Serieschakeling van componenten

advertisement
Naam:
Nr.:
Groep:
Klas:
Datum:
DEEL 6
Serieschakeling van componenten
In de vorige oefeningen heb je reeds een A-meter, die een kleine inwendige weerstand bezit,
in serie leren schakelen met een gebruiker. Door de schakelstand te veranderen in een verwarmingstoestel kan je weerstanden o.a. in serie schakelen. Ook andere componenten kan je in
serie schakelen, bv. door een enkelpolige schakelaar aan te sluiten op de kring (hierdoor wordt
de lamp in serie geschakeld met de schakelaar). Een hogere bronspanning bereik je door batterijen in een fototoestel in serie te schakelen. Zekeringen schakel je in serie met gebruikers om
kringen te beveiligen.
6.1
Doel van de oefening
•
•
•
•
•
•
•
•
6.2
Experimenteren met serieschakelingen
Berekenen van weerstand, stroomsterkten en spanning in een serieschakeling
Door meting de stroomsterkte bepalen in een serieschakeling
Door meting de bronspanning en deelspanning bepalen in een seriekring
Door meting de weerstand bepalen in een serieschakeling
De spanningswet van Kirchhoff afleiden
Berekenen van het vermogen
Serieschakelingen van componenten oplossen en zelf controleren door middel van
simulatiesoftware
Benodigdheden
Componenten
Benaming
Kenmerken
Weerstand R1
Weerstand R2
Weerstand R3
Lampen L1 en L2
Schakelaar S of brug
Voorzie één van de drie weerstanden dubbel
Toestellen
Benaming
Kenmerken
V-meter
A-meter
Ω-meter
Ub=. . . . . . . . . . . . . .
Voedingsbron
Tabel 6.1
Deel 6
Serieschakeling van componenten
155
6.3
Experimenten
6.3.1
Serieschakeling met twee ongelijke weerstanden
1 Je beschikt over twee ongelijke weerstanden (bv. 100 Ω en 470 Ω)
a Meet afzonderlijk weerstand R1
b Meet afzonderlijk weerstand R2
R1 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
R2 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
c Sluit de twee ongelijke weerstanden zonder bronspanning
in serie aan (fig. 6.1)
d Meet de totale weerstand
Rt = . . . . . . . . . . . . . . . . .
Fig 6.1
Rt is de totale weerstand of vervangingsweerstand in de schakeling. Deze wordt soms afgekort
met Rvs , wat voor vervangingsweerstand in een serieschakeling staat.
e Wat stel je vast?
 Rt = R1 = R2
 Rt = R1 - R2
 Rt = R1 + R2
2 a Sluit de weerstand R1 en R2 in serie aan (fig. 6.2 ) op een bronspanning (bv. 10 V).
Opmerking: U1 en U2 zijn de spanningen gemeten over de
respectievelijke weerstanden R1 en R2.
b Meet de spanning over R1
c Meet de spanning over R2
U1 =
................
U2 = . . . . . . . . . . . . . . . .
d Meet de spanning over R1 en R2
Ut = . . . . . . . . . . . . . . . . .
e Wat stel je vast?
1
 Ut = U1 = U2
Fig. 6.2
 Ut = U1 + U2
 Ut = U1 - U2
2  Over de grootste weerstand staat de grootste spanning
 Over de kleinste weerstand staat de grootste spanning
 Over beide weerstanden staat dezelfde spanning
3 a Sluit de weerstanden R1 en R2 in serie aan op dezelfde bronspanning (fig. 6.3). Daar
we slechts over een beperkt aantal A-meters beschikken, verplaatsen we de A-meter in
de kring. Maar om een gesloten keten te behouden leggen we een draadverbinding daar
waar een A-meter ontbreekt.
Opmerking: I1 en I2 zijn de stromen gemeten door de
respectievelijke weerstanden R1 en R2.
156
Deel 6
Serieschakeling van componenten
b Meet de stroomsterkte door R1
c Meet de stroomsterkte door R2
I1 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
I2 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
d Meet de stroomsterkte I na de bron.
I = .................
e Wat stel je vast?
