VOOR 6 DE WORKSHOP GESCHIEDENIS LEERJAAR EN EERSTE JAAR ASO EN TSO INHOUD Deel 1 : korte situering van de workshop en enkele begrippen , in de geschiedenis Deel 2 : vuur maken Deel 3 : jagen Deel 4 : silex bewerken Deel 5 : rotstekeningen inkleuren Situering van de workshop in de geschiedenis Met vier werkvormen voor de leerlingen proberen we inzicht te geven in de levenswijze van de jager – verzamelaar , in onze gebieden , zo’n 10000 jaar terug, bij het einde van de laatste grote ijstijd. Doelgroep : 6de leerjaar en eerste jaar ASO en TSO De prehistorie komt aan bod , zowel op het einde van de lagere school als in het eerste jaar secundair onderwijs. In de lagere school zijn 20 lln per groep het maximum. Hoe jonger de leerlingen, hoe meer hulp ze nodig hebben bij het hanteren van de werkvormen. Aso- en tso-leerlingen kunnen de workshop krijgen in groepen van 25. Beschikbare ruimte Een ruim klaslokaal zonder tafels, waarbij de lln in u-vorm of rijen kunnen plaatsnemen op banken, stoelen of op de grond. Midden vooraan een ruimte van 4 op 2 m om een decor te plaatsen . Liefst een lokaal waarbij verduistering mogelijk is met gordijnen en waarbij de lichtsterkte met een dimmer kan aangepast worden. Aangezien 2 van de vier doevormen buiten gebeuren is het wel interessant om een lokaal te nemen op het gelijkvloers in de nabijheid van een onverhard terrein, een sportveld bv., met een lengte van een 40-tal m. Vier lesuren gescheiden door een speeltijd zijn ideaal om alle technieken te demonstreren en in te oefenen. 1 EERSTE DEEL van de workshop ( 20 min. ) 1. Welke problemen ondervind je als je een waarheidsgetrouwe reconstructie wil maken van het verleden ? 2. De begrippen voorgeschiedenis en geschiedenis. 3. Korte schets vanaf het ontstaan van het heelal tot het verschijnen van de mens . 4. De evolutie van mensaap over aapmens tot mens. 5. Elementen die de evolutie op gang hielden en houden : continentendrift , klimaatsveranderingen , de aardasstand en de stand van de aarde tegenover de zon. 6. Het gebrek aan voldoende puzzelstukjes om de evolutieboom met zekerheid te reconstrueren. 7. We eindigen met het begin van de ijstijden waarbij de mens zijn ‘dierlijke’ angst voor het vuur overwon. 8. Decorbeschrijving gelinkt aan beschrijving van het landschap met daarin de dieren zoals het er hier uitzag 10000 jaar terug , bij het einde an de ijstijden. 2 TWEEDE DEEL : vuur maken door frictie of vuur maken met vonken De leerlingen laten aanbrengen hoe de mens zelf vuur kon maken. 1. Demonstratie van de vuurboog . Welke onderdelen heb je nodig ? Hoe kan je die zelf maken ? Welke houding neem je best aan om efficiënt te werken ? De leerlingen krijgen ieder een set om verspreid over het klaslokaal een poging te ondernemen. Ze ondervinden dat de ene vuurboog de andere niet is, dat het ene stukje hout makkelijker vuur vat dan het andere en dat het absoluut niet lukt zonder de juiste techniek en een aktieve houding. 3 2. Vuur slaan De leerlingen proberen te achterhalen met welke stenen je vonken kunt overbrengen op makkelijk ontvlambaar materiaal. Is het de combinatie silex op silex , silex op rolkeien , rolkei op rolkei ...... ? Wat gebruikte de mens 10000 jaren geleden om de vlammen op te vangen ? Wat kunnen we nu gebruiken als tondel . Wat haal je uit de natuur dat voldoende droog is om te ontvlammen? Waar vind je de nodige materialen ? Er volgt voor de leerlingen een demonstratie en daarna krijgt iedereen de nodige materialen om het zelf te proberen, in klas. 4 DERDE DEEL : jagen met de speer en de speerdrijver. Enkele modellen van speren worden besproken. Welke speren werden eerst gebruikt? Hoe werden ze gemaakt? Welk nadeel hadden de eerste speren? De leerlingen mogen buiten op een onverhard plein proberen om een vast doelwit te raken . De techniek om te gooien met een speerdrijver wordt gedemonstreerd. Met de speerdrijver proberen ze een verder afgelegen doelwit te raken. 