Begrippen klas 1 t/m 3 Licht en schaduw Inhoudsopgave

advertisement
Begrippen klas 1 t/m 3
Inhoudsopgave
1. Het spectrum
• Licht
2. Lichtbron
3. Lichtrichting
4. Schaduw
5. Begrippen
bladzijde 03 - 05
bladzijde 06 - 11
bladzijde 12 - 17
bladzijde 18 - 25
bladzijde 26 - 30
De zon is onze natuurlijke lichtbron. Het zonlicht bestaat uit
golflengtes die ‘trillen’. De golflengtes trillen met verschillende
snelheden. Onze ogen zien iedere golflengte als een andere
kleur.
Rood
….
Oranje…
Geel…..
Groen
Blauw
Violet…
Bij een wit voorwerp wordt alle licht terug gekaatst.
Een zwart voorwerp absorbeert alle licht. Er worden
hierdoor geen trillende golflengtes terug gekaatst.
2.
Lichtbron
A.
B.
Natuurlijk
onnatuurlijk
Gebundeld
Verspreid
Natuurlijk
Bijvoorbeeld
de zon
Onnatuurlijk
Bijvoorbeeld
een lamp
Gebundeld
Bijvoorbeeld
een zaklamp
Verspreid
Bijvoorbeeld
Daglicht
2. Lichtbron
A. Natuurlijk
Een natuurlijke lichtbron is afkomstig uit de
natuur. Voorbeelden hiervan zijn:
•
•
•
•
Zon
Maan
Bliksem
Sterren
2. Lichtbron
A. Onnatuurlijk
Een onnatuurlijke lichtbron is gemaakt
door de mens. Voorbeelden hiervan zijn:
•
•
•
•
Vuur (vlam)
(Gloei)lamp
PC
TL-licht enzovoorts
Het licht van een onnatuurlijke lichtbron
mag ook kunstlicht worden genoemd.
.
…
…
…
…
…
…
…
…
…
.
…
…
…
…
…
…
…
.
.
.• Lichtbron
• natuurlijk
Lichtbron onnatuurlijk
2. Lichtbron
B. Gebundeld
• Gebundeld licht is een lichtstraal.
• Vaak zie je duidelijk de omtreklijn van het licht.
• Gebundeld licht kan bij een natuurlijke en
onnatuurlijke lichtbron zichtbaar zijn.
• Voorbeelden van een lichtbundel zijn: een spot,
zaklamp of zonnestraal.
2. Lichtbron
B. Verspreid
Wanneer overal (in de ruimte binnen of buiten)
evenveel licht is noem je het licht verspreid. Gevolg is
dat vaak geen scherpe schaduwen zichtbaar zijn.
3. Lichtrichting
1.
2.
3.
4.
• Lichtrichting
betekent de
hoogte en richting
vanwaar de
lichtbron schijnt.
• Vier
lichtrichtingen
zijn: meelicht,
zijlicht, tegenlicht,
en strijklicht.
• De naam van elke lichtrichting wordt gezien vanuit de
kijker (beschouwer).
3.
Lichtrichting
Meelicht
Tegenlicht
Zijlicht
Strijklicht
____
____
____
____
3. Lichtrichting
•
•
•
•
•
Meelicht
De lichtbron schijnt met het voorwerp mee richting de horizon.
De lichtbron is niet zichtbaar.
De slagschaduw wordt vaak overlapt door het voorwerp.
Meestal zie je geen eigen schaduw in het voorwerp.
Glimlicht is het effect van meelicht op een gladde, glanzende
textuur.
3. Lichtrichting
• De lichtbron schijnt in de
ogen van de kijker, tegen
het voorwerp aan.
• Vaak zie je het voorwerp als
een silhouet (egaal zwart).
Tegenlicht
_____________________________
3. Lichtrichting
____________________________...............................................................................
Zijlicht
• De lichtbron
schijnt schuin,
bovenop het
voorwerp.
• Een halflange
slagschaduw is
zichtbaar.
3. Lichtrichting
Strijklicht
__________________________
• De lichtbron is op gelijke hoogte als het
voorwerp. Dit zorgt voor een hele lange
slagschaduw.
• Strijklicht kun je zien als de zon ondergaat.
4.
Schaduw
A.
• Slagschaduw
• Eigen schaduw
B.
• Kernschaduw
• Halfschaduw
C.
• Gebroken
• Samengesteld
• Gekleurd
Slagschaduw
De schaduw die op de ondergrond of achtergrond van
het voorwerp valt heet slagschaduw.
____________________________........................................................
Slagschaduw
____________________________...............................................................................
Slagschaduw
A. Slagschaduw
4. Schaduw
4. Schaduw
A. Eigen schaduw
• De
schaduw die in het voorwerp
..zelf te zien is heet eigen schaduw.
• In het portret hiernaast zie je eigen
..schaduw aan de rechterhelft van
..het gezicht en nek.
• Hieronder zie je een broek met
..kreukels vol eigen schaduw.
 Eigen schaduw
Eigen schaduw 
4. Schaduw
B. Kernschaduw
Halfschaduw
 Halfschaduw
 Kernschaduw
• Schaduw kan donkere en lichtere stukken bevatten
• Het donkerste gedeelte van een schaduw heet de
kernschaduw
• Het lichtste gedeelte van de schaduw heet de halfschaduw
• Is de lichtsterkte groter (gebundeld), dan zal de schaduw
harder zijn.
• Is de lichtsterkte zwak (verspreid), dan zal de schaduw
lichter zijn.
………….____________________________........................................................
Kernschaduw
Kernschaduw

Halfschaduw
4. Schaduw
B. Kernschaduw Halfschaduw
4. Schaduw
C. Gebroken schaduw
• Een gebroken schaduw verandert van vorm of richting.
• De slagschaduw wordt onderbroken door een voorwerp of door
…oneffenheid in de ondergrond.
• Twee voorbeelden, hieronder, zijn een geul in het gras en een
…gebouw dat de slagschaduw “breekt”.
4. Schaduw
De slagschaduwen
van meerdere
voorwerpen over
elkaar heen noem
je een
samengestelde
schaduw.
C. Samengesteld
4. Schaduw
B. Gekleurd
• Schaduw krijgt kleur wanneer het door gekleurd glas heen valt.
• Een glas in lood raam of een fles wijn kan zorgen voor een
…gekleurde schaduw.
5. Begrippen
A. Silhouet
• Een silhouet ontstaat door tegenlicht.
• Een vorm die geen kleuren, lijnen, diepte of tinten
heeft noem je een silhouet.
• Een silhouet is plat (egaal van kleur).
• Alleen de omtrek (contour) van het voorwerp is
zichtbaar.
5. Begrippen
Glimlicht
• Glimlicht is een weerkaatsing van licht dat valt op
een glad of glanzend voorwerp.
• Glimlicht zie je goed bij de lichtval meelicht op
bijvoorbeeld glas en servies.
5. Begrippen
Doorvallicht
Licht dat door een raam, openstaande deur of
opening naar binnen valt noem je doorvallicht.
5. Begrippen
Claire obscur
• Een overdreven sterk licht - donker contrast noem je
Claire obscur.
• In de schilderkunst, fotografie en films wordt hiervan
gebruik gemaakt voor een dramatisch effect.
Wil je meer lezen over dit
onderwerp?
• Lesboek:
“Tekenen in zicht” als klassenset beschikbaar
• Website:
Google  De kunstkijker  kunst kijken 
doorklikken op juiste onderwerp
Melanchthon Schiebroek
Beeldende Vormgeving
Rotterdam 2010 ©
Download