het Nieuwe Leren Het Nieuwe Leren is in het leven geroepen in een poging leerlingen te betrekken en te motiveren bij hun studieproces. Er wordt gezocht naar manieren om de educatie van leerlingen spannender, effectiver en zinvoller te maken. Hiermee staat in schril contrast de traditionele manier van leren die vooral gebaseerd is op kennis en die nog niet overtuigd is van de methoden die het Nieuwe Leren hanteerd. Het Nieuwe Leren beweert, dat wanneer kinderen hun eigen interesses volgen, ze het beste leren. De traditionelere aanpak van onderwijs beweert echter dat dit helemaal geen effectieve methode is. Voorstanders van het Nieuwe Leren Voorstanders van het Nieuwe Leren vinden dat het de verantwoordelijkheid van de school is om de motivatie 'aan te boren' bij de leerlingen, waardoor ze uit zichzelf gemotiveerd raken om te leren. Een leerling die uit zichzelf een beetje 'zelfsturend' en 'ondernemend' is, is hier erg bij gebaat. De rol van de docent verandert ook drastisch bij het Nieuwe Leren. De docent bevindt zich niet zozeer meer in de rol van kennisoverdrager, maar is meer een begeleider van de individuele leerprocessen van elke leerling. De leerlingen kunnen hierbij hun leerdoelen zelf formuleren. De verantwoordelijkheid voor het leren wordt bij de leerling zelf neergelegd. Steeds meer scholen voeren dit comptetentiegerichte onderwijs in. De kenmerken van het Nieuwe Leren zijn als volgt: Kritiek op het bestaande onderwijsmodel. Het traditionele onderwijs is achterhaald en motiveert leerlingen niet. Leren leren is belangrijker dan kennis. Leerlingen moeten weten waar ze iets moeten opzoeken. Didactische vernieuwingen. Klassikaal ondewijs is ouderwets. De computer en het internet spelen een belangrijke rol. Thematisch werken. In plaats van centraal opgelegde toetsen, werkt een leerling met een 'portfolio' van werkstukken en praktische opdrachten. Tegengeluiden vanuit het traditionele onderwijs Toch zijn er ook genoeg minder positieve geluiden over het Nieuwe Leren. Voorstanders van de meer traditionele aanpak van onderwijs beweren namelijk dat er is aangetoond dat in de traditionele onderwijsvorm de kennisoverdracht veel effectiever is. Dit geldt vooral bij vaardigheden als rekenen en grammatica. Dit soort zaken worden niet snel 'spelenderwijs' ontdekt en hebben dus juist wel klassikaal onderwijs nodig. Bovendien blijkt uit onderzoek dat het juist demotiverend werkt, in plaats van motiverend, om zonder begeleiding te moeten ronddolen. Niet elke leerling weet hoe hij/zij moet leren zonder daarbij de begeleiding van een docent te hebben. Wanneer je de verantwoordelijkheid bij de leerlingen legt, moeten zij het zelf zien te redden. Lukt hen dit niet, dan hebben ze pech gehad. Ook zitten er haken en ogen aan het formuleren van je eigen leerdoelen. Veel studenten zeggen deze zelf achteraf te verzinnen wanneer ze weer een verslag moeten schrijven over wat ze nu precies geleerd hebben en hoe. Dat het competentiegericht leren het onderwijs leuk probeert te maken, is een goede zet. Maar moet het 'leuke' van onderwijs altijd boven de 'kwaliteit' staan? Er gaan geluiden op dat er nog te weinig vaklessen gegeven worden. Hierdoor verdwijnt de diepgang van het desbetreffende vak. Toch heeft het Nieuwe Leren ook goede dingen te bieden. Zo staat de leerling en de persoonlijke ontwikkeling centraal. Dat is dan ook een van de belangrijkste zaken binnen het onderwijs; het individueel begeleiden van leerlingen. Je moet er als docent voor zorgen dat ze goed 'terechtkomen'. Anders leren? Anders organiseren! Samenvatting De huidige veranderingen in het onderwijs, richting het competentiegericht opleiden, zijn gebaseerd op een andere visie op leren: het sociaal constructivisme. Het sociaal constructivisme stelt dat bij leren niet het ontvangen van informatie, maar het verwerken van informatie het centrale proces is. Dit in tegenstelling tot het objectivisme, dat de aanbod van informatie centraal staat. Traditioneel onderwijs gaat uit van het objectivisme. Desalniettemin moet competentiegericht opleiden niet doorslaan