robert schumann (1810-1856)

advertisement
ROBERT SCHUMANN (1810-1856)
Biografische data
1810-1828: Jeugdjaren in Zwickau
1810 : Geboren in Zwickau op 8 juni 1810, als zoon van August Schumann, boekhandelaar.
1817: begin van zijn muziekonderricht bij de stadsorganist.
1822: eerste composities en optredens als pianist.
1824: als jongeling is hij zowel bezeten van literatuur (Lord Byron, Hölderlin, Jean Paul) als
van muziek (Mendelssohn, Beethoven). Hij staat bekend als een dromerige, introverte
jongeman. Zijn zuster Emilie besluit op 29-jarige leeftijd tot zelfdoding.
1826: In het ouderlijk huis komt hij via avondconcertjes in contact met veel repertoire en kan
hij zelf als pianist optreden - vader Schumann overlijdt.
1828: op wens van zijn moeder, die in tegenstelling tot zijn vader geen heil zag in een
kunstenaarscarrière, laat hij zich inschrijven aan de universteit van Leipzig (rechtenstudie).
1828-1844: De Leipziger jaren
1828: hij is meer begaan met muziek (o.m. het werk van Schubert) en literatuur (contact met
Heinrich Heine) dan met de rechtenstudie. Klavieronderricht bij Friedrich Wieck.
Componeert liederen en kamermuziek en schrijft novellen.
1829: verhuist naar de universiteit van Heidelberg, reis naar Italië – begin van
verlammingsverschijnselen aan de rechterhand door verkeerd oefenen.
Werk: Abegg-Variationen, op. 1, voor piano.
1830: ontmoet in Frankfurt de vioolvirtuoos Niccolo Paganini, die hij (zoals later Franz Liszt)
op de piano wil evenaren – hij keert naar Leipzig terug met de intentie zich volledig aan de
muziek te wijden. Hij woont in het huis van Wieck. Tevens studie in compositieleer (o.m.
fuga). Ontstaan van de eerste cycli voor klavier. Eerste bijdragen in de ‘Leipziger
Musikalische Zeitung’ (lovend artikel over Chopin).
1832: hij is gedwongen zijn droom van pianovirtuoos te laten varen wegens verlamming aan
de rechterhand. Werk: Papillons, op. 2, Studien nach Paganini-Capricen, op. 3.
1833: plannen voor de oprichting van een nieuw muziektijdschrift. In zijn fantasie noemt hij
zijn geestesgenoten de ‘Davidsbund’.
1834. Eerste nummer van het ‘Neue Zeitschrift für Musik’, vanaf 1835 onder zijn leiding.
Werk: Fantasie op. 7.
1835: Werk: Carnaval/Scènes mignonnes sur quatre notes, op. 9: A –(E)S – C – H (de
verblijfplaats van zijn eerste liefde Ernestine von Fricken, die hij echter opgeeft voor zijn
‘eeuwige liefde’: Clara Wieck); Douze études symphoniques, op. 13 (piano)
1836: breuk met Friedrich Wieck, die alle contact tussen zijn dochter en Schumann verbiedt.
Bezoek van Chopin.
1837: Werk: Phantasiestücke, op. 12, Davidsbündlertänze, op. 6, beide geïnspireerd door de
hoop op vereniging met Clara. Concertreis van Clara en haar vader naar Wenen. Zij wil zich
in Wenen vestigen met Schumann.
1838: Schumann organiseert in zijn woning uitvoeringen van strijkkwartetten, het hoogste
genre van de kamermuziek waartoe hij naderhand een belangrijke bijdrage zal leveren. Reis
naar Wenen om contacten te leggen in verband met zijn tijdschrift en met de bedoeling de
uitgave te verplaatsen van Leipzig naar Wenen, waar Clara verbleef. Kennismaking met
talrijke musici en contact met de broer van Franz Schubert, in wiens woning hij het
manuscript van de negende symfonie ontdekt. Zijn plan om zich in Wenen te vestigen
mislukt.
Werk: Kinderszenen, op. 15, Kreisleriana, op. 16 (naar E.T.A. Hoffmanns romantische
kapelmeester Kreisler), Novelletten, op. 21 (opgedragen aan Clara).
1839: laatste werken uit de pianoperiode: Humoreske, op. 20, Faschingsschwank aus Wien,
op. 26, Arabeske, op. 18, Blumenstück, op. 19, Nachtstücke, op. 23, Drei Romanzen, op. 28..
Na een minder succesrijke concerttoernee naar Parijs (zonder vader Wieck) keert Clara naar
Leipzig terug. Schumann en Clara zetten alles op alles om te kunnen huwen, via gerechtelijke
stappen.
1840: Het gerechtelijke besluit geeft Schumann en Clara de toestemming om te huwen. Wieck
verlaat Leipzig en vestigt zich in Dresden. Het huwelijk wordt voltrokken op 12 september.
