Geschiedenis en de nieuwe VOET Per 1 september 2010 traden de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen (VOET) in werking. In veel scholen gingen einde schooljaar 2009-2010 infovergaderingen door rond dit thema. Zo weten wij intussen dat de VOET schoolsgewijs en dus niet meer per graad moeten nagestreefd worden. Maar dit geldt niet voor leren leren en ict die wél nog graadsgewijs verankerd blijven. Dit is niet onbelangrijk voor het verband VOETgeschiedenis. Uiteraard verwijzen we hierbij naar de publicaties ‘VOET@2010’ en ‘Vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs’ van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Daarnaast is er het servicedocument ‘Relatie VOET en vakgerichte eindtermen’ van het vvkso, dat elke school ontvangen heeft op het einde van vorig schooljaar. Ons vak geschiedenis neemt hierin een prominente rol in. Drie van de 7 contexten sporen samen met de domeinen van de socialiteit. Bij gebeurlijke vragen van directies naar verbanden VOET-geschiedenis vertrekt men best van wat de leerkrachten sowieso doen (en dat is niet gering!) en lijst men best op met welke andere initiatieven buiten het vak leerkrachten bezig zijn. Als stelregel kan gebruikt worden: welke VOET komen overduidelijk en zeer regelmatig aan bod? Waarin is geschiedenis bijzonder, verschillend van andere vakken? Wat is onze verantwoordelijkheid? Het resultaat van deze oplijsting vanuit geschiedenis kan daarom heel verschillend zijn van school tot school, conform de schoolcultuur. De algemene doelstellingen in de leerplannen geschiedenis kunnen moeiteloos verbonden worden met de VOET van de gemeenschappelijke stam: creativiteit, empathie, esthetische bekwaamheid, flexibiliteit, initiatief, kritisch denken, mediawijsheid, open en constructieve houding, respect, samenwerken, verantwoordelijkheid en zorgzaamheid. 1 M.b.t. de zogenaamde contexten situeert de link met geschiedenis zich vooral op - context 2 (Mentale gezondheid), 8: de leerlingen herkennen de impact van cultuur- en kunstbeleving op het eigen gevoelsleven en gedrag en dat van anderen; - context 3 (Sociorelationele ontwikkeling), 2: de leerlingen erkennen het bestaan van gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken en regels in relaties; - context 3, 6: de leerlingen doorprikken vooroordelen, stereotypering, ongepaste beïnvloeding en machtsmisbruik; 2 - context 3, 7: de leerlingen bespreken opvattingen van medische, psychische en sociale aspecten van samenlevingsvormen, veilig vrijen, gezinsplanning, zwangerschap en zwangerschapsafbreking; - context 3, 11: de leerlingen gebruiken cultuur- en kunstuitingen om begrip op te brengen voor de leefwereld van anderen; - context 4 (Omgeving en duurzame ontwikkeling), 2: de leerlingen herkennen in duurzaamheidsvraagstukken de verwevenheid tussen economische, sociale en ecologische aspecten en herkennen de invloed van techniek en beleid; - context 4, 5: de leerlingen tonen interesse en uiten hun appreciatie voor de natuur, het landschap en het cultureel erfgoed (herinneringseducatie); - context 5 (Politiek-juridische samenleving), 5: de leerlingen tonen aan dat het samenleven in een democratische rechtsstaat gebaseerd is op rechten en plichten die gelden voor burgers, organisaties en overheid; - context 5, 7: de leerlingen illustreren de rol van de media en organisaties in het functioneren van ons democratisch bestel; - context 5, 9: de leerlingen toetsen het samenleven in een democratisch bestel aan het samenleven onder andere regeringsvormen; - context 5, 10: de leerlingen illustreren hoe een democratisch beleid het algemeen belang nastreeft en rekening houdt met ideeën, standpunten en belangen van verschillende betrokkenen; - context 5, 13: de leerlingen geven voorbeelden die duidelijk maken hoe de mondialisering voordelen, problemen en conflicten inhoudt; - context 6 (Socio-economische samenleving), 1: de leerlingen leggen met voorbeelden uit hoe welvaart wordt gecreëerd en hoe een overheid inkomsten verwerft en aanwendt; - context 6, 3: de leerlingen zetten zich in voor de verbetering van het welzijn en de welvaart in de wereld; 3 - context 6, 5: de leerlingen geven voorbeelden van het veranderlijke karakter van arbeid en economische activiteiten; - context 6, 8: de leerlingen geven kenmerken, mogelijke oorzaken en gevolgen van armoede aan; - context 7 (Socioculturele samenleving), 1: de leerlingen beschrijven de dynamiek in leef- en omgangsgewoonten, opinies, waarden en normen in eigen en andere sociale en culturele groepen; - context 7, 2: de leerlingen gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen; - context 7, 4: de leerlingen trekken lessen uit historische en actuele voorbeelden van onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie; - context 7, 5: de leerlingen geven voorbeelden van de potentieel constructieve en destructieve rol van conflicten; - context 7, 7: de leerlingen illustreren de wederzijdse beïnvloeding van kunst, cultuur en techniek, politiek, economie, wetenschappen en levensbeschouwing. In een veralgemenend schema kan dit er zo uitzien: VOET van de gemeenschappelijke stam Algemene doelstellingen geschiedenis De leerlingen: In elk van de zes jaren dienen volgende algemene doelstellingen nagestreefd te worden: 2 kunnen originele ideeën oplossingen ontwikkelen en en A11 Bereid zijn tot het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, met kennis 4 uitvoeren; 3 ondernemen zelf stappen vernieuwingen te realiseren; van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) om (creativiteit) 5 houden rekening met de situatie, opvattingen en emoties van A10 Waardering tonen voor fundamentele menselijke waarden in de anderen; geschiedenis van de mensheid. (attitude) (empathie) 6 kunnen schoonheid ervaren; (esthetische bekwaamheid) A10 Waardering tonen voor fundamentele menselijke waarden in de geschiedenis van de mensheid. (attitude) 9 zijn bereid zich aan te passen aan wisselende eisen en A3 Inzicht hebben in de tijds- en plaatsgebondenheid van het menselijk omstandigheden; handelen. (kennis en inzicht) (flexibiliteit) 10 engageren zich spontaan; (initiatief ) A9 Zich inleven in andere samenlevingsvormen dan de huidige en dan de westerse. (attitude) A11 Bereid zijn tot het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, met kennis van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) 5 11 kunnen gegevens, handelwijzen en redeneringen ter discussie stellen A6 Vanuit de historische methode omgaan met gevarieerd a.d.h. van relevante criteria; informatiemateriaal. (vaardigheid) 12 zijn bekwaam om alternatieven af A7 Het discussie- en constructiekarakter van historische kennis en dus van te wegen en een bewuste keuze te beeldvorming kunnen onderkennen: kunnen omgaan met het verschil tussen maken; de werkelijkheid (het verleden) en de beeldvorming (bv. wetenschappelijke, populaire) over die werkelijkheid (=de geschiedenis). 