticale informatie. Vb weten dat derde persoon enk. van ‘zijn’ gebruikt moet worden in een bep. zin,.. Daarna worden de bijbehorende woordvormen of lexemen geactiveerd. Dit is nodig om tot een grammaticaal correcte zin te komen Er zijn ook verschillende stappen bij het uitspreken: 1. Selectie van de juiste fonemen (klank die aanleiding geeft tot een verschil in betekenis vb bij ons zijn de R en de L verschillende klanken, maar in Azië is dit niet zo, 30-50 fonemen bij elke gesproken taal). 2. Afbakenen van de uitspraaklettergrepen zodat de eindklanken niet verspringen naar de volgende lettergrepen (vb ik liep in Diest rond). 3. Daarna worden articulatorische codes opgeroepen voor het uitspreken van die lettergrepen. Ze bestaan uit bewegingen in het strottenhoofd, de keel, de mond en de kaken. 4. Ten slotte is er een monitor die de spraakoutput controleert en corrigeert. KENMERKEN VAN DE NORMALE SPRAAK Snelheid van zo’n 170 woorden per minuut (duidelijke regionale en individuele verschillen). Er komen ook redelijk wat haperingen en fouten in voorkomen vb ‘euh’. Hiervoor zijn verschillende redenen. Een eerste reden is dat men niet snel genoeg een preverbale boodschap vinden of een bijbehorend concept. Een andere reden is dat de persoon de lemma wel kan vinden maar niet het bijbehorende lexeem. Men heeft het gevoel dat het woord op het puntje van de tong ligt. Het woord ‘euh’ kan ook de luisteraar helpen. Bij een moeilijke zin wordt vaak euh gezegd, de luisteraar kan dan gemakkelijker dingen onthouden. Een tweede kenmerk van de spraak is dat er regelmatig spreekfouten in voorkomen. Dit toont aan dat de preverbale boodschap niet altijd in de juiste concepten of in het juiste woord vertaald wordt. (vb dementie ipv dimensie). Fouten kunnen ook ontstaan door verkeerde fonemen te gebruiken. o Een klank kan worden toegevoegd vb hooghoek ipv ooghoek o Een klank weglaten vb achtig ipv tachtig o Het verwisselen van klanken vb hardnukkige gerechten ipv hardnekkige geruchten Een andere spreekfout is de grammaticale fout in de persoonsvorm van het werkwoord. Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en het werkwoord, hoe meer kans op dergelijke fouten. Vb. Het huis met de tuin die… dat. Synaptische priming = sprekers hebben de neiging om een constructie te herhalen die kort voordien gebruikt werd. Vb. ‘De fiets staat tegen de muur’ ‘De bal ligt onder de tafel.’ Maar ‘Tegen de muur staat een fiets’ ‘Onder de tafel ligt een bal.’ AFASIE = Een letsel aan de linkerkant van de hersenen die gepaard gaat met spraakproblemen. Bij spontaan herstel nemen de problemen in ernst af in de daarop volgende maanden. Er zijn 2 grote spraakproblemen : de afasie van Brocca, en de afasie van Wernicke. Afasie van Brocca: Vooral problemen met spreken, woorden worden met moeite gevonden. Telegrafische spraak en problemen met werkwoorden Taalbegrip is nog intact Letsel in de frontale lob, meestal links, in het gebied van Brocca. Afasie van Wernicke: Vloeiende spraak, maar de taal heeft geen inhoud, of althans geen inhoud die verband houdt met het gesprek. Ook geen taalbegrip. Weinig ziekte-inzicht Letsel aan de bovenkant van de temporale lob (meestal links). 