8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Carina Van Cauter, Eddy Couckuyt, leden Besluit van de Deputatie referte betreft verslaggever 082/45041/81/2/A/1/PW/CW OB&D RONSE de heer Jozef Dauwe Albert De Smet, provinciegriffier Besluit van de Deputatie van de Provincieraad, houdende het verlenen van de vergunning aan de nv Ob&D, Kortrijkstraat 271 te 8560 Wevelgem voor het veranderen van een categorie-3 stortplaats, gelegen op de percelen kadastraal bekend onder RONSE 3e AFD, Sectie F, Nrs 167/b, 168/a, 169/a, 170/a, 171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a en 293/x/2, aan de Schorissesteenweg zn 9600 Ronse. De Deputatie, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, met latere wijzigingen; Gelet op artikel 57§2 van het Provinciedecreet van 9 december 2005; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering, houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem I), met latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), met latere wijzigingen; Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Gelet op de volgende, lopende vergunningen in verband met het exploiteren van deze hinderlijke inrichting: 2 Milieuvergunningen: - besluit van de Deputatie van 27 januari 2005 (tot en met 31 augustus 2011) houdende het veranderen van een categorie 3stortplaats op naam van de bvba Bohez. - ministerieel besluit van 14 juli 2005 waarmee het beroep tegen de beslissing van de Deputatie van 27 januari 2005 wordt ongegrond verklaard en het besluit wordt bevestigd op naam van de bvba Bohez. Meldingen: - besluit van de Deputatie van 16 februari 2006 houdende aktename melding van overname van hogervermelde besluiten door de nv OB&D; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op 26 januari 2006 ingediend door de nv Ob&D, Kortrijkstraat 271 te 8560 Wevelgem om een inrichting te exploiteren, gelegen aan de Schorissesteenweg zn te 9600 Ronse, op de percelen, kadastraal bekend onder RONSE 3e AFD, Sectie F, Nrs 167/b, 168/a, 169/a, 170/a, 171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a en 293/x/2, met als voorwerp: uitbreiden van de bestaande vergunning met een inrichting voor het opvullen van de zandgroeve met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie (rubrieken: 2.3.6.a.1, 60.2); Gelet op de aangetekende brief van 29 november 2006, waarmee de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning; Gelet op het proces-verbaal van 7 januari 2007 houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen, waaruit blijkt dat er 14 bezwaarschriften ingediend werden, waarvan één ondertekend door 71 personen, waaarvan de argumenten als volgt kunnen samengevat worden; - Er dient rekening gehouden te worden met de invloed van afstromend hemelwater van de stortplaats op de achterliggende landbouwpercelen en de toegangsweg naar deze percelen. Er moeten minstens grachten of andere opvangvoorzieningen voor hemelwater aangelegd worden. - Bezwaar tegen het uitsorteren van asbesthoudende afvalstoffen uit bouwmaterialen en het verwijderen van asbestcementvezels en het storten van asbest bevattende bouwmaterialen in een geïsoleerde cel binnen de categorie 3-stortplaats. Door het uitsorteren kunnen vrije asbestvezels vrijkomen. Door het storten van asbestcementvezels en van asbest bevattende bouwmaterialen wordt de bodem definitief verontreinigd voor de toekomst. Vrije asbestvezels zijn schadelijk voor de omwonenden, voor de landbouwgewassen die geteeld worden op gronden gelegen onmiddellijk achter de categorie 3-stortplaats en niet wenselijk in een gebied dat door toeristen bezocht wordt om te verpozen in de gezonde omgeving van het Muziekbos. 3 - Bezwaar tegen de afwijking voor de acceptatiecriteria van de nietverontreinigde uitgegraven bodem en bagger- en ruimingsspecie. Het feit dat de afvalstoffen die in het verleden aangevoerd werden potentieel verontreinigde stoffen zouden bevat hebben, kan absoluut geen argument zijn om in de nieuwe vergunning soepelere criteria te verlenen dan wat voorzien is in de Vlarebo. Enkel de stoffen die voldoen aan de bijlage 7 van het Vlarebo zijn aanvaardbaar. - Bezwaar tegen de aanvaardingscriteria van uitgegraven bodem voor de realisatie van het eindafdek van de definitieve opslagplaats voor uitgegraven bodem en de categorie 3-stortplaats. De uiteindelijke bedoeling van de afwerking van de stortplaats is dat er een bos ontstaat dat overeenkomt met de bossen die van nature groeien op de heuveltoppen van de Vlaamse Ardennen. Dit brengt met zich mee dat de bodem hier eveneens overeenkomstig mee is. Enkel bodems die voldoen aan de normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I zijn aanvaardbaar. - Bezwaar tegen het niet voorzien van een groenscherm rond de inrichting. De aanvrager gebruikt als argument dat de inrichting later toch moet bebost worden. Dit kan niet als argument gelden, integendeel, elk natuurlijk bos heeft een struiklaag van streekeigen bomen en struiken (zoals hazelaar, meidoorn, haagbeuk, lijsterbes, sleedoorn, vogelkers, ...). Er is geen enkele reden waarom deze struiklaag niet onmiddellijk aan de rand van de stortplaats zou aangeplant worden. Uitstel is onnodig en niet wenselijk. Ronse promoot zich als de stad met uitzicht. Een groenscherm rond de inrichting voor visuele afscherming is een minimum. Voor het probleem dat zich stelt bij de talud die te steil werd afgegraven bij vorige uitbating, kan als bijzondere voorwaarde gesteld worden dat deze rand het eerst moet aangevuld worden, zodat ook daar het groenscherm zo snel mogelijk kan gerealiseerd worden. - Bezwaar tegen het niet voorzien van een volledige omheining rond de inrichting. Het feit dat op heden nog een beplanting moet voorzien worden door de eigenaar van fase 2 is geen argument om geen afsluiting te plaatsen: een doorgang met een eenvoudig hek is voldoende om doorgang te verlenen. Aan de grens van de afgewerkte zone en de nog vol te storten zone kan een goedkope weideafsluiting geplaatst worden, die desgevallend later kan weggehaald worden bij de definitieve eindbestemming. - Bezwaar tegen het gemengd storten van niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie en niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Door het gemengd storten wordt de traceerbaarheid van de gestorte afvalstoffen bemoeilijkt. Bij calamiteiten (bijvoorbeeld wanneer er giftige afvalstoffen werden gestort) kan betwisting ontstaan betreffende de verantwoordelijkheid voor de verontreiniging. - Bezwaar tegen het uitsorteren van kantoorafval. Gelet op de aard van de stortplaats is het uitgesloten dat er afvalstoffen aanvaard en uitgesorteerd worden afkomstig van activiteiten van kantoren zoals plastiek en papier. - Bezwaar tegen het plaatsen van een kantoorgebouw anders dan een mobiele container. In de milieuvergunningsaanvraag is het niet duidelijk wat er bedoeld wordt met “een kantoorgebouw” Gelet op het feit dat het volledige gebied naar bosgebied moet evolueren, mag er geen enkel vast bouwwerk worden opgericht. 