ELEKTRICITEIT herhaling 6V A PRACTICA B WEERSTAND REVISITED C COMBINATIESCHAKELINGEN D METEN E EXAMENSOMMEN Aat JPT 2015-16 Co BTn ELEKTRICITEIT Aat A practica I Serie en Parallel DOEL Checken van de formules voor serie en parallelschakeling METHODE A Maak combinaties van bekende weerstanden en met daarvan de grootte een Ohm-schakeling en kijk of je resultaat klopt met wat de formules op leveren U R I RESULTATEN 30 en 60 Ώ SERIE V 30 en 60 Ώ PARALLEL 1,0 V O,011 A 91 Ώ 1,0 V 0,049 A 20,4 2,0 V 0,024 A 83 Ώ 2,0 V 0,092 A 21,7 3,0 V 0,031 A 97 Ώ 3,0 V 0,144 A 20,6 Ώ Wet van Ohm: Rserie=90,3Ω, en Rparallel=20,9 Ω CONCLUSIE Formules : Rserie 30 60 90 even groot als gemeten fout 0,3% 1 1 1 2 1 1 R par 20 ipv 21 Ω fout 5% R par 30 60 60 20 Vervangingsweerstand stromen te llen op : I bron I1 I 2 I 3 spanningen tellen op : Vbron VAB VBC VCD stroomster kte overal zelfde IA IB IC ID I Ohm V IR toepassen IRtot IR1 IR2 IR3 IR tot I(R 1 R 2 R 3 ) stroom wegdelen R tot R 1 R 2 R 3 spanning alle takken gelijk V1 V2 V3 Vbron V Ohm I V/R toepassen V V V V Rtot R1 R2 R3 V 1 1 1 V( ) Rtot R1 R2 R3 spanning wegdelen 1 1 1 1 Rtot R1 R2 R3 II THUISPRACTICUM HUISSCHAKELING 230 V ITOT Eerst deelstroom uit vermogen 1,0 kW P U .I I1 I1 0,8 kW dan weerstand uit Ohm I2 3,0 kW U I .R R1 I3 U 230(W ) 52,9() I 1 4,35( A) Resultaten in tabel hieronder I4 100 W P1 1000(W ) 4,35( A) U 230(V ) VERMOGENS P1 = 1000 W P2 = 800 W P3 = 3000 W P4 = 100 W Deelstromen I1 = 4,35 A I2 = 3,5 A I3 = 13,0 A I4 = 0,4 A Weerstanden R1 = 52,9Ω R2 = 65,7 Ω R3 = 17,6 Ω R4 = 575 Ω Totale weerstand en totale stroom 1 1 1 1 1 1 230 ... ... I tot 21,3( A) R R1 R4 52,9 575 10,8 10,8 Dit is een foute groep: als alles aan staat springt de stop want Itot>16A III SOORTELIJKE WEERSTAND groter is naarmate de lengte L groter is: groeit als het oppervlakte A kleiner is: van het materiaal afhangt: R~L R ~ 1/A R~ρ geleiders LAGE weerstand isolatoren HOGE weerstand Soortelijke weerstand ρ Weerstand van een kubus van 1 m3 van een bepaald materiaal (L = 1 m, A = 1 m2) ρkoper = 17x10-9(Ωm), ρplastic = 1,0x103 (Ωm) L R A V Een draad met dikte 0,20 mm en lengte 50 cm heeft een weerstand van 2 Ω. Bereken hieruit de soortelijke weerstand. doorsnede A r 2 3,13x0,12 3,14 x10 2 (mm2 ) 3,14 x10 8 (m 2 ) L AR 3,14 x108 (m2 ).2() R 12,6 x108 (m) A L 0,5(m) A ELEKTRICITEIT Aat B Weerstand revisited BEELDEN Spanning (Volt) Afgegeven energie Stroom (Ampere) Passerende ladingen Weerstand (Ohm) stroomafknijper Aat 1 SERIE Teken de meters die de spanningen meet die lampje en weerstand verbruiken en de ampèremeter die de stroom meet. Wat kan er zoal uit komen? 