door vrijwel alleen aandacht te besteden aan het verwerken van informatie. Een goede opleiding besteed aandacht aan zowel het aanbieden van informatie als aan het verwerken daarvan, en vooral een effectieve combinatie daarvan. Bij het aanbieden van informatie kunnen ook in een competentiegerichte opleiding de instrumenten die ontwikkeld zijn vanuit het objectivisme nog steeds bruikbaar zijn. Alleen zullen deze instrumenten een minder centrale rol krijgen. De centrale rol in een competentiegerichte opleiding ligt bij het verwerkingsproces. Dit betekent dat het onderwijs fundamenteel anders moet worden georganiseerd. De onderwijsorganisatie moet zich veel meer richten naar de student, en veel minder naar de docent. Flexibilisering komt in de plaats van standaardisering. Dit is echter niet zomaar te realiseren. Dit vergt een veranderingsproces, en dus een leerproces van de hele organisatie. De invoering van competentiegericht leren vraagt niet in de eerste plaats om een nieuw curriculum. Het vraagt in de eerste plaats om een nieuw organisatieontwerp. Waarbinnen het ontwikkelen van een grote variëteit aan curricula mogelijk wordt. Dat organisatieontwerp moet zich niet richten op het éénmalig neerzetten van een nieuw curriculum, maar op het ontwikkelen van een lerende organisatie. Een lerende organisatie die is gericht op competentieontwikkeling op drie niveaus: 1. de organisatie 2. de medewerker(s) 3. de student(en) En die het leren op de verschillende niveaus met elkaar weet te verbinden. Veranderde visie op leren De invoering van het competentiegericht leren in het Nederlandse beroepsonderwijs is gebaseerd op een andere visie op leren. Formeel stelt de nieuwe kwalificatiestructuur alleen eisen aan het resultaat, maar daarmee wordt tevens beoogd de vormgeving van het onderwijs te beïnvloeden. Het COLO formuleert het in de Notitie Tijdens de verbouwing geopend (juni 2004) als volgt: Uitnodigend beroepsonderwijs “‘Uitnodigend voor de deelnemer’ door leeromgevingen te creëren die gevarieerd, contextrijk en uitdagend zijn. In dergelijke krachtige leeromgevingen kan de deelnemer zowel in de beroepspraktijk als met ‘praktijkleren’ op school de benodigde competenties voor beroep, burgerschap en vervolgonderwijs verwerven en verdiepen. Het gaat om beroepsonderwijs dat aansluit bij mogelijkheden en interesses van de deelnemer en dat de deelnemer uitnodigt om zelf meer het initiatief te nemen in zijn/haar opleiding en loopbaanontwikkeling”. Competentiegericht leren wordt hier feitelijk gereduceerd tot twee varianten: leren in de beroepspraktijk en ‘praktijkleren’ op school. Bovendien wordt er gesteld dat het onderwijs moet aansluiten bij de deelnemer en dat de deelnemer uitgenodigd moet worden zelf meer initiatief te nemen. Achter deze ideeën over het vernieuwen van het beroepsonderwijs zit een visie op leren die het sociaalconstructivisme wordt genoemd en die op dit moment breed gedragen wordt door onderwijskundigen en die in Nederland erg populair is. Hieronder zetten we allereerst uiteen wat de constructivistische visie inhoudt, en wat het principiële verschil is met meer traditionele opvattingen, die we samen nemen onder de noemer ‘objectivisme’. Vervolgens specificeren we dit naar het sociaalconstructivisme. Daarna ga we in op de vraag wat het effect van deze visie op leren is op de opvattingen over onderwijs, en in het verlengde daarvan de organisatie van het onderwijs. Constructivisme in plaats van objectivisme Het constructivisme gaat er van uit dat iedereen zijn eigen werkelijkheid construeert. Volgens de constructivistische opvatting over leren bouwen lerende zelf kennis en vaardigheden op. Informatie die van buitenaf wordt aangeboden wordt niet rechtstreeks opgenomen, maar wordt geïnterpreteerd, bewerkt en geassimileerd in samenhang met de aanwezige voorkennis en de verwachtingen en behoeften van de lerende. Wat en hoeveel een lerende opsteekt van bijvoorbeeld instructie hangt af van wat de lerende tijdens die instructie doet, welke verwachtingen hij koestert, welke doelen hij heeft, en niet te