Afgoden dienen?

advertisement
Bijbel Centraal 9: Afgoden dienen? …
Nog een vraag over vorige keer: op de zevende dag mag je niet werken, maar de priesters werken
dan toch? Antwoord: zes dagen moet je werken, en de zevende moet je teruggeven aan God: het
gaat dus over niet over ‘niet werken’, maar over de vraag ‘voor wie werk je eigenlijk?’
We concentreren ons vooral op het gouden kalf …
Er zit een parallel tussen de bevrijding van Egypte, en nu: de bevrijding van een afgodsbeeld dat ze
zelf geschapen hebben.
We lezen de situering op p 78: Mozes zit op de berg. Het volk wacht al lang op Mozes. Hoe lang al?
Elders staat ‘40 dagen’: wat betekent: de tijd die Mozes nodig heeft om te beseffen wat nodig is om
het volk te leiden, maar ook: de tijd die het volk nodig heeft … Het volk mort en eist van Aäron dat hij
voor hen een “elohim” moet maken. Een god die te zien, “die voor ons uitgaat.” Mozes staat dicht bij
God, misschien té dicht. Aäron staat dicht bij de mensen, misschien té dicht. En zo komen ze
uiteindelijk tegenover elkaar te staan.
Nietzsche heeft een verhaal over de dolle mens (zie b.v.: blogimages.bloggen.be/philo_wimverbeeck/attach/156807.doc). Die
komt met z’n lantaarn op klaarlichte dag buiten en roept: ‘God is dood’. Betekenis: het licht is al
gevonden door de wetenschap. Hij zegt: ‘is deze waarheid niet te groot voor de mens? Moeten
mensen misschien tot goden worden?’ We zien voortduren tot goden gemaakte mensen op tv. Als
God weg is, hebben we andere goden nodig. Dit wordt ook herkenbaar vanuit dit exodusverhaal.
Aäron stelt geen enkele vraag en voert de eis een ‘god’ te maken meteen uit. Dat gaat wel regelrecht
in tegen zijn eigen broer. Kunstmatige goden slorpen alles dringend op: goud, … Hoe kwamen ze
trouwens aan dat goud? Van de Egyptenaren! Vele geven hun gouden oorringen af. Aäron smelt alles
om tot een stierkaft. Letterlijk staat er: hij deed het in de vorm van een stierkalf. Stieren staan
symbool voor vruchtbaarheid en kracht. Ook nu staat stier nog voor kracht en vruchtbaarheid.
Het volk roept uit: “dit is je god die je uit Egypte heeft geleid”. Als Aäron beseft wat gebeurd is (pas
nu??? hij geeft er een draai aan) bouwt hij een altaar voor het beeld en kondigt aan dat er een feest
voor de heer zal zijn. Ze gaan zitten om te eten en te drinken – ze zinken dus in hun eigen put.
“Metsacheek”: betekent ‘lachen’; maar ook met een seksuele betekenis. Het gaat dus om een orgie.
Het vruchtbaarheidsymbool van de stier komt hier terug.
Vervolgens stuurt God Mozes terug naar beneden. Da’s de goeie beweging: naar beneden gaan; ‘go
down Mozes’. ‘Het volk dat je uit Egypte opwaarts hebt geleid heeft het hoog in z’n bol gekregen:
“nu al zijn ze afgeweken van de weg die Ik hun gewezen heb.” Er staat “de Heer heeft gezien”: dat
doet terugdenken aan het eerste bevrijdingsverhaal: “de Heer heeft hun lijden gezien.”
De Heer zegt tegen Mozes: “ik weet hoe onhandelbaar (hardnekkig, zoals de Farao) het volk is.” Als
God komt, is het met vuur: ‘de brandende toorn’. God wil heel het volk wegvegen. Grote kuis,
gewoon terug opnieuw beginnen. Maar Mozes stemt God milder; hij vraagt, probeert, bidt, … Hij
komt voor z’n volk op. Hier zie je Mozes als bemiddelaar tussen de twee: “Wilt u dan uw toorn laten
woeden tegen uw eigen volk?” Als het volk het goed doet, zegt God; “mijn volk”, als ze het slecht
doen spreekt God over “uw volk”. Dit speelt Mozes terug: “Je wil je eigen volk tocht niet wegvegen.”
Mozes herinnert God aan z’n belofte. Het is onwaarschijnlijk wat Mozes tegen God durft te zeggen.
“We zullen even terug samenvatten: Jij had toch belooft dat er een groot nageslacht zou komen,
niet?” Daarop ziet God af van de bedreiging van onheil. Daarop keert Mozes zich om en gaat de berg
af. Met de echte stenen tafelen in de hand die authentiek van God komen in de hand.
Jozua komt plots ter sprake. Later zal hij de leider worden in opvolging van Mozes. Hij merkt op: “ik
hoor strijdkreten in het kamp.” Maar Mozes zegt: “dat is geen gejuich. Luid gejoel, dat hoor ik.”
Mozes komt beneden en smijt de tafelen stuk: da’s het allerkostbaarste dat er is. En hij vernietigt het
stierenkalf en strooit het stof uit over het water, dat hij het volk laat drinken. Er bestaat een
Oudoosters verhaal met dezelfde inhoud.
