Meer dan Salomo is hier!

advertisement
Meer dan Salomo is hier!
Ds. C. de Jongste - Psalm 72: 12-15
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 45: 1
Psalm 72
Psalm 72: 6, 7, 8
Psalm 68: 16, 17
Psalm 118: 13
Het woord van onze tekst kunt u opgetekend vinden in de 72 e Psalm en daarvan de
verzen 12 tot en met 15. We lezen daar Gods Woord en onze tekst aldus:
Want hij zal de nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders de ellendige, en
die geen helper heeft. Hij zal de arme en nooddruftige verschonen, en de zielen
der nooddruftigen verlossen. Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en
hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen. En hij zal leven; en men zal hem geven
van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; de ganse dag
zal men hem zegenen.
We schrijven als uitgangspunt bij deze tekstwoorden: Meer dan Salomo is hier!
Dit is de bekende uitspraak van Christus, de gróte Vredevorst. We hopen dat u en ik Hem
in deze dienst mogen aanschouwen. Dat Hij voor onze ogen mag worden uitgeschilderd
als die Koning, Die rechtvaardig, wijs en zachtmoedig is, en Die volkomen goed regeert.
Maar ook: Die ook een Koning is Die zonder onderdanen niet zijn zal!
We letten met de hulp des Heeren op een tweetal gedachten:
1. Salomo’s regering. Dit kunt u terugvinden in de verzen 12 tot en met 14: Want hij zal
de nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders de ellendige, en die geen helper
heeft. Hij zal de arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen
verlossen. Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in
zijn ogen.
2. Salomo’s heerlijkheid. Dat lezen we in vers 15: En hij zal leven; en men zal hem geven
van het goud van Scheba en men zal geduriglijk voor hem bidden; de ganse dag zal men
hem zegenen.
Het gaat dus over: ‘Meer dan Salomo is hier!’, waarbij we letten op: ‘Salomo’s regering’
en ‘Salomo’s heerlijkheid.’
1. Salomo’s regering
Als we ten eerste letten op de regering van Salomo, dan zien we dat het rijk in zijn tijd
een geweldige groei heeft doorgemaakt. David heeft de oorlogen des Heeren gevoerd en
www.prekenweb.nl
1/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Salomo zal als een vorst van vrede regeren in een rijk waarin ook de vrede heerst. De
naam Salomo betekent immers ook vredevorst.
Het rijk van koning Salomo was zeer ver uitgebreid. We kunnen dat in het bijzonder
lezen in vers 8: En hij zal heersen van de zee tot aan de zee. Hiermee wordt bedoeld: van
de Dode Zee tot aan de Middellandse Zee, dus van het oosten tot het westen. Als we
vers 8 vervolgen, lezen we dat hij zal heersen van de rivier tot aan de einden der aarde.
We lezen elders in Gods Woord ook wel van de rivier tot aan de rivier. Dit houdt in: van
de rivier de Eufraat in het noorden tot aan de rivier van Egypte in het zuiden. Dus een
zeer groot Palestina met heel veel inwoners.
Maar het rijk van de meerdere Salomo, Christus, is veel groter, ja wereldomvattend!
Dat rijk is onbegrensd; uit alle windstreken zullen ze komen en zich voor Zijn aanschijn
neerbuigen. Hij is een Koning Die zonder onderdanen niet zijn zal en Zijn onderdanen
vormen, straks als Hij zal wederkomen, een schare die niemand tellen kan. Ze zullen daar
staan uit alle geslachten, talen, tongen en natiën. En hierin zien we ook de voortgang van
het gezegend Koninkrijk van Christus. Want Hij zal Zijn dienaren hebben die Hij uitzendt
en zij zullen Zijn stem, die verkondigd zal worden, gehoorzamen en Zijn onderdanen
worden.
Bent u, ben jij al zo’n onderdaan van deze Koning geworden? Want van nature zijn we
geen onderdanen van deze Koning, maar van de vorst der duisternis. Daarom is het ook
zo nodig dat wij van koning verwisselen. Dat we een oprechte keuze mogen doen, door
Gods Geest gewerkt. Een genadige keus, zoals Ruth mocht kiezen voor het volk van God
en de God van dat volk; ja voor de hoogste Koning der koningen.
We lezen dat het rijk van Salomo voorspoedig zal voortgaan. Wat is nu het geheim van
dat rijk vol van vrede? Het geheim ligt in zijn regering. Salomo regeert zijn volk oprecht,
eerlijk en met wijsheid. Bij zijn aantreden heeft Salomo daar ook om gevraagd. Eerst had
hij het aan de Heere voorgelegd: ‘Hoe moet ik dat grote volk toch richten? Ik ben nog zo
jong!’ Toen de Heere vroeg wat hij van Hem begeerde was Salomo niet in de eerste
plaats verlegen om eer of rijkdom. Nee, hij begeerde verstand om het grote volk te
kunnen regeren. De Heere heeft hem daarop bedeeld met grote wijsheid, waardoor hij
dit grote volk kon richten. Immers, zo lezen we in vers 2: Zo zal hij Uw volk richten met
gerechtigheid en Uw ellendigen met recht. En in vers 4: Hij zal de ellendigen des volks
richten, Hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en de verdrukker verbrijzelen.
De wijsheid van Salomo komt al snel openbaar in zijn regering. Grote wijsheid was
het, toen die twee vrouwen bij hem kwamen die streden om één levend kind. Door zijn
wijze handelen wees hij dit kind uiteindelijk toe aan de echte moeder. Dit
‘salomonsoordeel’ was een teken van bijzondere wijsheid zoals de Heere die aan geen
enkele andere koning geven zou.