vergeten hoe zijn humeur er bij staat. Onderwijs is in al zijn tradities geënt op een volledig andere visie op leren. Deze visie op leren wordt wel aangeduid als objectivisme. In de objectivistische visie is leren het vergaren van kennis. Die kennis wordt beschouwd als een op zichzelf en onafhankelijk van het menselijk verstand bestaand fenomeen. Kennis kan, volgens het objectivisme dan ook aangeboden en overgedragen worden en zelfs in boeken gevat. Kortweg zou je kunnen stellen dat kennis door objectivisten wordt gezien als een gezamenlijk menselijk bezit, terwijl kennis door constructivisten wordt gezien als een individueel en uniek bezit van ieder mens. Deze veranderde visie op leren geeft dus een andere plaats en functie aan het fenomeen ‘kennis’ in het leerproces. Wat we volgens de objectivistische visie als kennis zagen, en waar we onze (leer)doelen op richtten, verwordt in een constructivistische visie tot een middel, het is informatie, of een informatiebron, die je kunt gebruiken bij het ontwikkelen van je eigen kennis(systeem). Volgens de constructivistische opvatting kan een mens aangeboden informatie niet begrijpen zonder deze te interpreteren. Zodra een lerende aangeboden informatie probeert te begrijpen verandert deze informatie doordat de interpretatie en het aangebodene geïntegreerd worden. Bij die interpretatie zijn onder tal van andere factoren in ieder geval de voorkennis van de lerende als de situatie waarin de lerende zich bevindt van grote invloed. Bij het accepteren van de constructivistische visie op leren verwacht je juist dat de lerende aangeboden informatie altijd anders begrijpt dan het is aangeboden. Twee mensen kunnen niet op dezelfde manier begrijpen. Kennis zoals een mens die heeft is vanuit die verwachting dan ook altijd uniek. Als je ervan uitgaat dat een boek kennis kan bezitten, dan bestaat objectieve kennis. Althans, als aanwijsbaar en vindbaar voor verschillende personen. Maar als je er van uitgaat dat dode materie geen kennis kan bezitten, dat kennis iets van een persoon is en je accepteert dat ieder mens zijn eigen kennis construeert, dan bestaat objectieve kennis dus niet. Kennis is dan altijd subjectief. Sociaal constructivisme Door kennis als een uniek individueel fenomeen te beschouwen, lijkt met de constructivistische visie op leren de omgeving waarin het leren plaats vindt minder relevant te zijn. Zo is het individuele niet bedoeld, leren blijft informatie verwerken, en die informatie haalt de lerende uit zijn omgeving. Het meest expliciet wordt dit gemaakt in de sociaalconstructivistische opvatting over leren, een visie die onder de constructivisten het meest gangbaar is. Volgens de sociaalconstructivistische opvatting is leren iets dat wel strikt individueel is, maar nooit los kan worden gezien van de omgeving waar die lerende zich in beweegt. Het leervermogen van de mens wordt gezien als een flexibel instrument waarmee ieder mens zich aan kan passen aan de specifieke eisen van zijn omgeving. En omdat de mens een sociaal wezen, is daarbij vooral de sociale omgeving van belang. Leren volgens het sociaalconstructivisme is dan het ontwikkelen van het eigen kennissysteem op basis van de interactie met de eigen omgeving. Kennis door constructivisten wordt gezien als een individueel en uniek bezit van ieder mens, dat zich voortdurend ontwikkeld op basis van de interactie met zijn omgeving. Dat betekent dat iedereen wel zijn eigen kennis heeft, maar dat we tegelijkertijd elkaars kennis voortdurend beïnvloeden. Opvattingen over het onderwijs volgen de opvattingen over leren Onderwijs is in al zijn tradities geënt op de objectivistische visie op leren. Met de veranderde visie op leren veranderen ook de opvattingen over het onderwijs. Het meest essentiële verschil voor het onderwijs tussen de objectivistische visie en constructivistische visie op leren is de verwachting die we hebben van de manier waarop de lerende informatie verwerkt. Onderwijs dat is georganiseerd op basis van een objectivistische visie gaat ervan uit dat de lerende aangeboden informatie (kennis