Natuurkunde – Samenvatting hoofdstuk 3 § 3.3 - Spanning en stroomsterkte meten Elk elektrisch apparaat heeft een elektrische schakeling. Dit is makkelijk te tekenen in een schema, maar daarvoor moet je wel de symbolen daarvan kennen. Al die symbolen staan op bladzijde 58 van je lesboek. (Ja ik ben lui) § 3.4 - Spanning en stroomsterkte meten Bij de grootheid “Elektrische stroomsterkte” (I) hoort de eenheid “ampère” (A). De stroomsterkte meet je met een stroommeter (ook wel ampèremeter). Voor de kleinere hoeveelheden stroom is het handig om de eenheid milliampère (mA) te gebruiken. 1 A = 1000 mA. Bij de grootheid “Elektrische stroomspanning” (U) hoort de eenheid “volt” (V). De stroomsterkte meet je met een spanningsmeter (ook wel voltmeter). Een voltmeter staat parallel in een stroomkring, en schakel je dus parallel aan het apparaat waarover de spanning staat. Een ampèremeter staat in serie, en schakel je dus in serie aan het apparaat waardoor de stroom loopt die je wilt meten. § 3.5 – Rekenen met spanning en stroomsterkte. Bij een constante temperatuur geldt de wet van Ohm: Spanning en stroomsterkte zijn gelijk aan elkaar. In een formule is dit: U I = 𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡 = 𝑅 Hierbij wordt U uitgedrukt in volt, I in ampère en R in Ω (Ohm). § 3.6 – Weerstanden in serie Bij weerstanden in een serieschakeling gelden de volgende regels: UTOTAAL= U1+U2+U3 Dus de totale stroomspanning bereken je door de stroomspanning die door ieder weerstandje heengaat bij elkaar op te tellen. ITOTAAL= I1= I2 = I3 Dat wil dus zeggen dat overal de spanning gelijk is, zowel bij weerstand 1, 2 en 3. 1 2 3 RTOTAAL= R1+R2+R3 Dit wil zeggen dat als je de weerstand van alle weerstandjes bij elkaar optelt, je de totale weerstand krijg. § 3.6 – Weerstanden parallel. Bij weerstanden in een serieschakeling gelden de volgende regels: UTOTAAL= U1=U2=U3 Dus de totale stroomspanning is gelijk aan de stroomspanning van ieder weerstandje. ITOTAAL= I1+I2+I3 Dat wil dus zeggen dat de stroomsterkte wordt verdeeld over 3 weerstandjes, en als je dat allemaal bij elkaar optelt, krijg je de totale weerstand. 1 1 1 1 = + + Rtotaal R1 R2 R3 Dit wil zeggen dat als je de weerstand van alle weerstandjes bij elkaar optelt (wel via de manier hier boven), en het verder uitrekent volgens de manier hierboven, je de totale weerstand krijg. Je kunt de stroomsterkte aanpassen met een schuifweerstand. Een schuifweerstand kun je ook schakelen als spanningsader.