Sjabloon besluit Bestendige Deputatie

advertisement
8e Directie
Dienst 82
Milieuhygiëne
aanwezig
André Denys,
gouverneur-voorzitter
Alexander Vercamer,
Peter Hertog,
Jozef Dauwe,
Carina Van Cauter,
Eddy Couckuyt,
leden
Besluit van de Deputatie
referte
betreft
verslaggever
082/45041/81/2/A/1/PW/CW
OB&D
RONSE
de heer Jozef Dauwe
Albert De Smet,
provinciegriffier
Besluit van de Deputatie van de Provincieraad, houdende het verlenen van de
vergunning aan de nv Ob&D, Kortrijkstraat 271 te 8560 Wevelgem voor het
veranderen van een categorie-3 stortplaats, gelegen op de percelen kadastraal
bekend onder RONSE 3e AFD, Sectie F, Nrs 167/b, 168/a, 169/a, 170/a, 171/a,
172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a en 293/x/2, aan de Schorissesteenweg zn
9600 Ronse.
De Deputatie,
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,
met latere wijzigingen;
Gelet op artikel 57§2 van het Provinciedecreet van 9 december 2005;
Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering,
houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de
milieuvergunning (Vlarem I), met latere wijzigingen;
Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse Regering
houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II),
met latere wijzigingen;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen
inzake milieubeleid, met latere wijzigingen;
Gelet op het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk
milieu van 21 oktober 1997, met latere wijzigingen;
Gelet op het decreet betreffende het integraal waterbeleid van
18 juli 2003;
Gelet op de volgende, lopende vergunningen in verband met het
exploiteren van deze hinderlijke inrichting:
2


Milieuvergunningen:
-
besluit van de Deputatie van 27 januari 2005 (tot en met 31
augustus 2011) houdende het veranderen van een categorie 3stortplaats op naam van de bvba Bohez.
-
ministerieel besluit van 14 juli 2005 waarmee het beroep tegen de
beslissing van de Deputatie van 27 januari 2005 wordt ongegrond
verklaard en het besluit wordt bevestigd op naam van de bvba
Bohez.
Meldingen:
-
besluit van de Deputatie van 16 februari 2006 houdende aktename
melding van overname van hogervermelde besluiten door de nv
OB&D;
Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op 26 januari 2006 ingediend
door de nv Ob&D, Kortrijkstraat 271 te 8560 Wevelgem om een inrichting te
exploiteren, gelegen aan de Schorissesteenweg zn te 9600 Ronse, op de
percelen, kadastraal bekend onder RONSE 3e AFD, Sectie F, Nrs 167/b,
168/a, 169/a, 170/a, 171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a en
293/x/2, met als voorwerp: uitbreiden van de bestaande vergunning met een
inrichting voor het opvullen van de zandgroeve met niet-verontreinigde
uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie (rubrieken:
2.3.6.a.1, 60.2);
Gelet op de aangetekende brief van 29 november 2006, waarmee de
milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard;
Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de
milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17
van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning;
Gelet op het proces-verbaal van 7 januari 2007 houdende de tijdens
het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en
opmerkingen, waaruit blijkt dat er 14 bezwaarschriften ingediend werden,
waarvan één ondertekend door 71 personen, waaarvan de argumenten als
volgt kunnen samengevat worden;
- Er dient rekening gehouden te worden met de invloed van afstromend
hemelwater van de stortplaats op de achterliggende landbouwpercelen en
de toegangsweg naar deze percelen. Er moeten minstens grachten of
andere opvangvoorzieningen voor hemelwater aangelegd worden.
-
Bezwaar tegen het uitsorteren van asbesthoudende afvalstoffen uit
bouwmaterialen en het verwijderen van asbestcementvezels en het storten
van asbest bevattende bouwmaterialen in een geïsoleerde cel binnen de
categorie 3-stortplaats. Door het uitsorteren kunnen vrije asbestvezels
vrijkomen. Door het storten van asbestcementvezels en van asbest
bevattende bouwmaterialen wordt de bodem definitief verontreinigd voor de
toekomst. Vrije asbestvezels zijn schadelijk voor de omwonenden, voor de
landbouwgewassen die geteeld worden op gronden gelegen onmiddellijk
achter de categorie 3-stortplaats en niet wenselijk in een gebied dat door
toeristen bezocht wordt om te verpozen in de gezonde omgeving van het
Muziekbos.