13 kunnen onderwerpen benaderen (vaardigheid) vanuit verschillende invalshoeken; A9 Zich inleven in andere samenlevingsvormen dan de huidige en dan de (kritisch denken) westerse. (attitude) 14 gaan alert om met media; 15 participeren doordacht via de media aan de publieke ruimte; (mediawijsheid) A6 Vanuit de historische methode omgaan met het gevarieerd informatiemateriaal. (vaardigheid) A7 Het discussie- en constructiekarakter van historische kennis en dus van beeldvorming kunnen onderkennen: kunnen omgaan met het verschil tussen de werkelijkheid (het verleden) en de beeldvorming (bv. wetenschappelijke, populaire) over die werkelijkheid (= de geschiedenis). (vaardigheid) A11 Bereid zijn tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, met kennis van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) 16 houden rekening met ontwikkelingen bij zichzelf en bij A8 Interesse tonen voor grote maatschappelijke problemen in heden en verleden. anderen, in samenleving en wereld; (attitude) 17 toetsen de eigen mening over A9 Zich inleven in andere samenlevingsvormen dan de huidige en dan de maatschappelijke gebeurtenissen en westerse. (attitude) trends aan verschillende 6 standpunten; (open en constructieve houding) 18 gedragen zich respectvol; (respect) A9 Zich inleven in andere samenlevingsvormen dan de huidige en dan de westerse. (attitude) A10 Waardering tonen voor fundamentele menselijke waarden in de geschiedenis van de mensheid. (attitude) A11 Bereid zijn tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, met kennis van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) 19 dragen actief bij tot het realiseren van gemeenschappelijke doelen; (samenwerken) A11 Bereid zijn tot het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, met kennis van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) 20 nemen verantwoordelijkheid op voor het eigen handelen, in relaties A11 Bereid zijn tot het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, met kennis van met anderen en in de samenleving; zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) (verantwoordelijkheid) 26 gaan om met verscheidenheid; A3 Inzicht hebben in de tijds- en plaatsgebondenheid van het menselijk handelen. (kennis en inzicht) 27 dragen zorg voor de toekomst van A8 Interesse tonen voor grote maatschappelijke problemen in heden en zichzelf en de ander; verleden. (attitude) A9 Zich inleven in andere samenlevingsvormen dan de huidige en dan de 7 (zorgzaamheid) westerse. (attitude) A11 Bereid zijn tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, met kennis van zaken, voor de verdere ontwikkeling van de samenleving. (attitude) Voor de 1ste graad kan dit zo opgevat worden: VOET Graaddoelstellingen geschiedenis (1ste graad) De leerlingen: De leerling: context 2 : Mentale gezondheid 8 herkennen de impact van cultuuren kunstbeleving op het eigen gevoelsleven en gedrag en dat van anderen; S2.3 kan het belang van levensbeschouwingen beschrijven in de bestudeerde samenlevingen; (de mens en de samenleving) S2.10 toont (de) onderlinge verbanden en wisselwerkingen aan binnen en tussen de verschillende maatschappelijke domeinen; (de mens en de samenleving) 8 context 3: Sociorelationele ontwikkeling 2 6 S2.7 kan kenmerken van de bestudeerde samenlevingen verbinden met erkennen het bestaan van fundamentele maatschappelijke uitdagingen; (de mens en de samenleving) gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken en regels in relaties; S2.15 toont interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het eigen bestaan en van het samenleven; (de mens en de samenleving) doorprikken vooroordelen, B13 is kritisch bij het gebruik van informatie over de historische en actuele stereotypering, ongepaste werkelijkheid; (werken (vaardig worden) met bronnen) beïnvloeding en machtsmisbruik; 7 bespreken opvattingen over medische, psychische en sociale aspecten van samenlevingsvormen, veilig vrijen, gezinsplanning, zwangerschap en zwangerschapsafbreking; 11 gebruiken cultuur- en kunstuitingen om begrip op te brengen voor de leefwereld van anderen. B9 kan het onderscheid tussen feit en mening toepassen op informatie uit de bestudeerde beschavingen en uit de eigen tijd; (werken (vaardig worden) met bronnen) S2.3 kan het belang van levensbeschouwingen beschrijven in de bestudeerde samenlevingen; (de mens en de samenleving) 9 context 4: Omgeving en duurzame ontwikkeling 2 herkennen in duurzaamheidsvraagstukken de verwevenheid tussen economische, sociale en ecologische aspecten en herkennen de invloed van techniek en beleid; S2.10 toont (de) onderlinge verbanden en wisselwerkingen aan binnen en tussen de verschillende maatschappelijke domeinen; (de mens en de samenleving) B11 toont belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele Vlaamse samenleving; (werken (vaardig worden) met bronnen) 5 tonen interesse en uiten hun appreciatie voor de natuur, het landschap en het cultureel erfgoed; context 5: Politiek-juridische samenleving 5 tonen aan dat het samenleven in een democratische rechtsstaat gebaseerd is op rechten en plichten die gelden voor burgers, organisaties en overheid; S1.3 kan begrippen van socialiteit gebruiken in de context van de bestudeerde beschavingen; (begrippen van socialiteit) S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) 7 illustreren de rol van de media en S2.7 kan kenmerken van de bestudeerde samenlevingen verbinden met organisaties in het functioneren fundamentele maatschappelijke uitdagingen; (de mens en de samenleving) van ons democratisch bestel; 10 9 toetsen het samenleven in ons S2.8 kan aantonen dat de aanpak van fundamentele uitdagingen verbonden is democratisch bestel aan het met de historische context; (de mens en de samenleving) samenleven onder andere regeringsvormen; 10 illustreren hoe een democratisch beleid het algemeen belang nastreeft en rekening houdt met ideeën, standpunten en belangen van verschillende betrokkenen; S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) S2.7 kan kenmerken van de bestudeerde samenlevingen verbinden met fundamentele maatschappelijke uitdagingen; (de mens en de samenleving) 13 geven voorbeelden die duidelijk S2.14 