Eindtermen en leerdoelen

advertisement
Eindtermen en leerdoelen
COIG-cursus Klinische genetica in de interne geneeskunde
Met aangeboren en erfelijke aandoeningen heeft iedere medisch specialist in zijn/haar vakgebied
te maken. Door de snelle ontwikkelingen in de moleculaire biologie en genetica groeit het inzicht
in de pathofysiologie van een toenemend aantal aandoeningen.
Een groot aantal aandoeningen blijkt een gedeeltelijk (multi-factorieel overervend) of een geheel
(Mendeliaans overervend) genetische basis te hebben.
In de COIG-cursus Moleculaire biologie hebt u met de cellulaire en moleculaire biologie en genetica
in relatie tot interne ziektebeelden kennis gemaakt. Tijdens de COIG-cursus Klinische genetica in de
interne geneeskunde leert u niet alleen de erfelijke ziektebeelden, het afnemen van de familieanamnese
en het uitwerken van de stamboom, maar ook het maken van de ‘vertaalslag’ naar het
erfelijkheidsadvies ten behoeve van de patiënt en zijn (gezonde) familieleden. Ook komen tijdens de
cursus de indicaties voor verwijzing naar en de mogelijkheden tot samenwerking met de klinische
genetica aan de orde. Geïllustreerd wordt hoe (ook) een internist “klinisch genetisch” kan redeneren.
Dat de genetica een steeds belangrijker rol in de praktijk van de internist heeft gekregen is aan
verschillende ontwikkelingen toe te schrijven. Ten eerste het groeiend inzicht dat de familie-anamnese
een belangrijke predictor is voor veel voorkomende ziekten, zoals cardiovasculaire aandoeningen,
diabetes en kanker. Ten tweede door de snelle toename van de genetische diagnostische mogelijkheden
(o.a. identificatie van ‘nieuwe’ genen, verbeterde mutatie-analyse technieken, epigenetische
diagnostiek, exoom screening…). Ten derde door de toenemende toepasbaarheid van deze kennis voor
de individuele behandeling en/of preventie (‘personalized medicin’). Dit laatste aspect is zal een
enorme vlucht nemen in de zeer nabije toekomst. Na afloop van deze cursus moet de aios in staat zijn
om de onderliggende genetische oorzaken en de bijbehorende risico’s van een aantal ziekten die bij het
specialisme interne geneeskunde horen te onderkennen en deze kennis toe te passen.
Leerdoelen
1. De aios kan van aandoeningen op zijn vakgebied genetische aspecten herkennen en uitleggen aan
de patiënt. Dit houdt in: wat zijn de genetische oorzaken van de aandoening? Welke zijn de
klinische uitingen hiervan? En welke consequenties heeft dit voor surveillance en behandeling?
(= herkenning)
2. De aios weet bij patiënten met aandoeningen op zijn vakgebied welk genetisch onderzoek moet
worden ingezet, de aios kent de globale verwijsindicaties voor klinisch genetisch onderzoek
(= diagnostiek).
3. De aios weet wanneer zij, bij een aandoening met een belangrijke genetische component, moet
bespreken dat familieleden dienen te worden benaderd en geïnformeerd (= genetische counseling).
Elk van deze drie leerdoelen wordt steeds uitgesplitst in:
- bij aanvang (zelfstudie)
- tijdens afsluitende cursusdag
Leerdoelen COIG-cursus Klinische genetica
pagina 1 van 4
De leerdoelen worden per soort aandoening behandeld:
- algemene basisbegrippen (niet aandoening-specifiek)
- oncologie
- hematologie en vasculaire geneeskunde
- cardiale aandoeningen
- renale aandoeningen
Algemene basisbegrippen
Bij aanvang (zelfstudie):
a. Kent en kan uitleggen het verschil tussen erfelijke en niet erfelijke genetische afwijkingen.
b. Afnemen van een drie-generatie familieanamnese.
c. Welke zijn de klinische aanwijzingen om aan een erfelijke oorzaak van een aandoening te denken
(diagnose op vroege leeftijd, meerdere aangedane familieleden, bepaalde combinaties van
symptomen/aandoeningen terugkomend in de familie).
d. De aios heeft al in de cursus Moleculaire Biologie de benodigde kennis opgedaan om de inhoud
van de technieken ten behoeve van genoomdiagnostiek, zoals DNA-diagnostiek, exome
sequencing, array analyse en cytogenetisch onderzoek uit te kunnen leggen. Hier gaat het met
name om de toepassing (indicaties) van deze technieken.
e. Complexiteit van de diagnostiek: verschil tussen eenvoudig en complex (heterogene ziekten) en
consequenties (uitslagtermijn, beschikbaarheid).
f. Kent en kan uitleggen het verschil tussen Mendeliaanse- en niet-Mendeliaanse overervingspatronen, alsmede de onderverdeling binnen elk van deze patronen.