3
-
Bezwaar tegen de afwijking voor de acceptatiecriteria van de nietverontreinigde uitgegraven bodem en bagger- en ruimingsspecie. Het feit
dat de afvalstoffen die in het verleden aangevoerd werden potentieel
verontreinigde stoffen zouden bevat hebben, kan absoluut geen argument
zijn om in de nieuwe vergunning soepelere criteria te verlenen dan wat
voorzien is in de Vlarebo. Enkel de stoffen die voldoen aan de bijlage 7 van
het Vlarebo zijn aanvaardbaar.
-
Bezwaar tegen de aanvaardingscriteria van uitgegraven bodem voor de
realisatie van het eindafdek van de definitieve opslagplaats voor
uitgegraven bodem en de categorie 3-stortplaats. De uiteindelijke bedoeling
van de afwerking van de stortplaats is dat er een bos ontstaat dat
overeenkomt met de bossen die van nature groeien op de heuveltoppen
van de Vlaamse Ardennen. Dit brengt met zich mee dat de bodem hier
eveneens overeenkomstig mee is. Enkel bodems die voldoen aan de
normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I zijn aanvaardbaar.
-
Bezwaar tegen het niet voorzien van een groenscherm rond de inrichting.
De aanvrager gebruikt als argument dat de inrichting later toch moet bebost
worden. Dit kan niet als argument gelden, integendeel, elk natuurlijk bos
heeft een struiklaag van streekeigen bomen en struiken (zoals hazelaar,
meidoorn, haagbeuk, lijsterbes, sleedoorn, vogelkers, ...). Er is geen enkele
reden waarom deze struiklaag niet onmiddellijk aan de rand van de
stortplaats zou aangeplant worden. Uitstel is onnodig en niet wenselijk.
Ronse promoot zich als de stad met uitzicht. Een groenscherm rond de
inrichting voor visuele afscherming is een minimum. Voor het probleem dat
zich stelt bij de talud die te steil werd afgegraven bij vorige uitbating, kan
als bijzondere voorwaarde gesteld worden dat deze rand het eerst moet
aangevuld worden, zodat ook daar het groenscherm zo snel mogelijk kan
gerealiseerd worden.
-
Bezwaar tegen het niet voorzien van een volledige omheining rond de
inrichting. Het feit dat op heden nog een beplanting moet voorzien worden
door de eigenaar van fase 2 is geen argument om geen afsluiting te
plaatsen: een doorgang met een eenvoudig hek is voldoende om doorgang
te verlenen. Aan de grens van de afgewerkte zone en de nog vol te storten
zone kan een goedkope weideafsluiting geplaatst worden, die
desgevallend later kan weggehaald worden bij de definitieve
eindbestemming.
-
Bezwaar tegen het gemengd storten van niet-verontreinigde bagger- en
ruimingsspecie en niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Door het
gemengd storten wordt de traceerbaarheid van de gestorte afvalstoffen
bemoeilijkt. Bij calamiteiten (bijvoorbeeld wanneer er giftige afvalstoffen
werden gestort) kan betwisting ontstaan betreffende de
verantwoordelijkheid voor de verontreiniging.
-
Bezwaar tegen het uitsorteren van kantoorafval. Gelet op de aard van de
stortplaats is het uitgesloten dat er afvalstoffen aanvaard en uitgesorteerd
worden afkomstig van activiteiten van kantoren zoals plastiek en papier.
-
Bezwaar tegen het plaatsen van een kantoorgebouw anders dan een
mobiele container. In de milieuvergunningsaanvraag is het niet duidelijk wat
er bedoeld wordt met “een kantoorgebouw” Gelet op het feit dat het
volledige gebied naar bosgebied moet evolueren, mag er geen enkel vast
bouwwerk worden opgericht.
4
-
Bezwaar tegen het niet vermelden van de werkdagen: er is enkel sprake
van werktijden tussen 7u30 en 17u , zonder vermelding om welke dagen
het gaat. Activiteiten op zaterdag of zondag moeten verboden worden.
-
Vrees voor de vervuiling van de drinkwaterput.