kan voor elk van de bestudeerde samenlevingen een voorbeeld geven van: maken hoe de mondialisering het verschil tussen oorzaak en aanleiding voordelen, problemen en conflicten inhoudt; de relatie tussen oorzaak en gevolg de relatie tussen doel en middel; (de mens en de samenleving) context 6: Socio-economische samenleving 1 leggen met voorbeelden uit hoe welvaart wordt gecreëerd en hoe een overheid inkomsten verwerft en aanwendt; S1.2 kan begrippen van socialiteit (in eigen woorden) uitleggen; (begrippen van socialiteit) S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) 11 3 zetten zich in voor de verbetering van het welzijn en de welvaart in S2.15 toont interesse en waardering voor de strijd om verbetering van het de wereld; eigen bestaan en van het samenleven; (de mens en de samenleving) 5 S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere geven voorbeelden van het periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) veranderlijke karakter van arbeid van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) en economische activiteiten; S2.6 kan voorbeelden geven van gelijkenissen en verschillen in maatschappelijk gedrag tijdens de bestudeerde samenlevingen en in de eigen tijd (zoals bij migratie, sedentarisatie, verstedelijking, staatsvorming, kolonisatie, expansie en onderwerping, ontvoogdingsstrijd, revolutie); (de mens en de samenleving) S2.8 kan aantonen dat de aanpak van fundamentele uitdagingen verbonden is met de historische context; (de mens en de samenleving) T2.4 kan verschillen aangeven tussen een pre-industriële en de industriële samenleving; (4) (de indeling van de geschiedenis) 8 S1.2 kan begrippen van socialiteit (in eigen woorden) uitleggen; (begrippen geven kenmerken, mogelijke van socialiteit) oorzaken en gevolgen van armoede aan; S2.10 toont (de) onderlinge verbanden en wisselwerkingen aan binnen en tussen de verschillende maatschappelijke domeinen; (de mens en de samenleving) S2.14 kan voor elk van de bestudeerde samenlevingen een voorbeeld geven van: het verschil tussen oorzaak en aanleiding de relatie tussen oorzaak en gevolg de relatie tussen doel en middel; (de mens en de samenleving) 12 context 7: samenleving Socioculturele 1 beschrijven de dynamiek in leefen omgangsgewoonten, opinies, waarden en normen in eigen en andere sociale en culturele groepen; S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) S2.3 kan het belang van levensbeschouwingen beschrijven in de bestudeerde samenlevingen; (de mens en de samenleving) S2.4 kent een aantal belangrijke veranderingen binnen de bestudeerde samenlevingen; (de mens en de samenleving) S2.6 kan voorbeelden geven van gelijkenissen en verschillen in maatschappelijk gedrag tijdens de bestudeerde samenlevingen en in de eigen tijd (zoals bij migratie, sedentarisatie, verstedelijking, staatsvorming, kolonisatie, expansie en onderwerping, ontvoogdingsstrijd, revolutie); (de mens en de samenleving) 2 gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen; S2.3 kan het belang van levensbeschouwingen beschrijven in de bestudeerde samenlevingen; (de mens en de samenleving) S2.8 kan aantonen dat de aanpak van fundamentele uitdagingen verbonden is met de historische context; (de mens en de samenleving) B14 toont een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (werken (vaardig worden) met bronnen) 4 trekken lessen uit historische en actuele voorbeelden van onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie; B13 is kritisch bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (werken (vaardig worden) met bronnen) B14 toont een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele 13 werkelijkheid. (werken (vaardig worden) met bronnen) 5 7 geven voorbeelden van de potentieel constructieve en destructieve rol van conflicten; illustreren de wederzijdse beïnvloeding van kunst, cultuur en techniek, politiek, economie, wetenschappen en levensbeschouwing. S1.3 kan begrippen van socialiteit gebruiken in de context van de bestudeerde beschavingen; (begrippen van socialiteit) S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) S2.10 toont (de) onderlinge verbanden en wisselwerkingen aan binnen en tussen de verschillende maatschappelijke domeinen; (de mens en de samenleving) 14 Welke afspraken worden gemaakt om geschiedenis te studeren? Wordt dit opgevolgd per graad en van graad tot graad? Leren leren blijft graadsgewijs te realiseren: hoe dit aanpakken binnen geschiedenis? O.a. via begrippenlijst? Wanneer leerlingen een inhoudstafel laten maken? Wat moeten ze opschrijven in de les? Steekt er een leerlijn noteren in van graad tot graad? Hoe systematiseren, structureren in teksten: patronen aanleren, attitudevorming? Welke visie hier rond steekt in de leerplannen (cf. gevallenstudies, doorlopers)? Hoe hoofdzaken onderscheiden van bijzaken? Welke antwoordstructuren hanteren? Leren leren De leerling: 1 De leerlingen werken ordelijk. B12 is nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (werken (vaardig worden) met bronnen) 3 De leerlingen kunnen gegevens memoriseren door gebruik te maken van hulpmiddelen. S 2.1 kent de voornaamste kenmerken van de bestudeerde samenlevingen; (de mens en de samenleving) T 2.1 kent de gebruikelijke westerse benamingen voor de periodisering van de geschiedenis: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, nieuwe tijd, nieuwste tijd, eigen tijd; (de indeling van de geschiedenis) T 2.2 kent de gebruikelijke scharnierdata van de periodisering en kan ze verduidelijken; (de indeling van de geschiedenis) 15 5 De leerlingen maken adequaat gebruik van inhoudstafel en register. R2.1 kan aan de hand van gerichte vragen kaarten lezen en de informatie eruit halen door middel van legende, oriëntatie, schaal, symbolen; het register van een geschiedenisatlas gebruiken; titel en inhoud van een kaart met elkaar vergelijken; door vergelijking van kaarten veranderingen en constanten ontdekken; (werken (vaardig worden) met de ruimte) B3 kan informatie over de bestudeerde beschavingen en over de eigen tijd opzoeken op basis van concrete opdrachten; (werken (vaardig worden) met de bronnen) 6 De leerlingen raadplegen adequaat een documentatiecentrum, bibliotheek en multimedia. 