Literatuurgeschiedenis - Vragen op de toets mag je in het Nederlands beantwoorden! Werkboek Sozialkritische Literatur (na WO1 (als reactie)) Zerrissenheit im Deutschland -> Zerrissenheit in Literatur. Bijv. Expressionismus, Dadaismus und Neue Sachlichkeit. Vielfalt: erzeugt groβe Dynamik Climax: Berlin erlebt seine Goldene Zwanziger (1925-1929): Zentrum Film-Theaterwelt. Musik, Literatur, Kabarett und intellektuelles Leben sind so intensiv, aggressiv, lebenslustig und kritisch wie nie zuvor. Voorbeeld: Bertolt Brecht (1898-1956) Ontwikkelt epische Theater (verhalend theater) Doel: das Publikum zum kritischen Betrachten und Denken erziehen. Voorbeeld: Dreigroschenoper in 1928. o Inhoud: Eine bissige Parodie auf die bürgerliche Gesellschaft und eine scharfe Kritik am Kapitalismus. Voorbeeld: Die Moritat (ein monoton gesungenes Straβenlied, das – wie eine Ballade (erzählgedicht) – eine Geschichte erzählt, eigentlich eine Art Smartlap, von Mackie Messer. Brecht benutzt gern alte Formen auf neue Weise. Der Roman in den Zwanziger Jahren Vielfalt und Zerrissenheit der Gesellschaft. Themen: Groβstadtleben, gefahren/reizen. Voorbeeld: Erich Maria Remarque (1898-1970) Antikriegsroman: Im Westen nichts neues (1929). Remarque: selbst am krieg teilgenommen, nach dem Krieg darüber geschrieben. 1933: seine Bücher verboten und verbrannt durch Nationalsozialisten. Er ging ins Exil in die USA. Beschreibungen sind nüchtern -> Intensität Remarque zeigt dass die Beschreibung leidender Tiere uns möglicherweise tiefer berührt als die Beschreibung leidender Menschen. Expressionalismus: In Bildenden Kunst und Literatur: nach 1910: Stilrichtung entwikkeln. Bringt die Widersprüche und das Tempo der modernen technischen Welt und des Lebens in den immer gröβer werdenden Städten zum Ausdrück. Grelle Farben, hektische Szenen, eine Vorliebe für Themen wie Tod, Untergang, Verbrechen, Prostitution. Aber: Auch Hoffnung auf eine Erneuerung von Mensch und Gesellschaft. Kurzen Theaterstücken (einakter) Voorbeeld: Gottfried Benn (1886-1956) Einer der bedeutendsten deutschen Dichter des 20. Jahrhunderts. Thema: Krankheit, Tod und Verwesung Provozieren: Ekel und am Nihilismus hat er eine regelrechte Lust. Späteren Gedichte sind abstrakter. Coach: Moderne literatuur op het breukvlak van twee eeuwen (1890-1914) Kenmerk: naast elkaar bestaan van moderne en antimoderne stromingen. Veel wetenschappelijke, economische en culturele ontwikkelingen -> onzekerheid bij mensen. Angst voor toekomst, maar ook enthousiasme voor mogelijkheden van de nieuwe mens. Fin de siècle: einde van de eeuw, einde van een tijdperk. Poezie: Symbolime of estheticisme: niet de werkelijkheid weergeven, maar abstracte ideeën als liefde, oorlog, dood en het goddelijke. Hiervoor gebruikte men metaforen: beelden uit de zichtbare werkelijkeheid die ze een diepere betekenis geven. Beeldende kunst (soms ook wel literatuur): Jugendstil. Principe van L’art pour l’art en poésie pure van de Franse schrijvers Baudelaire en Mallarmé vond bewondering. Vormvernieuwing: introductie van het vrije vers: poëzie zonder regelmatig rijm en metrum. Expressionisme en dadaïsme (1914-1930) 1e WO, heeft grote impact. Ipv optimisme: economische crisis en opkoming van de nationaal-socialistische beweging. Poëzie: radicale vernieuwingen worden doorgevoerd, om uiting te geven aan het moderne levensgevoel. Gebeurd soms op een pathetische, roesachtige manier (Ernst Stadler) soms op een cynische, nihilistische manier (Gottfried Benn). Uitgangspunt: Niet de buitenwereld, maar eigen ideeën en gevoelens. Dus: heftige stijl met korte regels, weinig bijv.nw, veel zelfs. nw. Leestekens ontbreken, ook een vaste rijm en strofe indeling. Internationale dada-beweging: gaat stap verder onder motto: alles is kunst, niets is kunst. Men gebruikte bijv. Ready-mates (kant en klare teksten die als gedicht worden gepresenteerd). Soms werd het zelfs een spel met klanken ipv begrijpelijke tekst. Verder experimenteerde men met typografie: de gedrukte tekst is een opvallend geheel waarbij lettertypen, kleuren en lay-out de inhoud van de tekst ondersteunen. Dada was een protest tegen oorlog en de moderne maatschappij. Zo ontstaat in de jaren 20 ook een kritische socialistische literatuur, bijv. Bertolt Brecht: Dreigroschenoper. De moderne roman (1900-1945) De mens is een onzeker iemand in een onlogische wereld. Daarom schreef men ook vaak over twijfelende personages. Het innerlijk is belangerijker dan het intrige. Hiervoor gebruiken de schrijvers verschillende technieken. o Innere Monolog directe weergave van de vaak warrige gedachtegang van een personage. o Chronologie doorbreken. o Alwetende verteller