5 VIERDE DEEL : silex kappen , wapens en werktuigen vervaardigen. Waarom precies silex als materiaal voor werktuigen gebruiken ? Je kunt het bewerken met rolkeien . De stukken die je eraf slaat zijn vlijmscherp. Wij zetten een veiligheidsbril op . Korte evolutie van de gebruikte gereedschappen in de prehistorie : Een chopper : kei met één snijvlak Bifocale vuistbijlen . Afslagen of klingen die op hun beurt bewerkt worden ( levallois ) Demonstratie : op de knie een leren lap De silexsteen zodanig plaatsen dat aan de bovenzijde een rand zijwaarts uitsteekt zodat je met een gerichte tik op de rand , langs de zijkant afslagen krijgt .. Afslagen kunnen bewerkt worden ( tot bv. pijlpunten of schrapers ) met een klopsteen of een zachte klopper ( stomp of puntig , gemaakt uit rendiergewei ) Voorbeelden tonen van vuistbijlen, pijlpunten , speerpunten, krabbers . Het afkrabben van de haren van een dierenhuid demonstreren. Naar buiten Iedereen neemt een klopper ( rolkei) , een silexsteen , een bril, een houten plank als werkblad Achteraf mag iedereen zijn afslagen meenemen in een plasticzakje 6 VIJFDE DEEL : rotstekeningen inkleuren Waar vindt men vooral rotstekeningen ? Welke bedoeling hadden de mensen met het tekenen van dieren, negatieve handafdrukken. Welke kleuren gebruikten ze ? Waar vonden ze die kleuren of hoe werden ze bereid ? De leerlingen mogen kiezen uit een achttal modellen met voorgetekende rotstekeningen. Ze krijgen de geschikte kleuren en kunnen met hun vingers de kleuren mengen en openstrijken. 7 WORKSHOP PREHISTORIE Tijdens vier doe-uren proberen we vier scharnierpunten te belichten uit één bepaald moment van de prehistorie : Het einde van de laatste ijstijd in Vlaanderen ca 10000 jaar geleden. Ik ben Dierk Rosselle en was leraar Nederlands-geschiedenis. Na 35 jaar in het onderwijs blijft geschiedenis mijn vak , mijn hobby , mijn reisdoel, mijn leesgenot. In de workshop experimenteren jullie zelf. Ben jij een geboren vuurmeisje of schilder je liever met verf op de rotswand? Ben jij de dappere jager of kap je liever silex? Ik neem je mee zo’n 10 000 jaar terug in de tijd en laat je je plaats ontdekken in de stam van de rendieren. Wat kan je leren ? Vuur maken : vuursteen , markasiet, vuurboor Veilig jagen : speren met speerdrijvers Werktuigen en wapens : silex kappen Rotstekeningen inkleuren met de vingers Groepsgrootte ? 20 tot 25 ll Doelgroep ? 6de leerjaar , 1ste graad sec. onderwijs Hoe lang ? Een halve lesdag = 4 lesuren ( speeltijd = pauze ) Ruimte ?.. een ruim lokaal zonder banken met max. 25 stoelen, liefst verduisterbaar een terrein van ca 35 m lang , liefst onverhard ( weide, dreef , voetbalveld ) Onkostenrekening ? €150 Geïnteresseerd ? Dierk Rosselle Belhuttebaan 36 8680 Koekelare tel. : 051 583085 email : [email protected] http://www.everyoneweb.be/prehistorie/ 8 Leesvoer 1 Technieken Vuurboog = Arbeidsintensieve vorm van vuur maken d.m.v. frictie. Een hardhouten dril wordt door een boog handmatig aangedreven om in een zachthouten basis gloeiend zagemeel te produceren. Dit gloeiend materiaal wordt onderaan de basis opgevangen in fijne tondel. Als men de techniek goed beheerst en over voldoende geschikt materiaal kan beschikken, is de succesratio vrij hoog. Materiaal In principe kan men met beperkte middelen steeds vuur maken; het nodige materiaal is vrij goed te vinden in de natuur met misschien geschikt touw als uitzondering. Het punt