8 Bij het leren van samenhangende informatie: -stellen de leerlingen vragen bij de leerstof en beantwoorden deze;-brengen in korte, gestructureerde teksten tekstmarkeringen aan;-vervolledigen een schema aan de hand van geboden informatie; -leggen verbanden tussen elementen van de leerstof. B3 kan informatie over de bestudeerde beschavingen en over de eigen tijd opzoeken op basis van concrete opdrachten; (werken (vaardig worden) met de bronnen) S1.4 kan begrippen van socialiteit verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van socialiteit) T1.4 kan begrippen van tijd verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader; (begrippen van tijd) R1.4 kan begrippen van ruimte verruimen door ze te plaatsen in andere periodes (vooral de eigen tijd) en andere ruimtes (waar relevant ook Vlaanderen) van het referentiekader. (begrippen van 16 ruimte) Voor de 2de graad kan dit zo opgevat worden: VOET Graaddoelstellingen geschiedenis (2de graad) De leerlingen: De leerlingen: context 2 : Mentale gezondheid 8 herkennen de impact van cultuuren kunstbeleving op het eigen gevoelsleven en gedrag en dat van anderen; 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) 13 kunnen het maatschappelijk gedrag uit het verleden interpreteren vanuit de toenmalige historische context (vaardigheid) 17 context 3: Sociorelationele ontwikkeling 2 4 tonen aan dat agrarische samenlevingen een aantal gemeenschappelijke erkennen het bestaan van structurele kenmerken vertonen; (kennis) gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken en 7 formuleren verklaringselementen voor één zelfde fundamentele maatschappelijke probleemstelling voor elk van de ontwikkelingsfasen van het regels in relaties; historisch referentiekader; (inzicht) 20 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 6 doorprikken vooroordelen, 8 verdiepen, verfijnen en verruimen de toepassing van elementaire aspecten van stereotypering, ongepaste de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); (vaardigheid) beïnvloeding en machtsmisbruik; 7 bespreken opvattingen over medische, psychische en sociale aspecten van samenlevingsvormen, veilig vrijen, gezinsplanning, zwangerschap en zwangerschapsafbreking; 4 tonen aan dat agrarische samenlevingen een aantal gemeenschappelijke structurele kenmerken vertonen; (kennis) 11 onderscheiden oorzaak en gevolg, continuïteit en discontinuïteit, feit en fictie, gewilde en ongewilde gevolgen, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid; (vaardigheid) 14 kunnen aantonen dat mensen in andere tijden keuzes moesten maken zonder de gevolgen ervan te kennen; (attitude) 15 kunnen een onderscheid maken tussen de hedendaagse westerse belevingswereld of waarden en die van een vroegere periode; (attitude) 18 11 gebruiken cultuur- en kunstuitingen om begrip op te brengen voor de leefwereld van anderen. 23 kunnen zich inleven in het dagelijkse leven van de mens uit de bestudeerde samenleving; (attitude) context 4: Omgeving en duurzame ontwikkeling 2 herkennen in duurzaamheidsvraagstukken de verwevenheid tussen economische, sociale en ecologische aspecten en herkennen de invloed van techniek en beleid; 20 beseffen 5 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen van de socialiteit; (kennis) 9 plaatsen evenementen op een conjuncturele en/of structurele langetermijnlijn; (vaardigheid) 20 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) tonen interesse en uiten hun 21 tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele appreciatie voor de natuur, het samenleving; (attitude) landschap en het cultureel erfgoed; 25 hebben e 25 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) context 5: Politiek-juridische samenleving 19 1 geven aan hoe zij kunnen deelnemen aan besluitvorming in en opbouw van de samenleving 5 25 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) tonen aan dat het samenleven in een democratische rechtsstaat gebaseerd is op rechten en plichten 22 hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om die gelden voor burgers, verbetering van het eigen bestaan en van de samenleving; (attitude) organisaties en overheid; 6 erkennen de rol van controle en evenwicht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht in ons democratisch bestel; 22 hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het eigen bestaan en van de samenleving; (attitude) 7 illustreren de rol van de media en 25 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele organisaties in het functioneren werkelijkheid; (attitude) van ons democratisch bestel; 9 toetsen het samenleven in ons 13 kunnen het maatschappelijk gedrag uit het verleden interpreteren democratisch bestel aan het vanuit de toenmalige, historische context; (vaardigheid) samenleven onder andere 14 kunnen aantonen dat mensen in andere tijden keuzen moesten maken zonder regeringsvormen; de gevolgen ervan te kennen; (vaardigheid) 24 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in de confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) 20 10 illustreren hoe een democratisch beleid het algemeen belang nastreeft en rekening houdt met ideeën, standpunten en belangen van verschillende betrokkenen; 22 hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het eigen bestaan en van de samenleving; (attitude) 25 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 13 geven voorbeelden die duidelijk 11 onderscheiden oorzaak en gevolg, continuïteit en discontinuïteit, feit en fictie, maken hoe de mondialisering gewilde en ongewilde gevolgen, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid; (vaardigheid) voordelen, problemen en conflicten 18 geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over inhoudt; de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) context 6: Socio-economische samenleving 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en 1 leggen met voorbeelden uit hoe socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) welvaart wordt gecreëerd en hoe een overheid inkomsten verwerft en 11 onderscheiden oorzaak en gevolg, continuïteit en discontinuïteit, feit en fictie, gewilde en ongewilde gevolgen, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid; aanwendt; (vaardigheid) 20 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 2 toetsen de eigen opvatting aan de verschillende opvattingen over welzijn en verdeling van welvaart; 16 kunnen argumenten geven voor verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden; (vaardigheid) 21 3 5 zetten zich in voor de verbetering 22 hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het welzijn en de welvaart in de van het eigen bestaan en van de samenleving; (attitude) wereld; 3 kunnen de grote ontwikkelingslijnen formuleren op lange termijn van het geven voorbeelden van het ontstaan, de uitbouw en de ondergang van de westerse samenleving (ca. 500-ca. veranderlijke karakter van arbeid en 1800); (kennis) economische