Galileo Galilei demonstreert zijn telescoop aan Leonardo Donato (e eeuw, schilder onbekend) Het echte conflict speelt zich af tussen wetenschap en naturalisme Alvin Plantinga schrijft prikkelend boek over geloof en wetenschap Apologetiek Jeroen de Ridder Onlangs verscheen Het echte conflict, de Nederlandse vertaling van het boek van de bekende Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga. Hij betoogt dat er een diep conflict is tussen geloof en wetenschap. Maar niet daar waar de meeste mensen dat vermoeden: christelijk geloof en wetenschap gaan prima samen. Het echte conflict speelt zich af tussen wetenschap en geloof in naturalisme. Jeroen de Ridder legt uit hoe dat zit. S tel dat je op zoek bent naar een intellectueel verantwoorde levensbeschouwing. Je wilt er niet zomaar wat ‘op los’ geloven, maar in een huis op een rots wonen. Dan moet je bij de wetenschap wezen, zullen veel mensen tegenwoordig zeggen. Wetenschap levert de beste soort kennis op die we hebben en daar moet je van uitgaan bij wat je gelooft. Niet dat je nu direct elk nieuw nummer van een willekeurig wetenschappelijk tijdschrift helemaal moet geloven, maar breed aanvaarde wetenschap, zoals je die in universitaire leerboeken tegenkomt, is een solide fundament. Wat levert dit zoal op? De Engelse ondertitel van Richard Dawkins’ bekende boek over evolutie, De blinde horlogemaker, geeft een eerste hint: Why the evidence of evolution reveals a universe without design. De Amerikaanse natuurkundige en filosoof Victor Stenger denkt ook dat ‘al het bewijsmateriaal onmiskenbaar wijst op de afwezigheid van ontwerp’. Volgens Herman Philipse is godsgeloof in een ‘eeuw van wetenschap’ onacceptabel. Alexander Rosenberg, filosoof aan Duke University, schreef een heuse atheïstische gids voor een ‘leven zonder illusies’: een complete levensbeschouwing op wetenschappelijke gronden. God heeft daarin geen plaats, want ‘wetenschap is het beste argument voor atheïsme’. Naturalisme en evolutie Het beeld zal duidelijk zijn: er is een heel koor van stemmen die beweren dat wetenschap vanzelf leidt tot wat we hier naturalisme zullen noemen, de stelling dat er geen God of godachtige bovennatuurlijke wezens bestaan. Alles wat bestaat, is ‘natuurlijk’: het soort van dingen dat de natuurwetenschap in principe kan bestuderen. Dit naturalisme is een populaire stellingname onder filosofen en anderen die zichzelf zien als in- tellectuele voorhoede die de nieuwste wetenschappelijke inzichten op waarde schat. Wetenschap en naturalisme kunnen op hun standpunt weliswaar geen match made in heaven zijn, maar ze passen toch uitstekend bij elkaar. Voor veel naturalisten is de evolutietheorie ook een steunpilaar van hun levensbeschouwing. De evolutietheorie verklaart niet slechts de verbijsterende hoeveelheid levensvormen die we op aarde tegenkomen, maar ook veel van het doen en laten van al die levende wezens. In het geval van mensen zijn evolutionaire inzichten onmisbaar om te begrijpen waarom wij handelen en denken zoals wij doen. De vaak geciteerde woorden van de invloedrijke Russische bioloog Theodosius Dobzhansky vatten het mooi samen: ‘Niets in de biologie is begrijpelijk, behalve in het licht van evolutie.’ Evolutie is het voor de hand liggende — misschien wel het enige — mechanisme om al die ogenschijnlijk ontworpen complexiteit die we zien in de levende wereld te verklaren. Het basisidee van de evolutietheorie, zult u weten, is betrekkelijk eenvoudig. Levende organismen hebben allerlei verschillende kenmerken. De ene ijsbeer heeft bijvoorbeeld een dikkere vacht dan de andere. Zulke verschillen treden spontaan op (‘toevallige mutaties’). Sommige van die kenmerken maken dat zo’n organisme het beter doet dan zijn soortgenoten: ijsberen met een dikkere vacht leven langer krijgen meer kinderen dan hun soortgenoten met een dun vachtje. Na een aantal generaties heb