van de dril dat contact maakt met de basis moet eerder bot zijn (goede frictie) terwijl het andere uiteinde eerder spits moet zijn (verminderde wrijving). Het spitse punt kan men nog eens extra invetten met bv. oorsmeer. De dril wordt van boven naar beneden gedrukt met een stuk hout of steen waarin een gat gemaakt is. Let erop dat de dril bovenaan niet te veel speling heeft maar tegelijkertijd dat hier geen overbodige wrijving ontstaat (wat overbodige verspilling van energie is). In de basis vormt men met een mes een initieel boorgat, welk niet te groot en niet te ver van de rand van het hout verwijdert is. Een V-inkeping aan de rand van het gat zorgt ervoor dat het gloeiende materiaal op de tondel valt. Dril en basis zijn beiden van droog, stevig, dood - maar niet rot - hout gemaakt. De boog is bij voorkeur van soepel, groen hout (o.a. hazelaar) dat voldoende buigkracht heeft om wat mee te geven als men het touw opspant. Een natuurlijk gevormde boogvorm geniet de voorkeur over een rechte tak. Zorg dat het touw strak genoeg is om goede grip te hebben op de dril. Eventueel kan je de spanning opvoeren door het touw vast te grijpen tijdens de zaagbeweging. Touw te los gespannen en de dril slipt; te strak en het touw zal te snel breken. 9 Techniek Deze techniek vergt zowel kennis als spierkracht; enkel oefening baart hier kunst. Oefen niet teveel druk uit op de dril; deze moet vrij soepel kunnen ronddraaien. Werk met regelmatige zaagbewegingen, in het begin langzaam, naar mate men meer rook ziet, voer je de intensiteit op. Men bereikt meer met langzame maar continue bewegingen dan met hevige, korte stoten. Rook zal in principe vrij snel zichtbaar zijn maar dit is geen maatstaf dat er reeds voldoende gloeiende zagemeel op de tondel gevallen is; controleer visueel of je gloeiend materiaal zit liggen. Blaas nu voorzichtig op het materiaal, de tondel zal langzaam ontbranden. 2. Ijstijden Het is winter in Nederland. Er steekt een felle, koude oostenwind die koude lucht meevoert van de ijskap in het noordoosten. 's Nachts daalt de temperatuur tot min 30. Door de felle koude ontstaan er krimpscheuren in de grond, die soms met een luide knal openspringen. Over de kale vlakte stuift zand en sneeuw; het oppervlak bestaat uit een laagje stenen die door het stuivende zand gepolijst worden, op ander plekken liggen lage duinen. Daartussen een netwerk van krimpscheuren. Op wat mossen, gras en een enkele poolwilg na is er geen begroeiing. Zelfs de mammoetjagers komen hier niet.... Zo zag Nederland er zo'n 21000 jaar geleden uit tijdens het koudste deel van de laatste ijstijd. Een grimmig beeld. Maar dit gold alleen voor de meest extreme kou. Er waren ook warmere perioden met een uitbundig bloeiende steppe-tundra en kuddes mammoeten, en zelfs bossen. Wat zijn ijstijden? IJstijden zijn perioden in het verleden waarin het klimaat veel kouder is dan nu. Vooral de laatste 2.5 miljoen jaar treden ze regelmatig op. IJstijden (ook: glacialen) wisselen met warmere perioden (interglacialen). Die laatste 2.5 miljoen van de aardgeschiedenis staat bekend als het ijstijdvak of het Kwartair, in het Kwartair zijn dus meerdere ijstijden geweest. De glacialen zijn vaak langer dan de interglacialen, dus een koud klimaat is eigenlijk gewoner dan het huidige warme klimaat! Tijdens de ijstijden breiden de gletsjers zich sterk uit, en vormen grote ijskappen in het hoge noorden. De ijskap van Groenland is slechts een mager restant daarvan. In het koudste deel van de laatste IJstijd was het Amerikaanse continent tot aan de grote meren met ijs bedekt, en in Europa kwam het ijs tot in Denemarken en Noord Duitsland. In de twee ijstijden daarvoor kwam het