12 V A V 1 V 2 12 V Ohms wet : I 100 Ω onder de 12 V I V1 V2 U R 12 0,12( A) 100 R L KERSTBOOMSCHAKELING. Teken meters die de spanning van 1 lampje en de stroom door de 11 gelijke lampjes meet, PL=10(W). Wat kan er uitkomen? A 220 V U 220 20(V ) 11 V P 10W IL U 20V I 0,5( A) 2 PRACTICUM Mieke is een lief meisje met veel belangstelling voor natuurkunde. Op school krijgt ze 3 weerstanden van resp. 20, 30 en 60 Ohm. A Teken de schakeling waarmee Mieke de vervangingsweerstand meet als ze in serie zijn geschakeld. B Bereken die vervangingsweerstand. A V Rtot R1 R2 R3 20 30 60 110 Serie: Rtot groter dan de grootste C Teken de schakeling waarmee Mieke de vervangingsweerstand meet als ze parallel zijn geschakeld. D Bereken ook deze vervangingsweerstand. 1 1 1 1 1 1 1 Rtot R1 R2 R3 20 30 60 1 3 2 1 1 Rtot 10 Rtot 60 10 V A Rtot kleiner dan de kleinste 3 BEVEILIGING MET STOPPEN Er treedt kortsluiting op als de plus en de min van een spanningsbron zonder externe weerstand met elkaar verbonden zijn. A Leg uit hoe groot de kortsluit stroom is die je zou verwachten. Ruit 0 I kort U 230 R 0 B In werkelijkheid bedraagt de kortsluitstroom bij een spanningsbron van 230 V nooit meer dan 25 A. Dat komt omdat er altijd inwendige weerstand is die de stroom tegenhoudt. Bereken hoe groot deze minimaal is. Rinw U 230 9() I kort 25 In de groepen thuis wordt beveiligd met stoppen van 16 A: als I>16 A dan smelt de draad binnenin de stop zodat er geen stroom meer kan lopen. C Bereken de minimale weerstand die de groep heeft. Rmin U 230 14,6() I max 16 D Bereken het maximale vermogen van zo´n groep. Pmax UI 230 x16 3.680(W ) 3,68(kW ) 4 REKENEN AAN GROEPSINDELING Thuis is alles parallel geschakeld, in deze groep zijn dat een oven 2 kW, een koffiezetapparaat (0,8 kW), vaatwasser (3 kW) en een lamp (100 W). A Bereken de deelstromen. B Springt de 16 A stop? ITO T 230 V 2,0 kW 0,8 kW I1 I2 U 230 IA1 Eerst 8,7 ( Ade ) R uit P=U.I: 26,4() 1 deelstromen 3,0 kW I 1 8,7 I3 U 230 P1 2000 I 8 , 7 ( A ) R 65,7() I1 2 82 ,7 ( A) I2 3,5 U 230 I4 100 W U 230 P2 800 ,0 ( A) R33,5( A) 17,7() II23 13 I 13 , 0 U 230 3 B De stop springt, want: U 230 U bron 230V P03,4 ( A 3000 I ) R 575 ( ) I I 25,7( A)!!!) bron I 34 413,0I( A) 0,4 I I I I TOT 1 2 3 8,9 4 R 4 tot U 230 P 100 I TOT 8,7 31,5 13,0 0,4 I 41 4 1 1 0,4 1( A) 1 0,11133 Rtot 8,9() U 230 I TOT 25,60(,11133 A) 16( A) Rtot 26,4 65,7 17,7 575 C Bereken achtereenvolgens: de weerstand per apparaat, de totale weerstand en de stroom die de bron zou leveren als de stop NIET zou springen. 