2 Luisteren en lezen GESPROKEN TAAL BEGRIJPEN Probleem: Het spreeksignaal is niet mooi opgedeeld in woordjes. Vb. E risen bars tinet gas. Oplossing: Eerst alle mogelijke woorden activeren en er dan de meest waarschijnlijke uit selecteren. Vb. Er, ris, is z’n, ba, bar, bars, barst, ar, tin, in, het, glas, las. Competitie tussen woorden die klanken delen Klemtoon in het nederlands meestal aan het begin van een woord Sommige opeenvolgingen van fonemen komen voor op de grens van twee woorden. Alleen die woorden worden geselecteerd waarvan de restfractie een woord kan zijn (vb framboos vs zwijn). Top-down info Het activeren van kandidaatwoorden. Strekt zich in de tijd uit De lijst van alle mogelijke woorden die beginnen met dezelfde klanken wordt een cohort genoemd. Proef cohortmodel kapitaal/kapitein p. 320. woorden worden soms al herkend voordat ze volledig uitgesproken zijn. Vb er zijn weinig woorden in het Nederlands die beginnen met een doffe ‘e’, dus meestal ‘er’ of ‘een’. Soms moet veel duidelijker gearticuleerd worden wanneer we naar een minder goede taal of tweede taal overschakelen, dan pas wordt ons duidelijk hoe moeilijk het is om mensen te begrijpen. Ze maken geen duidelijke afbakeningen tussen woorden en praten snel. Volwassenen passen hun spreekstijl aan als ze tegen kinderen praten, dit wordt motherese of parentese genoemd. Iets wat ook helpt de gesproken taal te begrijpen zijn lipbewegingen. Vooral als er veel omgevingslawaai is. Mc-Gurk illusie = je hoort geen verschil tussen bepaalde klanken, als je gewoon luistert zonder kijken is het dezelfde klank. Vb. PA = FA of BA en GA wordt door de luisteraars gehoord als DA. LEZEN Drie grote verschillen tussen het herkennen van gesproken en geschreven woorden: Er zijn duidelijke spaties tussen geschreven woorden Het volledige woord wordt ineens aangeboden bij geschreven woorden Men kan altijd terugkijken in de tekst al men iets gemist heeft bij geschreven woorden. De leessnelheid hangt af van drie factoren: Individu Tekstmoeilijkheid Leesdoel (leren gaat trager dan dingen opzoeken) Oogbewegingen bestaan uit een opeenvolging van stilstaande periodes (fixaties) en snelle bewegingen (saccades). Fixaties dienen om nieuwe info uit de tekst op te nemen, saccaden om het kijkpunt van plaats te verschuiven. Er zijn zo’n 3 à 4 fixaties per seconde en de meeste saccadenlengtes variëren tussen 4 en 12 letterposities. Korte woorden niet gefixeerd, lange woorden wel. (voorbeeld p. 321). Als je iets niet goed begrijpt herlees je (= regressie) en als je aan het einde van de lijn zit en je wil naar de volgende lijn (= return sweep). Vroeger lazen de mensen luidop, daarom hebben we nu nog altijd een innerlijke stem als we aan het lezen zijn: Belang van de auditieve code bij het lezen Bij proeflezen vooral fouten gemist die niet te horen zijn (dt) Zinnen die moeilijker uit te spreken zijn zijn ook moeilijker te lezen. Stillezen is zeer recente vaardigheid DYSLEXIE 8% van de 15-jarigen in België mist de basisvaardigheden om te lezen (2% in Nederland). Dyslexie = problemen met lezen en schrijven die niet aan een externe oorzaak toegeschreven kunnen worden. Daarbij komt de moeilijkheid om een gesproken woord op te delen in een reeks van fonemen. Dit wordt een probleem met het fonologische bewustzijn genoemd. De normale stadia van het fonologische bewustzijn zijn: woorden onderscheiden, lettergrepen onderscheiden, rijmen , individuele klanken. Erfelijke component. Problemen met dit fonologisch bewustzijn kunnen gedeeltelijk ondervangen worden door een aangepast onderwijs (vb computerprogramma’s), door vanaf een jonge leeftijd klankspelletjes te spelen (vb welke woordjes klinken hetzelfde: koe, gras, plas). Of men kan het kind extra helpen om de letters te leren schrijven en te benoemen. 