ijs ook in Nederland: de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe zijn de eindmorenes van de ijskap. IJstijden hadden niet alleen in het noorden grote invloed. Over de hele wereld veranderde het klimaat. In Azie staken stofstormen op die voor de afzetting van loess (woestijnstof) in China zorgden. In de Amerikaanse woestijn ontstonden grote meren. De tropische regenwouden waren veel kleiner en overal waren de gletsjers groter. Doordat er veel water in de ijskappen zat, was de zeespiegel tientallen meters lager. Hierdoor vielen veel ondiepe zeeen, zoals de Noordzee, 10 droog. Op die manier ontstonden routes waarlangs mens en dier zich konden verplaatsen, zoals de voorouders van de Amerikaanse indianen, die via de Bering straat vanuit Azie Amerika binnen trokken. Voor het Kwartair zijn er nog meer ijstijdvakken geweest. Mogelijk is zo'n 600 miljoen jaar geleden er zelfs een periode is geweest waarin de hele aarde met ijs bedekt was (de 'Snowball Earth' theorie)! Bij felle winterkou in arctische gebieden kunnen krimpscheuren in de bodem ontstaan. Sporen van die krimpscheuren worden in Nederland ook in de bodem aangetroffen. De scheuren vormen aan het oppervlak een veelhoekig netwerk. In de winter kan er in de openstaande scheur een laagje ijs worden afgezet. In de zomer dooit het ijs niet weg als de gemiddelde jaartemperatuur beneden de 0 graden is. Als het proces van scheuren en ijsafzetting jaar op jaar gebeurt, ontstaat een vertikale ijslaag in de bodem, een ijswig. Als het klimaat warmer wordt smelt het ijs, maar de struktuur blijft in de bodem zichtbaar. In grote delen van Europa zijn dergelijke fossiele ijswiggen te vinden in lagen die in de ijstijd zijn afgezet door rivieren of door de wind. Ze laten zien hoe koud het klimaat was. Voor de vorming van ijswiggen moet de temperatuur gemiddeld over het hele jaar 4 graden onder 0 liggen. IJstijd onderzoek Het ijstijd-klimaat is nog steeds een van de grootste raadsels van het klimaat-onderzoek. Bij onderzoek aan ijskernen uit de Groenlandse ijskap bleek 15 jaar geleden dat het klimaat zeer sterk kon wisselen. In zeer korte tijd - een mensenleeftijd of nog korter - kon het van ijzige koude omslaan in een klimaat dat niet veel kouder was dan het huidige, om dan vervolgens weer af te zakken naar ijzige koude. Ook het einde van de ijstijd is zo snel gegaan, alleen bleef het toen warm, nu al zo'n 10000 jaar heeft zich geen terugval naar koude voorgedaan. Zolang we de veranderingen in het klimaat tijdens de ijstijden niet goed begrijpen, missen we een belangrijk deel van de kennis die we nodig hebben om het klimaat in de toekomst te begrijpen. Mensen hebben een zeer sterke invloed op het klimaat op allerlei manieren - door luchtverontreiniging (broeikaseffect), door veranderingen aan het landoppervlak (landbouw, stadsuitbreiding). Maar zolang we niet weten wat er achter de klimaatveranderingen in het verleden zat, blijft het moeilijk om klimaatverandering in de toekomst te voorspellen. Oorzaken van ijstijden Naar de oorzaken van ijstijden blijft het gissen. De belangrijkste theorie is de Milankovich theorie. Volgens deze theorie zorgen schommelingen in de stand van de aardas, en periodieke veranderingen in de baan van de aarde voor kleine verschillen in de hoeveelheid zonlicht op aarde. Maar dat is op zichzelf niet genoeg. De ligging van de continenten - vooral op het noordelijk halfrond, dichtbij de polen - is ook belangrijk. Dat kan zorgen voor grote besneeuwde oppervlakken die weer zonlicht terug kaatsen. Er zijn veel verschillende, ingewikkelde terugkoppelingen in het klimaatsysteem waar we nog weinig van weten! Volgens de Milankovich theorie zijn