je dan meer en meer ijsberen met een dikke vacht (‘natuurlijke selectie’). Dit verhaal over vachten werkt net zo goed op grotere schaal. Elk kenmerk dat maakt dat een organisme het beter doet dan de anderen in zijn omgeving kan op den duur dominant worden in een populatie van die organismen. Bovendien Apologetiek 35 1| 2015 stapelen al die kleine veranderingen zich op. Op die manier kunnen volgens de evolutietheorie ook volledig nieuwe kenmerken en zelfs nieuwe diersoorten ontstaan. Het evolutionaire argument tegen naturalisme Nu kunnen we naar Alvin Plantinga toe. Hij levert namelijk een verrassend argument dat het rooskleurige verhaal van hierboven op z’n kop zet. Naturalisme en evolutie gaan helemaal niet goed samen met wetenschap. Sterker nog: Plantinga betoogt dat er een diep conflict is tussen wetenschap en naturalisme. Wie naturalisme en evolutie serieus neemt, kan niet meer blijven geloven in de resultaten van wetenschap! Plantinga heeft dit evolutionaire argument tegen naturalisme al meer dan dertig jaar geleden voor het eerst gegeven, maar is er sindsdien aan blijven werken om het verder aan te scherpen en te verdedigen tegen kritieken. In hoofdstuk van Het echte conflict vind je de (waarschijnlijk) definitieve versie ervan. Naast naturalisme en evolutie speelt ook de betrouwbaarheid van onze kenvermogens een grote rol in het argument. Als mens hebben wij diverse kenvermogens: zintuiglijke waarneming, de rede, herinnering, intuïtie en misschien nog wel meer. Deze kenvermogens leveren allerlei overtuigingen: dat het buiten koud is, dat je Emmi zag zitten, dat het enige even priemgetal is, dat je in Leerdam geboren bent enzovoort. Het overgrote deel van die overtuigingen is waar, zeker bij gezonde, goed functionerende mensen. Natuurlijk vergissen we ons wel eens. Zeker in bepaalde omstandigheden is de kans daarop groot — in de mist zie je minder goed en als je wat gedronken hebt, wordt hoofdrekenen moeilijker — maar dat is toch allemaal tegen een achtergrond van een heleboel onproblematisch ware overtuigingen. Vandaar dat we kunnen stellen dat onze kenvermogens gemiddeld genomen betrouwbaar zijn: ze leveren veel meer ware dan onware overtuigingen. Darwins twijfel De inspiratie voor Plantinga’s argument komt rechtstreeks bij Charles Darwin zelf vandaan. Die schreef ooit: “Bij mij duikt altijd weer de afschuwelijke twijfel op of de overtuigingen zoals die bestaan in het menselijk bewustzijn — dat zich ontwikkeld heeft uit het bewustzijn van lagere dieren — wel enige waarde of betrouwbaarheid hebben. Wie zou er op de overtuigingen van een aap willen afgaan, als er in het apenbewustzijn al overtuigingen bestaan?” Waarom had Darwin deze twijfel? Dat heeft alles te maken met hoe evolutie werkt. De naturalistische filosofe Patricia Churchland vat het punt fraai samen: “In de grond van de zaak stelt het zenuwstelsel een organisme in staat tot de vier V’s: voeden, vluchten, vechten en voortplanten. De hoofdtaak van een zenuwstelsel is de lichaamsdelen op de plek te krijgen waar ze moeten zijn om het organisme te doen overleven. (…) Verbeteringen van sensomotorische vaardigheden geven een evolutionair voordeel: meer geavanceerde representaties hebben voordeel zolang ze op de levenswijze van het organisme inspelen en de kans op overleving van het organisme vergroten. Waarheid, wat dat ook zijn mag, komt vast en zeker helemaal achteraan.” 