Salomo is hier ook een beeld van Christus, Die Zijn volk op een volmaakte wijze
regeert en zal regeren. Want die grote Koning was met de Geest der wijsheid en des
verstands gezalfd. En daarom, omdat Hij Zijn volk zo richt, zal dat Koninkrijk ook
voorspoedig zijn.
www.prekenweb.nl
2/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Nu mag het onze aandacht wel hebben dat niet alleen de Koning, maar ook Zijn volk in
onze tekstwoorden wordt getekend. We vinden dit in onze tekst uitgedrukt in zeven
eigenschappen van dit volk. In zeven bewoordingen kunnen wij ze terugvinden.
En als we dat dan zo lezen, zult u of zul jij misschien wel vragen: is dat volk nu wel een
gelukkig volk? Want in vers 12 staat er: nooddruftige, roepende of smekende, ellendige,
hulpeloze… En in vers 13 ‘arme’ en nog eens twee keer ‘nooddruftige’. In vers 14 worden
ze getekend als benauwden en bedroefden. Kortom: een ongelukkig volk, zou je zo
zeggen. En in geestelijk opzicht zijn ze dat in zichzelf ook. Maar… ze hebben een Koning!
Een Koning Die het voor hen opneemt! Een Koning Die hen beschut en bewaart en
beschermt, Die hen regeert, ja Die hen heeft getrokken uit de macht der duisternis tot
Zijn wonderbaar licht!
Nooddruftige, roepende en smekende, ellendige, hulpeloze, arme, benauwde,
bedroefde, herkent u zichzelf hierin? Mogen er in ons midden nog zijn die het zeggen
mogen en moeten: ‘Daar ben ik geen vreemdeling van’ en die in de bank vragen om
onderwijs aangaande deze zaken, opdat ze zich zouden toetsen aan Gods eigen Woord?
Wel, laten we eens bij die zeven eigenschappen stilstaan om vervolgens na te denken
over een viertal beloften. Rijke beloften! Voor een volk dat in zichzelf zo ongelukkig is,
maar gelukkig is in hun Koning!
Ten eerste letten we op nooddruftigen. Dat zijn dus behoeftigen, gebrekkigen. Letterlijk:
het nodige dervend of missend. Iets te missen wat ze juist niet kunnen missen. Hoe ben
je daar nu achter gekomen? Want van nature missen we niets. Dan zijn we rijk en verrijkt
en menen aan geen ding gebrek te hebben. Dat is in het uiterlijke zo, maar in het
geestelijke niet anders.
Echter, wanneer God in ons leven werkt, gaan we zien dat we jammerlijk, ellendig,
arm, blind en naakt zijn. Kijk, dat zijn nu die nooddruftigen! En wat gaan ze nu door de
ontdekking van Gods Geest als eerste missen? Ze gaan God missen. Zullen we dat niet
overslaan, gemeente? Want te ontdekken God kwijt te zijn, dat is erger dan de dood. En
daarom gaan ze vanuit dat gemis God zoeken. Ze zijn geen hemelzoekers, allereerst.
Nee, het gaat in de eerste plaats om de God van de hemel.
Zonder die God kunnen ze immers niet sterven. Maar zonder die God kunnen ze ook
niet meer leven. Ze zien ook hun eertijds. Liggend in de doodstaat van de zonden en
misdaden. Dat drukt hun hart terneer. Ze gaan met David inzien dat ze in zonden zijn
ontvangen en in ongerechtigheid zijn geboren. Ze liggen onder het doemvonnis van Gods
heilig recht. En ach, ze kunnen niet betalen. Ze zijn nooddruftig en missen het nodige om
te kunnen betalen. Weet je wat ze worden? Onbekeerd! U zegt: ‘Dat waren ze toch juist
voor die tijd? Maar nu toch niet meer? Nu zijn ze toch juist bekeerd?’ Nee! Want juist in
de bekering gaat een mens het inleven wat het is om onbekeerd te zijn. Van Gods kant is
zo iemand dan bekeerd en hij gaat zich ook bekeren. Maar in de doorleving van het hart
is het verloren, verloren, verloren, want ik ben onbekeerd.
Maar als dat geen nood is, wat kunnen we dat dan toch gemakkelijk zeggen, hè? In een
dodelijke gerustheid kan men het soms zeggen: ‘Ik ben onbekeerd.’ Maar… als je dat dan
weet, dan zou je toch juist geen rust moeten hebben? In zo’n gevaarlijke toestand te
verkeren, om elk ogenblik te kunnen vallen in de handen van de levende God! En als Hij
www.prekenweb.nl
3/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
dan ons gehele leven een onbekende God is gebleven, dan zal dat tot een eeuwige
ondergang zijn. En daarom is het zo ernstig als er zo’n rustige belijdenis kan worden
gedaan dat men onbekeerd is. We hebben helemaal geen recht om onbekeerd te zijn!
Juist ook als we leven onder het Woord Gods. Waar de Heere ook nu weer de eis van de
bekering op het hart legt en de nodigingen aan de ziel legt. Hij roept het ons ook nu nog
toe: ‘Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven? Wendt u
naar Mij toe en wordt behouden!’ O, wat zal de toorn van de Koning groot zijn als we
daarin ongehoorzaam blijven.