4 - Bezwaar tegen het niet vermelden van de werkdagen: er is enkel sprake van werktijden tussen 7u30 en 17u , zonder vermelding om welke dagen het gaat. Activiteiten op zaterdag of zondag moeten verboden worden. - Vrees voor de vervuiling van de drinkwaterput. - Vrees voor lawaai en hinder van transporten en vervuiling van de Schorissesteenweg. Het storten van 10.000 m³ asbestcement per jaar betekent 500 à 1.000 vrachtwagens per jaar. De aanvoer van grond en slib impliceren minstens 3.000 vrachtwagens per jaar. De omgeving zal bijgevolg voortdurend met zwaar transport geconfronteerd worden. - Bezwaar tegen de verdere uitbreiding van het bestaande stort. - Waardeverlies woningen van de bezwaarindieners; Gelet op het gedeeltelijk gunstig advies van 22 januari 2007 van het College van Burgemeester en Schepenen van Ronse voor de wijziging en uitbreiding van de vergunde stortplaats voor inerte materialen (cat.3) - uitbreiding door storten van niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (280.000 m³) : gunstig - storten van asbestcementvezels binnen de cat.3 stortplaats: ongunstig en wijzigen van de sectorale voorwaarden voor stortplaatsen cat. 3: - niet volledig omheinen van de inrichting: ongunstig, behalve voor de afsluiting tussen de stortplaats Bohez en de stortplaats OB&D - niet voorzien van een groenscherm: ongunstig Afwijking: - acceptatiecriteria van niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet verontreinigde bagger- en ruimingsspecie. Er wordt gevraagd gronden te mogen gebruiken voor hergebruik binnen bestemmingstype II tot V: te beoordelen door OVAM - aanvaardingscriteria van uitgegraven bodem voor realisatie van de eindafdek bestemmingstype II tot V: dit dient in overeenstemming te zijn met VLAREA en met de afspraken gemaakt op 1 december 2006 over de nieuwe aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning ter regularisatie en afwerking van de hele site. De nabestemming van het gebied is bos. De eindafdek dient dan ook in overeenstemming te zijn met deze nabestemming. Conform de afspraken gemaakt op 1 december 2006 moeten bepaalde zones, zoals bepaald in de nog te verlenen regularisatiebouwvergunning, afgedekt worden met een schrale en arme bodem om de ontwikkeling van een natuurlijke pioniersvegetatie mogelijk te maken. Voorstel bijzondere voorwaarden: Lozen van het bedrijfsafvalwater Conform de vergunning van 27/01/2005 moet al het bedrijfsafvalwater afgevoerd worden naar een toezichtsput die alle waarborgen biedt om de kwaliteit van het werkelijk geloosde afvalwater te controleren en inzonderheid toelaat gemakkelijk monsters van het geloosde water te nemen; langs voormelde toezichtput mag geen normaal huisafvalwater noch koelwater, noch regenwater afgevoerd worden. 5 De lozing van het huishoudelijk afvalwater Moet gebeuren via een bijkomende biologische zuivering, bv. door middel van een bacteriefilter, een zandfilter, een plantenzuivering, of om het even welke andere zuivering, conform de code van goede praktijk zoals omschreven in Vlarem II. Als dit niet haalbaar is, moet huishoudelijk afvalwater opgevangen worden in een septische put zonder overloop, die periodiek wordt geruimd. Planologisch De afspraken over de nieuwe stedenbouwkundige aanvraag voor de hele site, gemaakt op 1 december 2006, moeten nageleefd worden. - Er werd naar gestreefd om de vooropgestelde hellingen van de op te vullen groeve te verwezenlijken naar analogie met de onmiddellijke omgeving. De hoogtelijnen lopen dus van op de aanpalende percelen over de perceelsgrenzen door over het perceel, waardoor hellingen gecreëerd worden die veel aanvaardbaarder zijn dan de hellingen vooropgesteld in de vorige aanvraag om stedenbouwkundige vergunning. - Langs de zuiderperceelsgrens is er een hoogteverschil van 14 m tussen het hoogste en het laagste punt. Daarom wordt langsheen deze perceelsgrens een gracht aangelegd met opeenvolgende poelen, om de erosie sterk te beperken. Op het laagst gesitueerde deel van deze gracht worden trapjes uitgewerkt, met een niveauverschil van ca 50 cm per trapje, waarna het oppervlaktewater in een grotere poel terechtkomt vooraleer het afgevoerd wordt. Deze maatregelen zijn alle bedoeld om de snelheid van het afstromende oppervlaktewater te beperken, zodat erosie geen kans krijgt. Deze poeltjesreeks is interessant in het kader van het natuurontwikkelingsplan. - Bij de verwezenlijking van dit reliëf zou nog steeds een stortoverschot zijn van ca 50 000 m³ in fase 2 (stortplaats bvba Bohez). Dit stortoverschot zal worden verwerkt enerzijds door te zeven (produceren van afdeklaag zonder stenen) en de rest zal worden gestort in fase 3 (OB&D) of verwijderd van de stortplaats (afhankelijk van de afspraken tussen Bohez en OB&D). - Zowat 93% van de hele site wordt bebost (aanleg en spontane bosontwikkeling). Voor de aanplant van bosplantsoen is teelaarde nodig, maar ruigtezones komen best tot ontwikkeling op verschraalde grond (bijvoorbeeld Diestiaans zand; cf. zones 8 en 9). In de stedenbouwkundige vergunning zullen concrete voorwaarden opgenomen worden, die de bestemmingen van het natuurontwikkelingsplan niet in de weg staan. Groenscherm en omheining Een groenscherm met streekeigen soorten kan in het kader van de exploitatie fungeren als visuele buffer en later fungeren als bosrand. De talud die te steil werd afgegraven bij vorige uitbating is reeds aangevuld. Ook daar kan het groenscherm gerealiseerd worden. Het stuk tussen de inrit en de oostelijke populierendreef moet degelijk afgewerkt worden. Hieronder is te verstaan: verwijderen van de hopen aarde die er wanordelijk verspreid liggen en aanleggen van een degelijke talud onder een helling van 8/4. Langs de straatkant moet de gracht behouden blijven. De talud mag vanaf de gracht beplant worden met lage beplanting (max. 50 cm) of 6 kruidachtige vegetatie om de zichtbaarheid in de bocht niet te belemmeren. Vanaf ongeveer 3 m vanaf de rand van de weg kan het groenscherm beginnen. Werkdagen Rustverstorende activiteiten zijn niet toegelaten zijn op zaterdag Termijn vergunning Tot het einde van de lopende vergunning (31/08/2011). Gelet op het gunstig advies van 29 januari 2007 van de Afdeling Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur (afgekort AMINAL-AMV); voor een termijn tot en met 31 augustus 2011 onder de toepasselijke algemene en sectorale milieuvergunningsvoorwaarden en een aantal bijzondere milieuvergunningsvoorwaarden (m.b.t. acceptatiecriteria, m.b.t. de omheining, m.b.t. het groenscherm); Gelet op het ongunstig advies van 8 december 2006 van de Afdeling voor Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg van het Departement van Leefmilieu en Infrastructuur (afgekort AROHM), waarin o.m. het volgende wordt gesteld: "De stedenbouwkundige vergunning voor het uitvoeren van de terreinaanlegwerken (storten van inerte materialen, regularisatie) werd door het college geweigerd op 20 maart 2006. Tegen de inwilligingsbeslissing van 13 juli 2006 van de Deputatie, als gevolg van het beroep van de aanvrager, heeft de stad Ronse beroep ingesteld bij de minister zodat op dit ogenblik geen stedenbouwkundige vergunning bestaat voor het opvullen van de zandgroeve met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie. Bij gebrek aan een stedenbouwkundige vergunning ter regularisatie van wederrechtelijk uitgevoerde opvullingen en nog uit te voeren opvullingen, kan er geen positief advies uitgebracht worden." Gelet op het gunstig advies van 8 januari 2007 van de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de Administratie Economie van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden (afgekort Natuurlijke Rijkdommen), dat volgende motivering omvat: "Daar de opvulling kadert in de realisatie van de nabestemming heeft de Dienst Natuurlijke Rijkdommen geen bezwaar tegen het verlenen van de vergunning. Het afstemmen op mekaar van de bouw- en de milieuvergunning voor wat het afwerkingspeil betreft is noodzakelijk." Gelet op het gunstig advies van 25 januari 2007 van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (afgekort OVAM), voor een termijn eindigend op 31 augustus 2011 en mits aan volgende voorwaarden wordt voldaan: V01 : algemene milieuvoorwaarden - algemeen: art. 4.1.0.1. tot 4.1.7.4. ; V07 : verwijdering afvalstoffen - algemeen: afdeling 5.2.1. (art. 5.2.1.1. tot 5.2.1.9.); 7 V08 : stortplaatsen van afvalstoffen: afdeling 5.2.4.; meer bepaald de voorwaarden voor categorie 3-stortplaatsen, aangevuld met art. 5.2.4.1.9.