5 DRAADWEERSTAND groter is naarmate de lengte L groter is: groeit als het oppervlakte A kleiner is: van het materiaal afhangt: geleiders isolatoren R~L R ~ 1/A R~ρ LAGE weerstand HOGE weerstand R L A V Soortelijke weerstand ρ Weerstand van een kubus van 1 m3 van een bepaald materiaal (L = 1 m, A = 1 m2) ρkoper = 17x10-9(Ωm), ρplastic = 1,0x103 (Ωm) Hoe groot is de weerstand van een koperdraad met lengte 30 cm en doorsnede 0,020 (mm2)? L 17 x10 9 (m) x0,30(m) 5,1x10 9 (m 2 ) R 0,255() 2 2 8 2 A 2,0 x10 (mm ) 2,0 x10 (m ) A 6 DRAADWEERSTAND Op een klosje zit 10 meter geïsoleerd koperdraad. De draad heeft een dikte van 0,15 mm. De soortelijke weerstand van koper is 17x10-9 (Ωm) De doorsnede van een draad is cirkelvormig. A Bereken de oppervlakte van de doorsnede van de draad in m2. A r 2 3,14 x0,075 2 (mm2 ) 1,77 x10 2 (mm2 ) 1,77 x10 8 (m 2 ) 1(mm) 10 6 (m 2 ) A 1,77 x10 2 x10 6 (m 2 ) 1,77 x10 8 (m 2 ) B Bereken de weerstand van de draad. R l 10(m) 17 x10 9 (m) 9,6() 8 2 A 1,77 x10 (m ) 7 DRAAD DIKTE Op een klosje zit 10 m geïsoleerd ijzerdraad. De draad is zo dun dat je de dikte niet nauwkeurig genoeg kunt meten met een schuifmaat. Je kunt de weerstand van de draad wel berekenen, door er een spanning van 1,53 V over te zetten en de stroomsterkte te meten. Deze is 4,49 mA. A Teken de benodigde schakeling en bereken de weerstand van de draad. A V Rdraad U 1,53(V ) 1,53(V ) 341() I 4,49(mA) 0,00449( A) De soortelijke weerstand van ijzer is 105 X10-9 Ωm B Bereken de dikte van de draad. l l 105x10 9 (m)10(m) Rdraad AR l A 3,1x10 9 (m 2 ) A R 341() A 0,31x10 8 2 A r r D 2r 2 6,3x10 5 (m) 0,065(mm) 3,14 ELEKTRICITEIT Aat C combinatieschakelingen SPIEKBRIEFJE Spanning = afgegeven energie per lading Stroom = passerende lading per sec Weerstand = stroomstopper Vermogen = afgegeven energie per sec P E el Q Q I t U R I U E el Eel Q . U .I t Q t Draadweerstand Serie Parallel R stroom I A I B IC I spanning U AB U BC U CD U tot l A weerstand R1 R2 R3 Rtot GROTER stroom I1 I 2 I 3 I spanning U1 U 2 U 3 U weerstand 1 1 1 1 KLEINER R1 R2 R3 Rtot COMBINATIESCHAKELINGEN I In onderstaande 4 plaatjes staan telkens dezelfde 3 weerstanden, maar in verschillende schakelingen: R1 = 210, R2 = 84 en R3 = 12 Ω. A Bereken telkens eerst de totale weerstand en daarna de stroom die de bron levert als Ubron=30(V). B Bepaal vervolgens alle deelstromen en deelspanningen. Rtot R1 R2 R3 Rtot 210 84 12 306() U bron I .Rtot U bron 30 I 0,098( A) Rtot 306 U (1) IR1 0,098x210 20,6(V ) U (2) IR2 0,098x84 8,2(V ) U (3) IR3 0,098 x12 1,2(V ) U tot U 1 U 2 U 3 U tot 20,6 8,2 1,2 U tot 30(V ) COMBINATIESCHAKELINGEN II 1 1 1 1 1 1 1 Rtot R1 R2 R3 210 84 12 1 0,0048 0,0119 0,0833 0,1000 Rtot Rtot 1 10() 0,1000 U bron I .Rtot I U bron 30 3,0( A) Rtot 10 U 30 0,143( A) R1 210 U 30 I2 0,357( A) R2 84 U 30 I3 2,500( A) R3 12 I1 I I1 I 2 I 3 I 0,143 0,357 