Misschien zit er wel een ziel in ons midden die het moet belijden: ik kan me niet
bekeren. Mag ik eens vragen: is dat nu uw of jouw smart geworden? Is dat nu de nood
van uw of jouw ziel geworden? Mis je nu dat ene nodige, jongens en meisjes? Wat heb je
op school en thuis geleerd? Wat is nu echt nodig om te kunnen sterven en God te
ontmoeten? Een nieuw hart! Bid je daar nog om? Buig je je knieën nog? Heb je het nog
gevraagd voordat je naar de kerk kwam? ‘Heere, geef me toch een nieuw hartje. Bekeer
me toch, zo zal ik bekeerd zijn. Bekeer me toch zoals U al Uw volk bekeert. Bekeer me
toch zoals dat in Uw Woord staat.’
Is er in ons midden ook nog zo’n missend en roepend volk? In zichzelf onbekeerd,
heilig verontrust. Die droefheid naar God. Ongelukkig op de wereld. God kwijt te zijn en
Hem niet te kunnen missen. En daarbij ook zo bekommerd over hun zonden. Dat was
ook zo bij de dichter van Psalm 38 toen hij klaagde: Ik ben bekommerd vanwege mijn
zonde (Ps.38:19). En toch, die inwendige begeerte naar God. In alle zorgen, in het leed
over de zonde.
Weet u wat nu zo wonderlijk is? Al die wegen van zo’n nooddruftige zijn voor de
Heere niet verborgen! Mag dat nu eens tot bemoediging zijn van een bekommerde in
ons midden.
We lezen in deze psalm ook van ellendigen. We lezen het immers in het twaalfde vers:
‘de ellendige’. En even verder: ‘die geen helper heeft’ en ‘die roept’. Wat houdt dat in?
Ellendigen zijn eigenlijk ballingen, vreemdelingen, zwervers. Omzwervers, maar ook
afzwervers.
Dat wordt in geestelijk opzicht ook waar. Als het moet worden ingeleefd dat we als
een ellendige buiten het paradijs omzwerven. Om buiten Gods gunst, buiten Gods
gemeenschap over deze aarde te wandelen. Weet je wat dat ook zijn? Buitenstaanders.
Ja maar… die mensen kun je toch geen buitenstaanders noemen? Met die mensen is God
toch bij aanvang begonnen? Jazeker! Maar die mensen kunnen dat bij aanvang helemaal
niet inzien! Ze voelen zich juist een buitenstaander. Ze gaan inzien dat ze buiten het
Koninkrijk van die meerdere Salomo staan. Ze hebben geen God voor hun hart en geen
Borg voor hun schuld. Er achter te moeten komen dat ze met al hun keuzes en
verbeteringen niet zalig kunnen worden. Want ze moeten het zo vaak ontdekken dat ze
hun keuzes en beloftes niet kunnen waarmaken. Tot hun verdriet struikelen ze dagelijks
in vele. Ze moeten het leren: Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid. Wat een ellende,
wat een armoede!
Buitenstaanders, ellendigen! Zijn die er vandaag ook nog in de kerk? Die zichzelf niet
kunnen redden, niet kunnen verlossen, niet kunnen bevrijden? Dat moet nu juist van een
www.prekenweb.nl
4/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
andere kant komen. Maar wat staat er in onze tekst? Die geen helper heeft… We hebben
allemaal hulp nodig. Maar nu wordt er in de tekst juist gesproken van iemand die géén
helper heeft.
Kinderen, wat is dat nu, een hulpeloze? Laten we dat eens bezien aan de hand van
een aantal natuurlijke voorbeelden.
Hoe hulpeloos is een eenzame verdwaalde woestijnreiziger in de Sahara! Dat wordt
voor zo’n hulpeloze de dood, omkomen, sterven!
Hoe hulpeloos is een overboord geslagen visser in de golven op de Noordzee! Die
visser raakt in het koude water onderkoeld, wordt versteend, ja verdrinkt.
Hoe hulpeloos is de toestand van een opgegeven hartpatiënt die in coma ligt! Het
hartritme op de meetapparatuur is vlak; dat wordt omkomen! Wat staan we dan
hulpeloos!
Maar nu in geestelijk opzicht, wat is een mens na ontdekking hulpeloos. Het met de
dichter te moeten uitroepen:
HEER’, ik voel mijn krachten wijken
En bezwijken;
Haast U tot mijn hulp, en red,
Red mij, Schutsheer, God der goden,
Troost in noden,
Grote Hoorder van ‘t gebed.
Dat is nu het gebed van een hulpeloze. Die heeft hulp van een Ander nodig. Die moet
geholpen worden. Die kan zichzelf niet meer redden. En dat is nu juist noodzakelijk in
een weg van diepere ontdekking.
De Heere gaat nooddruftig maken, arm maken, hulpeloos maken. Juist in die
zielsgestalte wordt het ook een mens die daar roept, zo staat er in onze tekst. Daar
wordt iemand getekend die vanuit zijn ellende en nood gaat roepen! Roepen, opdat God
redden zou! Uitkomst geven zou! Opdat Hij verlossen zou! Ze roepen dus vanuit hun
benauwdheid. Hun oog druipt tot de Allerhoogste. Kennen wij daar ook wat van in ons
leven? Of kent u niets van die tranen vanwege uw Godsgemis? Vanwege uw hemelhoge
schuld die dag aan dag vermeerdert? Vanwege de verberging van Gods aangezicht, zoals
het zo menigmaal schijnt? Dat het schijnt of de Heere niet horen zou? Maar de Heere
hoort het altijd! En… Hij vérhoort het op Zijn tijd.
Wat een les voor die bedelaars, die daar bedelen opdat de Heere genadig zou zijn.
