PowerPoint-presentatie

advertisement
Hoofdstuk 3
Licht en landschap
Als er een lichtbron is zal er schaduw ontstaan.
Er zijn 2 soorten schaduwen.
Eigenschaduw
Schaduw die op het onderwerp zelf te
zien is:
De eigenschaduw zorgt er voor dat het
onderwerp ruimtelijk wordt.
Slagschaduw
Schaduw die het voorwerp
werpt op de ondergrond of
achtergrond waarop het ligt of voor
staat
de schaduwkant in deze boom heet:
Eigenschaduw
Minder donker
gedeelte
= halfschaduw (A)
donker gedeelte
= kernschaduw (B)
A
B
Lichtbron =
iets wat licht geeft
Natuurlijke lichtbronnen:
Zon, maan, sterren, bliksem (wat vanuit de natuur komt)
Kunstmatige lichtbronnen:
Kaars, zaklamp, autolamp, tv ( gemaakt door de mens)
STRIJKLICHT
Het licht strijkt over het
oppervlak en laat kleine
hobbeltjes en kuiltjes zien.
Je ziet duidelijk wat voor
structuur oppervlak heeft
GLIMLICHT
Wanneer een glad
oppervlak verlicht wordt,
zal het licht weerkaatsen.
ZIJLICHT
Wanneer licht van de zijkant komt
De schaduw zal aan de andere kant
van het voorwerp te zien zijn.
TEGENLICHT
Als je recht tegen het licht inkijkt,
wordt je verblind en is alleen het
licht zichtbaar.
Voorwerpen die voor het licht staan
lijken zwart te zijn dit noem je een
SILHOUET
Licht kan de sfeer van een schilderij bepalen.
De schilder Monet schilderde dezelfde kathedraal op verschillende momenten
van de dag.
Dit noem je een IMPRESSIE een indruk van een moment geven
Download