activiteiten; 9 plaatsen evenementen op een conjuncturele en/of structurele langetermijnlijn; (vaardigheid) 20 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 8 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en geven kenmerken, mogelijke socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) oorzaken en gevolgen van armoede aan; 7 formuleren verklaringselementen voor één zelfde fundamentele maatschappelijke probleemstelling voor elk van de ontwikkelingsfasen van het historisch referentiekader; (inzicht) 10 formuleren een beargumenteerde ‘historische’ redenering: het selecteren en ordenen van gegevens met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van conclusie of waardeoordeel; (vaardigheid) 11 onderscheiden oorzaak en gevolg, continuïteit en discontinuïteit; (vaardigheid) 23 kunnen zich inleven in het dagelijkse leven van de mens uit de bestudeerde samenleving; (attitude) 22 context 7: samenleving Socioculturele 1 beschrijven de dynamiek in leef- en omgangsgewoonten, opinies, waarden en normen in eigen en andere sociale en culturele groepen; 15 kunnen een onderscheid maken tussen de hedendaagse westerse belevingswereld of waarden en die van een vroegere periode; (vaardigheid) 2 6 kunnen aantonen dat verleden en geschiedenis twee verschillende dingen zijn en dat elke ‘historische’ waarheid een voorlopig en onvolledig eindproduct is; (inzicht) gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen; 20 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 16 kunnen argumenten geven voor verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden; (vaardigheid) 25 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 4 trekken lessen uit historische en actuele voorbeelden van onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie; 12 kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 18 geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 25 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 5 geven voorbeelden van de 11 onderscheiden oorzaak en gevolg, continuïteit en discontinuïteit, feit en fictie, gewilde en ongewilde gevolgen, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid; 23 potentieel constructieve destructieve rol van conflicten; en 6 gaan actief om met de cultuur en kunst die hem omringen; (vaardigheid) 24 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in de confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) 21 tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele samenleving; (attitude) 7 illustreren de wederzijdse beïnvloeding van kunst, cultuur en techniek, politiek, economie, wetenschappen en levensbeschouwing. 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese geschiedenis, de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, de eigentijdse levensproblemen en deze van vroeger; (kennis) 24 Welke afspraken worden gemaakt om geschiedenis te studeren? Wordt dit opgevolgd per graad en van graad tot graad? Leren leren blijft graadsgewijs te realiseren: hoe dit aanpakken binnen geschiedenis? O.a. via begrippenlijst? Wanneer leerlingen een inhoudstafel laten maken? Wat moeten ze opschrijven in de les? Steekt er een leerlijn noteren in van graad tot graad? Hoe systematiseren, structureren in teksten: patronen aanleren, attitudevorming? Welke visie hier rond steekt in de leerplannen (cf. gevallenstudies, doorlopers)? Hoe hoofdzaken onderscheiden van bijzaken? Welke antwoordstructuren hanteren? Leren leren De leerling: 1 De leerlingen werken planmatig. 8 verdiepen, verfijnen en verruimen de toepassing van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); (vaardigheid) 17 zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 3 De leerlingen kunnen uit gegeven informatiebronnen en –kanalen kritisch kiezen en deze raadplegen met het oog op te bereiken doelen. 8 verdiepen, verfijnen en verruimen de toepassing van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); (vaardigheid) 10 formuleren een beargumenteerde ‘historische’ redenering: het selecteren en ordenen van gegevens met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van 25 conclusie of waardeoordeel; (vaardigheid) 5 De leerlingen kunnen gegeven informatie onder begeleiding kritisch analyseren en samenvatten. 5 koppelen nieuwe inzichten aan reeds verworven inzichten, krijgen een duidelijk beeld van de weg die is afgelegd, ontwikkelen stilaan een wetenschappelijk historisch inzicht; (inzicht) 18 geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 7 De leerlingen kunnen een realistische werkplanning op korte termijn maken. 8 verdiepen, verfijnen en verruimen de toepassing van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); (vaardigheid) 17 zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 8 De leerlingen kunnen onder begeleiding hun leerproces sturen, beoordelen op doelgerichtheid en zo nodig aanpassen. 5 koppelen nieuwe inzichten aan reeds verworven inzichten, krijgen een duidelijk beeld van de weg die is afgelegd, ontwikkelen stilaan een wetenschappelijk historisch inzicht; (inzicht) 17 zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 18 geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 26 De leerling: Technisch-technologische vorming (aso) 1 De leerlingen kunnen effecten van techniek op mens en samenleving illustreren en in historisch perspectief plaatsen. 2 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese geschiedenis, de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, de eigentijdse levensproblemen en deze van vroeger; (kennis) Voor de 3de graad kan dit zo opgevat worden: VOET Graaddoelstellingen geschiedenis (3de graad) De leerlingen: De leerlingen: context 2 : Mentale gezondheid 8 herkennen de impact van cultuuren kunstbeleving op het eigen gevoelsleven en gedrag en dat van anderen; 3 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) 6 omschrijven de belangrijkste elementen van het culturele domein, in samenhang met andere domeinen van de socialiteit; (kennis) 17 kunnen de samenhang en de interactie van de diverse maatschappelijke 27 domeinen herkennen en met voorbeelden illustreren; (vaardigheid) context 3: Sociorelationele ontwikkeling 9 vergelijken de ontwikkelingsfasen van de westerse en andere samenlevingen op 2 erkennen het bestaan van basis van een probleemstelling uit de socialiteitsdimensie; (inzicht) gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken en 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te regels in relaties; participeren aan de evoluerende maatschappij; (attitude) 6 doorprikken vooroordelen, 15 