1
Fig. 6.3
 It = I1 = I2
 It = I1 + I2
 It = I1 - I2
2  Door de grootste weerstand vloeit de kleinste stroom
 Door de kleinste weerstand vloeit de kleinste stroom.
 Door beide weerstanden vloeit dezelfde stroom
6.3.2
Serieschakeling van twee gelijke weerstanden
a Sluit twee gelijke weerstanden (bijvoorbeeld
tweemaal 100 Ω) in serie aan op een bronspanning
van 10 V (fig. 6.4).
b Meet de spanning over R1
c Meet de spanning over R2
U1 =
................
U2 = . . . . . . . . . . . . . . . .
d Meet de spanning over R1 en R2
Ut = . . . . . . . . . . . . . . . . .
Fig. 6.4
e Wat stel je vast?
1
 Ut = U1 = U2
 Ut = U1 + U2
 Ut = U1 - U2
2  Over beide weerstanden staat niet dezelfde spanning
 Over R1 staat de helft van de bronspanning
 Over beide weerstanden staat dezelfde spanning
f Vervangingsweerstand Rt voor 2 gelijke weerstanden is gelijk aan:
 Rt = R1 = R2
 Rt = R1 + R2
 Rt = R1 - R2
Deel 6
 Rt = 2.R1
Serieschakeling van componenten
157
6.3.3
Schakelaar in serie met een lamp
a Sluit een schakelaar in serie met een lamp op een bronspanning (bv. 12 V).
De schakelaar kan je eventueel vervangen door een brug te plaatsen of te verwijderen.
Open schakelaar (fig. 6.5)
b Meet de spanning over de lamp L.
U1 =
U2 =
c Meet de spanning over schakelaar S.
d Meet de totale spanning.
Ut =
................
..............
................
e Wat stel je vast?
1
Fig. 6.5
 Ut = U1 = U2
 Ut = U1 + U2
 Ut = U1 - U2
2  De volledige bronspanning staat over de lamp.
 De volledige bronspanning staat over de schakelaar.
 Over de schakelaar en de lamp staat dezelfde spanning.
Gesloten schakelaar (fig. 6.6)
a Meet de spanning over de lamp L.
U1 =
................
U2 =
b Meet de spanning over de schakelaar S.
c Meet de totale spanning.
Ut =
.........
................
d Wat stel je vast?
1
Fig. 6.6
 Ut = U1 = U2
 Ut = U1 + U2
 Ut = U1 - U2
2  De volledige bronspanning staat over de lamp.
 De volledige bronspanning staat over de schakelaar.
 Over de schakelaar en de lamp staat dezelfde spanning.
6.3.4
Serieschakeling van twee lampen
a Schakel twee lampen in serie (fig. 6.7) en meet de stroomsterkte I1.
I1 =
................
b Verwijder de tweede lamp en meet de stroomsterkte I1.
I1 =
................
Wat stel je vast?
1  De lichtsterkte van de eerste lamp is dezelfde gebleven.
 De lichtsterkte van de eerste lamp verhoogt.
 De eerste lamp brandt niet meer.
2  De stroomsterkte I1 is groter geworden.
 De stroomsterkte I1 is kleiner geworden.
 De stroomsterkte I1 is nul.
158
Deel 6
Serieschakeling van componenten
Fig. 6.7
3 In een serieschakeling kunnen gebruikers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (niet/wel) afzonderlijk werken
ten opzichte van elkaar.
Berekeningsvoorbeeld
Twee weerstanden, R1 = 100 ohm en R2 = 400 ohm, staan in serie op een bronspanning van
10 V. Zoek de vervangingsweerstand, de stroom en de deelspanningen. Bereken eveneens het
vermogen van de weerstanden
Gegeven: R1 = 100 Ω; R2 = 400 Ω; Ub = 10 V
Gevraagd: Rvs, I, U1,U2, P1, P2
Oplossing:
Je berekent de vervangingsweerstand Rt of Rvs.
Rt = R1 + R2 = 100Ω + 400Ω = 500Ω
Om de totale weerstand Rt of vervangingsweerstand Rvs te berekenen
maak je de som van al de deelweerstanden.