1| 2015 36 Apologetiek Het springende punt is: evolutionaire processen draaien primair om overleven en maken zich niet druk om waarheid. Veranderingen beklijven alleen als ze ervoor zorgen dat het organisme het beter doet in de omgeving waarin het leeft. ‘Geavanceerde representaties’, zoals de overtuigingen die we hebben, zijn leuk en aardig, maar ze moeten op de een of andere manier bijdragen aan overleving. Als waarheid daarin een rol speelt, is dat mooi meegenomen, maar zo niet, dan zal evolutie er geen traan om laten. Wat zijn overtuigingen? De eerste en tegelijk belangrijkste stap in het evolutionaire argument tegen naturalisme is deze twijfel preciezer te maken en te onderbouwen. Daarvoor moeten we ons afvragen wat overtuigingen kunnen zijn voor een naturalist. De meeste naturalisten zijn tevens materialisten: ze geloven dat de mens uiteindelijk helemaal bestaat uit materie. Mensen zijn in dit opzicht niet wezenlijk anders dan stenen, sterren of suikerspinnen. Ze zijn helemaal gemaakt van dezelfde soorten atomen en moleculen als waar alles in de kosmos van gemaakt is. Natuurlijk zijn mensen buitengewoon geavanceerde en complexe opeenhopingen van atomen en moleculen, maar er komt geen immateriële ziel of ziel-achtige substantie aan te pas. Dat geldt evenzeer voor onze geest en onze overtuigingen. Ook die bestaan helemaal uit materie en materiële processen. Of Dick Swaab nu helemaal gelijk heeft dat we ons brein zijn of niet, voor een naturalist staat vast dat onze geest niets meer kan zijn dan wat onze hersenen zijn. Dat betekent dus ook dat alles wat zich in onze geest afspeelt op de een of andere manier moet bestaan uit hersenprocessen. Als ik aan mijn jongste dochter denk, is dat niets meer of minder dan dat er in mijn brein allerlei neuronen vuren. Hetzelfde geldt voor mijn voornemen om voortaan geen vlees meer te eten. Overtuigingen, gedachten, wensen, verlangens, en alle andere zaken waar mijn geestelijk leven uit bestaat, zijn volgens de naturalist terug te voeren op hersenprocessen. Het is handig om een concreet voorbeeld bij de hand te hebben, dus laten we mijn overtuiging nemen dat A.C. Ewing een ondergewaardeerde filosoof is. Ook die overtuiging is dan een verzameling vurende neuronen in m’n hersenen. Als de hersenwetenschappen zich verder ontwikkelen kunnen we dat op den duur misschien heel precies in kaart brengen. Maar daarnaast gaat mijn overtuiging ook ergens over, ze heeft een bepaalde inhoud. In dit geval over de Britse filosoof A.C. Ewing, die leefde van tot en jarenlang doceerde aan de universiteit van Cambridge. De inhoud van mijn overtuiging is dat zijn werk onvoldoende gewaardeerd is. Zodoende heeft mijn overtuiging twee heel verschillende aspecten: enerzijds dat ze bestaat uit bepaalde neuronen, stroompjes, enz. en anderzijds dat ze een bepaalde betekenis en inhoud heeft. Filosofen zeggen: overtuigingen hebben enerzijds fysieke eigenschappen en anderzijds mentale eigenschappen. Hoe hangen die twee samen? Volgens een naturalist hangen de mentale eigenschappen helemaal af van de fysieke. Als je de fysieke eigenschappen vastlegt, liggen de mentale ook vast (maar andersom niet per se). Omdat bepaalde neuronen op een bepaalde manier actief zijn in mijn hersenen, gaat mijn overtuiging over de waardering van Ewing. Evolutie en waarheid Stel je een organisme voor dat voor het eerst in de loop van de evolutie iets als overtuigingen heeft — een primitief wormpje misschien of een wat meer ontwikkeld dier. Een overtuiging van dat dier zal fysieke eigenschappen hebben (de neuronen die erbij betrokken zijn) en ook mentale (haar inhoud). Aannemend dat het dier evolutionair succesvol is, moet het zo zijn dat zijn overtuigingen daarbij helpen (anders zouden z’n soortgenoten zonder overtuigingen langzaam maar zeker in de meerderheid geraken). We weten dat de fysieke eigenschappen van een overtuiging zorgen voor de verbindingen met het zenuwstelsel en dus met de organen en ledematen van het dier. Die fysieke eigenschappen moeten de lichaamsdelen op de plek krijgen waar ze moeten zijn om het dier te laten overleven, zoals Churchland zei. Daar draait evolutie om en dat is waar die fysieke eigenschappen dus op geselecteerd worden. Maar de naturalist zegt dat die fysieke eigenschappen ook de mentale eigenschappen vastleggen. En nu wordt het spannend. Want