Tijdens de afsluitende cursusdag
g. Weet en kan uitleggen complexe (of minder bekende) genetische begrippen, zoals UPD,
imprinting, penetrantie, expressie, anticipatie, phenocopie, homo-/heteroplasmie.
h. Genetische risicobepaling.
i. Interacties genen/omgeving, epigenetica.
j. Voor- en nadelen genetische tests (preventieve mogelijkheden, therapeutische consequenties,
verzekeringsaspecten).
k. Privacy aspecten en hoe hiermee om te gaan.
l. Ethische, juridische en psychosociale aspecten (het recht om niet te weten, impact van een
diagnose voor patiënt en familie, voorspellend DNA-onderzoek).
Oncologie -> Oncogenetica
Bij aanvang (zelfstudie):
a. Algemene klinische kenmerken van erfelijke tumoren (diagnose op vroege leeftijd,
bilaterale/multifocale tumoren, bepaalde combinaties van tumoren, familieanamnese).
b. Klinisch-diagnostische criteria (bijv. criteria voor Lynch syndroom en erfelijke borstkanker) en de
naam van de genen betrokken bij bovengenoemde tumorsyndromen.
c. Overervingspatronen van de meest voorkomende erfelijke tumoren en de kanker risico’s voor
eerstegraads familieleden.
Leerdoelen COIG-cursus Klinische genetica
pagina 2 van 4
Tijdens de afsluitende cursusdag:
d. Klinische kenmerken van de meest voorkomende erfelijke tumorsyndromen i.e. het hereditair
mamma/ovariumcarcinoom, en de erfelijke vormen van colorectaal carcinoom. Deze kennis houdt
ook in: de risico’s en de surveillance/preventieve mogelijkheden voor elke soort tumor.
e. Indicaties voor nader onderzoek en/of verwijzing naar de klinische genetica (bijv. Bethesda criteria voor
Lynch syndroom).
f. Kent genetische diagnostiek van de meest voorkomende tumor syndromen (bijv. HBOC: DNAonderzoek: BRCA1/2).
g. Differentiële diagnosen uitgaande van de soort tumor (bijv. feochromocytoom: MEN 2, Von
Hippel-Lindau, neurofibromatose, paraganglioom).
Vasculaire Geneeskunde
Bij aanvang (zelfstudie):
a. Kan in grote lijnen de genetische aspecten herkennen en uitleggen van: diabetes mellitus,
dyslipidemie, hypertensie.
b. Genetische diagnostische mogelijkheden.
c. Preventieve mogelijkheden.
Tijdens de afsluitende cursusdag
d. Herkent binnen elke van bovengenoemde groepen van aandoeningen de genetische vormen (bijv.
MODY, MELAS, typen binnen diabetes), frequenties en risico’s.
e. Toepassing van kennis over en overervingsmodus van dyslipidemische aandoeningen, met name
vanfamiliaire hypercholesterolemie.
f. Diagnostische beperkingen.
g. Wie zet het onderzoek in en waar wordt het gedaan.
h. Kan uitleggen begrippen als penetrantie, interactie gen/omgevingsfactoren voor de bovengenoemde aandoeningen.
i. Indicaties voor verwijzing naar klinische genetica.
Hartaandoeningen -> cardiogenetica
Bij aanvang (zelfstudie):
a. Kan in grote lijnen de genetische aspecten herkennen en uitleggen van hartritmestoornissen,
cardiomyopathieën en plotselinge (hart)dood op jonge leeftijd.
Tijdens de afsluitende cursusdag
b. Klinische kenmerken van de genetische vormen van bovengenoemde aandoeningen.
c. Wat houdt genetische diagnostiek in, waar wordt die gedaan en door wie wordt het aangevraagd?
d. Kan begrippen als penetrantie, interactie gen/omgevingsfactoren voor de bovengenoemde
aandoeningen uitleggen.
Renale aandoeningen -> nefrogenetica
Bij aanvang (zelfstudie):
a. Kan in grote lijnen de genetische aspecten uitleggen van belangrijke erfelijke nierziekten
(Polycysteuze nierziekten, Alport syndroom, Nefrotisch syndroom, en tubulaire transportstoornissen zoals het Gitelman syndroom en nefrogene diabetes insipidus).
b. Kent de algemene klinische kenmerken van bovengenoemde ziektebeelden.
Leerdoelen COIG-cursus Klinische genetica
pagina 3 van 4
Tijdens de afsluitende cursusdag:
c. Kan aangeven wat indicaties zijn voor genetische diagnostiek bij bovengenoemde ziektebeelden.
d. Kent de verschillende mogelijkheden en de beperkingen van genetische diagnostiek.
e. Wie zet onderzoek in en waar wordt het gedaan.
f. Wat zijn indicaties voor verwijzing naar de klinische genetica.
g. Kan begrippen als penetrantie, interactie gen/omgevingsfactoren voor de bovengenoemde
aandoeningen uitleggen.
=*=*=
Leerdoelen COIG-cursus Klinische genetica
pagina 4 van 4
Download