GENADE VOOR ALTIJD - avondmaalspreek over Efeziërs 6:24 – Aanwijzingen voor de liturgie Orde van Dienst B, morgendienst Votum en vrede-/zegengroet Zingen: Psalm 108:1 en 2 Lezing van de wet Zingen: Psalm 110:3 Gebed Lezen: Efeziërs 1:3-14 Zingen: Gezang 140:1,2 en 3 (Gereformeerd Kerkboek) Lezen: Openbaring 2:1-7 Tekst: Efeziërs 6:24 Preek Zingen: Lied 95:1,2 en 3 (Liedboek voor de Kerken) Dankgebed Collecte Zingen: Psalm 68:8 Viering Heilig Avondmaal Avondmaalscollecte Zingen: Psalm 113:1 en 2 Zegen GENADE VOOR ALTIJD - avondmaalspreek over Efeziërs 6:24 – Gemeente van onze Here Jezus Christus! U bent er allemaal bij geweest – toen aan het begin van de dienst, de gemeente begroet mocht worden in de naam van God. Ja, sterker nog: u bent zélf ook begroet, in de naam van God! Maar mag ik u eens vragen: hebt u die groet ook echt ontvángen? Hebt u gehoord, wat er gezegd werd? En: is tot u doorgedrongen, wat er precies gebeurde? Of is het, als u eerlijk bent – allemaal toch wat langs u heengegaan? Was u er met uw gedachten, niet echt bij? Want ja, dat kán! Heel gemákkelijk, zelfs! Ik bedoel: als we elkaar tegenkomen, als mensen. Is het zó vanzelfsprekend, dat we elkaar dan groeten. Dat we er vaak niet eens, echt bij stil staan. Het zomaar een ‘plichtpleging’ wordt, waar je met je gedachten niet echt bij bent. En als je niet oppast, gaat dat tussen ons en de HERE óók zo. Ontvangen we aan het begin van de dienst zijn groet, zonder dat we er met onze gedachten echt bij zijn. Maar vanmorgen mag ik u dan zeggen, in de preek. Dat dat bij de groet van de HERE, toch eigenlijk ‘geen pas’ geeft. En je jezélf ook tekort doet, als je die ‘voor kennisgeving’ aanneemt. Want de woorden waar Hij ons mee begroet, zijn wel zó rijk. En: zó diep. Dat ze het verdienen, om met aandacht aangehoord te worden. En vandaar, dat ik ervoor gekozen heb – om ze u vanmorgen te verkondigen, vanuit het laatste vers van de Efeze-brief. En dan begínt de groet in dat vers, met het woord ‘genade’. En eigenlijk, zou je kunnen zeggen – klinkt in dat ene woord, héél Paulus’ onderwijs uit Efeze 1 door. En ja, dát wil wat zeggen! Want het waren indrukwekkende verzen, die we voor de preek met elkaar uit dat hoofdstuk gelezen hebben. Paulus nam ons helemaal mee terug, naar ‘voordat de wereld gegrondvest werd’. Vóór de schepping, toen God ons in liefde al uitgekozen heeft. Tóen is Gods ‘genade’ al begonnen, omdat God tóen al wist – dat Hij Christus sturen zou. Zijn verlossingsplan lag al klaar, toen de zondeval nog komen moest. Is afkomstig, ‘uit de eeuwigheid’. En zal ook dúren, ‘tot in eeuwigheid’. Eens zal het uitlopen op de ‘erfenis’, waar de apostel in vers 14 ons van spreekt. En die ook ‘blijvend’ is. En vandaar ook, dat in ons tekstvers van vanmorgen – ‘genade’ vergezeld gaat van ‘onvergankelijkheid’. En ja, dan dúizelt het je al – bij het eerste woord, dat Paulus spreekt. ‘Genade’. Want als dát er allemaal in meekomt: de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte van Efeze 1. Dan weet je meteen al dat Gods groet het waard is, om met aandacht aangehoord en met geloof ontvangen te worden. Want eigenlijk, zou je dan toch kunnen zeggen – komt met die paar woorden