Van het oorspronkelijke schema (fig. 6.8a) kan je nu een vervangingsschema (fig. 6.8b) tekenen.
Fig. 6.8a
Fig. 6.8b VERVANGINGSSCHEMA
Je berekent nu de stroom.
U
10V
I = _ = _ = 0,02A = 20mA
Rt 500Ω
Hier is: I = I1 = I = 20mA
Merk op dat de stroom in een
serieschakeling overal dezelfde is (fig. 6.9)
Fig. 6.9
Deel 6
Serieschakeling van componenten
159
Nu kan je de wet van Ohm toepassen voor
iedere deelweerstand.
U1 = I.R1 = 20mA . 100Ω = 2000mV = 2V
U2 = I.R2 = 20mA . 400Ω = 8000mV = 8V
Hier is Ut = U1 + U2 = 2V + 8V = 10V
Fig. 6.10
Hieruit blijkt:
a dat de algebraïsche som van de deelspanningen gelijk is aan de totale spanning of
werkspanning van de bron. Dit noemt men ook de spanningswet van Kirchoff.
b over de grootste weerstand de grootste spanning staat daar de stroom door iedere
weerstand dezelfde is (fig. 6.10).
Het vermogen kan je nu eveneens berekenen voor iedere weerstand:
P1 = U1.I = 2V . 20mA = 40mW
P2 = U2.I = 8V . 20mA = 160mW
Hier is Pt = P1 + P2 = 40mW + 160mW = 200mW
Het grootste vermogen staat over de grootste weerstand.
Het totale vermogen Pt , is de som van het vermogen over iedere weerstand.
6.4
Meetopstelling met drie ongelijke seriegeschakelde weerstanden (fig. 6.11)
Fig. 6.11
Gebruikte materialen in de illustratie
Toestellen: V-meter: MAXCOM MI-250; A-meter: FLUKE 111; Voeding Velleman PS 613
Componenten: R1 = 470Ω; R2 = 1 kΩ; R3 = 10 kΩ
160
Deel 6
Serieschakeling van componenten
Fig. 6.11
6.4.1
Berekening
a Noteer al je
gegevens op fig. 6.12
(zie benodigdheden).
b Bereken Rt.
c Bereken de stroom
I (in mA) voor drie
weerstanden in serie.
Noteer deze waarde
in tabel 6.2 alsook de
waarde van I1, I2 en I3.
Fig. 6.12
d Bereken de spanningen U1, U2 en U3 en Ut in V.
Noteer deze waarden in tabel 6.2.
Ub = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
BEREKENDE WAARDEN
R (Ω)
I (mA)
U (V)
R1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
I1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
U1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
R2 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
I2 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
U2 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
R3 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
I3 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
U3 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rt = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
It = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ut = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tabel 6.2
e Controleer je berekende waarden met de eigenschappen van de serieschakeling.
f Noteer je resultaten in tabel 6.3 en op fig. 6.2.
Deel 6
Serieschakeling van componenten
161
6.4.2
Uitvoering
A Meten van spanningen
a Bouw de meetschakeling op volgens fig. 6.13 en laat ze controleren voor je aan de
uitvoering begint.
b Noteer de juiste meetbereiken in
tabel 6.3 om alle spanningen te
kunnen meten.
Fig. 6.13
Stippellijnen duiden op de verplaatsing van de V-meter.
c Zet de bronspanning Ub aan en meet de spanning Ut.
d Vervolledig onderstaand schema (fig. 6.14) om de spanning over R1 te kunnen meten.
Fig. 6.14
Verzorg je figuren!
e Meet de spanning U1.
U1 =
................
f Vervolledig onderstaand schema (fig. 6.15) om de spanning over R2 te kunnen meten.
Fig. 6.15
162
Deel 6
Serieschakeling van componenten
g Meet de spanning U2.
U2 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
h Vervolledig onderstaand schema (fig. 6.16) om de spanning over R3 te kunnen meten.
Fig. 6.16
i Meet de spanning U3.
