Georg Ohm was een Duitse natuurkundige die onderzoek deed naar, en een wet ontwikkelde die, een relatie legt tussen spanning, weerstand en stroomsterkte. De wet van Ohm luidt als volgt: De stroomsterkte door een geleider is recht evenredig met het potentiaalverschil tussen de uiteinden. Het quotiënt van spanning en stroomsterkte is dus een constante. Deze constante wordt de weerstand van de geleider genoemd. In symbolische notatie: Waarin U de spanning of het potentiaalverschil, I de stroomsterkte en R de weerstand is. Wordt U uitgedrukt in V (volt) en I in A (ampère), dan is R in Ω (ohm) uitgedrukt. De wet van Ohm definieert in feite de materiaaleigenschap elektrisch geleidingsvermogen. De wet geldt voor vele materialen die geleiders worden genoemd. Een voorbeeldje Als we in een stroomkring een spanning (V) hebben van 6V en een stroom (A) van 2A kan de wet van Ohm ons zeggen hoeveel weerstand we hebben. U=I.R en als we dit uitwerken is R=U/I In dit geval: R= 6V/2A R is dus gelijk aan 3Ω (Ohm) Een geheugensteuntje Je neemt het klavertje 3 en zet op ieder blad een letter van "uir". Hierbij moet de "u" bovenaan staan Als je dan een streep onder het bovenste blad en de onderste 2 trekt is dat een breuk. Tussen de twee onderste plaats je een vemenigvuldigingsteken. Als je het blad met de letter die je wilt berekenen weg laat krijg je de nodige bewerking te zien.