hebben we ook reden om te denken dat de overtuigingen van het organisme waar we het nu over hebben waar zijn? Zouden de fysieke eigenschappen van een overtuiging die zorgen voor evolutionair succesvol gedrag, er ook voor zorgen dat de mentale inhoud waar is? Dat spreekt allerminst vanzelf. Wat evolutionair gezien nodig is, is aangepast gedrag — daar moeten die fysieke eigenschappen van een overtuiging voor zorgen — maar dat garandeert helemaal niet dat de overtuiging ook waar is. Of die overtuiging nu waar of onwaar is, maakt evolutionair gezien niks uit zolang het juiste gedrag maar veroorzaakt wordt. Of je nu denkt dat een naderende tijger een levensgevaarlijk roofdier is waar je maar beter voor weg kunt rennen of dat je gelooft dat die tijger het startsein is voor een belangrijke hardloopwedstrijd doet er niet echt toe; als je maar wegrent. En zo is het met alle overtuigingen. Het maakt evolutionair gezien niet uit of ze nu waar of onwaar zijn, daar worden ze niet op geselecteerd. Het enige wat telt is of ze leiden tot het juiste gedrag. Zolang dat er is, is het met waarheid en onwaarheid om het even, fifty-fifty. Overtuigingen en indicatoren Maar wacht eens even, is dit niet te simplistisch gedacht? Een dier dat wil overleven moet goed reageren op z’n omgeving. Het moet wel interne systemen hebben die ervoor zorgen dat het ervandoor gaat als er gevaar dreigt, dat het eten en drinken herkent en dat het stopt voor een afgrond. Die systemen moeten betrouwbaar zijn. Is dat nu geen reden om te denken dat ware overtuigingen veel beter helpen om te overleven dan onware? Hier moeten we onderscheid maken tussen indicatoren en overtuigingen. Het klopt helemaal dat dieren betrouwbare indicatoren nodig hebben om te overleven: hun hersenen moeten signalen uit de omgeving oppikken en die op zo’n manier verwerken dat het dier passend gedrag gaat vertonen. We zouden kunnen zeggen dat er een sterke correlatie moet zijn tussen bijvoorbeeld extern gevaar en overtuigingen die vluchtgedrag veroorzaken, of tussen de aanwezigheid van eten en overtuigingen die eetgedrag veroorzaken. Als er zo’n betrouwbare correlatie is, kunnen we zeggen dat het dier betrouwbare indicatoren heeft. Maar met betrouwbare indicatoren heb je nog geen ware overtuigingen. Bedenk weer dat het de fysieke eigenschappen van overtuigingen zijn die het echte werk doen: vurende neuronen en stroompjes sturen het zenuwstelsel aan en zorgen voor het gewenste gedrag. De inhoud van de overtuigingen kan van alles en nog wat zijn, waar of onwaar, als het gedrag maar in orde is. Sterker nog, bij betrouwbare indicatoren zijn vaak ook helemaal geen overtuigingen nodig. Het menselijk lichaam bevat talloze indicatoren die ervoor zorgen dat onze temperatuur rond de ºC blijft, dat onze spijsvertering werkt, dat de juiste stofjes in ons bloed aangemaakt en vervoerd worden enzovoort, maar daar komen allemaal geen overtuigingen aan te pas. Het punt blijft dus staan: evolutie geeft niks om de waarheid van overtuigingen. Onbetrouwbare kenvermogens Gegeven het bovenstaande is de kans dat onze overtuigingen veelal waar zijn tamelijk gering. De fysieke eigenschappen van overtuigingen bepalen het gedrag van een organisme en daar wordt op geselecteerd. Ze bepalen daarnaast de inhoud van overtuigingen, maar daar zit geen selectie op. Die inhoud zou dus waar kunnen zijn, maar evengoed onwaar. Als we de kans dat een overtuiging waar is inschatten, zouden we die op moeten houden. Ik heb steeds losse voorbeelden gegeven, maar het punt geldt voor al onze overtuigingen. Er was immers niks speciaals aan de voorbeelden die we hebben bekeken. Alle overtuigingen hebben fysieke en mentale eigenschappen. De fysieke eigenschappen zijn direct verbonden met gedrag en de inhoud hobbelt er achteraan. Maar als nu voor elk van onze overtuigingen geldt dat de kans dat ze waar is zo’n beetje is, dan