2,500 I 3,0( A) COMBINATIESCHAKELINGEN III 1 1 1 1 1 R par R1 R2 210 84 1 0,0048 0,0119 0,0167 R par R par 1 59,8() 0,0167 Rtot R par R3 60 12 72() I tot U bron 30 0,42( A) Rtot 72 U 3 I tot .R3 0,42 x12 5,04(V ) U par 30 U 3 30 5,0 25(V ) U 25,0 I1 0,12( A) R1 210 U 25 I2 0,30( A) R2 84 I I1 I 2 I 0,12 0,30 I 0,42( A) COMBINATIESCHAKELINGEN IV 1 1 1 1 1 R par R2 R3 84 12 1 0,0119 0,0833 0,0952 R par R par 1 10,5() 0,0952 Rtot R par R1 10,5 210 220,5() I tot U bron 30 0,136( A) Rtot 220,5 U 1 I tot .R1 0,136 x 210 28,6(V ) U par 30 U 1 30 28,6 1,4(V ) I2 U 1,4 0,0167( A) R2 84 U 1,4 I3 0,1167( A) R3 12 I I2 I3 I 0,1167 0,0167 Afrondingsfoutje! I 0,134( A) COMBINATIESCHAKELING V Het fietslampje (6V; 50mA) in de schakeling hiernaast brandt goed. A Laat zien dat R2 = 40 Ω. Upar = 12 - 4 = 8 (V) U2 = 8 - 6 = 2 (V) R2 U2 2(V ) 40() I boven 0,050( A) B Bereken R1. I onder U par Ronder 8(V ) 0,025( A) 320() Itot =Iboven+Ionder=0,050+ 0,025= 0,075 (A) R1 U1 4(V ) 53,3() I tot 0,075( A) COMBINATIESCHAKELING VI Een lampje (6,0 V; 3,2 A) is met 3 weerstanden in de combinatieschakeling van hiernaast geschakeld. R1 = 10 , R2 = 40 en R3 = 60 . De lamp brandt normaal (dat is dus 6,0 V) A Bereken de weerstand van de lamp bij 6 V. Rlamp U 6,0V 1,875 1,9() I 3,2 A B Bereken de vervangingsweerstand van de schakeling. 1 1 1 1 0,109 R par 9,2() R par 11,875 40 0,109 Rtot 9,2 60 69,2() C Bepaal de stroomsterkte in R2 en bereken daaruit de spanning over R2. 40 Ronder I onder Vonder Rboven 3,37 xRboven 11,875 I 3,2 boven 0,95( A) 3,37 3,37 IRonder 0,95 x 40 38(V ) D Bereken hoeveel elektronen er per seconde door de lamp gaan als I=3,2 A. n I 3,2(C / s ) 19 2 , 0 x 10 (1 / s ) 19 t e 1,6 x10 (C ) ELEKTRICITEIT Aat D meten T SPANNING EN STROOM METEN Stroomsterkte = passerende ladingen/sec Meten door A op 1 plek in de keten te zetten A IN SERIE Spanning = afgegeven energie/lading Meten op 2 plaatsen, VOOR en NA apparaat V PARALLEL Weerstand = stroom tegenhouder Meten door spanning te geven en I te meten OHM-SCHAKELING grootheid Meter Symbool Schakeling I Ampèremeter A Serie U Voltmeter R Ohmmeter Parallel V Ω Kring 1 OHMS OF NIET-OHMS? R(1) 4 3 2 1 A 10() 0,4 0,3 0,2 0,1 3 2 1 R(2) 5() 0,6 0,4 0,2 V Is R U I altijd constant? Draden zijn wel Ohms (R vast). (meer volt heter R stijgt) Lampjes zijn niet-Ohms A Bereken lampweerstand bij 1, 2 en 3V B Bereken de draadweerstanden 1,0 3,3() 0,3 2,0 R (2V ) 4,5() 0,47 3,0 R (3V ) V 5,5() 0,55 R (1V ) A 2 LAMP EN DRAAD REVISITED Hiernaast zie je de U,I-grafiek van een lamp. De lamp wordt parallel met een weerstand van 10 aangesloten op een batterij van 3,0 V. A Teken de (U,I)-grafiek van de 10-Ohms weerstand