Waar bedelen ze om? Laten we eens wat zaken met elkaar behandelen waar we het hart
eens naast kunnen leggen. Ze bidden met David uit Psalm 25:
Zie op mij in gunst van boven;
Wees mij toch genadig, HEER’;
Eenzaam ben ik en verschoven,
Ja, d’ ellende drukt mij neer.
www.prekenweb.nl
5/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Hoor ze bidden met een Asaf uit Psalm 79. Het is uit het hart gegrepen als we daar in het
vierde vers gaan aanheffen:
Gedenk niet meer aan ’t kwaad dat wij bedreven;
Onz’ euveldaad word’ ons uit gunst vergeven!
Is dat nu ook de gestalte van uw of jouw hart? Verkeert u als een arme smekeling aan de
troon van Gods genade, niet wetend in welke weg u gezaligd moet worden? Die
meerdere Salomo is immers zo verborgen. Hij moet aan hun ziel nog geopenbaard en
verklaard worden. En daar smeken ze om, als met een blinde Bartiméüs: ‘Gij Zone
Davids, ontferm U mijner. Och, dat ik toch ziende mag worden.’ Ze smeken met die
Kananése vrouw: ‘Heere, help mij!’ Ze roepen het uit met die arme tollenaar: ‘O God,
wees mij zondaar, zondares, genadig!’
De vraag die vandaag aan uw en jouw hart wordt gelegd: herkent u zich in de
zielsgestalte die in ons tekstgedeelte wordt getekend?
Maar ach, arme tobber, let dan eens op de hele inhoud van het vers. Toe, let nu eens
op dat hele vers. Er staat: Want hij zal de nooddruftige redden, die daar roept,
mitsgaders de ellendige, en die geen helper heeft. Dat is nu een schat uit het paleis van
de Koning! Want met dat smeken, met dat roepen, zijn ze aan het kloppen op de deur
van het koninklijk paleis. En gemeente, hen zal opengedaan worden! Want die meerdere
Salomo heeft het beloofd: ‘Klopt en u zal worden opengedaan, bidt en u zal gegeven
worden.’ Dat zijn nu de geweldhebbers die geweld doen op het Koninkrijk Gods. Zijn er
nog van die geweldhebbers die het moeten inleven:
Rust noch vrede wordt gevonden,
Om mijn zonden,
In mijn beend’ren, dag en nacht?
En ze roepen Hem aan. Hun gebed voor de troon der genade is als een waterstroom die
niet ophoudt. Net zolang totdat Hij, zoals het in Psalm 123 wordt verwoord, ook ons, ook
mij genadig zij. Weet je wat ik zulke smekers nu wil toeroepen?
Houd aan, grijp moed, uw hart zal vrolijk leven!
Nooddruftigen veracht Zijn goedheid niet;
Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.
Want het zijn Zíjn gevangenen. Ellendig in zichzelf, nooddruftig in zichzelf, hulpeloos in
zichzelf, smekelingen in zichzelf. Maar… de Koning hoort! Hij kent immers het blaten van
Zijn schapen.
En nu staat er hier in het woord van de tekst een belofte, ja een zeer rijke belofte: Hij
zál! David mocht uit eigen zielservaring weten Wie de Heere voor hem was. Voor David
was die grote Davidszoon, die meerdere Salomo, geen onbekende gebleven. Daarom
mag hij ook als door de Geest der profetie geleid, deze belofte hier neerschrijven: Hij zal
de nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders de ellendige, en die geen helper
heeft. Hier, in onze tekst, openbaart Zich die gezegende meerdere Salomo. Hier wordt Hij
www.prekenweb.nl
6/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
nu geschilderd in Zijn arbeid. ‘Hij zal redden’, zo staat er. Ja, Hij zal verlossen, Hij zal
bevrijden, Hij zal zalig maken, gelukkig maken. Zijn naam betekent immers: Hij zal Zijn
volk zalig maken van hun zonden.
Maar, gemeente, als dat woord nu kracht mag doen, zegt zo’n arme tobber dan: ‘Nu is
mijn ziel gered’? Nee, want de belofte is nog niet de vervúlling van de belofte. Maar in
het zien op die belofte mogen ze toch gaan leunen op die toezegging die in Hem, als die
opperste Wijsheid, de waarheid is. Ze mogen ΄amen΄ zeggen op het Woord der
waarheid. Ze mogen door de kracht van de Geest de hand des geloofs op de tekst leggen.
Ze mogen mijnen wat daar staat: Hij zal. Ze mogen moed vatten als Hij zo spreekt tot de
ziel en Zich openbaart en verklaart Wie Hij is in Zijn regering. Want door Zijn regering ‘zal
Hij de nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders de ellendige, en die geen helper
heeft’.
En dat kon nu alleen omdat die meerdere Salomo in ‘de volheid des tijds’ Zelf géén
helper had. Omdat van Hem gold: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen. (…) De
straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem (Jes.53:4-5). Hij heeft het moeten
uitroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth.27:46) Wel,
gemeente, alleen daarom is er grond voor deze belofte in de tekst die we met elkaar
behandelen.
Het wonderlijke is dat Hij die belofte schenkt aan ellendigen, aan nooddruftigen, aan
hulpelozen, aan smekelingen. Deze zaligmakende beloften zijn dus voorzien van een
adres. Zullen we dat niet vergeten? De zaligmakende beloften gelden niet ieder mens.
We moeten daarin heel Schriftuurlijk blijven. Hier zien we het immers. De beloften in
onze tekst worden toegewezen aan wie ze toebehoren. We zouden ons bedriegen als we
deze beloften zouden eigenen wanneer we ons echter niet getekend weten in de
woorden van onze tekst. Want juist in de weg van het wonder voor ellendigen,
nooddruftigen, hulpelozen en smekelingen komt de Heere als een verrassend God over.