is de kans dat we betrouwbare kenvermogens hebben natuurlijk superklein. Zelfs als we maar honderd onafhankelijke overtuigingen zouden hebben, is de kans dat ze allemaal waar zijn slechts ½ tot de macht ! Met wat meer statistiek zouden we nog wel op een betere schatting kunnen uitkomen, maar de kans blijft minimaal. De conclusie van deze hele gedachtegang is dus: als naturalisme en evolutie waar zijn, is de kans dat onze kenvermogens betrouwbaar zijn minimaal! Niets meer geloven Dit is buitengewoon slecht nieuws voor de naturalist. Als hij deze redenering gevolgd heeft, zal hij zich realiseren dat hij nu niet langer meer kan blijven denken dat zijn kenvermogens over het algemeen betrouwbaar zijn. Hij heeft immers net ingezien dat de kans daarop bijzonder klein is en dan kan hij redelijkerwijs niet meer blijven geloven dat zijn kenvermogens toch wel betrouwbaar zijn. Dat zou net zo iets zijn als van een betrouwbare oogarts horen dat je kleurenblind bent en vervolgens naar buiten wandelen in het volste vertrouwen dat je rood en groen perfect kunt onderscheiden. Apologetiek 37 1| 2015 Maar in tegenstelling tot kleurenblindheid, is de overtuiging dat je kenvermogens onbetrouwbaar zijn als een olievlek die zich razendsnel verspreidt. Als je gelooft dat je kenvermogens onbetrouwbaar zijn, moet je immers alles wat je gelooft beginnen te wantrouwen! Al die overtuigingen zijn immers voortgebracht door je verschillende kenvermogens. Bij kleurenblindheid kun je netjes een hekje zetten om de overtuigingen die je moet wantrouwen; alleen je overtuigingen over de rode of groene kleur van objecten moet je opgeven. Maar in dit geval moeten al je overtuigingen eraan geloven. Onder de overtuigingen van de naturalist bevonden zich ook de overtuigingen dat naturalisme waar is en dat de evolutietheorie waar is. Ook die moet de naturalist dan opgeven, ze zijn immers voortgekomen uit zijn (onbetrouwbare) kenvermogens. Maar dat betekent dat geloof in naturalisme en evolutie uiteindelijk zichzelf ondermijnt. Wie gelooft dat naturalisme en de evolutietheorie waar zijn, verwerft na wat consequent nadenken en redeneren een reden om dat geloof weer op te geven! Dat is niet best. Overtuigingen die zichzelf ondermijnen, moet je niet hebben vanuit het oogpunt van een gezonde intellectuele huishouding. Dit is het echte conflict waar Plantinga het over had. Als je, zogenaamd op grond van de wetenschap, naturalisme en evolutie omarmt, kom je uit bij de conclusie dat je je overtuigingen helemaal niet kunt vertrouwen. Gewone alledaagse waarneming is onbetrouwbaar, van herinneringen kun je niet meer op aan, je redeneervermogens moet je wantrouwen en wetenschap — die in zekere zin niet meer is dan een heel systematisch gebruik van onze basale kenvermogens — is dus ook radicaal onbetrouwbaar. Alles wat je op basis van wetenschap gelooft, dus ook naturalisme en evolutie, moet je opgeven. Is het ook echt zo? Uiteraard heeft Plantinga niet iedereen overgehaald met zijn argument. Zelf ben ik ook meer geïntrigeerd door het argument, dan dat ik er helemaal door overtuigd ben. Het blijft moeilijk te verteren dat wezens die veelal onware overtuigingen zouden hebben toch succesvol overleven. Zoals een andere bekende Amerikaanse filosoof, Willard Quine, ooit al zei: “Wezens die hardnekkig onjuiste conclusies trekken, hebben de treurige maar prijzenswaardige neiging om dood te gaan voordat ze zich reproduceren.” Toch moeten we hier goed opletten. We gaan namelijk heel gemakkelijk uit van hoe de dingen zijn in onze huidige situatie. Nu geloven we natuurlijk allemaal dat onze kenvermogens betrouwbaar zijn en dat ware overtuigingen tot goed aangepast gedrag leiden. Maar voor Plantinga’s argument moeten we een gedachte-experiment doen: aannemen dat naturalisme waar is en ons afvragen wat dan het geval zou zijn. Daarbij kunnen we er niet zomaar op rekenen