§ 6 inzake de voorwaarden voor het aanvaarden van asbestcement op de categorie 3-stortplaats; V99: waarbij voor het opvullen van een gedeelte van de zandgroeve (meer bepaald vak 2; DOP, zoals aangeduid op het uitvoeringsplan in bijlage H1) niet-verontreinigde gronden en niet-verontreinigde bagger –en ruimingsspecie worden gebruikt die beantwoorden aan bijlage 8 van Vlarebo. Tevens dient de eindafdek van de aangevraagde DOP (als van de categorie 3-stortplaats) te beantwoorden aan voormelde normen van bijlage 8. Indien niet kan aangetoond worden dat de vereiste geologische barrière van 1 m dikte met een k-waarde die kleiner is of gelijk aan 1 x 10-7 m/s ter plaatse aanwezig is op de zijwanden van de groeve zoals bepaald in Vlarem II, dient een kunstmatige geologische barrière van minimum 0,5 m dikte aangebracht te worden met een gelijkwaardig beschermingsniveau op de wanden van de groeve. Gelet op het gunstig advies van 13 februari 2007 van de provinciale milieudeskundige voor een termijn tot en met 31 augustus 2011, dit is de vervaldatum van de basisvergunning onder de gecoördineerde milieuvergunningsvoorwaarden; Gelet op de volgende vaststellingen door de Provinciale Milieuvergunningscommissie: "De voorzitter licht de adviezen en het openbaar onderzoek toe. Hij stelt dat het voornaamste bezwaar de asbesthoudende afvalstoffen betreft en vraagt of er voldoende maatregelen voorzien worden tegen het vrijkomen van asbest. Volgens ToVo en OVAM kunnen er geen problemen zijn, zolang de asbesthoudende afvalstoffen niet gemanipuleerd worden. Er zijn voldoende en afdoende maatregelen voorzien voor de aanvaarding van gebonden asbest. De voorgestelde maatregelen voldoen aan de voorwaarden van Vlarem II. RO stelt dat de situatie op stedenbouwkundig vlak nogal chaotisch is. Er is nog geen stedenbouwkundige vergunning ter regularisatie van wederrechtelijk uitgevoerde opvullingen en nog uit te voeren opvullingen. Er is een beroep hangende bij de minister. De provinciale milieudeskundige stelt dat het probleem van de overhoogte zich situeert bij het afgewerkt deel van de stortplaats, op naam van Bohez. De zandwinning is bijna ten einde, maar moet nog worden opgevuld. Er zijn afspraken gemaakt met de gemeente en men is tot een vergelijk gekomen. Er zou hiertoe een stedenbouwkundige aanvraag tot regularisatie worden ingediend, waarbij de toestand zou hersteld worden. LNE stelt dat de problemen betreffende de stedenbouwkundige vergunningstoestand enkel betrekking hebben op het stuk behorende aan Bohez, en niet op het stuk van OB&D. Nat. rijkdom. stelt dat Bohez op een bepaald moment begonnen is met exploiteren, vertrekkende vanuit een bepaald landschapsplan. Men bekwam 8 een stedenbouwkundige vergunning en is beginnen opvullen overeenkomstig voornoemd landschapsplan. In een latere fase is men plots beginnen afwijken van de peilen voorzien op het initieel vergunde landschapsplan. Maar de fout ligt inderdaad niet bij OB&D, maar is een gevolg van de exploitatie van Bohez. Bohez heeft de opvulling veel te hoog geëindigd, zodat de vraag zich stelt of OB&D op dit niveau verder kan en mag werken. OVAM stelt dat in het advies van het College van Burgemeester en Schepenen verwezen wordt naar afspraken gemaakt in december waarbij werd overeengekomen om de profielen en peilen te regulariseren. In een tweede fase zal het teveel gestorte worden verwijderd en elders moeten gestort worden. LNE merkt op dat haar bestuur bij de laatste overname ongunstig had geadviseerd, precies omwille van de onduidelijkheden betreffende de profielen van de opvulling en de juiste begrenzingen. Er loopt hieromtrent een burgerlijke zaak. OVAM stelt dat er zich op milieuhygiënisch vlak geen problemen stellen en dat de gestelde problemen m.b.t. afwerking en hoogte in de stedenbouwkundige vergunning opgelost dienen te worden. De commissie hoort de vertegenwoordiging van de omwonenden, die een bijkomende nota neerlegt, de opmerkingen van de commissie aanhoort en hierbij het volgende vermeldt: De kern van de bezwaren betreft de aanleg van een apart asbestafvalstort en de daarmee gepaard gaande onvermijdelijke risico's op vrijkomen van asbestdeeltjes tijdens de aanvoer, het storten en de verwerking ervan. Minstens moet aan de exploitant opgelegd worden om de best beschikbare technieken te hanteren. Voor het overige wordt verwezen naar de ingediende nota. De commissie hoort de vertegenwoordiging van de exploitant, die de opmerkingen van de commissie aanhoort en hierbij het volgende vermeldt: Er werd door minister Peeters in zijn beleidsnota vooropgesteld dat tegen deze zomer een code van goede praktijk voor asbeststorten voorhanden zou zijn. de exploitant is sowieso van plan deze code te onderschrijven. Alle asbesthoudende materialen worden in big-bags aangevoerd, zodat er geen stof vrijkomt bij de aanvoer; er zal steeds worden afgedekt; waar nodig wordt besprenkeld en op het einde van de rit zal alles geïsoleerd zitten en in kaart gebracht. De eindafwerking is voorzien in 2011, wat de realisatie van de nabestemming betreft respecteren we de stedenbouwkundige vergunning van 2004 en van 2005. In december vond een overlegvergadering plaats, waarbij werd overeengekomen dat de oorspronkelijk te realiseren bouwhoogtes in ere zullen worden hersteld. Er werd door Bohez 50.000 m³ te veel gestort, maar OB&D werd nog niet aangesproken voor het storten daarvan. OVAM bevestigt dat een code van goede praktijk in de maak is, hetgeen overigens ook voor containerdiensten zal gebeuren."; 9 Gelet op het gunstig advies van 20 februari 2007 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (afgekort PMVC) waarbij wordt voorgesteld de milieuvergunning te verlenen voor een termijn tot en met 31 augustus 2011, dit is de vervaldatum van de basisvergunning, onder de gecoördineerde milieuvergunningsvoorwaarden; Gelet op de beslissing van 18 januari 2007 van de Deputatie van de Provincieraad om de behandelingstermijn van de milieuvergunning te verlengen; Overwegende dat wat de aanvraag betreft, het volgende kan gesteld worden: De stortplaats is vergund, eerst in het kader van het Afvalstoffendecreet en nadien onder het Vlarem, sinds 07 oktober 1983 (aanvankelijk vergund voor 4 jaar, nadien verlengd op 14 januari 1988, op 08-08-1991 en op 29 mei 1995). Vervolgens werd bij besluit van de Bestendige Deputatie op 26 augustus 1998 vergunning verleend voor het verder exploiteren en uitbreiden van voornoemde categorie 3-stortplaats op de percelen 293/v/2, w/2 