er drie belangrijke cycli die de ijstijden bepalen: - De baan van de aarde rond de zon is niet precies een cirkel, maar een ellips. De eccentriciteit (langgerektheid) van de ellips verandert regelmatig, er zitten cycli in de eccentriciteit van ongeveer 100.000 en 400.000 jaar. Deze cyclus heeft invloed op de afstand aarde-zon. - De stand van de aardas ten opzichte van het baanvlak schommelt ook regelmatig, tussen een hoek van 22 o en 24.5o, met een peride van ongeveer 40.000 jaar. Deze cyclus heeft invloed op de hoek waaronder de zonnestralen de aarde raken op het noordelijk en zuidelijk halfrond. - Ook de stand van de aardas in de ruimte vertoont een schommeling: de precessiecyclus. Je kunt dit vergelijken met de schommelingen in de draaias van een tol. Er zit een cyclus van ongeveer 20.000 jaar in. Deze cyclus bepaalt op welk tijdstip in het jaar de aarde het dichtst bij de zon staat. Van de laatste ijstijd is veel in detail bekend. Het was geen uniform koude periode: er waren afwisselend warme en koude intervallen, de warme heten 'interstadialen' en de koude 'stadialen'. Sinds kort is ontdekt dat die stadialen en interstadialen elkaar snel afwisselden - met een ritme van zo'n 1500 jaar. Bovendien 11 kon vooral de opwarming zeer snel gaan, binnen enkele tientallen jaren, of nog korter. De terugkeer naar een koud stadiaal ging weer langzamer, er zit een soort zaagtandbeweging in het klimaat. Veel hierover is bekend geworden uit boringen in het ijs van Groenland en Antarcica. Vooral de ijskap op Antarctica bevat informatie over verschillende ijstijden. De verhouding van zuurstof isotopen in het ijs is een maat voor de temperatuur. Door die isotopenverhouding te meten, kan de temperatuur op de ijskap geschat worden (zie boven). In de Nederlandse bodem zijn de sporen van de snelle opwarming aan het begin van de interstadialen ook te vinden (links). Op deze foto is een dooimeer afzetting te zien, ontstaan doordat het ijs in een permanent bevroren bodem met ijswiggen ontdooide. Deze foto is genomen bij de bouw van viadukt 'Noorkeveld' over de A1 bij Hengelo. Naar de oorzaak van die zaagtandbeweging is veel onderzoek gedaan, vooral door te kijken naar boorkernen uit diepzee sedimenten in de Atlantische oceaan. Daaruit komt een merkwaardig beeld naar voren: opwarming kan de aanzet zijn voor nieuwe koude. In het klimaat zoals we dat nu kennen transporteert de warme golfstroom warm en zout water uit de tropen naar het hoge noorden. Daar koelt het af en dit zware zoute water zinkt naar de bodem van de oceaan (rechts). Vervolgens stroomt het over de bodem weer terug naar het zuiden. Deze oceanische warmtepomp ('thermohaliene circulatie') is niet stabiel. Tijdens de ijstijd is de circulatie verschillende gestopt en vervolgens weer gestart. Hoe komt het dat de warmtepomp kan afslaan, wie draait er aan de knop? Dat is het ijs zelf. Als het noordelijk halfrond opwarmt in de ijstijd, gaan de ijskappen smelten. Dat levert enorme hoeveelheden koud, zoet water op, dat een lager soortelijk gewicht heeft dan zout zeewater. Er komt als het ware een 'deksel' van koud, licht water op de noordelijke oceaan te liggen, dat het zoute, warme water uit het zuiden tegenhoudt. Bovendien bevriest het makkelijker waardoor meer zee-ijs gevormd wordt. Kortom, de warmtepomp stopt, de noordelijke zeen worden kouder en de gletsjers kunnen daardoor weer groeien. Op deze manier werd een snelle opwarming steeds weer gevolgd door langzarhand terugkerende kou. Totdat een langere, meer stabiele opwarming aan het eind van de ijstijd de oceaan-warmtepomp voor langere tijd aanzette. Tot voor kort was niet bekend dat het klimaat op aarde zo ontzettend