dat alles blijft zoals het nu is, want het is zeer wel mogelijk dat de dingen nu zijn zoals ze zijn omdat God ze zo gewild heeft. In onze huidige situatie denken we dat ware overtuigingen tot succesvol gedrag leiden omdat we er allemaal van uitgaan dat de inhoud van onze overtuigingen ertoe doet. Als ik een auto zie aankomen, wacht ik met oversteken. Dat werkt zo — denken we normaal gesproken — omdat de inhoud van mijn 1| 2015 38 Apologetiek overtuiging dat ik een auto zie mede de oorzaak is van mijn gedrag. Maar een naturalist kan niet zo redeneren. Volgens hem zijn het immers de fysieke eigenschappen van een overtuiging die het werk doen; inhoud zit daarbij op de achterbank en heeft niks in te brengen. Ik sluit daarom maar af met een soort huiswerkopdracht. Als u inziet waar de bovenstaande redenering de fout ingaat — en als we daarbij op uw kenvermogens mogen vertrouwen — dan hoor ik het graag en ligt er wellicht een mooie filosofische publicatie voor u in het verschiet. Het echte conflict Het echte conflict: wetenschap, religie en naturalisme is de definitieve stellingname over geloof en wetenschap van de bekende christelijke Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga. Het boek is uitstekend vertaald door Arend Smilde en behandelt de meeste bekende voorbeelden van (vermeende) conflicten tussen geloof en wetenschap. Wie op zoek is naar een nuchtere, scherpe, kritische en bij vlagen humoristische analyse van wat er nu precies waar is van het gekrakeel over een onvermijdelijk conflict tussen religieus geloof en wetenschap, moet dit boek gauw aanschaffen. De hoofdstelling van Plantinga laat zich eenvoudig samenvatten. Er zijn enkele schijnbare en oppervlakkige conflicten tussen geloof en wetenschap, maar in werkelijkheid is er juist diepe harmonie tussen het christelijk geloof en wetenschap en diep conflict tussen wetenschap en geloof in naturalisme. Onder de noemer van schijnbare conflicten bespreekt Plantinga in deel I van het boek de discussie over schepping en evolutie. Hij laat scherp zien hoe flinterdun de argumentatie is van auteurs als Richard Dawkins en Daniel Dennett voor de conclusie dat evolutie geloof in een schepping zou ondermijnen. Zelf komt Plantinga uit op theïstische evolutie: God heeft het verloop van de evolutie zo geleid of begeleid dat er uitkwam wat hij wilde. Hij gaat ook in op de vraag of de moderne natuurkunde geloof in wonderen achterhaald maakt en toont aan dat er maar weinig reden is om dat te denken. Oppervlakkige conflicten vind je bijvoorbeeld in de evolutionaire psychologie en in de historisch-kritische bijbelwetenschappen, besproken in deel II. In de evolutionaire psychologie werkt men bijvoorbeeld soms met een mensbeeld waarin mensen niet meer zijn dan nutsmaximaliseerders of zelfzuchtige genetische machines. Als gelovige hoef je je om de conclusies van zulk onderzoek niet druk te maken, omdat de basale aannamen erachter vanuit christelijk oogpunt onjuist zijn. In deel III gaat het over de harmonie tussen christelijk geloof en wetenschap. Die zie je vooral wanneer je nadenkt over hoe wetenschap mogelijk is: het feit dat de mens als beeld van God een kennend wezen is; de orde en betrouwbaarheid die we in de natuur aantreffen en die het mogelijk maken om te handelen en kennis te verzamelen over de wereld; de opmerkelijke bruikbaarheid van onze menselijke wiskunde in het beschrijven en modelleren van de wereld, enzovoort. Het diepe conflict tussen wetenschap en naturalisme behandelt Plantinga in deel IV. De Sophietjes deden het goed! (2) Terzijde Willem J. Ouweneel Dr.ir. Jeroen de Ridder () is universitair docent en senior onderzoeker bij het Abraham Kuyper Centrum aan de Afdeling Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Amsterdam. Onlangs verscheen het boek En dus bestaat God: de beste argumenten, dat hij samen met Emanuel Rutten schreef. Noten 1 Alvin Plantinga, Het echte conflict: wetenschap, religie en naturalisme (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, ). Vertaling van Where the Conflict Really Lies: Science, Religion, and Naturalism (New York: Oxford University Press, ). De Engelse versie van het boek werd eerder besproken in dit blad door Marcel Sarot, ‘Apologetiek voorbij welles-nietes,’ Sophie . (), –. 