uit een boek, uitleg van een docent) precies zo kan begrijpen als het wordt aangeboden. Die veronderstelling blijkt op basis van leerpsychologisch onderzoek onjuist. Een mens kan aangeboden informatie niet begrijpen zonder deze te interpreteren. Op basis van dit inzicht is de constructivistische visie op leren ontstaan. De constructivistische opvatting gaat er van uit dat zodra een lerende aangeboden informatie probeert te begrijpen deze informatie meteen geïnterpreteerd wordt, en dat deze interpretatie en het aangebodene direct geïntegreerd worden. De verwerkte informatie wordt dus door de interpretatie van de lerende omgezet in ‘nieuwe’ kennis. Bij die interpretatie zijn onder tal van andere factoren in ieder geval de voorkennis van de lerende als ook de situatie waarin de lerende zich bevindt van grote invloed. De actuele visie op leren verandert dus de verwachting die we hebben van de manier waarop de lerende informatie verwerkt. Wat niet verandert is dat leren een proces van informatie verwerken is. Alleen onze verwachting van het verloop en het resultaat van dit proces verandert. Informatie blijft een belangrijk basis voor het leren, of deze informatie nu voortkomt uit eigen ervaring, het lezen van een boek of een onderwijsleergesprek onder leiding van een docent. Het informatieaanbod is alleen niet meer dan een hulpmiddel bij het leren en niet de essentie van het leren zelf. Hierboven lijkt het dat uitleg, boeken en ervaring aan elkaar gelijk kunnen worden gesteld. Dat is niet terecht. Volgens de sociaalconstructivistische visie is ervaring verreweg de belangrijkste en meest bepalende bron van informatie voor het leren. De veranderde opvattingen over onderwijs kunnen als volgt worden samengevat: Onderwijs gebaseerd op de objectivistische visie is gericht op het (aan)leren van objectieve, feitelijk toetsbare kennis en vaardigheden. Onderwijs gebaseerd op de constructivistische visie is gericht op het creëren van een omgeving waarin de kans dat studenten zelf waardevolle en adequate kennis(systemen) opbouwen, maximaal is. Instrumenten uit objectivisme wel bruikbaar Constructivisme en objectivisme lijken op het eerste gezicht niet met elkaar te verenigen. Volgens het constructivisme is de werkelijkheid alleen subjectief kenbaar, terwijl het objectivisme de werkelijkheid juist objectief probeert te duiden. Met het accepteren van het constructivisme als leidende opvatting over leren lijkt het dan ook zo te zijn dat we het objectivisme volledig achter ons zullen moeten laten. Toch valt niet te ontkennen dat bij leren in onderwijs (en ook op het werk) onontkoombaar gebruik gemaakt wordt van vastgestelde theorieën, procedures en protocollen. In onderwijs wordt getracht om gezamenlijk de werkelijkheid te beschrijven en te begrijpen. Dit vraagt om middelen waarmee we het begrip van die werkelijkheid met elkaar kunnen delen. Dergelijke middelen, al dan niet vastgelegd in boeken, duiden we vroeger aan als kennis, en mogen we nu nog slechts aanduiden als informatie. De hype van het constructivisme lijkt wel eens door te slaan door dit principe van vastgelegde kennis (‘boekenwijsheid’) als irrelevant te beschouwen. Deze hoort dan bij het objectivistisch denken over leren. Dat is natuurlijk niet terecht. Informatiebronnen (voorheen ‘kennisbronnen’) blijven van belang voor het leerproces. En dat niet alleen, voor al onze interactie is het noodzakelijk dat we het begrip van de omgeving waarin we leven proberen te delen. Formeel kunnen we accepteren dat we allemaal in ons hoofd onze eigen werkelijkheid creëren, om functioneel met elkaar te kunnen communiceren, doen we alsof we die werkelijkheid min of meer hetzelfde zien. Je zou zelfs kunnen stellen dat juist de veronderstelling van het constructivisme dat iedereen zijn eigen werkelijkheid construeert, vraagt om een beschrijving van de werkelijkheid die we allemaal kunnen accepteren als ‘normbeeld van de werkelijkheid’. Daar kunnen we dan allemaal onze eigen geconstrueerde werkelijkheid mee vergeleken. Als die verschillen er niet zouden zijn, hoefden we