Mozes vraagt wat Aäron gedaan heeft, want als priester moest hij ervoor zorgen dat zonden opgelost
worden. En nu is net het omgekeerde gebeurd. Aäron verdedigt zich: “je weet dat dit volk alleen
maar kwaad wil. Ze zeiden: maak een god voor ons. Ik kon er niks aan doen: het goud was er al. Ik
gooide het in het vuur en er kwam een gouden kalf uit tevoorschijn.” Mozes had een heel eerlijke
vraag gesteld. Maar Aäron wringt zich letterlijk in allerlei bochten om zichzelf vrij te pleiten. Mozes
begrijpt dat het volk zich had laten gaan, omdat Aäron niet ingegrepen heeft. Priesters – zoals Aäron
– moesten regels stellen om vrijheid te geven: hier is Aäron in de fout gegaan.
Wie voor de Heer kiest, moet bij Hem komen: de leden van Levi (denk aan de Levieten). Wie komt
niet? De priesters (Aäron) (denk aan het verhaal van de barmhartige Samaritaan). Als er ooit een
derde tempel komt, zijn er terug priesters nodig. En tot op vandaag blijft de stam Aäron
voortbestaan.
De anderen moeten sterven. Op die dag komen er ongeveer 3000 om. Da’s een relatief kleine groep
van de misschien wel 40.000. Maar het betekent ‘véél.’ “Vandaag hebt u zich aan de Heer gewijd”
zegt God tegen Mozes. De Levieten ontvangen hier de wijding die eigenlijk voor de priesters bedoeld
was.
Hier hebben we weer twee broers: Aäron en Levi: Levi krijgt de zegen; niet degene van wie je het zou
verwachten, Aäron. Dit wijst al op de spanning: profeet – priester; op de keuze: naar God luisteren –
niet naar God luisteren. Mozes keert terug de berg op en neemt opnieuw een middelaar rol op.
Eigenlijk neemt Mozes hier de priesterrol op zich. “Ze hebben een god van goud gemaakt”: wijst op
een enorme zonde, want het tienwoord zegt: “Ge zult geen godsbeelden maken naast Mij.” Mozes
richt zich van daaruit opnieuw tot God: “Schenk vergeving van hun zonden; schrap mijn naam dan
maar uit uw boek.” In het boek Exodus, letterlijk “het boek der namen”, vraagt Mozes om z’n naam
te schrappen. Da’s heel straf. God antwoordt: “Alleen wie tegen mij gezondigd heeft, schrap ik uit
mijn boek.” Hier zit de verwijzing in naar het grote verzoeningsfeest, Jom kippoer.
Nu draagt God Mozes op: “Ga terug op van hier naar het beloofde land.” Hier herformuleert God zijn
belofte. Hij trekt niet meer zelf met het volk mee, maar via een engel; want het is een onhandelbaar
volk en Hij zou het kunnen doden. Mozes zet telkens een tent buiten de kring van het volk: de
ontmoeting met God moet voortaan buiten het kamp gebeuren. Telkens daalt een wolk over de tent
neer: da’s Gods ‘Skekinah.’
Stilaan is Gods ‘frank’ gevallen: “Ik zal in m’n volle luister langs gaan. Ik zal er zijn. Ik schenk genade
voor wie ik genade wil schenken.” Dat blijft het selectieve godsbeeld van het Oude Testament. We
hadden het er vroeger al over gehad: van God kan je alleen een voetbank zien. Nu ziet Mozes God
alleen van de achterkant.
De Heer is Heer en Hij is geduldig en barmhartig duizenden geslachten lang. De schuld gaat maar
mee tot in het derde of vierde geslacht. Drie of vier geslachten is het maximum van gelachten die
samen in leven kunnen zijn. De nawerking van een oorlog duurt ook drie of vier geslachten. Van de
1ste WO is dat nu eigenlijk voorbij. Van de 2de is dat nog niet helemaal voorbij.
P.84: “Wacht je ervoor een verbond te sluiten met de inwoners van het land waarheen je op weg
bent.” Hierna volgen opnieuw tien geboden, maar dewelke? …
1. Geen ander goden hebben
2. Kies geen dochters voor uw zonen uit andere stammen, want ze zouden jullie uitnodigen van
aan hun offermaaltijden deel te nemen: zo is het hel van de dam!
3. Maak geen godenbeelden
4. Vier het feest van de ongedesemde broden
5. Sta je eerstgeborene af aan God
6. Sabbatsrust op de zevende dag: je mag geen vuur maken (link met: geen elektriciteit
aanmaken)
7. Vier het wekenfeest (sjavoeoth)
8. Vier het inzamelingsfeest (sukkot)
9. Vier het opgangsfeest (drie keer naar Jeruzalem gaan)
10. Een geitbokje mag je niet koken in de melk van de moeder (dient om leven te geven; dat mag
je dus niet gebruiken om een dood dier te verwerken); hieruit volgt de strikte scheiding
tussen zuivel en vlees in de huidige joodse keuken.
De redactionele priesterlaag is geschreven in de Babylonische ballingschap. Daar is de onderliggende
levensvraag: wat moet er gebeuren dat ons volk blijft bestaan? Hier voel je die cultische noodzaak als
antwoord terug. Maar het zijn toplaag-ideeën: ‘drie keer per jaar op bedevaart kunnen gaan’ dat kan
niet iedereen.
Op p 86 begint de opdracht rond de Sabbat: die is megabelangrijk. Dit vanuit het idee van het
‘teruggeven’.
We hebben nu de eerste twee boeken van de pentateuch gelezen. Nu volgt Numeri. En dan krijg je
Leviticus (van de taken); en dan het boek Deuteronomium (de ‘tweede wet’); daar wordt veel
verhaald en zal Mozes uiteindelijk de grenzen van het beloofde land zien. Dan zal hij 120 jaar zijn. Dat
betekent: 40 jaar had hij nodig om te beseffen dat het een jood is, dan 40 om z’n volk te bevrijden,
dan 40 om z’n volk uit te leiden.
Download