Als Hij door genade een gezicht geeft op die gezegende meerdere Salomo. En dan blijkt
tijdens Jezus’ omwandeling op aarde dat Hij zelf gezegd heeft: Al wat Mij de Vader geeft,
zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh.6:37). Als het
geloofsoog daarop mag staren, roepen ze het in verwondering uit: Ik ben wel ellendig en
nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij (Ps.40:18). Als de belofte kracht doet in het
hart; als ze die belofte mogen omhelzen met die lege handen des geloofs. Ontvangen als
een geschenk, een weldaad, een schat van de Koning.
Er wordt in onze tekst vervolgens ook gesproken over armen. Maar wat een wonder!
Ook daar staat geen punt, maar een belofte achter. Immers, in het dertiende vers staat
er: Hij zal de arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen.
In de kanttekeningen bij deze tekst staat: ‘Hij zal ze goedgunstig zijn; Hij zal ze genade
geven.’ Dat is wat, genade voor een schuldige! Zoals de dichter er van zingt: ‘Dat God
naar recht hen niet wil schuldig keuren.’ Is dat geen wonder, dat Hij armen met
goederen gaat vervullen en Zijn genade schenkt? Hij redt ze van de dood. Ja, wat zegt de
dichter hierover in Psalm 116? Hij redt ze, keer op keer! Armen zijn immers bezitloze
mensen, die iedere keer opnieuw weer bedeeld moeten worden. Het zijn missende
zielen die uitzien naar genade, voor het eerst en bij vernieuwing.
www.prekenweb.nl
7/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Zit er nog zo’n arme in de kerk, die vanuit zijn of haar nood uitziet naar ontferming?
Geestelijk arm in zichzelf. Ja, steeds armer geworden en de nood steeds meer te
gevoelen. Ellendiger in zichzelf, nooddruftiger in zichzelf. Maar juist ook des te meer
smekend en roepend aan de troon der genade. Te moeten inleven dat alle leunsels en
steunsels buiten Christus tekortschieten. Hun beweegoffers… afgekeurd. Hun
betaalpenningen… valse munt.
Is dat nu je inleving? Ach, kijk dan eens wat er staat in onze tekst: een rijke belofte!
Kijk eens naar de regering van die meerdere Salomo: Hij zal ze verschonen, en de zielen
der nooddruftigen verlossen.
Weet u wat zich in onze tekst gaat openbaren? De eigenschappen van Christus! We
hebben eerst gehoord van een aantal eigenschappen van Zijn onderdanen. Maar laten
we ook eens mogen bezien hoe hun Koning nu wordt getekend in Zijn eigenschappen als
Borg.
Hij wordt hier getekend in Zijn gewilligheid voor onwilligen. Wat een wonder, is het
niet? Voor onwilligen. Ach, gemeente, dat zijn eigenlijk vijanden. Vijanden die niet willen
zalig worden in de weg zoals God het wil. Waarom niet? Omdat we dan onszelf moeten
verliezen. Omdat alles te verliezen om Hem te gewinnen een stervensweg is. Maar juist
in die weg kan het alleen maar meevallen.
Onze tekst toont ook Zijn standvastigheid voor twijfelmoedigen! Ja, het toont Zijn
goedertierenheid voor ellendigen! Het wijst op Zijn noodzakelijkheid voor reddelozen!
Het toont Zijn gepastheid voor hulpelozen! Het toont Zijn dierbaarheid voor armen! En
tenslotte: Hij laat Zijn beminnelijkheid zien voor schuldigen!
Ach, mag daar nu eens het oog voor open gaan? Dat er niemand anders meer
overblijft dan Jezus alleen? Dat je het in dat gezicht met de bruid gaat uitroepen: ‘Ja, al
wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk Eén is mijn Vriend, zulk Eén is mijn Metgezel.’ Om
met de dichter in te stemmen:
Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal ’t schoonste lied van enen Koning zingen;
Bemin’lijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven,
Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
Genâ is op Uw lippen uitgestort,
Dies G’ eeuwiglijk van God gezegend wordt.
Gemeente, laten we onze tekst vervolgen en bezien hoe Salomo’s onderdanen nog meer
worden getekend. Ze worden ook getekend als benauwden en bedroefden. Immers, ze
worden door list en geweld bedreigd. Ja, er wordt zelfs gesproken over hun bloed; het
gaat op de dood aan.
Zo was het in natuurlijk opzicht in Israël ten tijde van die aardse Salomo. Als we er aan
denken hoe ook toen de armen verdrukt werden, ja zelfs tot slaaf verkocht werden. Aan
de weduwen werd geen recht gedaan en de wezen hongerden. Maar door Salomo’s
regering zal er juist voor hen gezorgd worden.
Mogen we de parallel eens doortrekken naar de onderdanen van die meerdere
Salomo? List en geweld. Hoe komt dat toch? Ach, de onderdanen van de meerdere
www.prekenweb.nl
8/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Salomo zijn lid geworden van de strijdende Kerk. En in die strijd krijgen ze te maken met
list en geweld.
Buiten die strijdende Kerk is er geen list en geweld. Want de satan vindt het helemaal
niet erg dat je in de kerk komt als je toch hem maar blijft dienen. Maar als de hartelijke
keus zich openbaart, door Gods Geest gewerkt, dan dienen we de satan niet meer. Maar
o, wat barst dan die list en dat geweld los! Maar deze strijd moet niet alleen tegen de
satan worden gevoerd. Ze krijgen immers te maken met de driehoofdige vijand. Naast de
satan is er ook een strijd tegen de wereld en het eigen verdorven hart. En in die strijd is
het benauwd.