2 Richard Dawkins, The Blind Watchmaker: Why the Evidence of Evolu- tion Reveals a Universe without Design (New York, ). 3 Victor Stenger, God: The Failed Hypothesis (New York, ), p. . 4 Herman Philipse, God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason (Oxford, ). 5 Alexander Rosenberg, The Atheist’s Guide to Reality: Enjoying Life wit- hout Illusions (New York, ). 6 Theodosius Dobzhansky, ‘Biology, Molecular and Organismic,’ Ameri- can Zoologist . (): –, p. . 7 ‘Letter to William Graham, Down, July rd, ,’ in: Francis Darwin (red.), The Life and Letters of Charles Darwin Including an Autobiographical Chapter, Vol. (Londen, ), pp. –. 8 Patricia Churchland, ‘Epistemology in the Age of Neuroscience,’ Jour- nal of Philosophy (), –, p. . 9 ‘De meeste’, want er zijn uitzonderingen. Sommige naturalisten den- ken dat er iets als een niet-materiële geest of ziel ‘emergeert’ als materie in bepaalde complexe configuraties georganiseerd is. Deze groep laten we hier voor het gemak buiten beschouwing; Plantinga’s argument raakt hier niet zonder meer aan. 10Willard Van Orman Quine, Natural Kinds,’ in: Ontological Relativity and Other Essays (New York, ), –, p. . Duitsland heeft legio adellijke Sophies voorgebracht, en soms passen ze keurig in één stamreeks. Vorige keer hebben we gekeken naar nummer één van een reeks van zes Sophie-moeders en -dochters: de tragische Sophie Dorothea, hertogin van Brunswijk en Lüneburg (-). Deze Sophie Dorothea heeft als gevolg van haar echtscheiding nooit meer haar dochter gezien, die ook Sophie Dorothea van Brunswijk en Lüneburg heette (-). Het meisje was jaar toen haar vader, koning George I van Engeland, zijn vrouw verstootte wegens overspel. Sophie jr. werd opgevoed door haar grootmoeder van vaders zijde, die toevallig ook al Sophie heette: Sophie van de Paltz. Deze oma zorgde ook nog voor een ander kleinkind: Frederik Willem van Pruisen. Nichtje Sophie Dorothea en neefje Frederik Willem verdroegen elkaar slecht; hij gaf haar meermalen een pak slaag. Maar dat verhinderde hen niet om in met elkaar te trouwen. Het was dan ook een zuiver politiek huwelijk: Frederik gaf niets om Sophie, wat hem overigens niet verhinderde om veertien kinderen bij haar te verwekken. Dat kan niet om haar schoonheid geweest zijn: de arme ziel was overdekt met littekens van pokken. Frederik en Sophie waren zeer verschillend. Hij was een ruige militair; nadat hij in koning van Pruisen was geworden, kreeg hij allengs de bijnaam de ‘soldatenkoning’. Zij op haar beurt interesseerde zich zeer voor kunst en literatuur. Des te groter moet haar blijdschap geweest zijn toen zij ontdekte dat haar begaafde lievelingszoon Frederik, de latere koning Frederik de Grote, die voorliefde met haar deelde en ook nog muzikaal was. In het ernstige conflict dat tussen de soldatenkoning en zijn jonge zoon uitbrak, stond Sophie geheel aan de kant van haar zoon. Toen deze Frederik dan ook in koning Frederik II van Pruisen werd, verordende hij dat Sophie niet als koninginweduwe, maar als koningin-moeder moest worden aangesproken; hij plaatste zijn moeder zelfs boven zijn eigen vrouw, om wie hij al net zo weinig gaf als zijn vader om zijn moeder gegeven had. Ons verhaal gaat natuurlijk niet verder met Frederik de Grote, maar met een zusje, het negende kind van Sophie: Sophie Dorothea Marie van Pruisen (-), die al op haar e met de markgraaf Frederik Willem van Brandenburg-Schwedt trouwde. Daarover de volgende keer. Apologetiek 39 1| 2015