Werk: het liederenjaar: 19 opusnummers, onder meer Myrthen, op. 25, Liederkreis
(Eichendorff), op. 39, Frauenliebe- und leben, op. 42, Dichterliebe, op. 48 (Heine)…
1841: Het symfonisch jaar met o.m. Symfonie nr. 1, op. 38 (Frühling), eerste versie van de
Symfonie nr. 4, op. 120 (in 1851 herwerkt). Succesrijke uitvoering van de eerste symfonie
onder Felix Mendelssohn, een van de weinige echt grote triomfen tijdens Schumanns leven.
1842: het kamermuziekjaar met o.m. de drie Strijkkwartetten, op. 41, het Pianokwintet, op.
44 en het Pianokwartet, op. 47. Bezoek van Richard Wagner die terugkeert uit Parijs.
1843: het ‘oratoriumjaar’: Das Paradies und die Peri, op. 50. Mendelssohn richt het
Leipziger conservatorium op en benoemt Schumann als leraar, die zich echter al snel
terugtrekt. Wegens zijn toenemende zwijgzaamheid was hij niet erg geschikt voor het
onderwijs. Kennismaking met Hector Berlioz.
1844-1850: De jaren in Dresden
1844: Crisisjaar. Psychisch en fysisch is Schumanns toestand lamentabel, vooral naar
aanleiding van een concertreis met Clara naar Rusland. Bij hun terugkeer beëindigt hij zijn
functie als redacteur van het tijdschrift. Na een inzinking van Robert in augustus beslist het
echtpaar naar Dresden te verhuizen.
1845: Studie van het contrapunt en van werk van Bach, wat resulteert in een aantal
klaviercomposities: Vier Fugen, op. 72 (piano), Sechs Fugen über B-A-C-H, op. 60 (voor
orgel). Het componeren aan het “subjectiven Clavier” maakt plaats voor het schrijven “im
Kopf”. Hij voltooit het Pianoconcerto op. 54.
1846: opnieuw zware fysische en psychische inzinking. Werk: Symfonie nr. 2, op. 61.
1847: de stad Zwickau eert Schumann met een muziekfeest. In Dresden wordt hij (voor korte
tijd…) directeur van een mannenkoor en richt hij zelf een nieuw gemengd koor op.
Werk: Pianotrio op 63, Pianotrio, op. 80.
1848: een van de Schumanns productiefste jaren. Ontmoeting met Franz Liszt en Ricahrd
Wagner.
Werk: voltooiing van de opera Genoveva, Manfred (toneelmuziek bij het dramatisch gedicht
van Byron), Album für die Jugend, op. 68, Waldszenen, op. 82.
1849: Opstand in Dresden. De stad gaat aan Schumann voorbij bij een aantal feestelijkheden
(Goetheherdenking) en muzikale functies (o.m. in het muziektheater). Ondanks de
moeilijkheden en tegenslagen is 1849 het productiefste jaar uit zijn carrière, met o.m.
kamermuziek voor huiselijk musiceren, maar van hoog niveau (als protest tegen de
toenemende vervlakking), zoals Fantasiestücke voor klarinet en piano, op. 73, Fünf Stücke im
Volkston voor cello en piano, op. 102, Drei Romanzen voor hobo en piano, op. 94. Verder:
Konzertstück voor vier hoorns en orkest, op. 86, koorwerken, Requiem für Mignon (Goethe),
liederen e.a. Hij aanvaardt de functie van muziekdirecteur van de stad Düsseldorf.
1850-1854 : Düsseldorf
1850: Verhuis naar Düsseldorf, waar hij als muziekdirecteur de leiding heeft van het orkest en
het koor (met 10 abonnementsconcerten in het winterseizoen en 2 of 3 muziekuitvoeringen in
de katholieke kerk). Hij is tevens verantwoordelijk voor de organisatie van de prestigieuze
“Niederrheinische Musikfeste” (afwisselend in Düsseldorf, Keulen en Aken).
Werk: Celloconcerto, op. 129, Symfonie nr. 3, op. 97 (Rheinische), gecomponeerd naar
aanleiding van het bezoek aan Keulen en Schumanns bewondering voor de imposante dom;
liederen.
1851: wrijvingen met de musici in Düsseldorf wegens Schumanns hoge eisen op het vlak van
kwaliteit. Hij organiseert kamermuziekconcerten in zijn huis, waar ook weer irritatie ontstaat
bij de uitvoerders wegens Schumanns exuberante drang naar perfectie.
Werk: kamermuziek: Vioolsonate, op. 105, Vioolsonate, op. 121, Pianotrio, op. 110,
Märchenbilder voor piano en altviool (of viool), op. 113; liederen; Der Rose Pilgerfahrt,
Musikalisches Märchen voor soli, koor en orkest, op. 112.