en x/2 tot 29 mei 2005. Hogervermelde stortplaats is het gevolg van het besluit van de Bestendige Deputatie van 28 juli 1978 waarbij aan Bohez vergunning werd verleend voor het uitbaten van een zandgroeve tot 31 augustus 2011. In deze ontginningsvergunning werd een opvulverplichting met nabestemming landbouw opgelegd (ondertussen gewijzigd in bosgebied). De resterende opvulcapaciteit van de zandwinning op de percelen kadastraal gekend als afdeling 3, sectie F, 293/x/2 (deel), 167/b, 168/a, 169/a, 170/a, 171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a werd aan de bvba Bohez op 27 januari 2005 door de Deputatie vergund (bevestigd in beroep bij MB van 14 juli 2005) voor een termijn tot en met 31 augustus 2011. Deze capaciteit bedroeg volgens het dossier ca. 387.220 m³ of 580.830 ton verdeeld over een oppervlakte van 6 ha en 54 are. Deze vergunning werd overgenomen door de nv OB&D op 16 februari 2006. Voorliggende aanvraag betreft het opsplitsen van de reeds vergunde opvulcapaciteit in 3 delen, nl. een deel behoud van de vergunde categorie 3stortplaats, een apart deel voor de opslag van gebonden asbestcement (samen maximaal 100.000 m³) en een deel opslag van niet-verontreinigde grond en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (maximaal 280.000 m³). Tevens wordt van dit dossier gebruik gemaakt om een aantal afwijkingen aan te vragen t.a.v. sectorale milieuvergunningsvoorwaarden. Er worden maximaal 2 werknemers tewerkgesteld. Er is een interne milieucoördinator aangesteld. Overwegende dat wat de planologische aspecten, betreft, het volgende kan gesteld worden: De inrichting is volgens het gewestplan ‘Oudenaarde‘ gelegen in een ontginningsgebied met nabestemming bosgebied. De nabestemming werd bij BVR op 29 oktober 1999 gewijzigd van agrarisch gebied naar bosgebied. De ligging van de inrichting in een ontginningsgebied met nabestemming bosgebied is in overeenstemming met de bepalingen van het KB van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de 10 gewestplannen aangezien de aangevraagde stortplaats in functie staat van de realisatie van de nabestemming na de zandontginning; Overwegende dat wat de milieuhygiënische aspecten betreft, het volgende kan gesteld worden: 1. Afvalstoffen Hiervoor wordt verwezen naar het advies van de OVAM, dat hierna wordt weergegeven. " De volgende Vlaremrubrieken worden aangevraagd: - 2.3.6.a.1: categorie 3-stortplaats voor inerte afvalstoffen: de maximale stortcapaciteit zou op heden slechts 100.000 m³ bedragen en is ingedeeld in drie stortvakken (cf. uitvoeringsplan in bijlage H1); - 60.2: geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie van groeven en graverijen met een capaciteit van meer dan 10.000 m³: het opvullen van een zandgroeve met een maximale capaciteit van 280.000 m³. Enkel perceel 293 x/2 deel zal nog geëxploiteerd worden als categorie 3stortplaats en heeft een oppervlakte van ca 3 ha. De andere percelen worden voorzien als definitieve opslagplaats voor uitgegraven bodem, waardoor de initiële stortcapaciteit van de voormalige categorie 3-stortplaats (nl. 387.000 m³) gevoelig daalt. De aangevraagde percelen zijn inmiddels ook quasi volledig ontgonnen (nog ca 30.000 m³ zand in de zandgroeve,welke door Bohez zal aangewend worden voor de afwerking van fase 2), zodat het (laatste) resterende deel van de betreffende zandgroeve verder kan opgevuld worden met enerzijds inerte afvalstoffen en anderzijds niet-verontreinigde uitgegraven bodem en nietverontreinigde bagger- en ruimingsspecie, teneinde de nabestemming van het betreffende ontgonnen gebied verder te realiseren; De exploitant voorziet een duidelijke afscheiding (kunstmatige barrière) tussen de stortplaats en de definitieve opslagplaats (DOP). Er wordt eveneens een duidelijke afscheiding gemaakt tussen fase 1 en 2 (eigendom van Bohez) en fase 3 (eigendom OB&D). Voormelde kunstmatige barrière zal bestaan uit uitgegraven bodem met een k-waarde van 10–7 m/s en wordt systematisch onder talud ½ aangelegd in functie van het voortschrijden van het stortfront. De praktische uitwerking ervan wordt verder beschreven in het werkplan. Op de categorie 3-stortplaats worden de volgende inerte afvalstoffen gestort: betonpuin, steenpuin, grond vermengd met stenen, ontwaterd arduinslib, keramische producten en ytong (cellenbeton). Voor de aanvaarding van asbestcement wordt een specifiek stortvak voorzien, conform art. 5.2.4.1.9.§6 van Vlarem II (correctiebesluit van 12.05.06 ter omzetting van de Europese beschikking inzake de aanvaardingscriteria van stortplaatsen). Op pagina 3 van bijlage D.4.1.2. worden de voorziene maatregelen opgesomd voor de aanvaarding van gebonden asbest. Hierbij dient vermeld te worden dat aan al de voorwaarden gesteld in voormeld art. 5.2.4.1.9 §6 wordt voldaan: zoals dagelijkse afdek met grond, regelmatige besprenkeling als het afval niet verpakt is, definitieve afwerking met een eindafdek van minstens 1 m dikte, 11 waarbij tussen de eindafdek en het stortmateriaal nog een geotextiel (als fysische scheiding) wordt voorzien. De aangevoerde inerte afvalstoffen dienen te voldoen aan de criteria voor het storten van afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen zoals bedoeld in art. 5.2.4.1.7. §4 van Vlarem II. Ingeval van afvalstoffen bestaande uit asbestcement zijn de afvalstoffen aanvaardbaar zonder tests. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat in geval van ‘draailingen’ (opgesomd door de exploitant bij de gebonden asbestafvalstoffen op pagina 2 van bijlage D.4.1.2.; deze schilfers werden in het verleden occasioneel gebruikt bij ophogingen) wel degelijk testen nodig zijn om na te gaan of het al dan niet over gebonden asbestvezels gaat, aangezien het op heden niet duidelijk is of dergelijke afvalstof gebonden vezels bevat. De aanvoer en de aanvaarding van niet-verontreinigde gronden binnen de DOP dient te worden uitgevoerd conform de bepalingen van hoofdstuk X van Vlarebo. De aangeleverde bagger- en ruimingsspecie zal vergezeld zijn van een geldig gebruikscertificaat conform de bepalingen van het Vlarea en zal voorafgaand aan de aanvoer naar de DOP ontwaterd en steekvast gemaakt worden in een daartoe vergunde slibrecyclagecentrum en/of op de plaats van herkomst. De ontginning gebeurt volledig in het droge (max. 10 m diep; tot 0,5 m boven de grondwatertafel). Geologisch bekeken komen ter plaatse de volgende afzettingen voor (op basis van ter plaatse uitgevoerde boringen): Kwartaire leem (1 m dik); Lid van Vlierzele: een zandige laag, die ontgonnen wordt, bestaande uit middelmatig fijn geel zand (5 tot 10 m dik, naargelang de plaats in de groeve); zeer goed doorlatend; Lid van Pittem: kleihoudend zand tot zandhoudend klei (15 m dik); Volgens de kwetsbaarheidskaart van het grondwater in de provincie OostVlaanderen is het grondwater ter plaatse matig kwetsbaar is (index Cb), dit in tegenstelling tot wat er in de bijgevoegde hydrogeologische studie van 16.08.05 (uitgevoerd door de bvba Geafor, 7864 Deux-Acren) vermeld staat nl. weinig kwetsbaar (index Cb). Aangezien de zandgroeve als nabestemming bosgebied heeft (bestemmingstype I volgens Vlarebo), dient de opvulling in principe te gebeuren met niet-verontreinigde gronden die beantwoorden aan bijlage 7 van Vlarebo (bestemmingstype I). De exploitant vraagt hiervoor een afwijking