U3 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
j Vervolledig onderstaand schema (fig. 6.17) om de spanning over de drie weerstanden
samen te kunnen meten.
Fig. 6.17
k Meet de spanning Ut.
Ut = . . . . . . . . . . . . . . . . .
B Meten van stromen (fig. 6.18)
a Noteer de juiste meetbereiken om alle stromen te kunnen meten in tabel 6.3.
Fig. 6.18
Deel 6
Serieschakeling van componenten
163
Stippellijnen duiden op verplaatsing van de A-meter.
b Bouw de meetschakeling van fig. 6.18 om naar fig. 6.19 om I te meten en laat ze controleren voor je aan de uitvoering begint.
Fig. 6.19
Meet de stroom I.
I = .................
c Vervolledig het schema van fig. 6.20 om I1 te kunnen meten.
Fig. 6.20
d Verplaats de A-meter en maak de nodige doorverbindingen om stroom I1 te kunnen
meten.
I1 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
e Meet de stroom I2 (zelfde werkwijze als in d).
f Meet de stroom I3 (zelfde werkwijze als in d).
I2 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
I3 = . . . . . . . . . . . . . . . . .
g Verwijder de bron en meet de totale weerstand Rt met de ohmmeter.
Rt = . . . . . . . . . . . . . . . . .
h Vul tabel 6.3 in met je berekende waarden van tabel 6.2 en je gemeten waarden.
164
Deel 6
Serieschakeling van componenten
Ub = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
BEREKENDE WAARDEN
R (Ω)
I (mA)
GEMETEN
U (V)
I (mA)
Meetbereik
U (V)
Meetbereik
R1 = . . . . . . . . . . . . . .
R2 = . . . . . . . . . . . . . .
R3 = . . . . . . . . . . . . . .
Rt = . . . . . . . . . . . . . .
Tabel 6.3
i Vergelijk je berekende waarden met je gemeten waarden.
j Herneem eventueel de metingen indien je gemeten waarden teveel afwijken van je
berekende waarden.
6.4.3
Berekenen van het vermogen
a Bereken met behulp van de berekende waarden van tabel 6.3 de deelvermogens en het
totale vermogen.
b Noteer je resultaten in onderstaande tabel (tabel 6.4).
Weerstand
R (Ω)
Vermogen
P (W)
R1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
P1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
R2 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
P2= . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
R3 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
P3= . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rt = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Pt = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tabel 6.4
Deel 6
Serieschakeling van componenten
165
Praktische tip
De lampjes in kerstboomverlichting zijn
meestal in serie geschakeld. Als één lampje
defect is en onderbroken geraakt is, wordt
de volledige kring onderbroken. Bij modernere verlichtingssnoeren heeft ieder lampje een kortsluitverbinding. Als het gloeidraadje doorbrandt dan komt de volledige
bronspanning te staan over de onderbreking. Het kortsluitringetje in de defecte
Fig. 6.21a
lamp treedt dan in werking en sluit terug de kring (fig. 6.21a). Maar de totale weerstand van
de kring daalt en de stroom is toegenomen , waardoor de levensduur van de resterende lampjes kleiner wordt. Defecte lampjes die niet meer branden vervang je dus best zo snel mogelijk (fig. 6.21b).
Fig. 6.21b Lampje met kortsluitringetje
166
Deel 6
Serieschakeling van componenten
Naam:
6.5
Nr.:
Groep:
Klas:
Datum:
Opgaven
Reeks A
1 Welk verband bestaat er tussen de stromen in een serieschakeling? (Bekijk tabel 6.3 en stip
het juiste antwoord aan)
 I = I1 + I2 + I3
 I = I1 = I2 = I3
 I = I1 + I2 - I3
 geen
2 Speelt de plaats van de A-meter in een serieschakeling een rol en waarom?
..................................................................................................................................................