3 Van woorden naar conversaties MOELIJKE EN GEMAKKELIJKE WOORDEN Drie factoren spelen een rol bij de snelheid waarmee men woorden kan herkennen: 1. Frequentie-effect : woorden die vaker voorkomen in een taal worden sneller herkend dan woorden die niet dikwijls voorkomen. 2. Verwervingsleeftijd : hoe vroeger we’ een woord geleerd hebben, hoe sneller we het herkennen. 3. Semantische priming : als het woord vooraf geactiveerd wordt door de context. Vb. de postbode schreef…? (een brief!). Een prime zal de activatie van het doelwoord doen toenemen, en door deze verhoogde activatie (priming) zal het doelwoord vlugger herkend worden. Vb. tafel-stoel, pijl-boog, jongen-meisje,… Een aantal bevindingen over priming p. 325. Een morfeem is het kleinste deel van een woord met een betekenis of een grammaticale waarde. Veel woorden bevatten één morfeem vb baby, vrede, brief,.. Sommige bevatten er twee vb. katten, sommige drie vb kattenbak, sommige vier vb kattenbakken, sommige zes vb kattenbakkenkorrels. Er zijn drie grote groepen van morfologisch complexe woorden: Verbuigingen en vervoegingen o Meervoud vb. krant + en o Derde persoon enk vb. vind + t o Ovv vb. tap + te o Vergrotende trap vb. lang+ er o Bijvoeglijk nw vb. lastig + e Afgeleide vormen o Van bijna elk werkwoord kan je een zelfst nw maken vb. loper, zoener, eter,.. o Van bijna elk werkwoord kan je een bijvoegelijk nw maken vb. loopbaar, eetbaar, zoenbaar,.. o Van bijvoegelijke nw kan je een zelfstandig nw maken vb. gemakkelijkheid, schoonheid,.. Samengestelde woorden Vb. bloempot, schoolleraar, ruggespraak, schattebout,.. Morfologische woorden kunnen op twee manieren herkend worden? Ofwel door een proces van opsplitsing in morfemen (nodig om nieuwe woorden te herkennen zoals gesmst, of onfaxeerbaarheid,..) , ofwel zijn ze opgeslagen in ons lexicon. Beide processen zijn nodig voor een volledig taalbegrip (nodig om uitzonderingen te begrijpen zoals warmte, doodleuk,..). WIE DOET WAT MET WIE? Om een tekst te verstaan moeten we weten wie welke handeling uitvoert syntax of zinsleer. De syntax bestaat uit een classificatieschema voor de woorden (zelfstandig nw, werkwoord, bijvoegelijk nw,..) en anderzijds uit een systeem van regels dat bepaalt hoe de verschillende woordsoorten samengevoegd kunnen worden (men kan niet zeggen het huis grote of grote het huis). De syntax is dus belangrijk om correcte zinnen te maken. Het proces van een zin verwerken begint met het opstellen van een boomdiagram (zin, nw, ww, onderwerp, lv, mv,..). Belangrijk is de interactie tussen top-down en bottom-up processen. Vb. alle Nederlandse zinnen bestaan uit een onderwerp en een werkwoord. Je gaat rap over functiewoorden heen kijken vb ‘of’. Intuinzinnen zijn zinnen die moeilijk te begrijpen zijn omdat we ze op de verkeerde manier ontleden. Ze tonen aan welke regels normaal gevormd worden. Ze tonen aan dat veel zinnen tijdelijk ambigu of dubbelzinnig zijn. Vb. ‘Het meisje slaat de vampier met de zwarte cape met de stok.’ Of ‘werkster gezocht met ervaring of student’. Of ‘papieren taxi’s niet in orde’. Intuinzinnen zijn interessant voor onderzoekers om te achterhalen welke keuzes gemaakt worden bij het ontleden. VAN LOSSE ZINNEN EEN VERHAAL MAKEN Zodra we de individuele zinnen begrepen hebben moeten we de info uit de zin nog integreren in het complete verhaal dat we aan het lezen zijn. We moeten verbanden kunnen leggen tussen zinnen. Om zinnen te kunnen begrijpen die niet met elkaar samenhangen hebben we schema’s nodig. Deze schema’s maken het mogelijk om inferenties te maken over info die niet in de tekst gegeven