-
Vrees voor lawaai en hinder van transporten en vervuiling van de
Schorissesteenweg. Het storten van 10.000 m³ asbestcement per jaar
betekent 500 à 1.000 vrachtwagens per jaar. De aanvoer van grond en slib
impliceren minstens 3.000 vrachtwagens per jaar. De omgeving zal
bijgevolg voortdurend met zwaar transport geconfronteerd worden.
-
Bezwaar tegen de verdere uitbreiding van het bestaande stort.
-
Waardeverlies woningen van de bezwaarindieners;
Gelet op het gedeeltelijk gunstig advies van 22 januari 2007 van het
College van Burgemeester en Schepenen van Ronse voor de wijziging en
uitbreiding van de vergunde stortplaats voor inerte materialen (cat.3)
- uitbreiding door storten van niet-verontreinigde uitgegraven bodem en
niet verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (280.000 m³) : gunstig
- storten van asbestcementvezels binnen de cat.3 stortplaats: ongunstig
en wijzigen van de sectorale voorwaarden voor stortplaatsen cat. 3:
- niet volledig omheinen van de inrichting: ongunstig, behalve voor de
afsluiting tussen de stortplaats Bohez en de stortplaats OB&D
- niet voorzien van een groenscherm: ongunstig
Afwijking:
- acceptatiecriteria van niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet
verontreinigde bagger- en ruimingsspecie. Er wordt gevraagd gronden
te mogen gebruiken voor hergebruik binnen bestemmingstype II tot V:
te beoordelen door OVAM
- aanvaardingscriteria van uitgegraven bodem voor realisatie van de
eindafdek bestemmingstype II tot V: dit dient in overeenstemming te zijn
met VLAREA en met de afspraken gemaakt op 1 december 2006 over
de nieuwe aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning ter
regularisatie en afwerking van de hele site.
De nabestemming van het gebied is bos. De eindafdek dient dan ook in
overeenstemming te zijn met deze nabestemming. Conform de afspraken
gemaakt op 1 december 2006 moeten bepaalde zones, zoals bepaald in de
nog te verlenen regularisatiebouwvergunning, afgedekt worden met een
schrale en arme bodem om de ontwikkeling van een natuurlijke
pioniersvegetatie mogelijk te maken.
Voorstel bijzondere voorwaarden:
 Lozen van het bedrijfsafvalwater
Conform de vergunning van 27/01/2005 moet al het bedrijfsafvalwater
afgevoerd worden naar een toezichtsput die alle waarborgen biedt om de
kwaliteit van het werkelijk geloosde afvalwater te controleren en inzonderheid
toelaat gemakkelijk monsters van het geloosde water te nemen; langs
voormelde toezichtput mag geen normaal huisafvalwater noch koelwater, noch
regenwater afgevoerd worden.
5
 De lozing van het huishoudelijk afvalwater
Moet gebeuren via een bijkomende biologische zuivering, bv. door middel van
een bacteriefilter, een zandfilter, een plantenzuivering, of om het even welke
andere zuivering, conform de code van goede praktijk zoals omschreven in
Vlarem II.
Als dit niet haalbaar is, moet huishoudelijk afvalwater opgevangen worden in
een septische put zonder overloop, die periodiek wordt geruimd.
 Planologisch
De afspraken over de nieuwe stedenbouwkundige aanvraag voor de hele site,
gemaakt op 1 december 2006, moeten nageleefd worden.
- Er werd naar gestreefd om de vooropgestelde hellingen van de op te
vullen groeve te verwezenlijken naar analogie met de onmiddellijke
omgeving. De hoogtelijnen lopen dus van op de aanpalende percelen
over de perceelsgrenzen door over het perceel, waardoor hellingen
gecreëerd worden die veel aanvaardbaarder zijn dan de hellingen
vooropgesteld in de vorige aanvraag om stedenbouwkundige
vergunning.