3 Wat gebeurt er met de stroomsterkte in een serieschakeling als je de bronspanning
verhoogt?
 de stroomsterkte verlaagt
 de stroomsterkte verhoogt
 de stroomsterkte blijft dezelfde
4 Welk verband bestaat er tussen de spanningen in een serieschakeling? (zie tabel 6.3)
 Ut = U1 + U2 + U3
 Ut = U1 = U2 = U3
 geen
 Ut = U1 + U2 - U3
5 De weerstandswaarde die als vervanging kan dienen voor een schakeling of een deel van
de schakeling zonder dat de bron een verschil merkt, noem je
...............................................
6 Welk verband bestaat er tussen vermogen in een serieschakeling (zie tabel 6.4)?
 Pt = P1 + P2 + P3
 Pt = P1 = P2 = P3
 Pt = P1 x P2 x P3
 geen
7 De bronspanning die gelijk is aan de som der deelspanningen bij een serieschakeling is een
toepassing van
..........................................................................
8 Een schakeling waarbij de volledige schakeling het einde van de component verbonden is
met het beginpunt van de volgende, zonder één aftakking, is
...............................................
9 In een serieschakeling van drie ongelijke weerstanden staat de kleinste spanning over
..................................................................................................................................................
10 Een gebruiker zoals een lampje of een weerstand verbruikt
Deel 6
....................
(geen/wel) stroom
Serieschakeling van componenten
167
Reeks B
1 a Geef het verband tussen de 4 gemeten spanningen in fig. 6.22. Dit verband wordt ook de
spanningswet van Kirchhoff op een gesloten kring genoemd.
Fig. 6.22
Verband:
...............................................................................................................................
b Over welke weerstand staat de grootste spanning? Verklaar je antwoord.
..................................................................................................................................................
c Teken in fig 10.11 de spanningspijlen boven de bronspanning en de gebruikers.
2 a Een serieschakeling van 5 gelijke lampen van 800Ω is aangesloten op een spanning van
230 V.
Bereken Rt =
Bereken I =
............................................
.....................................................
b Bepaal U3 en I wanneer de derde lamp verwijderd is (fig. 6.23).
U3 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
I = ............................................................
Fig. 6.23
3 a Hoe staan de zekeringen geschakeld in fig. 6.24?
................................................................
b Wat gebeurt er als één zekering doorsmelt?
..................................................................................................................................................
c Met welk toestel kan je een buiszekering uittesten
en vaststellen of hij stuk is?
....................................................................................
Fig. 6.24
168
Deel 6
Serieschakeling van componenten
4 Je wilt een lampje van 12 V/0,1 A voeden met een bronspanning van 24 V. Door de voorschakelweerstand Rv de juiste waarde te geven, krijgt de lamp de juiste werkspanning,
namelijk Ul = 12 V (fig. 6.25).
Bereken Rv = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Fig. 6.25
5 Teken een serieschakeling van twee schakelaars, een bron en een lamp. Vul de bijhorende
waarheidstabel 6.5 in (AAN=1, UIT= 0).
Schakel. 1
Schakel. 2
Lamp
0
0
0
Tabel 6.5
6 Hoeveel meet voltmeter 1 over de schakelaar en voltmeter 2 over de lamp bij open en
gesloten schakelaar (fig. 6.26)?
Schakelaar
Spanningsmeting
V-meter 1
V-meter 2
Open
Gesloten
Tabel 6.6
Fig. 6.26
7 Bereken de weerstand van de leiding van een motor die 16 A opneemt uit een net van 230
V. Bij meting op de klemmen van de motor stel je een spanning van 215 V vast.
..................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................
..............
= ..............
Deel 6
Serieschakeling van componenten
169
8 a Een kerstboomverlichting met 40 in serie geschakelde lampjes is aangesloten op een
netspanning van 230 V. Ze branden allemaal en nemen in totaal een elektrisch vermogen
op van 32 W.
Bereken
1 de weerstand van één lamp
..............................................................................................................................................
2 de totale weerstand in de kring
..............................................................................................................................................
3 de stroomsterkte in de kring
..............................................................................................................................................
4 de spanningsval over één lampje
..............................................................................................................................................
5 de energieprijs (0,18 Euro/kWh) als de lampjes in totaal 120 uur hebben gebrand
..............................................................................................................................................
b Op een bepaald ogenblik gaat er één lampje stuk en treedt de kortsluitring in werking
waardoor de kring terug gesloten wordt.