instabiel kon zijn, we weten dit nog maar zo'n 15 jaar. We zijn gewend aan een relatief stabiel klimaat; in historische tijden hebben zich niet zo grote schommelingen voorgedaan als in de ijstijd. Maar egenlijk is instabiliteit normaal. De ijstijden met hun instabiele klimaat hebben de laatste paar miljoen jaar de overhand gehad, interglacialen met een stabiel klimaat zoals we die nu kennen duurden Leefden er ook mensen tijdens de ijstijd in Europa? Jazeker. Ongeveer in het midden van de laatste ijstijd heeft zich zelfs een belangrijke verandering van de menselijke cultuur voorgedaan. Toen verscheen de moderne mens in Europa, en verdween de Neanderthaler. Uit die periode stammen ook de oudst bekende kunstuitingen: grotschilderingen en ivoren beeldjes. In grote delen van Europa was er tijdens de ijstijd genoeg te eten voor een goede jager. Er waren op de steppetoendra grote kudden dieren: paarden, bisons, en ook echt groot wild: mammoeten. 12 Het is nauwelijks voor te stellen wat de invloed van de snelle klimaatveranderingen op de mensen geweest kan zijn. Het klimaat kon in een mensenleeftijd volledig veranderen, van ijzige kou naar relatief warm, bijna zoals nu. Over de invloed van die klimaatveranderingen op de mensen weten we weinig. Enkele jaren geleden is er een onderzoeks project gestart waarin archeologen met landschaps- en klimaatdeskundigen hebben samengewerkt om de invloed van de klimaatveranderingen op de mens te onderzoeken. De eerste publikaties zijn dit jaar in de wetenschappelijke pers verschenen. Broeikas effect - De allerlaatste ijstijd? Moeten we blij zijn met het broeikaseffect, omdat we dan die barre ijstijden niet meer terugkrijgen? Als de Milankovich theorie klopt, kun je uitrekenen hoe lang het duurt wanneer de volgende ijstijd komt: het duurt nog zo'n 60.000 jaar. Voorlopig hoeven we ons dus geen zorgen te maken, en is het niet nodig om de aarde alvast warm te stoken.ù= Bovendien blijkt dat we een hele grote invloed aan het uitoefenen zijn op de samenstelling van de atmosfeer, een invloed die zijn weerga niet kent in de geologiche geschiedenis. In de laatste 400.000 jaar varieerde het koolzuur gehalte van de atmosfeer tussen 190 en 280 ppm, afhankelijk van het ijstijd klimaat, een variatie dus van zo'n 90 ppm. Door menselijk toedoen is het koolzuurgehalte van de atmosfeer inmiddels gestegen tot 370 ppm, 90 ppm meer dan de maximale waarde van de laatste 400.000 jaar. We weten eigenlijk nog veel te weinig van het klimaat af om op zo'n onverantwoorde manier ermee te rommelen. En de ijstijden laten zien, dat er veel onverwachte schakelaars inzitten die plotseling omgezet kunnen worden, met onverwachte - en snelle - effecten. Wat eerst een geleidelijke verandering kan lijken, kan plotseling een rampzalige snelheid aannemen, die onze maatschappij niet kan bijbenen. Geen belegger zou zo'n risico op de beurs durven nemen..... Het is zelfs mogelijk dat we door het broeikaseffect eerst nog een koude periode gaan beleven, door het effect van smeltend ijs op de oceanische warmtepomp zoals hierboven beschreven is. Snel afsmelten van de Groenlandse ijskap zou de warme golfstroom kunnen stoppen. De allerlaatste ijstijd misschien wel, voor de definitieve opwarming - naar een onleefbare planeet? 'Snowball Earth' is het ene uiterste waarin het klimaat van onze planeet kan verkeren. Onze zusterplaneet Venus is een voorbeeld van het andere uiterste - een extreem broeikaseffect, met een atmosfeer die voor 96% uit koolzuurgas bestaat en een oppervlakte temperatuur van 482 oC. Misschien toch maar liever de kou van een ijstijd - de mens heeft bewezen dat tenminste te kunnen overleven. 13 3. Workshop beelden 14