wordt, gevolgtrekkingen die extra achtergrondinfo veronderstellen en die zorgt voor samenhang in het verhaal. BETEKENIS EN CONTEXT De betekenis wordt gevormd in het hoofd van de spreker en luisteraar en wordt beïnvloed door de sociaal-culturele context van de spreker en luisteraar. Pragmatiek van de taal : spreker en luisteraar moeten hun communicatie aan elkaar aanpassen zodat ze termen gebruiken die voor beiden dezelfde betekenis hebben. Heel dikwijls bedoeld de spreker iets anders dan wat gezegd wordt. ‘kunt u mij zegge waar de wc is?’ ‘ja dat kan ik’. Pragmatiek is een onderwerp waarop kinderen en vooral mensen met autisme het moeilijk mee hebben. Zij verstaan alles letterlijk. Pragmatiek heeft ook een belangrijke rol in de beeldspraak. Hierbij probeert men iets uit te leggen door beelden te gebruiken. Vb. ‘Nederlanders gek op gefrituurde chinees’, of ‘ Duitse trein hangt aan zijden draad’,… 4 Betekenis communiceren De betekenis van stimuli wordt in het semantische systeem geactiveerd. DE ORGANISATIE VAN HET SEMANTISCHE SYSTEEM De theorie van het semantische netwerk. De betekenis wordt opgeslagen in de vorm van een semantisch netwerk. Dit bestaat uit concepten die met elkaar verbonden zijn. Een concept is een psychologische representatie van alle voorwerpen die een reeks van kernattributen gemeenschappelijk hebben en dus een categorie vormen. Een concept laat toe stimuli in grotere gehelen onder te brengen. Er moet een afweging zijn tussen informatierijkdom en verwerkingscapaciteit (hoe kleiner het semantisch systeem, hoe minder info; hoe groter het systeem, hoe meer verwerkingscapaciteit nodig is en dit kan leiden tot problemen met generalisatie). Hoe kleiner de afstand tussen twee concepten, hoe sterker de relatie ertussen. Concepten worden geactiveerd vanuit het lexicon wanneer een woord dat met dit concept verbonden is geselecteerd wordt. De spreiding van activatie is afhankelijk van de associatiesterkte tussen de concepten en van het aantal knopen dat doorlopen moet worden. Er is heel wat kritiek ontstaan op dit systeem vb moeilijk om definities van begrippen te geven. Een theorie gebaseerd op kenmerken. Een alternatief is dat betekenis niet bestaat uit een concept dat geactiveerd wordt, maar uit een reeks van kenmerken die met een concept geassocieerd zijn. Vb. een stoel roept niet het concept ‘stoel’ op maar, ‘heeft vier poten, je kunt erop zitten, heeft een rugleuning,..’. Een theorie gebaseerd op het samen voorkomen van woorden. Een andere idee om de betekenis van woorden te vatten gaat uit van het inzicht dat de betekenis van een woord voor een groot deel bepaald wordt door de woorden die erom heen staan. De betekenis van het woord word gedefinieerd als de som van de woorden die een grote kans maken om in dezelfde contexten voor te komen. Vb mes en snijden. Het model van de latente semantische analyse = een model dat voor lek woord weergeeft hoe vaak het in verschillende soorten tekst voorkomt. Betekenis als verbindingsknopen tussen verbale, sensorische en motorische codes. Een laatste model om het semantische systeem te begrijpen. Verband tussen semantische systeem waarin de betekenis van woorden opgeslagen is en het semantische geheugen (voor feiten en kennis over de wereld). Het semantische geheugen heeft drie codes nl het sensorische, het verbale en de motorische code. De kenmerken van een woord zitten al vervat in een semantische laag. (?) STIMULI CATEGORISEREN Categorieën worden gevormd door regels. Regels gebaseerd op kenmerken van de