in deze figuur in . B Leg met behulp van die figuur uit hoeveel stroom de batterij bij parallelschakeling levert. I par I lamp I R 0,53 0,30 0,83( A) Even later wordt de lamp in serie met de weerstand van 10 aangesloten op dezelfde batterij van 3,0 V. C Teken in de 2e figuur de (U,I)-karakteristiek van de weerstand in en bepaal de stroom die de batterij levert. I 0,20( A) U bron 0,5 1,8 2,3(V ) I 0,30 23( A) U bron 10,,0732,0,343,,00((VV)) 3 Ideale amperemeter Als je de stroomsterkte I in een schakeling wilt weten schakel je een ampèremeter in serie, als hiernaast. We gaan rekenen aan het meten met ampèremeters die een eigen weerstand hebben: Ubron = 30 V, R1= 10, R2 =20 Ω, RA: 10 1 Ω. A A Verwachte stroom uit Ohms wet Rtot R1 R2 10 20 30 I theorie B Gemeten stroom als RA = 10Ω Rtot 30 RA 30 10 40 D Wat is een ideale amperemeter? Ideale ampèremeter heeft weerstand 0! U bron 30 0,75( A) Rtot 40 meetfout 25% U bron 30 0,97( A) Rtot 31 meetfout 3% I gemeten C Gemeten stroom als RA = 1Ω Rtot 30 RA 30 1 31 U bron 30 1,00( A) Rtot 30 I gemeten 4 ideale voltmeter Als je de spanning U die een weerstand R2 verbruikt wilt weten schakel je een voltmeter parallel, als hiernaast We gaan rekenen aan het meten met ampèremeters die een eigen weerstand hebben: Ubron =30 V, R1=10, R2 =20 Ω, RV: 20 1000 Ω. A Verwachte spanning uit Ohms wet V U 2,theorie I theorie.R2 1,0 x 20 20(V ) B Gemeten voltage als RV = 20Ω 2x 20 Ω parallel, dus parallelle weerstand 10 Ω En totale weerstand Rtot = 10 + 10 = 20 Ω U 30 I bron bron 1,5( A) Rtot 20 C Gemeten stroom als RV = 1.000Ω 20 en 1000 Ω par, ga na dat Rpar = 19,6 Ω en totale weerstand Rtot = 10 + 19,6 = 29,6 Ω I bron U bron 30 1,01( A) Rtot 29,6 D Wat is een ideale voltmeter? U 2,meet I bron.R par 1,5 x10 15ipv 20(V ) 25%fout U 2,meet I bron.R2 1,01x19,6 19,9 ipv 20,0(V 0,5%fout Ideale voltmeter trekt geen stroom en heeft DUS weerstand ∞ ELEKTRICITEIT Aat E EXAMENSOMMEN I HOOGSPANNINGSKABELS Een hoogspanningskabel van 100 km bestaat uit een ijzeren kern (straal r=2,0 cm) met daarom heen een ring van aluminium (straal R = 5,0 cm). De ijzeren kern dient voor de stevigheid. De soortelijke weerstand van ijzer is 105 x 10-9 m, die van aluminium 27x10-9 m. A Bereken de weerstand van de ijzeren kern. Aijzer r 2 3,14 x 2 2 12,56(cm 2 ) 1,256 x10 3 (m 2 ) Rijzer l 1,0 x10 5 (m) 9 105 x10 (m) 8,4() 3 2 A 1,256 x10 (m ) B Bereken de weerstand van de aluminium schil Atot r 2 3,14 x5 2 78,5(cm 2 ) Aalu 78,5 12,6 65,9(cm 2 ) 6,59 x10 3 (m 2 ) Ralu l 1,0 x10 5 (m) 9 27 x10 (m) 0,41() A 6,59 x10 3 (m 2 ) C Leg uit hoe je de weerstand van de totale kabel berekent en voer die berekening vervolgens ook daadwerkelijk