1852: gezondheidsproblemen; het koor in Düsseldorf eist zijn ontslag, maar Schumann blijft
aan. Werk: Messe, op. 147, Requiem, op. 148.
1853: Laatste succes met de uitvoering van een van zijn symfonieën in Düsseldorf. Tijdens
een reis naar Bonn krijgt hij een “Nervenschlag”. De dokters beschouwen hem als een
“verlorenen Mann”. Bezoek van de 20-jarige Brahms, naar aanleiding waarvan Schumann
zijn beroemde artikel “Neue Bahnen” schrijft (zijn laatste bijdrage voor het tijdschrift). Het
bezoek van de jonge Brahms en de violist Joseph Joachim bezorgen hem de laatste gelukkige
momenten voor het uitbreken van de fatale psychose. Opnieuw problemen met de musici in
Düsseldorf.
Werk: voltooiing van de Faust-Szenen; Vioolconcerto (voor Joachim, pas in 1937
uitgegeven); liederen, pianowerken, kamermuziek: Märchenerzählungen, voor piano, altviool
en klarinet (of viool), op. 132.
1854-1856: Endenich bij Bonn
1854: In de nacht van 11 op 12 februari krijgt Schumann hallucinaties (hij ontmoet de geesten
van Schubert en Mendelssohn), hij ziet demonen die hem als wilde dieren achternazitten, hij
voelt zich de liefde van Clara onwaardig… In de nacht van 27 februari verlaat hij ongemerkt
het huis en stort zich in de Rijn. Hij wordt door vissers gered. Op 4 maart wordt hij
opgenomen in een psychiatrisch instituut in Endenich bij Bonn, waar hij in afzondering
verkeert. Clara ziet hij niet meer tot twee dagen voor zijn dood.
1855: Zijn toestand verbetert en de dokters zien genezing voor mogelijk. Vanaf mei treedt er
echter een definitieve verslechtering op.
1856: Zijn hoofdactiviteit bestaat in het alfabetisch noteren van plaatsnamen uit een atlas…
Spreken wordt bijna onmogelijk. Op 29 juli sterft hij.
DICHTERLIEBE
1. Im wunderschönen Monat Mai,
Als alle Knospen sprangen,
Da ist in meinem Herzen
Die Liebe aufgegangen.
Im wunderschönen Monat Mai,
Als alle Vögel sangen,
Da hab' ich ihr gestanden
Mein Sehnen und Verlangen.
2. Aus meinen Tränen spriessen
Viel blühende Blumen hervor.
Und meine Seufzer werden
Ein Nachtigallenchor.
Und wenn du mich lieb hast, Kindchen,
Schenk' ich dir die Blumen all',
Und vor deinem Fenster soll klingen
Das Lied der Nachtigall.
3. Die Rose, die Lilie, die Taube, die Sonne,
Die liebt' ich einst alle in Liebeswonne.
Ich lieb' sie nicht mehr, ich liebe alleine
Die Kleine, die Feine, die Reine, die Eine;
Sie selber, aller Liebe Wonne,
Ist Rose und Lilie und Taube und Sonne.
4. Wenn ich in deine Augen seh',
So schwindet all mein Leid und Weh;
Doch wenn ich küsse deinen Mund,
So werd' ich ganz und gar gesund.
Wenn ich mich lehn' an deine Brust,
Kommt's über mich wie Himmelslust;
Doch wenn du sprichst: Ich liebe dich!
So muss ich weinen bitterlich.
16. Die alten, bösen Lieder,
Die Träume bös' und arg,
Die lasst uns jetzt begraben;
Holt einen grossen Sarg.
Hinein leg' ich gar manches,
Doch sag' ich noch nicht, was;
Der Sarg muss sein noch grösser
Wie's Heidelberger Fass.
Und holt eine Totenbahre
Und Bretter fest und dick;
Auch muss sie sein noch länger
Als wie zu Mainz die Brück'.
Und holt mir auch zwölf Riesen,
Die müssen noch stärker sein
Als wie der starke Christoph,
Im Dom zu Köln am Rhein.
Die sollen den Sarg forttragen
Und senken ins Meer hinab,
Denn solchem grossen Sarge
Gebührt ein grosses Grab.
Wisst ihr, warum der Sarg wohl
So gross und schwer mag sein?
Ich senkt' auch meine Liebe
Und meinen Schmerz hinein.
CARNAVAL, opus 9
1. Préambule
2. Pierrot
3. Arlequin
4. Valse noble
5. Eusebius
6. Florestan
7. Coquette
8. Réplique
9. Papillons
10. A.S.C.H. – S.C.H.A. (Lettres dansantes)
11. Chiarina
12. Chopin
13. Estrella
14. Reconnaissance
15. Pantalon et Colombine
16. Valse allemande – Intermezzo: Paganini
17. Aveu
18. Promenade
19. Pause
20. Marche des “Davidsbündler” contre les Philistins
Download