- Langs de zuiderperceelsgrens is er een hoogteverschil van 14 m tussen
het hoogste en het laagste punt. Daarom wordt langsheen deze
perceelsgrens een gracht aangelegd met opeenvolgende poelen, om
de erosie sterk te beperken. Op het laagst gesitueerde deel van deze
gracht worden trapjes uitgewerkt, met een niveauverschil van ca 50 cm
per trapje, waarna het oppervlaktewater in een grotere poel terechtkomt
vooraleer het afgevoerd wordt. Deze maatregelen zijn alle bedoeld om
de snelheid van het afstromende oppervlaktewater te beperken, zodat
erosie geen kans krijgt. Deze poeltjesreeks is interessant in het kader
van het natuurontwikkelingsplan.
- Bij de verwezenlijking van dit reliëf zou nog steeds een stortoverschot
zijn van ca 50 000 m³ in fase 2 (stortplaats bvba Bohez). Dit
stortoverschot zal worden verwerkt enerzijds door te zeven (produceren
van afdeklaag zonder stenen) en de rest zal worden gestort in fase 3
(OB&D) of verwijderd van de stortplaats (afhankelijk van de afspraken
tussen Bohez en OB&D).
- Zowat 93% van de hele site wordt bebost (aanleg en spontane
bosontwikkeling). Voor de aanplant van bosplantsoen is teelaarde
nodig, maar ruigtezones komen best tot ontwikkeling op verschraalde
grond (bijvoorbeeld Diestiaans zand; cf. zones 8 en 9). In de
stedenbouwkundige vergunning zullen concrete voorwaarden
opgenomen worden, die de bestemmingen van het
natuurontwikkelingsplan niet in de weg staan.
 Groenscherm en omheining
Een groenscherm met streekeigen soorten kan in het kader van de exploitatie
fungeren als visuele buffer en later fungeren als bosrand.
De talud die te steil werd afgegraven bij vorige uitbating is reeds aangevuld.
Ook daar kan het groenscherm gerealiseerd worden.
Het stuk tussen de inrit en de oostelijke populierendreef moet degelijk
afgewerkt worden. Hieronder is te verstaan: verwijderen van de hopen aarde
die er wanordelijk verspreid liggen en aanleggen van een degelijke talud onder
een helling van 8/4. Langs de straatkant moet de gracht behouden blijven. De
talud mag vanaf de gracht beplant worden met lage beplanting (max. 50 cm) of
6
kruidachtige vegetatie om de zichtbaarheid in de bocht niet te belemmeren.
Vanaf ongeveer 3 m vanaf de rand van de weg kan het groenscherm beginnen.
 Werkdagen
Rustverstorende activiteiten zijn niet toegelaten zijn op zaterdag
 Termijn vergunning
Tot het einde van de lopende vergunning (31/08/2011).
Gelet op het gunstig advies van 29 januari 2007 van de Afdeling
Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer
van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur (afgekort AMINAL-AMV);
voor een termijn tot en met 31 augustus 2011 onder de toepasselijke algemene
en sectorale milieuvergunningsvoorwaarden en een aantal bijzondere
milieuvergunningsvoorwaarden (m.b.t. acceptatiecriteria, m.b.t. de omheining,
m.b.t. het groenscherm);
Gelet op het ongunstig advies van 8 december 2006 van de Afdeling
voor Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening,
Huisvesting en Monumentenzorg van het Departement van Leefmilieu en
Infrastructuur (afgekort AROHM), waarin o.m. het volgende wordt gesteld:
"De stedenbouwkundige vergunning voor het uitvoeren van de
terreinaanlegwerken (storten van inerte materialen, regularisatie) werd door het
college geweigerd op 20 maart 2006.
Tegen de inwilligingsbeslissing van 13 juli 2006 van de Deputatie, als gevolg
van het beroep van de aanvrager, heeft de stad Ronse beroep ingesteld bij de
minister zodat op dit ogenblik geen stedenbouwkundige vergunning bestaat
voor het opvullen van de zandgroeve met niet-verontreinigde uitgegraven
bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie.
Bij gebrek aan een stedenbouwkundige vergunning ter regularisatie van
wederrechtelijk uitgevoerde opvullingen en nog uit te voeren opvullingen, kan
er geen positief advies uitgebracht worden."
Gelet op het gunstig advies van 8 januari 2007 van de Afdeling
Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de Administratie Economie van het
Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden
(afgekort Natuurlijke Rijkdommen), dat volgende motivering omvat:
"Daar de opvulling kadert in de realisatie van de nabestemming heeft de Dienst
Natuurlijke Rijkdommen geen bezwaar tegen het verlenen van de vergunning.