stimulus. Vb. speelkaarten opdelen in rood-zwart, even-oneven,.. Categorieën worden gevormd op basis van prototypes en familiegelijkenis. Een prototype is het beste voorbeeld van een concept. Voor het concept ‘vogel’ denkt men vaak aan een klein vogeltje dat vlot kan vliegen, met korte bek,.. Instanties die een grote overlap hebben (mus, roodborstje, merel,..) zullen dus rapper als vogel herkend worden dan instanties met minder grote overlap (eend, kip, pinguïn,..). Een concept met een duidelijk prototype vormt een basiscategorie. Vb. hond, kat, stoel, bed,.. Boven de basis categorieën is een niveau van bovengeschikte categorieën, algemene categorieën die verschillende basis categorieën omvatten. Vb. hond en kat maken deel uit van de bovengeschikte categorie ‘dier’. Onder de basis categorieën is er het niveau van de ondergeschikte categorieën. Dit zijn specifieke onderdelen van basis categorieën Vb. keukenstoel of Siberische kat,… Categorieën worden gevormd op basis van exemplaren. Een probleem van de prototypetheorie is dat veel concepten geen prototype hebben., vooral abstracte woorden Vb. wetenschap, misdaad, kunst,.. Om deze problemen te kunnen verklaren werd vermoed dat het lidmaatschap tot een categorie niet bepaald wordt door een vergelijking met een prototype, maar door een vergelijking met de andere, al bestaande leden (exemplaren) van een categorie. = exemplaar-gebaseerde theorie. Vb. bij ‘vogel’ gaan we aan andere vogels denken die we kennen. In ons semantisch systeem bestaat niet zoierts als concepten voor fruit, voertuig of sport, maar worden deze concepten op het moment zelf gedefinieerd door de meest typische exemplaren ervan Vb. fruit: appel, banaan, peer, kers, druif, ananas, aardbei,… BETEKENIS COMBINEREN TOT PROPOSITIES De elegantste manier om de betekenis van een tekst te representeren is om die tekst te vertalen in een reeks van proposities die in het geheugen opgeslagen worden. Een propositie is een combinatie van concepten en hun relaties. Deze combinatie stelt een component voor van de onderliggende betekenis van een zin. Taal wordt opgeslagen in de vorm van proposities. Bewijs: we vergeten vlug de letterlijke boodschap van een zin, en onthouden de onderliggende betekenis (dus de proposities). 5 Bijkomende taalvormen GEBAREN EN TAAL Bijna iedereen maakt gebaren terwijl men spreekt. Gebaren hebben drie functies: Het helpt de luisteraar Het helpt de spreker Gebaren zijn een bijkomend communicatiemiddel, dat niet altijd helemaal hetzelfde zegt als wat men uitspreekt. Gebaren kunnen ook zonder spraak gebruikt worden, dan zijn ze gedetailleerder. Vb. gebarentaal. Werd vroeger ontmoedigd, men moest leren liplezen. Het lijkt veel op gesproken taal: verschillende dialecten, gebaren worden in verschillende categorieën verdeeld (bijv nw, ww,..), het activeert ook dezelfde hersengebieden als gesproken taal. MEERTALIGHEID Bestaat niet uit twee aparte taalsystemen, maar sterke interacties tussen de twee talen. Engels-Nederlandstaligen hebben meer tijd nodig om ‘big’ en ‘room’ te herkennen dan ‘bil’ of ‘roos’. Want de eerste twee kunnen Nederlands zijn, maar ook Engels. Uit de proef toont men aan dat tweetalige niet in staat zijn om één van hun lexicons te onderdrukken, wanneer ze woorden in de andere taal proberen te herkennen. De connecties tussen woorden in het lexicon en de betekeniskenmerken in het semantische systeem waren voor de moedertaal sterker. Semantische priming treedt ook op tussen talen. Groene kader: kunnen dieren taal leren gebruiken?