Weet je waar dat nu toe dienen moet? Tot oefening! Juist in deze weg moet er
oefening zijn in het geloof. Juist in deze weg, als het onmogelijke wordt ingeleefd, staat
de Heere in voor Zijn eigen beloften. Hij staat garant voor Zijn eigen Woord. Het is
immers Zijn Woord: Hij zal de arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der
nooddruftigen verlossen. Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal
dierbaar zijn in Zijn ogen. Dan kan er wel kastijding zijn, maar dan wil de Heere in die
soms onbegrepen weg toch honing aan de roede geven. Hoor maar:
De HEER’ wou mij wel hard kastijden,
Maar stortte mij niet in de dood,
Verzachtte vaderlijk mijn lijden,
En redde mij uit alle nood.
Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden,
De poorten der gerechtigheid;
Door deze zal ik binnentreden,
En loven ’s HEEREN majesteit.
In een weg van onmogelijkheid, list en bestrijding oefent de Heere Zijn volk. Opdat ze
zich in deze weg meer en meer zouden toeleggen op het Woord van Zijn belofte. Want
wat staat er? Hij zal! Ja, Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal
dierbaar zijn in Zijn ogen. O, wat kan die vorst der duisternis toch tekeergaan, zodat ze
het met de dichter moeten inleven:
‘k Heb mijn tranen onder ’t klagen
Tot mijn spijze dag en nacht,
Daar mij spotters durven vragen:
Waar is God, Die gij verwacht?
Dat de duivel het influistert: ‘Je hebt geen heil bij God, God is je vergeten’ of: ‘Zou God
wel bestaan?’ Wat een vragen van list en geweld die door de satan worden ingeworpen.
En nochtans, schep nu eens moed. Want… er is hulp besteld bij een Held Die verlossen
kan! Hoor de dichter ervan zingen:
Voed het oud vertrouwen weder,
Zoek in ‘s Hoogsten lof uw lust.
Want Gods goedheid zal uw druk
www.prekenweb.nl
9/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Eens verwiss’len in geluk.
List en geweld… ook als de Heere doortrekt om de ziel te doen rusten op het volbrachte
middelaarswerk van hun Borg. Als dan die Verklager der broederen aanklaagt vanwege
de zonde en schuld, ja, als de wet en de consciëntie veroordeelt in de rechtbank van het
geweten, als God de Vader recht eist en er geen betaling is, maar waar Hij verlost, waar
die grote Koning het opneemt voor Zijn volk en zegt: ‘Vader, nu is al die list en dat
bedrog op Mij gekomen. Ja, de smaadheid is op Mij gevallen.’ O, wat is Hij gehoond, hoe
is Hij bespot! Hij heeft het kruis gedragen, Zijn bloed laten vloeien en de schande
veracht. En daarom mag Hij spreken: ‘Vader, Ik wil niet dat deze in het verderf
nederdale.’ Opdat ze het in die weg mogen weten: ‘Ik weet, mijn Verlosser leeft!’ Opdat
ze het in die weg mogen weten dat Hij die opgestane Levensvorst is. Dat Hij het is Die
vrede in het hart verwekt door de Geest der verzegeling. Opdat ze het in die weg mogen
ervaren wie ze zijn geworden in Hem! Waar hun staat bevestigd wordt: een kind van God
te mogen zijn. Zodat ze het uitroepen: ‘De Koning regeert!’ Laten we daar dan ook eerst
met elkaar van gaan zingen uit Psalm 68 en daarvan de verzen 16 en 17:
Gij koninkrijken, zingt Gods lof;
Heft psalmen op naar ‘t hemelhof,
Van ouds Zijn troon en woning;
Waar Hij, bekleed met eer en macht,
Zijn sterke stem verheft met kracht,
En heerst als Sions Koning.
Geeft sterkt’ aan onze God en HEER’;
Hij heeft in Israël Zijn eer
En hoogheid willen tonen.
Erkent die God; Hij is geducht;
En doet Zijn sterkte boven lucht
En boven wolken wonen.
Hoe groot, hoe vrees’lijk zijt G’ alom,
Uit Uw verheven heiligdom,
Aanbidd’lijk Opperwezen!
‘t Is Isrels God, die krachten geeft,
Van Wien het volk zijn sterkte heeft.
Looft God; elk moet Hem vrezen.
Als we met elkaar nadenken over: ‘Meer dan Salomo is hier!’, hebben we zojuist gelet
op: Salomo’s regering. Nu willen we nog stilstaan bij:
2. Salomo’s heerlijkheid
We lezen van Salomo´s heerlijkheid in het bijzonder wel in het vijftiende vers. En hij
zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor
hem bidden; de ganse dag zal men hem zegenen.
www.prekenweb.nl
10/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Als eerste lezen we: Hij zal leven. Het is alsof David met Zijn stervende lippen wil
zeggen: ‘Dat de Koning Salomo leve!’ Zo heeft hij dat ook eerder gezegd: ‘Lang leve de
koning!’ Elders lezen we dat bij Daniël, als hij tegen koning Darius zegt: ‘Koning, leef in
eeuwigheid’, dat wil zeggen: ‘Leef lang.’
Zo kennen wij dat ook als er bij de opening van het parlementaire jaar wordt gezegd:
‘Leve de koning!’ En zo moeten we dat ook opvatten als dit gezegd wordt van die aardse
Salomo.