verdiepen, verfijnen en verruimen de toepassing van elementaire aspecten van stereotypering, ongepaste de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); (vaardigheid) beïnvloeding en machtsmisbruik; 34 durven vanuit een intellectueel eerlijk omgaan met informatie te reageren op vormen van desinformatie; (attitude) 7 bespreken opvattingen over medische, psychische en sociale aspecten van samenlevingsvormen, veilig vrijen, gezinsplanning, zwangerschap en zwangerschapsafbreking; 2 kennen een aantal sleutelbegrippen inzake de hedendaagse samenleving en passen deze beredeneerd toe in een bredere historische context; (kennis) 3 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) 13 tonen aan dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke 28 gedragingen en beeldvorming over het verleden; (inzicht) 17 kunnen de samenhang en de interactie van de diverse maatschappelijke domeinen herkennen en met voorbeelden illustreren; (vaardigheid) 32 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) 11 gebruiken cultuur- en kunstuitingen om begrip op te brengen voor de leefwereld van anderen. 6 omschrijven de belangrijkste elementen van het culturele domein, in samenhang met andere domeinen van de socialiteit; (kennis) 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) context 4: Omgeving en duurzame ontwikkeling 2 herkennen in duurzaamheidsvraagstukken de verwevenheid tussen economische, sociale en ecologische aspecten en herkennen de invloed van techniek en beleid; 3 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) 17 kunnen de samenhang en de interactie van de diverse maatschappelijke domeinen herkennen en met voorbeelden illustreren; (vaardigheid) 19 kunnen oorzaak en gevolg onderscheiden, continuïteit en discontinuïteit, feit en fictie, gewilde en ongewilde gevolgen, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid; (vaardigheid) 5 tonen interesse en uiten hun 29 appreciatie voor de natuur, het landschap en het cultureel erfgoed; 10 tonen aan dat de huidige samenleving het resultaat is van een evolutie en slechts begrepen kan worden vanuit de historische evolutie; (inzicht) 18 kunnen evenementen op een conjuncturele en/of structurele langetermijnlijn plaatsen; (vaardigheid) 31 tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele samenleving; (attitude) 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) context 5: Politiek-juridische samenleving 1 geven aan hoe zij kunnen 11 geven een aantal basisprincipes en mechanismen van de democratie en deelnemen aan besluitvorming in en ze situeren deze in de evolutie van machtsuitoefening. Ze kunnen het democratische gehalte, de rol en de evolutie van een aantal nationale, opbouw van de samenleving internationale tot mondiale instellingen schetsen en verklaren. Er moet aandacht zijn voor democratie op de diverse domeinen, dus zowel op het socio-politieke als het socio-economische en socio-culturele vlak. Leerlingen tonen aan dat er verschillende opvattingen zijn en waren over democratie; (inzicht) 5 tonen aan dat het samenleven in een democratische rechtsstaat gebaseerd is op rechten en plichten die gelden voor burgers, organisaties en overheid; 11 geven een aantal basisprincipes en mechanismen van de democratie en ze situeren deze in de evolutie van machtsuitoefening. Ze kunnen het democratische gehalte, de rol en de evolutie van een aantal nationale, internationale tot mondiale instellingen schetsen en verklaren. Er moet aandacht zijn voor democratie op de diverse domeinen, dus zowel op het socio-politieke als het socio-economische en socio-culturele vlak. Leerlingen tonen aan dat er verschillende opvattingen zijn en waren over democratie; (inzicht) 30 6 erkennen de rol van controle en evenwicht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht in ons democratisch bestel; 11 geven een aantal basisprincipes en mechanismen van de democratie en ze situeren deze in de evolutie van machtsuitoefening. Ze kunnen het democratische gehalte, de rol en de evolutie van een aantal nationale, internationale tot mondiale instellingen schetsen en verklaren. Er moet aandacht zijn voor democratie op de diverse domeinen, dus zowel op het socio-politieke als het socio-economische en socio-culturele vlak. Leerlingen tonen aan dat er verschillende opvattingen zijn en waren over democratie; (inzicht) 23 kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de evoluerende maatschappij; (attitude) 7 illustreren de rol van de media en 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele organisaties in het functioneren werkelijkheid; (attitude) van ons democratisch bestel; 34 durven vanuit een intellectueel eerlijk omgaan met informatie te reageren op vormen van desinformatie; (attitude) 8 onderscheiden de hoofdzaken van de federale Belgische staatsstructuur; 4 kunnen de grote ontwikkelingslijnen van de westerse en de Belgische geschiedenis tussen ca. 1800 en nu verwoorden; (kennis) 10 tonen aan dat de huidige samenleving het resultaat is van een evolutie en slechts kan begrepen worden vanuit de historische evolutie; (inzicht) 23 kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de evoluerende maatschappij; (attitude) 31 9 toetsen het samenleven in ons 12 passen de begrippen ‘beschaving, moderniteit en mondialisering/globalisering’ democratisch bestel aan het toe op de westerse samenleving en op een andere samenleving; (inzicht) samenleven onder andere 13 tonen aan dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en regeringsvormen; wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke gedragingen en beeldvorming over het verleden; (inzicht) 10 illustreren hoe een democratisch beleid het algemeen belang nastreeft en rekening houdt met ideeën, standpunten en belangen van verschillende betrokkenen; 11 kunnen van Europese samenwerking, van het beleid en de instellingen van de EU de betekenis voor de eigen leefwereld toelichten; 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de evoluerende maatschappij; (attitude) 11 geven een aantal basisprincipes en mechanismen van de democratie en ze situeren deze in de evolutie van machtsuitoefening. Ze kunnen het democratische gehalte, de rol en de evolutie van een aantal nationale, internationale tot mondiale instellingen schetsen en verklaren. Er moet aandacht zijn voor democratie op de diverse domeinen, dus zowel op het socio-politieke als het socio-economische en socio-culturele vlak. Leerlingen tonen aan dat er verschillende opvattingen zijn en waren over democratie; (inzicht) 23 kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 