nl. om gronden te aanvaarden binnen de DOP die voldoen aan de norm voor hergebruik als bodem binnen bestemmingstype II t.e.m. V (bijlage 8 van Vlarebo). De motivatie van deze norm wordt enerzijds gehaald uit recente gegevens van het LIN waaruit blijkt dat uitgegraven bodem welke voldoet aan de vooropgestelde normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I zeldzaam zijn en dus niet vlot beschikbaar. Anderzijds wordt verwezen naar de aanvullende geohydrologische studie van 16.08.2005, waaruit blijkt dat de noodzakelijke laag met een k-waarde van 10-7 m/s aanwezig is onder de huidige zandwinning/stortplaats. Overeenkomstig art. 5.60.2 van Vlarem II kan er inderdaad van deze normen worden afgeweken als de bouwheer door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede 12 praktijk, het bewijs levert dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigde stoffen geen extra risico oplevert. In bijlage 1 van het aanvraagdossier is dergelijke studie aanwezig, onder meer voormelde aanvullende geohydrologische studie. Anderzijds kan de OVAM bevestigen dat van gronden die beantwoorden aan bijlage 7 slechts een zeer beperkt aanbod voorhanden is. Derhalve kan in de gegeven omstandigheden (het verder opvullen van een zandgroeve) het storten van gronden (en niet-verontreinigde baggerspecie) die voldoen aan bijlage 8 van Vlarebo vanuit milieuhygiënisch standpunt worden toegelaten. Dit houdt onder meer in dat voormelde aangevoerde grond maximum 5% stenen mag bevatten (waarbij de afmetingen van de stenen maximum 50 mm mogen bedragen) en maximum 0,5 % bodemvreemde materialen. In bijlage D.4.1.2. van de aanvraag wordt gesteld dat de binnen de DOP aanvaarde niet-verontreinigde bodem zowel milieuhygiënisch als fysisch voldoet aan de gestelde eisen, waardoor binnen de activiteiten van de DOP geen zeefactiviteiten zullen plaatsvinden (rubriek 2 wordt dan ook niet aangevraagd voor de zeefactiviteiten). De exploitant vermeldt wel dat er rekening dient gehouden te worden met eventuele sorteeractiviteiten tijdens de levering van de uitgegraven bodem, waarbij niet gewenste materialen welke in de uitgegraven bodem aanwezig zijn verwijderd worden en afgevoerd worden naar daartoe vergunde verwerkers. Bij grote inbreuken wordt de uitgegraven bodem (of baggerspecie) geweigerd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat aangezien de aangevoerde gronden maximum 0,5 % bodemvreemde materialen, voormelde aangehaalde ‘sorteeractiviteit’ enkel betrekking kan hebben op een zeer beperkte manuele verwijdering van voormelde bodemvreemde materialen (die sporadisch in de gronden kunnen voorkomen). Tevens wordt een afwijking aangevraagd om de eindafdek van de categorie 3stortplaats en de DOP te realiseren met uitgegraven bodem welke voldoet aan de normen voor hergebruik van uitgegraven bodem binnen bestemmingstype II t.e.m. V (gezien de nabestemming van de groeve dient voor het gedeelte van de DOP, de grond voor de eindafdek volgens de bepalingen van Vlarem II te voldoen aan de normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I). Voormelde aangevraagde afwijking kan in de gegeven omstandigheden vanuit milieuhygiënisch standpunt eveneens worden toegelaten, gelet op het feit dat van de gronden die voldoen aan bijlage 7 van Vlarebo slechts een zeer beperkt aanbod voorhanden is; Het is de doelstelling is van de exploitant om binnen de geldende vergunningstermijn (dit is 31.08.2011) de huidig aangevraagde capaciteit volledig te benutten (cf. bijlage D.4.1.1; pagina 1). Overwegende dat volgens de bepalingen van het Uitvoeringsplan bouw- en sloopafval de categorie 3-stortplaatsen op lange termijn kunnen afgebouwd worden, tenzij voor een aantal inerte afvalstoffen waarvoor geen nuttige toepassing bestaat (pag. 79 van voormeld Uitvoeringsplan); dat echter bij de vergunningverlening ook rekening dient te worden gehouden met de spreiding van de stortplaatsen (pag. 94 van het Uitvoeringsplan); dat er dienaangaande in de provincie Oost-Vlaanderen op heden nog 2 andere categorie 3stortplaatsen in exploitatie zijn nl.: 13 Verlee te Oosterzele (vergund tot 07.01.2024); NV SVK te St Niklaas (vergund tot 26.01.2026); dat op basis van onze beschikbare gegevens op heden enkel de NV SVK asbestcement mag aanvaarden op zijn categorie 3-stortplaats; Overwegende dat aangezien er op heden een wijziging/uitbreiding van de milieuvergunning wordt aangevraagd, de vergunningstermijn dient beperkt te worden tot de einddatum van de huidige milieuvergunning nl. 31.08.2011; dat hierbij volgens de exploitant de aangevraagde stortplaats/DOP binnen de 5 jaar kan opgevuld worden, zodat het oorspronkelijk reliëf (geleidelijk afhellend naar het Zuidoosten) wordt hersteld (rekening houdend met de bepalingen van de bouwvergunning) om de nabestemming van het terrein te realiseren; Overwegende dat in dat opzicht de huidige aanvraag in overeenstemming is met de doelstellingen van het Afvalstoffenbeleid waarbij categorie 3stortcapaciteit moet samengaan met onder meer landschapsherstel te realiseren binnen een redelijke opvultermijn; Overwegende dat overeenkomstig art. 5.2.4.3.4.§4 van Vlarem II voor de categorie 3-stortplaatsen bepaalde vereisten inzake geologische barrière worden gesteld nl. een minerale laag op de bodem en de zijwanden van de stortplaats gelijkwaardig aan een slecht doorlatende laag van 1 m dikte met een k-waarde van 1 x 10-7 m/s; dat in de bijgevoegde hydrogeologische studie van 16 augustus 2005 de aanwezigheid van dergelijke geologische barrière voldoende wordt aangetoond voor wat betreft de bodem van de zandgroeve/stortplaats (cf. algemeen besluit van de betreffende studie op pagina 12); dat de aanwezigheid van deze slecht doorlatende laag op de bodem immers wordt aangetoond door 4 boringen uitgevoerd vanaf de basis van de groeve; dat de voorliggende studie ons inziens echter onvoldoende aantoont dat deze geologische barrière aanwezig is langs de laterale zijwanden; dat een bijkomende brief van 19.10.06 van Geafor waarin gesteld wordt dat de doorlatendheid van de bodem en de wanden van de stortplaats lager is dan 1 x 10-7 m/s en wordt aangetoond in betreffende studie, derhalve kan in vraag gesteld worden; Overwegende bijgevolg dat bij het ontbreken van voornoemde vereiste geologische barrière op de zijwanden van de groeve, een bijkomende kunstmatige geologische barrière (van minstens 0,5 m dikte) dient aangebracht te worden op de zijwanden van de categorie 3-stortplaats die voldoet aan de Vlarem II - bepalingen; Overwegende dat anderzijds een afwijking wordt aangevraagd van de sectorale voorwaarden voor stortplaatsen voor het niet volledig omheinen van de stortplaats nl. er wordt gevraagd enkel een omheining te voorzien vanaf de ingang tot de Schorissesteenweg en het gedeelte van de stortplaats gelegen aan de Schorissesteenweg; dat dit kan worden toegestaan gezien de categorie 3-stortplaats (beperkt in oppervlakte en capaciteit) gelegen is tussen de voormalige stortplaats van Bohez (deels afgewerkt) en de huidig aangevraagde definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde gronden; Overwegende dat eveneens een afwijking wordt aangevraagd voor het voorzien van een groenscherm rond de stortplaats aangezien dit volgens de 14 exploitant geen meerwaarde biedt; dat deze afwijking eveneens kan worden toegestaan gelet op de ligging van de aangevraagde stortplaats (ingesloten tussen de voormalige stortplaats van Bohez en de huidig aangevraagde DOP); dat het betreffende terrein na aanvulling volledig zal ingericht worden als bos, gelet op de nabestemming." 