VERON TWENTE ZENDCURSUS 2013 – UITWERKINGEN OPGAVEN LES 14 1. Gevraagd is de weerstand tussen A en B. De idelae spanningsbron heeft een inwendige weerstand van 0 Ohm; we kunnen het schema dus ook tekenen als: omdat de weerstand van 100 Ohm door de spanningsbron met zijn weerstand 0 is kortgesloten. We vereenvoudigen nu dit schema door de serieschakeling van de 300 en 400 Ohm te vervangen door één weerstand van 300 + 400 = 700 Ohm en krijgen dan: Nu moeten we de vervangingsweerstand van deze parallelschakeling van 200 en 700 Ohm berekenen en hebben we het 1 1 1 7 2 9 = + = + = R p 200 700 1400 1400 1400 antwoord: 1400 R p wordt dan = = 156 Ω 9 2.Om de spanning tussen A en B te kunnen berekenen moeten we de stroom door de weerstand van 200 Ohm tussen A en B kennen. Om dat te bereiken gaan we het schema vereenvoudigen. De eerste stap is de vervangingsweerstand berekenen van de horizontale weerstand van 200 Ohm en de geheel rechtse verticale weerstand van 100 Ohm. Die staan in serie, dus hun vervangingsweerstand wordt 200 + 100 = 300 Ohm. We krijgen dan de volgende nieuwe schakeling: Punt B is nu niet meer te zien, dat zit binnen in die rechtse 300 Ohm.Nu kunnen we de parallelscahkeling van de twee verticale weerstanden gaan 1 1 1 3 2 5 600 = + = + = R p= = 120Ω R p 200 300 600 600 600 5 berekenen. Dat wordt Dus We hebben nu dus de schakeling : Deze is terug te brengen tot een enkele weerstand van 100 + 120 = 220 Ohm direct op de voeding. De stroom door die weerstand is I= U 12 = = 0,0545 A R 220 .We zijn nu in staat om de spanning op punt A te berekenen: die is 12V minus de spanningsval over de weerstand van Ohm bij de berekende stroom van 0,0545 A dus 0,0545 * 100 = 5,45 V. De spanning op A is dus 12 – 5,45 = 6,55 V. Gaan we nu terug naar de figuur met de 200 en 300 Ohm parallel. We kunnen daar nu de stroom door de rechtse weerstand van 300 Ohm uitrekenen omdat U 6,55 I= = = 0,022 A . R 300 we de spanning op A kennen: Tenslotte gaan we terug naar de eerste figuur en zien dat die stroom door de weerstand van 200 Ohm tussen A en B loopt. De spanningsval over die weerstand is de gevraagde spanning tussen A en B en is te berekenen met U AB =I∗ R= 0,022∗ 200= 4,4 V 3. Een som waar zowel negatieve als positieve spanningen op bepaalde punten in de schakeling gegeven zijn, pakken we aan door alle spanningen tijdelijk te verschuiven met het zelfde bedrag en na alle berekeningen schuiven we de spanningen weer met hezelfde bedrag terug. Die verschuiving doen we door bij alle gegeven spanningen een spanning gelijk aan de absoukte waarden van de meest negatieve spanning op te tellen. In dit geval is het meest negatieve punt in de schakeling -5 V. We tellen dus overal 5 V bij op en krijgen dan: deze schakleing is te vereenvoudigen door de serieschakeling van de twee weerstanden te vervangen door één enkele weerstand van 10 + 15 = 25 k. De stroom door die weerstand wordt U 25 I= = = 0,001 A R 25000 dus: Teruggaand naar de figuur met twee weerstanden kunnen we nu de spanning op A uitrekenen U =I∗ R=0,001∗ 10000= 10V met A . Nu hebben we nog niet het eindantwoord want we moeten de spanning nog terugschuiven. We hadden de spanningen eerst mt 5 V opgehoogd, nu dus met 5 V verlagen geeft u a= 10− 5= 5V 4. We gaan deze schakeling vereenvoudigen door eerst de twee parallel geschakelde weerstand van 1 k en 10 k te vervangen door 1 1 1 10 1 11 1 = + = + = = 0,0011 R p= = 909Ω R p 1000 10000 10000 10000 10000 0,0011 Rp: Dus We krijgen dan dus Deze serieschakeling kunnen we vervangen door één enkele weerstand met de waarde 1000 +10000 + 909= 11909 Ω. Daarmee kunnen de de stroom door die U 10 I= = = 0,00084 A R 11909 weerstand berekenen: De gevraagde spanning volgt nu U =I∗ R=0,00084∗ 909= 0,76 V uit: A 5. We moeten de stroom door R zien te vinden. We gaan alle paralle lschake lingen van weersta nden vervang en en krijgen dan 1 1 1 2 = + = R p1= R p1 5 5 5 1 1 1 2 = + = R p2 10 10 10 R p2 = 10 = 5Ω 2 1 1 1 2 1 3 = + = + = R p3 5 10 10 10 10 R p3= 10 = 3,3 Ω 3 We hebben nu dus Dit schema gaan we ook weer vereenv oudigen door de twee takken met serieweerstanden te vervangen door enkele weerstanden: tenslotte vereenvoudigen we dit tot een enkele weerstand Rtotaal 1 1 1 1 = + = 0,164 R Ptotaal= R ptotaal 22,5 8,33 0,164 R Ptotaal= 1 = 6Ω 0,164 We kunnen nu de spanning over de uiteinden van de schakeling berekenen: U totaal =I∗ R=0,1∗ 6= 0,6V Gaan we nu naar de vorige tekening, dan kunnen we de stroom in de onderste tak berekenen met U 0,6 I onder = = = 0,072 A R 8,33 . We keren nu terug naar de figuur met de 4 weerstanden. De I in de onderste tak is dus 0,072 A, de spanning over de 3,33 Ω weerstand is dus U=I∗ R=0,072∗ 3,33= 0,24V . Nu gaan we naar de oorspronkelijke schakeling: we weten nu dat de spanning over de 5 Ohm weerstand R gelijk is aan 0,24V en kunnen nu de U 0,25 I= = = 0,048 A = 48 mA R 5 stroom door die weerstand berekenen 6. De dissipatie in R1 is 10 W. Daarmee kunnen we de stroom door 10 P=I 2∗ R invullen geeft 10 =I 2∗ 10 dus I 2 = = 1 10 R1 berekenen 1= 1A . De stroom door de hele tak met R1 erin is dus 1 A. Dus I= √ we vereenvoudigen nu het schema Rs = 10 + 10 = 20 Ώ. De spanning over Rs is dus U=I∗ R=1∗ 20= 20 V dat is ook de spanning over de bovenste tak. De weerstand van 5 U 2 20∗ 20 400 P= = = = 80 W R 5 5 Ohm dissipeert dus . R2 heeft dezelfde waarde als R1 en er gaat ook dezelfde stroom door. R2 dissipeert dus ook 10 W 7. We beginnen met de schakeling te vereenvoudigen door de twee parallele zelfinducties te vervangen door één enkele 1 1 1 3 1 4 15 = + = + = L p = = 3,75 mH L p 5 15 15 15 15 4 Lp dus We krijgen dan Van deze serieschakeling rekenen we de totale zelfinductie uit door de twee op te tellen. De totale zelfinductie is dan 13,75 mH. 8.We beginnen de vereenvoudiging bij de twee parallele C's en krijgen dan met C p= 4+1= 5 μF ; vervolgens vervangen we de serieschakeling van de 1 1 1 1 1 2 2 5 10 = + + = + + = C s = = 2 μF C s 10 5 5 10 10 10 10 5 drie C's door Cs met Dus