12 tonen het belang aan van internationale organisaties en instellingen; 11 geven een aantal basisprincipes en mechanismen van de democratie en ze situeren deze in de evolutie van machtsuitoefening. Ze kunnen het democratische gehalte, de rol en de evolutie van een aantal nationale, internationale tot mondiale instellingen schetsen en verklaren. Er moet aandacht zijn voor 32 democratie op de diverse domeinen, dus zowel op het socio-politieke als het socio-economische en socio-culturele vlak. Leerlingen tonen aan dat er verschillende opvattingen zijn en waren over democratie; (inzicht) 23 kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 13 geven voorbeelden die duidelijk 12 passen de begrippen ‘beschaving, moderniteit en mondialisering/globalisering’ maken hoe de mondialisering toe op de westerse samenleving en op een andere samenleving; voordelen, problemen en conflicten (inzicht) inhoudt; 13 tonen aan dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke gedragingen en beeldvorming over het verleden; (inzicht) 32 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) context 6: Socio-economische samenleving 1 leggen met voorbeelden uit hoe 33 welvaart wordt gecreëerd en hoe 17 kunnen de samenhang en de interactie van de diverse maatschappelijke een overheid inkomsten verwerft en domeinen herkennen en met voorbeelden illustreren; (vaardigheid) aanwendt; 23 kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 2 toetsen de eigen opvatting aan de verschillende opvattingen over welzijn en verdeling van welvaart; 24 kunnen het discussie- en constructiekarakter van de historische kennis aantonen. Ze kunnen argumenten aangeven voor de verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden; (vaardigheid) 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 3 5 zetten zich in voor de verbetering 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in van het welzijn en de welvaart in de maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de wereld; evoluerende maatschappij; (attitude) 4 kunnen de grote ontwikkelingslijnen formuleren op lange termijn van het geven voorbeelden van het ontstaan, de uitbouw en de ondergang van de westerse samenleving (ca. 500-ca. veranderlijke karakter van arbeid en 1800); (kennis) economische activiteiten; 5 tonen structurele verschillen aan tussen enerzijds agrarische en anderzijds industriële en post-industriële samenlevingen; (kennis) 9 vergelijken de ontwikkelingsfasen van de westerse en andere samenlevingen op basis van een probleemstelling uit de socialiteitsdimensie; (inzicht) 18 kunnen evenementen op een conjuncturele en/of structurele langetermijnlijn plaatsen; (vaardigheid) 30 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 34 8 geven kenmerken, mogelijke 3 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en oorzaken en gevolgen van armoede socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) aan; 9 vergelijken de ontwikkelingsfasen van de westerse en andere samenlevingen op basis van een probleemstelling uit de socialiteitsdimensie; (inzicht) 19 kunnen oorzaak en gevolg onderscheiden, continuïteit en discontinuïteit; (vaardigheid) 30 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) context 7: samenleving Socioculturele 1 beschrijven de dynamiek in leef- en omgangsgewoonten, opinies, waarden en normen in eigen en andere sociale en culturele groepen; 32 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) 2 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen; 3 illustreren het belang van sociale samenhang en solidariteit; 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de 35 evoluerende maatschappij; (attitude) 4 trekken lessen uit historische en actuele voorbeelden van onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie; 23 kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken; (vaardigheid) 30 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 32 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) 5 geven voorbeelden van potentieel constructieve destructieve rol van conflicten; de en 6 gaan actief om met de cultuur en kunst die hem omringen; 32 hechten waarde aan het bevragen van het heden en het verleden bij de motivering van meningen en standpunten in confrontatie met historische en actuele spanningsvelden; (attitude) 3 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit; (kennis) 31 tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele samenleving; (attitude) 7 illustreren de wederzijdse beïnvloeding van kunst, cultuur en techniek, politiek, economie, wetenschappen en levensbeschouwing. 3 kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese geschiedenis, de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, de eigentijdse levensproblemen en deze van vroeger; (kennis) 36 13 tonen aan dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke gedragingen en beeldvorming over het verleden; (inzicht) Welke afspraken worden gemaakt om geschiedenis te studeren? Wordt dit opgevolgd per graad en van graad tot graad? Leren leren blijft graadsgewijs te realiseren: hoe dit aanpakken binnen geschiedenis? O.a. via begrippenlijst? Wanneer leerlingen een inhoudstafel laten maken? Wat moeten ze opschrijven in de les? Steekt er een leerlijn noteren in van graad tot graad? Hoe systematiseren, structureren in teksten: patronen aanleren, attitudevorming? Welke visie hier rond steekt in de leerplannen (cf. gevallenstudies, doorlopers)? Hoe hoofdzaken onderscheiden van bijzaken? Welke antwoordstructuren hanteren? Leren leren De leerling: 1 De leerlingen werken systematisch. 15 verdiepen, verfijnen en verruimen de vaardigheden van de eerste en de tweede graad m.b.t. het ordenen van informatie in tijd, ruimte en socialiteit, met het structureren van informatie en met het formuleren en toepassen van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); 37 (vaardigheid) 20 kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen: het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel; (vaardigheid) 21 tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedure vinden; (vaardigheid) 2 De leerlingen kiezen hun leerstrategieën gericht met het oog op te bereiken doelen. 