2. Geluidshinder Er zal gewerkt worden tussen 7 u 30 en 17 uur. 3. Stofhinder De exploitant benadrukt dat enkel gebonden asbestvezels zullen aanvaard worden en dat er geen activiteiten uitgevoerd worden op de site, zodat er geen vezels in de omgeving zouden verspreid worden. Na de aanvoer zal een afdeklaag voorzien worden, waardoor verstuiving en verspreiding verhinderd wordt. Indien vereist zullen bij aanvoer de aangeleverde materialen bevochtigd worden om emissies te vermijden. In de lopende milieuvergunning werd reeds een bijzondere voorwaarde opgenomen m.b.t. het voorkomen van moddersporen op de gewestweg N454. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een wielwasinstallatie. 4. Watertoets De vergunningsaanvraag heeft betrekking op de wijziging van de reeds vergunde categorie 3-stortplaats. De reliëfwijziging die hiermee gepaard gaat werd reeds vergund door de bouwvergunningen van respectievelijk 8 maart 2004 en 21 februari 2005, die in het aanvraagdossier zijn gevoegd. De inrichting is gelegen in het 'Boven Scheldebekken'. Volgens de overstromingsinformatie op www.geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be is de inrichting niet gelegen in een recent overstromingsgebied of in een risicozone voor overstromingen. De opslag van bodemvreemd materiaal moet voldoen aan de toepasselijke algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II waardoor bodem- en grondwaterverontreiniging zal voorkomen worden. De specifieke voorwaarden die van toepassing zijn voor de opvulling met niet-verontreinigde bodem, bagger- en ruimingsspecie is besproken onder het aspect afvalstoffen (paragraaf 7.1.); Overwegende dat met betrekking tot de ingediende bezwaren het volgende kan worden gesteld: - Er dient rekening gehouden te worden met de invloed van afstromend hemelwater van de stortplaats op de achterliggende landbouwpercelen en de toegangsweg naar deze percelen. Er moeten minstens grachten of andere opvangvoorzieningen voor hemelwater aangelegd worden. Er zal enkel sprake zijn van afstromend water nadat de zandwinningsput is opgevuld en een eindafdek wordt voorzien. De realisatie van dit eindafdek, nl. het bepalen van de profielen en het maaiveldniveau wordt vastgelegd in de stedenbouwkundige vergunning. In het kader van de discussie inzake de opgelegde profielen en niveaus bij de reeds afgewerkte stortplaats werd in een vergadering in het gemeentehuis op 1 december 2006 afgesproken dat voor geheel de site een nieuwe stedenbouwkundige aanvraag wordt ingediend. Uit het advies van de stad Ronse blijkt dat er bij het toekennen van de 15 stedenbouwkundige vergunning zal rekening gehouden worden met de afwateringsproblematiek. - Bezwaar tegen het uitsorteren van asbesthoudende afvalstoffen uit bouwmaterialen en het verwijderen van asbestcementvezels en het storten van asbest bevattende bouwmaterialen in een geïsoleerde cel binnen de categorie 3-stortplaats. Door het uitsorteren kunnen vrije asbestvezels vrijkomen. Door het storten van asbestcementvezels en van asbest bevattende bouwmaterialen wordt de bodem definitief verontreinigd voor de toekomst. Vrije asbestvezels zijn schadelijk voor de omwonenden, voor de landbouwgewassen die geteeld worden op gronden gelegen onmiddellijk achter de categorie 3-stortplaats en niet wenselijk in een gebied dat door toeristen bezocht wordt om te verpozen in de gezonde omgeving van het Muziekbos. Uit het aanvraagdossier en het advies van de OVAM blijkt dat de vereiste remediërende en voorzorgsmaatregelen (o.a. het vastleggen van strikte aanvaardingscriteria) zijn getroffen zodat er geen asbestvezels zullen vrijkomen. - Bezwaar tegen de afwijking voor de acceptatiecriteria van de nietverontreinigde uitgegraven bodem en bagger- en ruimingsspecie. Het feit dat de afvalstoffen die in het verleden aangevoerd werden potentieel verontreinigde stoffen zouden bevat hebben, kan absoluut geen argument zijn om in de nieuwe vergunning soepelere criteria te verlenen dan wat voorzien is in de Vlarebo. Enkel de stoffen die voldoen aan de bijlage 7 van het Vlarebo zijn aanvaardbaar. De soepeler acceptatiecriteria worden enkel toegestaan voor zover de exploitant een bijkomende kunstmatige geologische barrière (van minstens 0,5 m dikte) aanbrengt op de zijwanden van de categorie 3-stortplaats die voldoet aan de Vlarem II–bepalingen om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen. - Bezwaar tegen de aanvaardingscriteria van uitgegraven bodem voor de realisatie van het eindafdek van de definitieve opslagplaats voor uitgegraven bodem en de categorie 3-stortplaats. De uiteindelijke bedoeling van de afwerking van de stortplaats is dat er een bos ontstaat dat overeenkomt met de bossen die van nature groeien op de heuveltoppen van de Vlaamse Ardennen. Dit brengt met zich mee dat de bodem hier eveneens overeenkomstig mee is. Enkel bodems die voldoen aan de normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I zijn aanvaardbaar. Overeenkomstig art. 5.60.2 van Vlarem II kan er van de normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I worden afgeweken als de bouwheer door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs levert dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigde stoffen geen extra risico oplevert. In bijlage 1 van het aanvraagdossier is dergelijke studie aanwezig. - Bezwaar tegen het niet voorzien van een groenscherm rond de inrichting. De aanvrager gebruikt als argument dat de inrichting later toch moet bebost worden. Dit kan niet als argument gelden, integendeel, elk natuurlijk bos heeft een struiklaag van streekeigen bomen en struiken (zoals hazelaar, meidoorn, haagbeuk, lijsterbes, sleedoorn, vogelkers, ...). Er is geen enkele 16 reden waarom deze struiklaag niet onmiddellijk aan de rand van de stortplaats zou aangeplant worden. Uitstel is onnodig en niet wenselijk. Ronse promoot zich als de stad met uitzicht. Een groenscherm rond de inrichting voor visuele afscherming is een minimum. Voor het probleem dat zich stelt bij de talud die te steil werd afgegraven bij vorige uitbating, kan als bijzondere voorwaarde gesteld worden dat deze rand het eerst moet aangevuld worden, zodat ook daar het groenscherm zo snel mogelijk kan gerealiseerd worden. De sectorale verplichting tot de aanleg van een groenscherm (waarvan kan afgeweken worden) is enkel van toepassing op de stortplaats. In voorliggende aanvraag wordt gevraagd om een deel van de vergunde stortplaats om te zetten in een definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (DOP) waarvoor deze sectorale verplichting niet geldt. Hierdoor zou o.m. tussen de stortplaats en de DOP een groenscherm moeten voorzien worden, hetgeen niet werkbaar is, zodat de gevraagde afwijking gefundeerd is. - Bezwaar tegen het niet voorzien van een volledige omheining rond de inrichting. Het feit dat op heden nog een beplanting moet voorzien worden door de eigenaar van fase 2 is geen argument om geen afsluiting te plaatsen: een doorgang met een eenvoudig hek is voldoende om doorgang te verlenen. Aan de grens van de afgewerkte zone en de nog vol te