ook geen normen op te stellen, die zouden immers vanzelfsprekend zijn. Theorieën, procedures en protocollen zijn dus belangrijke hulpmiddelen, daarmee worden normen gesteld, aan de hand waarvan we individueel ons begrip van en grip op de werkelijkheid kunnen versterken. Consequenties van de veranderde visie op leren voor de vormgeving van onderwijs Onderwijs is in al zijn tradities gebaseerd op een objectivistische visie op leren. Dat betekent dat bij het vormgeven van de leeromgeving de aandacht en energie vooral gestoken wordt in de manier waarop informatie wordt aangeboden. De leerstof staat hier centraal en, in het verlengde daarvan, de docent en de leermiddelen. De constructivistische visie op leren legt de nadruk op de manier waarop de lerende informatie verwerkt. In deze opvatting staat de leerling centraal en in het verlengde hiervan de manier waarop de lerende leert en wat deze daar mee wil bereiken. Deze verschuiving van de aandacht heeft vergaande consequenties voor de vormgeving van onderwijs. Het ontwerpen van de leeromgeving krijgt een andere functie. Onderwijs gebaseerd op de constructivistische visie is gericht op het creëren van een omgeving waarin de kans dat studenten zelf waardevolle en adequate kennis(systemen) opbouwen, maximaal is. Terwijl we gewend zijn om het onderwijs te richten op het (aan)leren van objectieve, feitelijk toetsbare kennis en vaardigheden. Onderwijs vanuit objectivistisch perspectief begint met het formuleren van leerdoelen en het ontwikkelen van methodiek om die doelen aan te leren. Onderwijs vanuit constructivistisch perspectief begint bij het leren kennen van de lerende en het ontwerpen van een omgeving waarin het leren van die persoon een zo groot mogelijke succeskans heeft. Een leeromgeving die ontworpen wordt vanuit een objectivistische visie richt zich naar de leerdoelen en de daarbij ontwikkelde methodiek. De leerling moet zich weer richten naar die doelen, volgens die methodiek. Een op het constructivisme gebaseerde leeromgeving richt zich naar de leerling, zodat die leerling zich naar zijn of haar (eigen) leerdoelen kan richten. Daarmee komen we op het lastigste punt van de invoering van competentiegericht leren: er is geen standaard voor het ontwerp van de leeromgeving. De leeromgeving moet in interactie met de leerling ontworpen worden. De leeromgeving moet ook voortdurend veranderen. Dankzij het leren verandert de leerling, dus veranderen de behoeftes naar de leeromgeving. Bovendien heeft het voortdurend opnieuw ontwerpen van de leeromgeving en de voortdurende interactie hierover met de leerling tot gevolg dat ook de docent voortdurend aan het leren is. De werkomgeving van de docent wordt een leeromgeving. En de leeromgeving van de leerling wordt een werkomgeving. De leerling krijgt resultaatverantwoordelijkheid voor het eigen leerproces. Docenten treden op als leidinggevende (opdrachtgever), collega (met name het goede voorbeeld van de ervaren collega), als intervisor, als supervisor etc. De invoering van competentiegericht leren, met acceptatie van de achterliggende constructivistische opvatting over leren, vraagt dus niet om het eenvoudigweg herontwerpen van het onderwijs. Het gaat er om een nieuwe school te ontwerpen. Een school waar tijd en ruimte niet worden toebedeeld aan leerdoelen, eindtermen, taken of competenties, maar waar tijd en ruimte ter beschikking komen aan de leerlingen en hun begeleiders. Om te doen waar ze hier voor komen: leren en begeleiden bij het leren. Consequenties voor de onderwijsorganisatie De constructivistische visie op leren is niet nieuw. Al een jaar of 30 worden pogingen gedaan om deze visie een plek te geven in het onderwijs. Dit leidt in veel gevallen tot ingewikkelde compromissen tussen een constructivistische visie op leren en een onderwijsorganisatie die nog met beide benen (cultuur en structuur) in de objectivistische traditie staat. De vele varianten van probleemgestuurd - en projectonderwijs in Nederland zijn hier voorbeelden van. De intentie van het curriculum is om het initiatief en de verantwoordelijkheid