26 kunnen functioneren binnen diverse soorten actieve werkvormen; (vaardigheid) 27 zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 20 kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen: het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. Voor alle beslissingen van elke etappe moeten de leerlingen een verantwoording kunnen formuleren met valabele 38 argumenten. Leerlingen moeten zelfstandig relevante vragen kunnen ontwikkelen die ze aan diverse soorten bronnen moeten stellen. Deze vragen situeren zich zowel op het inhoudreconstruerende, het structurerende als op het kritische vlak. Leerlingen moeten hun methode kunnen evalueren en eventueel bijsturen; (vaardigheid) 3 De leerlingen kunnen uit gegeven informatiebronnen en – kanalen kritisch kiezen en deze raadplegen met het oog op te bereiken doelen. 7 koppelen nieuwe inzichten aan reeds verworven inzichten, krijgen een duidelijk beeld van de weg die ze hebben afgelegd en ontwikkelen een gestructureerd historisch inzicht; (inzicht) 15 verdiepen, verfijnen en verruimen de vaardigheden van de eerste en de tweede graad m.b.t. het ordenen van informatie in tijd, ruimte en socialiteit, met het structureren van informatie en met het formuleren en toepassen van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese); (vaardigheid) 4 De leerlingen kunnen verwerkte informatie vakoverstijgend en in verschillende situaties functioneel toepassen. 28 geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 21 tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedure vinden. De leerlingen kunnen het probleemoplossend denken toepassen op zowel een historische als op een actuele 39 maatschappelijke relevante probleemstelling. Ze nemen hieromtrent zelf initiatieven. Met hun medeleerlingen spreken ze een doelmatige historische methodiek af; (vaardigheid) 25 kunnen diverse soorten primaire en secundaire bronnen herkennen. Ze kunnen historische en algemene vaardigheden toepassen op uiteenlopende soorten bronnen; (vaardigheid) 5 De leerlingen kunnen informatie samenvatten. 6 De leerlingen kunnen op basis van hypothesen en verwachtingen mogelijke oplossingswijzen realistisch inschatten en uitvoeren. 21 tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedure vinden. De leerlingen kunnen het probleemoplossend denken toepassen op zowel een historische als op een actuele maatschappelijke relevante probleemstelling. Ze nemen hieromtrent zelf initiatieven. Met hun medeleerlingen spreken ze een doelmatige historische methodiek af; (vaardigheid) 20 kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen: het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. Voor alle beslissingen van elke etappe moeten de leerlingen een verantwoording kunnen formuleren met valabele 40 argumenten. Leerlingen moeten zelfstandig relevante vragen kunnen ontwikkelen die ze aan diverse soorten bronnen moeten stellen. Deze vragen situeren zich zowel op het inhoudreconstruerende, het structurerende als op het kritische vlak. Leerlingen moeten hun methode kunnen evalueren en eventueel bijsturen; (vaardigheid) 7 De leerlingen evalueren de gekozen oplossingswijze en de oplossing en gaan eventueel op zoek naar een alternatief. 8 De leerlingen kunnen een realistische werkplanning maken op langere termijn. 20 kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen: het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. Voor alle beslissingen van elke etappe moeten de leerlingen een verantwoording kunnen formuleren met valabele argumenten. Leerlingen moeten zelfstandig relevante vragen kunnen ontwikkelen die ze aan diverse soorten bronnen moeten stellen. Deze vragen situeren zich zowel op het inhoudreconstruerende, het structurerende als op het kritische vlak. Leerlingen moeten hun methode kunnen evalueren en eventueel bijsturen; (vaardigheid) 21 tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedure vinden. 41 De leerlingen kunnen het probleemoplossend denken toepassen op zowel een historische als op een actuele maatschappelijke relevante probleemstelling. Ze nemen hieromtrent zelf initiatieven. Met hun medeleerlingen spreken ze een doelmatige historische methodiek af; (vaardigheid) 9 De leerlingen sturen hun leerproces, beoordelen het op doelgerichtheid en passen het zonodig aan. 10 De leerlingen kunnen feed-back geven en ontvangen over hun leerervaringen. 20 kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen: het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. Voor alle beslissingen van elke etappe moeten de leerlingen een verantwoording kunnen formuleren met valabele argumenten. Leerlingen moeten zelfstandig relevante vragen kunnen ontwikkelen die ze aan diverse soorten bronnen moeten stellen. Deze vragen situeren zich zowel op het inhoudreconstruerende, het structurerende als op het kritische vlak. Leerlingen moeten hun methode kunnen evalueren en eventueel bijsturen; (vaardigheid) 22 kunnen deelaspecten van een onderzoek en globale conclusies zowel schriftelijk als mondeling, op een heldere manier weergeven voor het publiek van de eigen klas. Ze kunnen hiervoor traditionele en creatieve vormen en middelen hanteren. (vaardigheid) 42 De leerling: Technisch-technologische vorming (aso) 1 De leerlingen kunnen effecten van techniek op mens en samenleving illustreren en in historisch perspectief plaatsen. 4 leggen verbanden tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese en mondiale geschiedenis, tussen de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, tussen de eigentijdse maatschappelijke problemen en deze van vroeger; (kennis) 30 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 2 De leerlingen kunnen effecten van techniek op menselijke gedragingen, houdingen, waarden en normen illustreren. 4 leggen verbanden tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese en mondiale geschiedenis, tussen de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, tussen de eigentijdse maatschappelijke problemen en deze van vroeger; (kennis) 30 beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden; (attitude) 4 De leerlingen kunnen gefundeerd oordelen over de rol van ondernemingen/organisaties in en voor de samenleving bijvoorbeeld 33 hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid; (attitude) 36 zijn bereid vanuit het historisch besef dat individuen en groepen interfereren in maatschappelijke processen, actief en constructief te participeren aan de 43 m.b.t. welvaart, ontwikkeling, welzijn, … evoluerende maatschappij; (attitude) Voor de VOET ict voor basisonderwijs en voor de 1ste graad van het secundair onderwijs: - Ict 2: de leerlingen gebruiken ict op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier; - Ict 6: de leerlingen kunnen met behulp van ict digitale informatie opzoeken, verwerken en bewaren; - Ict 7: de leerlingen kunnen ict gebruiken bij het voorstellen van informatie aan anderen. Johan Vankeersbilck 44