storten zone kan een goedkope weideafsluiting geplaatst worden, die desgevallend later kan weggehaald worden bij de definitieve eindbestemming. De sectorale verplichting tot het plaatsen van een afsluiting (waarvan kan afgeweken worden) is enkel van toepassing op de stortplaats. In voorliggende aanvraag wordt gevraagd om een deel van de vergunde stortplaats om te zetten in een definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (DOP) waarvoor deze sectorale verplichting niet geldt. Hierdoor zou o.m. tussen de stortplaats en de DOP een afsluiting moeten voorzien worden, hetgeen niet werkbaar is, zodat de gevraagde afwijking gefundeerd is. - Bezwaar tegen het gemengd storten van niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie en niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Door het gemengd storten wordt de traceerbaarheid van de gestorte afvalstoffen bemoeilijkt. Bij calamiteiten (bijvoorbeeld wanneer er giftige afvalstoffen werden gestort) kan betwisting ontstaan betreffende de verantwoordelijkheid voor de verontreiniging. De niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie moet aan dezelfde acceptatiecriteria voldoen als de niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Om die reden kunnen beide gezamenlijk opgeslagen worden. - Bezwaar tegen het uitsorteren van kantoorafval. Gelet op de aard van de stortplaats is het uitgesloten dat er afvalstoffen aanvaard en uitgesorteerd worden afkomstig van activiteiten van kantoren zoals plastiek en papier. In het dossier worden geen vergunning gevraagd voor het uitsorteren van kantoorafval. Deze activiteit kadert in het beheer van de afvalstoffen afkomstig van het bedrijfskantoor. - Bezwaar tegen het plaatsen van een kantoorgebouw anders dan een mobiele container. In de milieuvergunningsaanvraag is het niet duidelijk wat er bedoeld wordt met “een kantoorgebouw” Gelet op het feit dat het 17 volledige gebied naar bosgebied moet evolueren, mag er geen enkel vast bouwwerk worden opgericht. Er is in het dossier geen sprake van de nieuwbouw van een kantoor. - Bezwaar tegen het niet vermelden van de werkdagen: er is enkel sprake van werktijden tussen 7u30 en 17u , zonder vermelding om welke dagen het gaat. Activiteiten op zaterdag of zondag moeten verboden worden. In de sectorale voorwaarden is het verbod van rustverstorende activiteiten reeds verboden tussen 19 u en 7 u en op zon- en feestdagen. - Vrees voor de vervuiling van de drinkwaterput. In het dossier wordt verwezen naar de aanvullende geohydrologische studie van 16 augustus 2005, waaruit blijkt dat de noodzakelijke kleilaag met een kwaarde van 10-7 m/s aanwezig is onder de huidige zandwinning/stortplaats zodat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen. - Vrees voor lawaai en hinder van transporten en vervuiling van de Schorissesteenweg. Het storten van 10.000 m³ asbestcement per jaar betekent 500 à 1.000 vrachtwagens per jaar. De aanvoer van grond en slib impliceren minstens 3.000 vrachtwagens per jaar. De omgeving zal bijgevolg voortdurend met zwaar transport geconfronteerd worden. Huidige aanvraag wijzigt de reeds vergunde opvulcapaciteit niet, zodat de aanvraag geen wijziging teweegbrengt t.a.v. het verwachte en inherent vergunde vrachtvervoer. - Bezwaar tegen de verder uitbreiding van het bestaande stort. Huidige aanvraag betreft een vermindering van de stortplaats in een definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde bodem, bagger- en ruimingsspecie. Er is dus geen sprake van een uitbreiding. - Waardeverlies woningen van de bezwaarindieners. De milieuvergunningsaanvraag dient beoordeeld op haar planologische en milieuhygiënische verenigbaarheid. Het al dan niet resulteren van de uitvoering van een milieuvergunningsaanvraag in een waardevermindering van een onroerend goed maakt daar geen onderdeel van uit; Overwegende dat anderzijds, omwille van de talrijke bezwaren ingediend tijdens het openbaar onderzoek waarin vooral de bezorgdheid wordt geuit omtrent het storten van asbesthoudende afvalstoffen, het aangewezen is dat de milieuhygiënische aspecten inherent aan de exploitatie van de inrichting zouden worden geëvalueerd door een opvolgingscommissie, en in het bijzonder de voorwaarden geformuleerd in hoofdstuk 4.7 'beheersing van asbest' van het VLAREM I; dat deze opvolgingscommissie voornamelijk zal bestaan uit de leden van de provinciale milieuvergunningscommissie, de afdeling milieu-inspectie van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, de exploitant en (eventueel) externe deskundigen op voorstel van één van de leden van de opvolgingscommissie, alsook een vertegenwoordiging van de buurt; Overwegende dat de exploitant, overeenkomstig artikel 43 §2. van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning steeds alle maatregelen dient te nemen om schade en hinder te voorkomen; 18 Overwegende dat de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig artikel 20 van het milieuvergunningsdecreet, onverminderd de bepalingen van dezelfde wetten, decreten en uitvoeringsbesluiten bij het verlenen van een vergunning bijzondere voorwaarden kan opleggen, met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu; Overwegende dat, wat voorafgaat in acht genomen, kan gesteld worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting, mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat de gevraagde exploitatie milieuhygiënisch, stedenbouwkundig en planologisch verenigbaar is met de onmiddellijke omgeving; dat bijgevolg de gevraagde vergunning kan worden verleend; besluit: Artikel 1. Aan de nv Ob&D, Kortrijkstraat 271 te 8560 Wevelgem wordt de vergunning verleend om een inrichting te exploiteren, gelegen op de percelen kadastraal bekend onder RONSE 3e AFD, Sectie F, Nrs 167/b, 168/a, 169/a, 170/a, 171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a en 293/x/2, aan de Schorissesteenweg zn 9600 Ronse, met als voorwerp: uitbreiden van de bestaande vergunning met een inrichting voor het opvullen van de zandgroeve met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie, omvattende: de wijziging door: - het verminderen van de vergunde capaciteit van de categorie 3stortplaats met 287.220 m³ tot maximaal 100.000 m³; - het storten van gebonden asbestcement en ytong in de vergunde categorie 3-stortplaats; de uitbreiding met/van: - het opvullen van de zandgroeve met maximaal 280.000 m³ nietverontreinigde grond en niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie. Volgende rubrieken zijn van toepassing op de verandering: 2.3.6.a) 1° (1) het verminderen van de vergunde capaciteit van de categorie 3-stortplaats met 287.220 m³ tot maximaal 100.000 m³. Het storten van gebonden asbestcement en ytong in de vergunde categorie 3stortplaats 60.2. (1) het opvullen van een zandgroeve met maximaal 280.000 m³ nietverontreinigde grond en niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie. Art. 2. De milieuvergunning wordt verleend voor een termijn tot en met 31 augustus 2011, dit is de vervaldatum van de basisvergunning. 19 Art. 3. Deze milieuvergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende uitbatingsvoorwaarden: §1. Algemene milieuvoorwaarden 1. 2. VLAREM.V01: Algemene milieuvoorwaarden - Algemeen VLAREM.V02: Algemene milieuvoorwaarden - Geluid §2. Sectorale milieuvoorwaarden 3. 4. 