uit. De weerstanden staan parallel, je moet dus omgekeerd optellen: 1 1 1 1 1 1 0,119 2,439 2,558 Rtot 0,39() Rtot Ralu Rijzer 8,4 0,41 2,558 II GELIJKSPANNINGTRANSPORT 10 Ω CENTRALE 30 km draad 10 Ω A Stroom in de wijk P U .I I P B Vermogensverlies onderweg C Spanningsverlies onderweg D Rendement transport WIJK 230 V en 1,0 MW U 1.000.000 230 4.348( A) P I 2 R 4348 2.10 189 x10 6 (W ) 189(MW ) U I .R 4348x10 43,5x10 3 (V ) Pwijk Ptotaal 1,0 0,005 0,5% 189 1,0 III WISSELSPANNINGSTRANSPORT hoogspanningskabels 10 Ω VERDEELSTATION 1 : 100 A Stroom in de wijk? B Stroom onderweg? TRAFOHUISJE 100 : 1 P U .I I P I draad U 1.000.000 230 4.348( A) 1 I wijk 4348 / 100 43,5( A) 100 C Vermogensverlies onderweg? P I 2 R 43,5 2.10 19 x10 3 (W ) 0,019(MW ) D Rendement transport? Pwijk Ptotaal 1,0 0,98 98% 0,019 1,0 IV SPANNINGSDELER Een schuifweerstand van 120 Ω heeft een lengte van 25 cm, hiernaast zie je hoe een voltmeter met de schuif verbonden is. A Teken de x,U-grafiek van het voltage dat de meter meet. B Bereken dit voltage als de meter halverwege staat. 12 V U bron 12 0,10( A) R 120 IRlinks 0,10 x60 6,0(V ) x (cm) I bron U links De schuifweerstand wordt vervangen door twee weerstanden van 60 Ω, die in serie geschakeld zijn. Parallel aan de linker weerstand wordt een lampje (4,8 W; 12 V) geschakeld. C Bereken de weerstand van het lampje als het vol brandt. e P 4,8 0,40( A) U 12 U 12 U IR R 30() I 0 , 4 D Stel dat die weerstand vast is: bereken op hoeveel volt de V P U .I I lamp nu brandt. 12 V U (V) 12 1 1 1 2 1 3 1 R par 20() R par 30 60 60 60 20 links maar 20 van de spanning 12 / 4 3,0(V ) 80 E Echte lampjes hebben geen vaste weerstand. Wat betekent dit voor het voltage van het lampje in de spanningsdeler? x (cm) V Lagere spanning kouder lagere weerstand Rpar nog lager nog minder volt 25 V ELEKTRICITEIT OP EEN PLANK Op een houten plank worden vier spijkers in een vierkant geplaatst en er wordt een draad omheen geslagen. De zijden zijn 13,8 cm lang, ze hebben een weerstand van 2,0 Ω en de draaddoorsnede is 3,1x10-2 mm2. A Toon met een berekening aan dat de draad van constantaan is gemaakt. e l AR 3,1x10 8 (m 2 ).2,0() R 0,45x10 6 (m) A l 0,138(m) Paul sluit op de spijkers A en B een spanningsbron van 1,2 V aan en hij plaatst een ampèremeter vlak voor de spanningbron. Hiernaast zie je het schema. B Bereken de stroom die de meter aanwijst. R t ot 1,5Ω, want 1 1 1 1 3 4 1 Rtot 6 2 6 6 6 1,5 hoofdstroo m uit Ohm : I U bron 1,2V 0,80( A) Rtot 1,5 VERVOLG ELEKTRICITEIT OP EEN PLANK Paul sluit een voltmeter aan tussen A en C. C Bereken de spanning die de meter aanwijst. Rboven=6Ω en Ronder=2Ω Ionder = 3x Iboven Itot =0,80 (A) Iboven= ¼ Itot=0,25x0,8 = 0,20(A) e = 0,20x4,0 = 0,80(V)) UAC=IxRAC Paul sluit nu een stroommeter aan tussen A en C. D Bereken de stroom die de meter aanwijst. De ampèremeter heeft weerstand 0 , dus alle stoom loopt door de meter (niks langs ADC) Nu is Rtot = 1,0 Ω, want 2 x 2 Ω parallel Er loopt door A2 0,6 A (1,2V/2Ω), en door A1 1,2 A (beide stromen van 0,6 A tellen op). VI ACCU Gerard heeft 2 lampjes, een voorlicht V ( 12 V;6W) en een achterlicht A (6V; 0,3 W). A Hoeveel stroom trekken de lampjes als ze voluit branden? I voor P 6W 0,5( A) U 12V I achter P 0,3W 0,05( A) U 6V B Bereken de grootte van beide weerstanden. Rvoor U 12V 24() I 0,5 A d Rachter U 6V 120() I 0,05 A Hij heeft een accu van 18 Volt waarop beide lampjes voluit moeten braden. Hij probeert of dat lukt met nevenstaande schakeling, waarin beide lampjes parallel geschakeld zijn, elk met eigen voorschakelweerstanden X en Y om het teveel aan spanning van de accu op te vangen. C Bereken de grootte van X en Y. 18 V V A HINT: serieschakeling: stromen gelijk, spanningen tellen op! D U 18 12V 12() I 0,5 A Bereken de totale weerstand. U 18 6V 240() I 0,05 A X Y Rboven RV X 24 12 36() Ronder R A Y 120 240 360() X Y ACCU (vervolg) 1 1 1 1 1 10 1 11 360 Rtot 32,7() Rtot Ronder Rboven 36 360 360 360 11 E Bereken de stroom die de bron levert op twee verschillende manieren: I bron U 18 0,55( A) Rtot 32,7 I bron I1 I 2 0,50 0,05 0,55( A) Bram zegt dat er een veel slimmere schakeling mogelijk is: n 18 V je kan de lampjes in serie schakelen, als je maar een weerstand U parallel schakelt die precies de goede stroom trekt. F Teken die schakeling. G Bereken de benodigde weerstand U. RU H U 6 6 13,3() I 0,5 0.05 0,45 U V: 0,50A Check via de totale weerstand dat er de goede stroom wordt getrokken 1 1 1 1 1 9 1 10 1 R par 12() R par RU R A 13,3 120 120 120 12 Rtot Rvoor R par 24 12 36() I tot U 18 0,50( A) Rtot 36 A: 0,05 A EINDE Toen de natuurkunde begon - bij de Grieken, bij de middeleeuwers en ook nog enigszins bij Galileo en bij Descartes - ging Natuurkunde over de Natuur: over de regenboog, over donder en bliksem enz. enz.. Na Newton en vooral na de 19e eeuw is dit niet meer zo: Natuurkunde gaat over een gestileerde werkelijkheid, die je niet in de natuur maar in de techniek tegen komt. Dat geldt vooral voor de elektriciteitsleer. Sinds de elektrificatie van de wereld aan het eind van de 19e eeuw gaat de natuurkunde over die technische wereld die we hebben gecreëerd en niet over de verklaring van elektrische fenomenen in de Natuur. Die verklaringen hebben we wel, maar ze zijn erg ingewikkeld. Het is ‘n uithoek voor liefhebbers geworden, de Natuurkunde van ‘t vrije Veld (Minnaert).