3 ANIMAL ARCHITECTURE ___________________________________________________________________________ NEW DESIGNS FOR LIVING (51) Dierenrijk met 32 recente fyla, ontstaan in het Cambrium, (meeste fyla uitgestorven) Fylum: verzameling van organismen met een duidelijk te onderscheiden bouwplan dat verschilt van alle andere fyla. THE HIERARCHICAL ORGANIZATION OF ANIMAL COMPLEXITY (52) - organisatieniveaus van dieren 1 protoplasmaniveau: subcellulair (hoogste niveau voor ééncelligen) 2 cellulair niveau (op zijn minst vegetatieve en geslachtscellen): gespecialiseerde cellen voor bepaalde functie (niet alle functies) 3 weefsel: groep gelijkgebouwde cellen met gelijke functie 4 orgaan: functionele eenheid opgebouwd uit verschillende weefels voor het vervullen van een specifieke taak (maag) 5 stelsel: ('organ system') functionele eenheid opgebouwd uit verschillende organen voor het vervullen van een specifieke taak (spijsverteringsstelsel) - Metazoa: meercellige dieren COMPLEXITY AND BODY SIZE (52) Oppervlakte van een lichaam neemt toe als een tweedemachtsfunctie, volume als een derdemacht. Oppervlakte-volumeverhouding verandert met toenemende grootte! Gevolg: lichaam afplatten of supplementaire voorzieningen nodig voor levensonderhoud. EXTRACELLULAR COMPONENTS OF THE METAZOAN BODY (52) Bij alle Eumetazoa (cfr. p. 80): - 2 soorten vloeistofcompartimenten: intracellulaireextracellululaire ruimten met bloedplasma en interstitieel vocht (weefselvocht) - extracellulaire structuurelementen TYPES OF TISSUES (54) fig. 3.3 Histologie: weefselleer Kiemcellen v. embryo ontwikkelen tot epiteel-, bind-, spier- of zenuwweefsel. EPITHELIAL TISSUE (55) fig. 3.4 en 3.5 Epitheel: bedekkingsweefsel; afgeleid: klierweefsel Enkelvoudige ('simple') epithelia: plat (of plavei), kubisch en cilindrisch epiteel Meerlagige ('stratified') epithelia CONNECTIVE TISSUE (55) fig 3.6 Bindweefsel: voor binding en ondersteuning Bestaat uit cellen en een extracellulaire matrix met vezels (vaak collageenvezels) Losmazig en dens bindweefsel Bloed en lymfe: vloeibare matrix Kraakbeen en been: vaste matrix MUSCULAR TISSUE (57) fig 3.7 Spierweefsel: motoriek (contractie) Dwarsgestreepte spiervels bij dwarsgestreept spieweefsel (skeletspieren) en hartspierweefsel, niet bij glad spierweefsel ('smooth') Een spiervezel bestaat uit myofibrillen in het sarcoplasma NERVOUS TISSUE (57) fig 3.8 Zenuwweefsel: ontvangst en overdracht van prikkels. Neuron: zenuwcel Neuroglia: isolerende, steunende en voedende cel ANIMAL BODY PLANS (57) fig 3.9: studeer deze figuur in gelijktijdig met het doorlopen van volgende hoofdstukken; dus naarmate de desbetreffende diergroepen aan bod komen in de lessenreeks. ANIMAL SYMMETRY (59) fig 3.11 Bolvormige,radiale, bilaterale symmetrie Assen en plannen door een lichaam DEVELOPMENTAL PATTERNS IN BILATERAL ANIMALS (62) Slechts enkele basispatronen voor klieving van de eicel en blastomeren PATTERNS OF CLEAVAGE (62) (enkel de onderstaande begrippen) en fig 3.14 Zygote Radiale en spirale klieving Protostomia: mond uit blastoporus deuterostomia: mond niet uit blastoporus BODY CAVITIES (64) fig 3.15 Pseudocoel Coeloom: buis-in-buis bouwplan. ACOELOMATE BILATERALIA (64) Geen lichaamsholte PSEUDOCOELOMATE BILATERALIA (64) Pseudocoel: afgeleid van blastocoel (geen eigen wand) EUCOELOMATE BILATERALIA (65) fig 3.16 Coeloom: buis-in-buis bouwplan met peritoneum (wandbekleding afgeleid van mesoderm) METAMERISM (SEGMENTATION) (65) fig3.17 Metamerisatie door herhaling van somieten (lichaaamssegmenten of bouweenheden) CEPHALIZATION (65) Cefalisatie: kopvorming met zintuig- en neuronenconcentratie (hersenen) Polarisatie tussen kop en staart