Het afstemmen op mekaar van de bouw- en de milieuvergunning voor wat het
afwerkingspeil betreft is noodzakelijk."
Gelet op het gunstig advies van 25 januari 2007 van de Openbare
Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (afgekort OVAM), voor een
termijn eindigend op 31 augustus 2011 en mits aan volgende voorwaarden
wordt voldaan:
V01 : algemene milieuvoorwaarden - algemeen: art. 4.1.0.1. tot 4.1.7.4. ;
V07 : verwijdering afvalstoffen - algemeen: afdeling 5.2.1. (art. 5.2.1.1. tot
5.2.1.9.);
7
V08 : stortplaatsen van afvalstoffen: afdeling 5.2.4.; meer bepaald de
voorwaarden voor categorie 3-stortplaatsen, aangevuld met art.
5.2.4.1.9.§ 6 inzake de voorwaarden voor het aanvaarden van
asbestcement op de categorie 3-stortplaats;
V99: waarbij voor het opvullen van een gedeelte van de zandgroeve (meer
bepaald vak 2; DOP, zoals aangeduid op het uitvoeringsplan in bijlage
H1) niet-verontreinigde gronden en niet-verontreinigde bagger –en
ruimingsspecie worden gebruikt die beantwoorden aan bijlage 8 van
Vlarebo. Tevens dient de eindafdek van de aangevraagde DOP (als van
de categorie 3-stortplaats) te beantwoorden aan voormelde normen van
bijlage 8.
Indien niet kan aangetoond worden dat de vereiste geologische barrière van 1
m dikte met een k-waarde die kleiner is of gelijk aan 1 x 10-7 m/s ter plaatse
aanwezig is op de zijwanden van de groeve zoals bepaald in Vlarem II, dient
een kunstmatige geologische barrière van minimum 0,5 m dikte aangebracht te
worden met een gelijkwaardig beschermingsniveau op de wanden van de
groeve.
Gelet op het gunstig advies van 13 februari 2007 van de provinciale
milieudeskundige voor een termijn tot en met 31 augustus 2011, dit is de
vervaldatum van de basisvergunning onder de gecoördineerde
milieuvergunningsvoorwaarden;
Gelet op de volgende vaststellingen door de Provinciale
Milieuvergunningscommissie:
"De voorzitter licht de adviezen en het openbaar onderzoek toe.
Hij stelt dat het voornaamste bezwaar de asbesthoudende afvalstoffen betreft
en vraagt of er voldoende maatregelen voorzien worden tegen het vrijkomen
van asbest.
Volgens ToVo en OVAM kunnen er geen problemen zijn, zolang de
asbesthoudende afvalstoffen niet gemanipuleerd worden. Er zijn voldoende en
afdoende maatregelen voorzien voor de aanvaarding van gebonden asbest. De
voorgestelde maatregelen voldoen aan de voorwaarden van Vlarem II.
RO stelt dat de situatie op stedenbouwkundig vlak nogal chaotisch is. Er is nog
geen stedenbouwkundige vergunning ter regularisatie van wederrechtelijk
uitgevoerde opvullingen en nog uit te voeren opvullingen. Er is een beroep
hangende bij de minister.
De provinciale milieudeskundige stelt dat het probleem van de overhoogte zich
situeert bij het afgewerkt deel van de stortplaats, op naam van Bohez. De
zandwinning is bijna ten einde, maar moet nog worden opgevuld. Er zijn
afspraken gemaakt met de gemeente en men is tot een vergelijk gekomen. Er
zou hiertoe een stedenbouwkundige aanvraag tot regularisatie worden
ingediend, waarbij de toestand zou hersteld worden.
LNE stelt dat de problemen betreffende de stedenbouwkundige
vergunningstoestand enkel betrekking hebben op het stuk behorende aan
Bohez, en niet op het stuk van OB&D.
Nat. rijkdom. stelt dat Bohez op een bepaald moment begonnen is met
exploiteren, vertrekkende vanuit een bepaald landschapsplan. Men bekwam
8
een stedenbouwkundige vergunning en is beginnen opvullen overeenkomstig
voornoemd landschapsplan.