voor het leerproces bij de leerling te leggen. Maar dit moet wel binnen een organisatiemodel waarin leerstofjaarklassen, vaste leermethoden voor alle leerlingen, opleidingsteams, vakdocenten, week-jaartaken en roosters vanzelfsprekende gegevens zijn. Het resultaat is vaak dat er een enorme bureaucratie ontstaat rond de realisatie van het curriculum. Met teamvergaderingen, tutoroverleggen, gespecialiseerde opdrachtontwerpers en toetsenmakers, taakkaarten, procesbeoordelingskaarten etc. Het is verschrikkelijk moeilijk om, als onderdeel van zo’n organisatie, te zien dat daar een belangrijk knelpunt zit, laat staan om vervolgens te bedenken hoe dit anders kan. Maar het is wel duidelijk dat het de organisatie is die de belemmering vormt voor docenten om zich niet naar de leerdoelen, maar naar de leerlingen te richten. Wil je echt het onderwijs veranderen, dan zal dus in de eerste plaats de onderwijsorganisatie ter discussie moeten staan. Er zal een situatie geschapen moeten worden waarin medewerkers in de gelegenheid worden gesteld de leeromgeving voortdurend opnieuw te ontwerpen. Gericht op hun leerlingen van dat moment Anders leren? anders organiseren! De invoering van competentiegericht leren vraagt dus niet in de eerste plaats om een nieuw curriculum. Het vraagt in de eerste plaats om een nieuw organisatieontwerp. Waarbinnen het ontwikkelen van een grote variëteit aan curricula mogelijk wordt. Het gaat er om een nieuwe school te ontwerpen die ruimte geeft aan de medewerkers om in het dagelijks werk samen met de leerlingen te groeien naar een nieuwe vorm van onderwijs waarin iedereen zichzelf kan zijn. Een school waar tijd en ruimte niet worden toebedeeld aan leerdoelen, eindtermen, taken of competenties. Maar waar tijd en ruimte ter beschikking komen aan mensen. Een nieuwe school waar ruimte is om te groeien. Daar waar ruimte is om te groeien kun je ook tot bloei komen. Acceptatie van deze uitgangspunten? Bij de start van het herontwerp van onderwijs naar competentiegericht leren is het belangrijk dat wordt vastgesteld of de hier boven geschetste vooronderstellingen worden gedeeld. In de kern kunnen deze samengevat worden in drie uitgangspunten: - acceptatie dat een competentiegericht onderwijsontwerp uit gaat van een constructivistische visie op leren; - acceptatie dat deze visie op leren niet in de eerste plaats vraagt om een nieuw curriculum, maar in de eerste plaats vraagt om een nieuw organisatieontwerp; - dat dit organisatieontwerp medewerkers in staat moet stellen om voortdurend te anticiperen op de ontwikkelingen onder de studenten. Kortom: accepteert u dat alleen in lerende organisatie de basis kan worden gelegd voor een competentiegericht onderwijsontwerp? Lerende organisatie Het mogelijk maken van competentiegericht leren vraagt om het ontwikkelen van een lerende organisatie. Je zou dus kunnen zeggen dat er op drie niveau’s sprake moet zijn van competentieontwikkeling: 1. de organisatie 2. de medewerker(s) 3. de student(en) Voor de sturing van competentieontwikkeling wordt veelal gebruik gemaakt van een ontwikkelplan, waarin wordt beschreven welke ontwikkeling gewenst is om een gestelde ambitie waar te kunnen maken. Om dat te kunnen doen zal allereerst een heldere ambitie gesteld moeten worden (wat willen we?). Vervolgens geldt in het competentiedenken dat ‘niet-competent’ niet bestaat, wel meer of minder competent. Uitgangspunt is dus dat er altijd enige capaciteiten en kwaliteiten aanwezig die de basis zullen leggen voor de ontwikkeling (waar staan we?). Vervolgens kan het plan gemaakt worden (wat doen we?). Overigens moet het werken met zo’n ontwikkelplan niet als lineair principe gezien worden, waarin een keer gestelde doelen ook precies zo moeten worden uitgevoerd. Ontwikkelen is gebaseerd op leren, en vraagt dus om voortdurende reflectie, niet alleen op de werkwijze, maar ook op de gestelde doelen. Het werken met een ontwikkelplan gaat uit van een circulair principe, waarin het ontwikkelplan telkens wordt bijgestelde door alledrie de vragen steeds opnieuw te beantwoorden.