Maar als we de parallel doortrekken naar de meerdere Salomo moeten we dit anders
opvatten. Immers, die Koning regeert van eeuwigheid tot eeuwigheid. Mozes belijdt dit
al van Hem, de tweede Persoon in het Goddelijke Wezen, Die tezamen met de Vader en
de Heilige Geest één enig en waarachtig God is. De Heere is een God van eeuwigheid tot
eeuwigheid. Ook naar Zijn menselijke natuur leeft Hij nu tot in eeuwigheid. Slechts 33
jaar heeft Hij Zijn omwandeling gehad op deze aarde. Maar Zijn koningschap is een
eeuwig koningschap. Daarom, als er in onze tekst staat: En hij zal leven, dan betekent
dat, dat Hij leeft in eeuwigheid.
Hij is de dood ingegaan om de verzoening teweeg te brengen voor ellendigen. Ja, de
dood ingegaan voor nooddruftigen, voor hulpelozen, voor smekelingen, voor armen,
voor benauwden, ja ook voor die bedroefden. O, daar heeft Hij verzoening
teweeggebracht bij God. En daarom, Hij kon door de dood niet gehouden worden.
Daarom: Hij leeft! Ja, tot in eeuwigheid: Hij zál leven!
Wat wordt het dan een wonder als de Heere Zijn volk in de verdrukking wat gaat
toeroepen. Dan neem ik u mee naar die grijze balling op Patmos. Gevangengenomen,
verbannen uit zijn lieve gemeente. Wat was hij verdrukt, wat was hij benauwd! Hij moet
lijden om het getuigenis van zijn Meester en Koning.
Maar dan op die zondagmorgen daar op het strand van Patmos… daar achter hem
klinkt een grote stem als van een bazuin: de stem van zijn Koning! En als Johannes daar
dan als dood aan de voeten van zijn Koning neervalt, legt die opgestane Levensvorst Zijn
rechterhand op Johannes. En wat gaat Hij dan tot Johannes spreken? Vrees niet; Ik ben
de Eerste en de Laatste; en Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle
eeuwigheid. Amen (Openb.1:17-18).
Toe dan, Johannes, vat eens moed in het strijdperk van je leven. Want Ik regeer, ja tot
in eeuwigheid. En Mijn volk zal eeuwig met Mij zijn, eeuwig met Mij leven. Dat is nu de
troost voor de Kerk. Hij heeft het immers beloofd: Ik leef, en gij zult leven (Joh.14:19).
Zo wil de Heere nu Zijn volk vertroosten als ze als het ware met de dood in de
schoenen lopen. Als ze de dood in het aangezicht moeten zien. Maar, als de Heere het
dan toeroept: Ik leef, en gij zult leven, mogen ze moed vatten. Dan mogen ze zien op
Hem Die hun het leven bereid heeft. Want in de kennis van Hem ligt het leven. Daar
getuigt Jezus zelf van in het hogepriesterlijk gebed: En dit is het eeuwige leven, dat zij U
kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt (Joh.17:3).
En als dat nu mag leven in het hart, dan mogen ze het met Job uitroepen: Want ik weet,
Mijn Verlosser leeft. (…) En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit
mijn vlees God aanschouwen (Job 19:25-26). Dan zullen ze Hem zien, van aangezicht tot
aangezicht. Dan zien we dat daar gemeenschapsoefening mag zijn, tussen een rijke
www.prekenweb.nl
11/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Koning en een arme ongelukkige in zichzelf. Want Ik zal in het midden van u doen
overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op de Naam des HEEREN betrouwen
(Zef.3:12).
We vervolgen onze tekst: En men zal hem geven van het goud van Scheba. We kunnen
zien hoe dat verder wordt uitgewerkt in vers 10 en 11: De koningen van Tharsis en de
eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba zullen
vereringen toevoeren. Ja, alle koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen
zullen hem dienen.
Gemeente, wat komt er nu zo duidelijk in deze tekstwoorden naar voren? De
onderwerping aan Salomo en het brengen van hulde aan Salomo. En zo is dat bij Salomo
ook in vervulling gegaan, denk maar aan de koningin van Scheba. Maar dit gaat ook in
vervulling bij die meerdere Salomo. Alle mensen zullen zich één keer aan Hem
onderwerpen. Want de Zone Gods heeft een Naam gekregen, boven alle anderen. En
voor die Naam zal alle knie zich buigen en alle tong zal belijden dat Jezus is de Christus,
de Zoon van de levende God. Wat zal dat zijn, gemeente. Als we ons dan voor het eerst
aan Hem moeten onderwerpen, dan zal het voor eeuwig te laat zijn. Zult u daar eens
ernstig over denken? Maar wie zich hier als Zijn onderdaan aan Hem mag onderwerpen,
die brengt Hem ook hulde en die brengt ook geschenken aan.
Van welk geschenk spreekt onze tekst? Een geschenk van goud! In de tijd van Salomo
was er een grote hoeveelheid goud. En als al dat goud wordt aangevoerd, gaat Salomo
een huis bouwen. Geen huis voor zichzelf, geen huis om er zelf in te wonen. Nee, dan
maakt hij een huis voor de Heere, de tempel in Jeruzalem. Na verloop van tijd was de
bouw afgerond, de tempel was gereed; het werk was afgerond.
Maar het werk van die meerdere Salomo gaat door, ook vandaag nog. Hij bouwt nog
steeds aan dat huis Gods in dat nieuwe Jeruzalem. Daartoe trekt Hij mensen uit de macht
van de zonde, opdat zij Hem vereringen, geestelijke geschenken, zullen toebrengen.