In een latere fase is men plots beginnen afwijken van de peilen voorzien op het
initieel vergunde landschapsplan. Maar de fout ligt inderdaad niet bij OB&D,
maar is een gevolg van de exploitatie van Bohez.
Bohez heeft de opvulling veel te hoog geëindigd, zodat de vraag zich stelt of
OB&D op dit niveau verder kan en mag werken.
OVAM stelt dat in het advies van het College van Burgemeester en Schepenen
verwezen wordt naar afspraken gemaakt in december waarbij werd
overeengekomen om de profielen en peilen te regulariseren. In een tweede
fase zal het teveel gestorte worden verwijderd en elders moeten gestort
worden.
LNE merkt op dat haar bestuur bij de laatste overname ongunstig had
geadviseerd, precies omwille van de onduidelijkheden betreffende de profielen
van de opvulling en de juiste begrenzingen. Er loopt hieromtrent een burgerlijke
zaak.
OVAM stelt dat er zich op milieuhygiënisch vlak geen problemen stellen en dat
de gestelde problemen m.b.t. afwerking en hoogte in de stedenbouwkundige
vergunning opgelost dienen te worden.
De commissie hoort de vertegenwoordiging van de omwonenden, die een
bijkomende nota neerlegt, de opmerkingen van de commissie aanhoort en
hierbij het volgende vermeldt:
De kern van de bezwaren betreft de aanleg van een apart asbestafvalstort en
de daarmee gepaard gaande onvermijdelijke risico's op vrijkomen van
asbestdeeltjes tijdens de aanvoer, het storten en de verwerking ervan.
Minstens moet aan de exploitant opgelegd worden om de best beschikbare
technieken te hanteren.
Voor het overige wordt verwezen naar de ingediende nota.
De commissie hoort de vertegenwoordiging van de exploitant, die de
opmerkingen van de commissie aanhoort en hierbij het volgende vermeldt:
Er werd door minister Peeters in zijn beleidsnota vooropgesteld dat tegen deze
zomer een code van goede praktijk voor asbeststorten voorhanden zou zijn. de
exploitant is sowieso van plan deze code te onderschrijven.
Alle asbesthoudende materialen worden in big-bags aangevoerd, zodat er
geen stof vrijkomt bij de aanvoer; er zal steeds worden afgedekt; waar nodig
wordt besprenkeld en op het einde van de rit zal alles geïsoleerd zitten en in
kaart gebracht.
De eindafwerking is voorzien in 2011, wat de realisatie van de nabestemming
betreft respecteren we de stedenbouwkundige vergunning van 2004 en van
2005.
In december vond een overlegvergadering plaats, waarbij werd
overeengekomen dat de oorspronkelijk te realiseren bouwhoogtes in ere zullen
worden hersteld.
Er werd door Bohez 50.000 m³ te veel gestort, maar OB&D werd nog niet
aangesproken voor het storten daarvan.
OVAM bevestigt dat een code van goede praktijk in de maak is, hetgeen
overigens ook voor containerdiensten zal gebeuren.";
9
Gelet op het gunstig advies van 20 februari 2007 van de Provinciale
Milieuvergunningscommissie (afgekort PMVC) waarbij wordt voorgesteld de
milieuvergunning te verlenen voor een termijn tot en met 31 augustus 2011, dit
is de vervaldatum van de basisvergunning, onder de gecoördineerde
milieuvergunningsvoorwaarden;
Gelet op de beslissing van 18 januari 2007 van de Deputatie van de
Provincieraad om de behandelingstermijn van de milieuvergunning te
verlengen;
Overwegende dat wat de aanvraag betreft, het volgende kan gesteld
worden:
De stortplaats is vergund, eerst in het kader van het Afvalstoffendecreet en
nadien onder het Vlarem, sinds 07 oktober 1983 (aanvankelijk vergund voor 4
jaar, nadien verlengd op 14 januari 1988, op 08-08-1991 en op 29 mei 1995).
Vervolgens werd bij besluit van de Bestendige Deputatie op 26 augustus 1998
vergunning verleend voor het verder exploiteren en uitbreiden van voornoemde
categorie 3-stortplaats op de percelen 293/v/2, w/2 en x/2 tot 29 mei 2005.