Voorbeeld: Oostenrijker Arthur Schnitzler in zijn verhaal Leutnant Gustl. Hij geeft er ook nog een psychologische lading aan. Daarmee wordt hij gezien als tegenhanger van Freud. Voorbeeld II: Thomas en Heinrich Mann. Zij schrijven over crisis en neergang van de burgerlijke maatschappij (Titels : Budenbrooks, Professor Unrat) Voorbeeld III: Franz Kafka vindt beklemmende literaire beelden voor de bedreiging van de moderne mens door bureaucratie, techniek en geweld (Titels: Der Prozess, Die Verwandlung) Voorbeeld IV: Alfred Döblin: (Titel: Berlin Alexanderplatz) verbeeldt het leven in de bruisende duitse hoofdstad. Lion Feuchtwander laat de andere kant van de Duitse moderniteit, het antisemitisme, zien in Die Geschwister Oppermann. De werken van alle genoemde auteurs werden door de nationaal-socialisten verboden en verbrand. Veel schrijvers kozen daarom voor Exil: zij vluchtten uit Duitsland en schreven literatuur waarin ze het fascisme bevochten. Deze literatuur wordt Exilliteratuur (verbanningsliteratuur) genoemd. Existentialisme en de literatuur in West-Duitsland (1945-1970) Tijdens en nat WOII houdt de vraag naar de zin van het leven veel mensen bezig. Antwoorden vind met in: existentialistische filosofie en literatuur. Basisgedachte van deze stromingen: de wereld is absurd, chaotisch en zinloos. De mens heeft 2 zekerheden: hij bestaat (existeert) en zal eens sterven. Hij staat eenzaam in een onzekere wereld: gevoelens van walging en vervreemding overheersen. De mens is vrij om eigen leven te bepalen en hij zelf is verantwoordelijk voor keuzes. Dit lijkt een prettige vrijheid, MAAR niet als alle morele houvast is weggevallen. De verhalen uit deze periode gaan meestal over oorlog en de wanhopige situatie in de eerste naoorlogse jaren. Vaak zijn het sobere, korte verhalen. Voorbeelden: Wolfgang Borchert en Heinrich Böll. Hun literatuur wordt vaak gekarakteriseerd als Trümmerliteratur (Trümmer = puin). Ook vind je dit terug in gedichten van Ingeborg Bachmann en Günther Eich. Jaren ’50: romans die de maatschappelijke ontwikkeling van de jonge West-Duitse Bondsrepubliek kritisch begeleiden. Voorbeelden: Wolfgang Koeppen en Heinrich Böll. Ook de roman Die Blechtrommel van Günter Grass luidt het tijdperk in van een kritische omgang met het Duitse verleden. Jaren ’60: Vooral toneel: in het zogenaamde dokumentarische Theater worden teksten uit de werkelijkheid verwerkt, bijv. protocollen van Auschwitz-processen in het stuk Die Entscheidung van Peter Weiss. Protestbeweging van ’68: gepolitiseerd en maakt weinig gebruik van literatuur. Postmodernisme en multiculturalisme (1970-heden) Postmodern: verzamelnaam voor ideeën over de mens en wereld in deze tijd. De postmoderne mens ervaart de wereld als complex en veranderlijk. Hij heeft het gevoel dat alles relatief is en hij heeft geen grip meer op de wereld: dé waarheid bestaat niet. Jaren ’70: De West-Duitse maatschappij raakt geïrriteerd door het terrorisme van de BaaderMeinhof-Gruppe, een tak van de beweging van ’68. Gevolg: de maatschappelijke discussie laait op en wordt ook op literair terrein gevoerd. Voorbeeld: Heinrich Böll: Die verlorene Ehre der Katharina Blum . Hierin laat hij zien hoe terrorisme en de maatschappelijke reacties hierop het leven van onschuldige mensen totaal kan ontwrichten. Jaren ’80: conservatieve schrijvers krijgen meer ruimte. Toneelstukken van Botho Strauß: beelden met het mislukken van communicatie en liefdesrelaties het postmoderne gevoel van totale desoriëntatie uit. Meest verkochte roman van Duitse literatuur: Das Parfum van Patrick Süskinds. Dit is een goed voorbeeld van een postmoderne roman: vol literaire en historische zinspelingen hij kan op allerlei manieren worden geïnterpreteerd. Na hereniging: het inhoudelijke spectrum vd literatuur wordt breder. Er komen vrouwelijke jonge auteurs: Judith Hermann en Juli Zeh. Tegelijkertijd: de thematiek van de Vergangenheitsbewältigung blijft de auteurs bezig houden. Bijv: Bernhard Schlinks Der Vorleser gaat over de raltie van een jongen met een voormalige kampbewaakster. Of: Austerlitz van W.F. Sebalds over een als kind gedeporteerde Jood op zoek naar ouders. Berlijn wordt de hoofdstad van het herenigde Dland en trekt jonge intellectuelen. Jaren ’90: er verschijnen romans over het leven in deze internationale geliefde en multiculturele stad. Velen kwamen namelijk als immigrant uit bijv. Zuid-Europese en Arabische landen. Na 1990 komen er nog meer bij uit Rusland, Afrika ern Joegoslavië. Na meerdere generaties van geslaagde en mislukte integratie is er intussen ook een Duitstalige literatuur van de migranten en hun in Dland geboren kinds. Bijv. Feridun Zaimoglu.