Wat zijn dat voor geschenken? Die geschenken zijn de vruchten van het geloof.
Geopenbaard in de hartelijke keuze van het hart, door de Heere Zelf gewerkt.
Geschenken die worden gevonden in de tranen die ze schreien over de zonde. Het
zuivere goud van die hartelijke belijdenis: ‘Ik heb gedaan dat kwaad is in Uw oog.’ Ja, het
is ook dat goud dat gaat schitteren als er een hartelijke liefde tot God mag zijn: ‘Ik zal u
hartelijk liefhebben.’ Het is ook die hoop op en dat vertrouwen in de Heere. Want die het
van Hem verwachten zullen niet beschaamd worden. Volk van God, hoe staat het er
mee? Moet je het dan telkens weer opnieuw eerlijk belijden dwaalziek te zijn?
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond,
Dat, onbedacht zijn herder heeft verloren
In die weg wordt bij vernieuwing de bede geboren:
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;
www.prekenweb.nl
12/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Ziet u dat het in het leven van Gods Kerk een telkens terugkerende zaak is? Om nu in
zichzelf nooit verder te kunnen komen dan een arme, een ellendige. Maar… om rijk te
mogen zijn in Hem! Als dat mag worden aanschouwd, weet u wat dat dan met zich mee
brengt? Lees maar mee in de tekst: Men zal geduriglijk voor hem bidden. Voor Salomo?
Jazeker, wat zullen de Israëlieten hebben gebeden voor het welzijn van hun koning. Dat
doen wij immers ook? Wij bidden toch ook voor ons vorstenhuis en voor onze regering?
‘Ja, maar’, zult u zeggen: ‘voor die meerdere Salomo hoeven Zijn onderdanen toch
niet te bidden? Moeten we nu vóór de Heere Jezus bidden? Dat is toch niet juist?’
Je kunt óm de Heere Jezus bidden, om Zijn verdienste, opdat de Heere het gebed
verhoren zou. We kunnen dóór de Heere Jezus bidden, dat is door Zijn kracht en als
toegang tot de troon der genade. We kunnen ín de Heere Jezus bidden, dat is in het
geloof in Zijn Naam. Maar wat wordt er nu bedoeld met: Men zal geduriglijk vóór hem
bidden?
Ten diepste betekent dat een gebed om de voorspoed en uitbreiding van Zijn rijk.
Zoals dit ook naar voren komt in het gebed dat de Heere Jezus aan Zijn discipelen leerde:
‘Uw Koninkrijk kome.’
Is er reden om te bidden om de uitbreiding van Zijn rijk? Jazeker, lees maar in Gods
Woord, kijk maar in vers 17: Zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind
voortgeplant worden. Dus er is nog verwachting. Verwachting voor het jonge zaad, de
kinderen, de jeugd van de gemeente. Met het gebed uit Psalm 118:
Och HEER’, geef thans Uw zegeningen;
Och HEER’, geef heil op deze dag;
Och, dat men op deez’ eerstelingen
Een rijke oogst van voorspoed zag!
Was dat ook uw gebed toen u naar de kerk kwam? Opdat Zijn Koninkrijk kome, tot
verheerlijking van Zijn Naam? Want de heerlijkheid van de Koning bestaat toch in de
veelheid van Zijn onderdanen.
Mijn onbekeerde vriend, mijn onbekeerde vriendin, een bijzonder woord voor jullie:
Hij is een Koning Die zonder onderdanen niet zijn zal! En daarom, er is nog plaats als
onderdaan van deze Koning. O, zoek dan bij Hem te komen, om onder Zijn banier te
mogen strijden.
Maar weet u wat het ook betekent? ‘Regeer ons door Uw Geest en Woord. Dat ik
meer en meer mag sterven aan de zonde. Dat ik meer en meer Hem zou mogen
bedoelen.’ O gemeente, voor Hem bidden, dat is dat Zijn Koninkrijk gestalte krijgt in het
leven van Zijn kinderen.
Tenslotte; de laatste woorden van ons tekstgedeelte: De ganse dag zal men hem
zegenen. Maar u zegt: ‘Hij is toch gezegend?’ Dat is waar. De meerdere Salomo wordt
door God gezegend. Maar ook Zijn kinderen zullen Hem zegenen. Wat dat betekent?
Hem prijzen, Hem loven, Hem eren. Dat is nu de taak, het hoge doel waartoe de Heere
mensen herschept: om Hem te gaan bedoelen, een drie-enig God. En dan niet alleen met
de mond, maar ook met de daad.
www.prekenweb.nl
13/14
Ds. C. de Jongste – Meer dan Salomo is hier!
Hoe staat het ermee? Is die Koning het niet waard? Kijk dan nog eens naar Zijn
regering. Die onderdanen, ze zijn ons getekend als ellendigen, nooddruftigen,
hulpelozen, smekelingen, armen, benauwden en bedroefden. En wat doet die Koning?
Verlossen, redden, bevrijden! Toe, volk van God, is Hij het dan niet waard om geëerd en
geprezen te worden? Ja, Hij, Hij alleen is al die hulde waard!
Amen.
Slotzang: Psalm 118:13
Gezegend zij de grote Koning,
Die tot ons komt in ‘s HEEREN naam!
Wij zeeg’nen u uit ‘s HEEREN woning;
Wij zegenen u al te zaâm.
De HEER’ is God, door Wien w’ aanschouwen
Het vrolijk licht, na bang gevaar;
Bindt d’ offerdieren dan met touwen
Tot aan de hoornen van ‘t altaar.
www.prekenweb.nl
14/14
Download