Hogervermelde stortplaats is het gevolg van het besluit van de Bestendige
Deputatie van 28 juli 1978 waarbij aan Bohez vergunning werd verleend voor
het uitbaten van een zandgroeve tot 31 augustus 2011. In deze
ontginningsvergunning werd een opvulverplichting met nabestemming
landbouw opgelegd (ondertussen gewijzigd in bosgebied).
De resterende opvulcapaciteit van de zandwinning op de percelen kadastraal
gekend als afdeling 3, sectie F, 293/x/2 (deel), 167/b, 168/a, 169/a, 170/a,
171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a werd aan de bvba Bohez op 27
januari 2005 door de Deputatie vergund (bevestigd in beroep bij MB van 14 juli
2005) voor een termijn tot en met 31 augustus 2011. Deze capaciteit bedroeg
volgens het dossier ca. 387.220 m³ of 580.830 ton verdeeld over een
oppervlakte van 6 ha en 54 are. Deze vergunning werd overgenomen door de
nv OB&D op 16 februari 2006.
Voorliggende aanvraag betreft het opsplitsen van de reeds vergunde
opvulcapaciteit in 3 delen, nl. een deel behoud van de vergunde categorie 3stortplaats, een apart deel voor de opslag van gebonden asbestcement (samen
maximaal 100.000 m³) en een deel opslag van niet-verontreinigde grond en
niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (maximaal 280.000 m³). Tevens
wordt van dit dossier gebruik gemaakt om een aantal afwijkingen aan te vragen
t.a.v. sectorale milieuvergunningsvoorwaarden.
Er worden maximaal 2 werknemers tewerkgesteld. Er is een interne
milieucoördinator aangesteld.
Overwegende dat wat de planologische aspecten, betreft, het volgende
kan gesteld worden:
De inrichting is volgens het gewestplan ‘Oudenaarde‘ gelegen in een
ontginningsgebied met nabestemming bosgebied. De nabestemming werd bij
BVR op 29 oktober 1999 gewijzigd van agrarisch gebied naar bosgebied.
De ligging van de inrichting in een ontginningsgebied met nabestemming
bosgebied is in overeenstemming met de bepalingen van het KB van 28
december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de
10
gewestplannen aangezien de aangevraagde stortplaats in functie staat van de
realisatie van de nabestemming na de zandontginning;
Overwegende dat wat de milieuhygiënische aspecten betreft, het
volgende kan gesteld worden:
1. Afvalstoffen
Hiervoor wordt verwezen naar het advies van de OVAM, dat hierna wordt
weergegeven.
" De volgende Vlaremrubrieken worden aangevraagd:
- 2.3.6.a.1: categorie 3-stortplaats voor inerte afvalstoffen: de maximale
stortcapaciteit zou op heden slechts 100.000 m³ bedragen en is ingedeeld in
drie stortvakken (cf. uitvoeringsplan in bijlage H1);
- 60.2: geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven
bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie van groeven en
graverijen met een capaciteit van meer dan 10.000 m³: het opvullen van een
zandgroeve met een maximale capaciteit van 280.000 m³.
Enkel perceel 293 x/2 deel zal nog geëxploiteerd worden als categorie 3stortplaats en heeft een oppervlakte van ca 3 ha. De andere percelen worden
voorzien als definitieve opslagplaats voor uitgegraven bodem, waardoor de
initiële stortcapaciteit van de voormalige categorie 3-stortplaats (nl. 387.000
m³) gevoelig daalt.
De aangevraagde percelen zijn inmiddels ook quasi volledig ontgonnen (nog
ca 30.000 m³ zand in de zandgroeve,welke door Bohez zal aangewend worden
voor de afwerking van fase 2), zodat het (laatste) resterende deel van de
betreffende zandgroeve verder kan opgevuld worden met enerzijds inerte
afvalstoffen en anderzijds niet-verontreinigde uitgegraven bodem en nietverontreinigde bagger- en ruimingsspecie, teneinde de nabestemming van het
betreffende ontgonnen gebied verder te realiseren;
De exploitant voorziet een duidelijke afscheiding (kunstmatige barrière) tussen
de stortplaats en de definitieve opslagplaats (DOP). Er wordt eveneens een
duidelijke afscheiding gemaakt tussen fase 1 en 2 (eigendom van Bohez) en
fase 3 (eigendom OB&D). Voormelde kunstmatige barrière zal bestaan uit
uitgegraven bodem met een k-waarde van 10–7 m/s en wordt systematisch
onder talud ½ aangelegd in functie van het voortschrijden van het stortfront. De
praktische uitwerking ervan wordt verder beschreven in het werkplan.