uit het begin van de dienst, meteen ook de avondmaalstafel al in beeld. Want aan die avondmaalstafel, gaat het immers óók om ‘genade’? Om het verlossingsplan, dat God vóór de grondvesting van de wereld al klaar had liggen. Dat Hij vervolgens ook heeft uitgevoerd, en waarin wij ook delen mogen. Zo zeker, als we eten van het brood en drinken uit de beker. En tegelijk, zien we aan tafel ook uit – naar de erfenis, die ons nog wacht. En die bestaat, uit het tweede woord van de tekst: ‘onvergankelijkheid’. Maar goed, als het echt zó diep is. En: zó rijk. Wat de HERE ons zeggen laat, als we begroet worden in zijn naam. Dan is het inderdaad wel zaak, om daar met je gedachten wel bij te zijn. En die groet van de HERE, ook bewust te ontvangen. Te meer, daar Paulus in ons tekstvers van vanmorgen zegt – dat je er niet ‘zomaar’ in deelt. Maar dat die groet bestemd is, voor ‘allen die onze Heer Jezus Christus liefhebben’. Er zit een vóórwaarde aan vast! Maar gemeente, heeft dat ergens niet iets beangstigends? Want ja, dan gaat het over zúlke grote en belangrijke dingen. Over ‘genade’ en ‘onvergankelijkheid’. Maar blijken die alleen bestemd, voor wie de Heer Jezus Christus liefhebben. En ja, wanneer kun je dat dan zeggen? Mág je dat dan zeggen? Dat je de Heer Jezus Christus echt ‘liefhebt’? En, ook: genóeg liefhebt om deel te krijgen aan Gods zegen? Want kan het niet altijd beter? En dan is het onze tweede Schriftlezing, uit het boek Openbaring – die dat heel indringend laat zien. Omdat de Here Jezus Zelf daarin een brief schrijft, aan dezelfde gemeente als Paulus. Aan Efeze. En ze daarin ‘verwijt’, dat ze ‘de liefde van weleer’ hebben opgegeven. Dat waar ze eens zo ‘goed’ begonnen waren, hun liefde voor Hem nu bekoeld is. En ja, als dat met de Efeziërs gebeurd is – kan dat dan niet heel makkelijk, ook met ons gebeuren? Eigenlijk, zou je kunnen zeggen – werpt de ‘voorwaarde’ je dan terug op jezelf. Er is genade, en: er is onvergankelijkheid. Maar alléén, als je de Here Jezus Christus lief hebt. En toch, gemeente – toch is dat niet de bedoeling, van de apostel. Om ons terug te werpen op onszelf, en onze eigen kleine kracht. Want daarvoor, zou je kunnen zeggen – heeft hij in het eerste stukje dat we uit zijn brief gelezen hebben, véél te duidelijke taal gesproken. Want als in Efeze 1 één ding duidelijk wordt, is het wel dit: dat Gód het doet! Hij is actief, in de verzen die we gelezen hebben. Niet wij! Hij heeft ons ‘uitgekozen’, ons ‘voorbestemd’, ‘verlost’ en ‘vergeven’. Hij, ons ook ‘de bestemming toebedeeld om (...) onze hoop te vestigen op Christus’, en ons ‘gemerkt met het stempel van de heilige Geest’. En, daarom: dat we de Here Jezus liefhebben, en zo delen in zijn ‘genade’. Is dan ook, ‘zijn werk’. En dat betekent, dat als je tekortschiet. Je bij jezelf merkt, dat je de Here Jezus niet zo liefhebt – als eigenlijk, wel zou moeten. Je de HERE daar ook om mag vragen en bidden. Ook die ‘liefde’, is nog ‘genade’. En zo is het God Zelf, die ons delen doet – in de geweldige dingen, waar Hij ons in zijn groet al van gesproken heeft. En die we straks bij Hem aan tafel – ook vieren mogen. Zullen we Hem erom prijzen? Er om prijzen, én om vragen? Amen.