Bereken
1 de totale weerstand in de kring
..............................................................................................................................................
2 de stroomsterkte in de kring
..............................................................................................................................................
3 de spanningsval over één lampje
..............................................................................................................................................
9 LED kerstverlichting (fig. 6.27) wit bestaat uit 20 LED ‘s. Iedere LED heeft een vermogen van
0,048 W. De verlichting wordt aangesloten op een netspanning van 230 V.
Bereken:
a het totaal vermogen
............................................................................
b de energieprijs na 120 uur (0,18 Euro/kWh)
............................................................................
Fig. 6.27
170
Deel 6
Serieschakeling van componenten
Reeks C
1 Vier weerstanden worden in serie geplaatst: R1 = 25 Ω; R2 = 75 Ω; R3 = 150 Ω; R4 = 250 Ω.
Door deze serieschakeling loopt een stroom van 20 mA.
Teken deze schakeling en het vervangingsschema.
Bereken:
a de deelspanningen
b de bronspanning
c de vervangingsweerstand
d de deelvermogens
e het totale vermogen in de serieschakeling
Gegeven:
.....................................................
.....................................................................
Gevraagd:
....................................................
Oplossing:
...................................................
.....................................................................
.....................................................................
.....................................................................
Vervangingsschema:
...................................
.....................................................................
.....................................................................
a
..............
= ..............
b
..............
= ..............
c
..............
= ..............
d
..............
= ..............
e
..............
= ..............
..............
= ..............
..............
= ..............
..............
= ..............
..............
= ..............
..............
= ..............
..............
= ..............
Deel 6
Serieschakeling van componenten
171
2 Drie weerstanden staan in serie: R1 = 6 Ω; R2 = 8 Ω; R3 = 10 Ω. De spanning over de tweede
weerstand bedraagt 12V.
Teken deze schakeling en het vervangingsschema.
Bereken:
a de andere deelspanningen
b de bronspanning
c de vervangingsweerstand
d de deelvermogens
e het totale vermogen in de serieschakeling
Gegeven:
.....................................................
.....................................................................
Gevraagd:
....................................................
Oplossing:
...................................................
.....................................................................
.....................................................................
.....................................................................
Vervangingsschema:
...................................
.....................................................................
.....................................................................
172
Deel 6
a
..............
= ..............
b
..............
= ..............
c
..............
= ..............
d
..............
= ..............
e
..............
= ..............
Serieschakeling van componenten
..............
= ..............
..............
= ..............
..............
= ..............
Reeks D
1 Bereken in fig. 6.28 de bronspanning V1 alsook de stroomsterkte I in de kring.
Fig. 6.28
V1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
I = .........................................
2 Leid uit de gemeten waarden van fig. 6.29 de bronspanning V1 alsook de
weerstandswaarde R2 af.
Fig. 6.29
V1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
R2 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Deel 6
Serieschakeling van componenten
173
3 Hoeveel zal de V-meter en de A-meter aanduiden in fig. 6.30a en b?
Fig. 6.30a
Fig. 6.30b
Schakeling
Voltmeter XMM1
Ampèremeter XMM2
Fig. 6.30a
Fig. 6.30b
4 a Hoeveel zullen de voltmeters en ampèremeter aanduiden in fig. 6.31a en fig. 6.31b?
Fig. 6.31a
Schakeling
Fig. 6.31b
Voltmeter XMM1
Ampèremeter
XMM2
Voltmeter XMM3
Fig. 6.31a
Fig. 6.31b
b Toon aan de hand van een berekening aan waarom de zekering stuk gaat in fig. 6.31b.
..................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................
174
Deel 6
Serieschakeling van componenten
5 Hoeveel zullen de ohmmeters aanduiden (fig. 6.32)? De meettoestellen zijn op dezelfde
manier ingesteld als XMM1.
Fig. 6.32 Schakeling met plus-klem onderbroken
XMM1 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . XMM2 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . XMM3 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Deel 6
Serieschakeling van componenten
175
Download