5. VLAREM.V07: Verwerking van afvalstoffen - Algemeen VLAREM V08: Stortplaatsen van afvalstoffen VLAREM V99: Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem §3. Bijzondere milieuvoorwaarden 6. De algemene, sectorale en bijzondere milieuvoorwaarden opgenomen in de vorige vergunningen blijven, voor zover niet in tegenspraak met de onderstaande voorwaarden, volledig en onverkort gelden voor de totaliteit van de inrichting. 7. M.b.t. het opvullen van de zandgroeve Voor het opvullen van een gedeelte van de zandgroeve (meer bepaald vak 2; DOP, zoals aangeduid op het uitvoeringsplan in bijlage H1) worden nietverontreinigde gronden en niet-verontreinigde bagger –en ruimingsspecie gebruikt die beantwoorden aan bijlage 8 van Vlarebo. Tevens dient de eindafdek van de aangevraagde DOP (als van de categorie 3-stortplaats) te beantwoorden aan voormelde normen van bijlage 8. Indien niet kan aangetoond worden dat de vereiste geologische barrière van 1 m dikte met een k-waarde die kleiner is of gelijk aan 1 x 10-7 m/s ter plaatse aanwezig is op de zijwanden van de groeve zoals bepaald in Vlarem II, dient een kunstmatige geologische barrière van minimum 0,5 m dikte aangebracht te worden met een gelijkwaardig beschermingsniveau op de wanden van de groeve. De exploitant voorziet een duidelijke scheiding (kunstmatige barrière) tussen de stortplaats en de definitieve opslagplaats (DOP) en tussen de afgewerkte stortplaats (vergund onder bvba Bohez) en de stortplaats als bedoeld in onderhavige aanvraag. Voormelde kunstmatige barrière zal bestaan uit uitgegraven bodem met een k-waarde van 10–7 m/s en wordt systematisch onder talud ½ aangelegd in functie van het voortschrijden van het stortfront. De praktische uitwerking ervan wordt verder beschreven in het werkplan. Voor de aanvaarding van asbestcement wordt een specifiek stortvak voorzien, conform art. 5.2.4.1.9.§6 van Vlarem II (correctiebesluit van 12 mei 2006 ter omzetting van de Europese beschikking inzake de aanvaardingscriteria van stortplaatsen). ‘Draailingen’ (opgesomd door de exploitant bij de gebonden asbestafvalstoffen op pagina 2 van bijlage D.4.1.2.; deze schilfers werden in het verleden occasioneel gebruikt bij ophogingen) mogen enkel worden aanvaard indien via testen wordt aangetoond dat zij enkel gebonden asbestvezels bevatten, aangezien het op heden niet duidelijk is of dergelijke afvalstof enkel gebonden vezels bevat. 8. Afwijkingen van bepaalde sectorale voorwaarden In afwijking van artikel 5.2.1.5.§5 van Vlarem II dient geen groenscherm rond de stortplaats voorzien te worden. 20 In afwijking van artikel 5.2.1.5.§2 van Vlarem II dient enkel een omheining van 2 m hoogte voorzien te worden vanaf de ingang tot de Schorissesteenweg en het gedeelte van de stortplaats gelegen aan de Schorissesteenweg. 9. Opvolgingscommissie Er wordt een opvolgingscommissie opgericht bestaande uit de leden van de provinciale milieuvergunningscommissie, de afdeling milieu-inspectie van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, de exploitant en (eventueel) externe deskundigen op voorstel van één van de leden van de opvolgingscommissie, alsook drie vertegenwoordigers van de buurt. De opvolgingscommissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de provinciale milieuvergunningscommissie en vergadert minstens éénmaal per jaar en telkens als ze het nodig acht. De datum van de vergadering wordt vastgelegd in overleg met de voorzitter. De exploitant neemt het initiatief voor het organiseren van deze vergadering. Minstens vier weken voor de vergadering wordt de agenda van de vergadering rondgestuurd, evenals alle nuttige informatie omtrent de agendapunten. De opvolgingscommissie heeft als opdracht de milieuhygiënische aspecten inherent aan de exploitatie van de inrichting, en in het bijzonder de strikte uitvoering van de voorwaarden opgenomen in hoofdstuk 4.7 'beheersing van asbest' van het VLAREM I, op te volgen en te evalueren. De opvolgingscommissie kan zichzelf opheffen. Art. 4. §1. De in artikel 1 vergunde inrichting dient uiterlijk in gebruik te worden genomen binnen een termijn van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van onderhavige milieuvergunning. §2. In de mate dat de inrichting, die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999, een stedenbouwkundige vergunning nodig is, wordt onderhavige milieuvergunning geschorst, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend. De aanvangsdatum van de vergunningstermijn van onderstaande milieuvergunning wordt verdaagd tot de dag dat deze stedenbouwkundige vergunning definitief verleend is. De exploitant dient de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning werd verleend bij ter post aangetekende zending mee te delen aan de overheid die de milieuvergunning heeft verleend. §3. Wordt de in §2. bedoelde stedenbouwkundige vergunning geweigerd, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg. Art. 5. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Art. 6. §1. Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant, dient uiterlijk tien kalenderdagen voor de datum van overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. 21 §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd, overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, tussen de achttiende en de twaalfde maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. Art. 7. Een eensluidend verklaard afschrift van deze beslissing zal, samen met het attest inzake de datum van de verzending, verzonden worden aan: - de exploitant; - het College van Burgemeester en Schepenen van Ronse; - de Provinciale Milieuvergunningscommissie; - de Afdeling Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer, van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur; - de Afdeling voor Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg van het Departement van Leefmilieu en Infrastructuur; - de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de Administratie Economie van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden; - de Afdeling Milieu-inspectie van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer, van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur; - de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest; - de Vlaamse Milieumaatschappij; - de Technische Inspectie van de Administratie voor Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid; - de nv Aquafin; Een soortgelijk afschrift wordt verzonden aan de bevoegde Burgemeester met de opdracht de beslissing bekend te maken, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. 22 Art. 8. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig de modaliteiten en de termijnen beschreven in het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (aangetekende brief binnen de 30 kalenderdagen na de betekening van deze beslissing), mits betaling van de voorgeschreven dossiertaks, beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de Vlaams minister van leefmilieu, p/a Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer Bestuur Milieuvergunningen, Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel. Gent, 10 mei 2007 namens de Deputatie: de Provinciegriffier de Gouverneur-Voorzitter get. Albert De Smet get. André Denys Voor eensluidend afschrift, Namens de Provinciegriffier, De gemachtigde Ambtenaar, Raf Barzeele dienstchef