Op de categorie 3-stortplaats worden de volgende inerte afvalstoffen gestort:
betonpuin, steenpuin, grond vermengd met stenen, ontwaterd arduinslib,
keramische producten en ytong (cellenbeton).
Voor de aanvaarding van asbestcement wordt een specifiek stortvak voorzien,
conform art. 5.2.4.1.9.§6 van Vlarem II (correctiebesluit van 12.05.06 ter
omzetting van de Europese beschikking inzake de aanvaardingscriteria van
stortplaatsen).
Op pagina 3 van bijlage D.4.1.2. worden de voorziene maatregelen opgesomd
voor de aanvaarding van gebonden asbest. Hierbij dient vermeld te worden dat
aan al de voorwaarden gesteld in voormeld art. 5.2.4.1.9 §6 wordt voldaan:
zoals dagelijkse afdek met grond, regelmatige besprenkeling als het afval niet
verpakt is, definitieve afwerking met een eindafdek van minstens 1 m dikte,
11
waarbij tussen de eindafdek en het stortmateriaal nog een geotextiel (als
fysische scheiding) wordt voorzien.
De aangevoerde inerte afvalstoffen dienen te voldoen aan de criteria voor het
storten van afvalstoffen op categorie 3-stortplaatsen zoals bedoeld in art.
5.2.4.1.7. §4 van Vlarem II. Ingeval van afvalstoffen bestaande uit
asbestcement zijn de afvalstoffen aanvaardbaar zonder tests.
Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat in geval van ‘draailingen’
(opgesomd door de exploitant bij de gebonden asbestafvalstoffen op pagina 2
van bijlage D.4.1.2.; deze schilfers werden in het verleden occasioneel gebruikt
bij ophogingen) wel degelijk testen nodig zijn om na te gaan of het al dan niet
over gebonden asbestvezels gaat, aangezien het op heden niet duidelijk is of
dergelijke afvalstof gebonden vezels bevat.
De aanvoer en de aanvaarding van niet-verontreinigde gronden binnen de
DOP dient te worden uitgevoerd conform de bepalingen van hoofdstuk X van
Vlarebo. De aangeleverde bagger- en ruimingsspecie zal vergezeld zijn van
een geldig gebruikscertificaat conform de bepalingen van het Vlarea en zal
voorafgaand aan de aanvoer naar de DOP ontwaterd en steekvast gemaakt
worden in een daartoe vergunde slibrecyclagecentrum en/of op de plaats van
herkomst.
De ontginning gebeurt volledig in het droge (max. 10 m diep; tot 0,5 m boven
de grondwatertafel). Geologisch bekeken komen ter plaatse de volgende
afzettingen voor (op basis van ter plaatse uitgevoerde boringen):
 Kwartaire leem (1 m dik);
 Lid van Vlierzele: een zandige laag, die ontgonnen wordt, bestaande uit
middelmatig fijn geel zand (5 tot 10 m dik, naargelang de plaats in de
groeve); zeer goed doorlatend;
 Lid van Pittem: kleihoudend zand tot zandhoudend klei (15 m dik);
Volgens de kwetsbaarheidskaart van het grondwater in de provincie OostVlaanderen is het grondwater ter plaatse matig kwetsbaar is (index Cb), dit in
tegenstelling tot wat er in de bijgevoegde hydrogeologische studie van
16.08.05 (uitgevoerd door de bvba Geafor, 7864 Deux-Acren) vermeld staat nl.
weinig kwetsbaar (index Cb).
Aangezien de zandgroeve als nabestemming bosgebied heeft
(bestemmingstype I volgens Vlarebo), dient de opvulling in principe te
gebeuren met niet-verontreinigde gronden die beantwoorden aan bijlage 7 van
Vlarebo (bestemmingstype I). De exploitant vraagt hiervoor een afwijking nl.
om gronden te aanvaarden binnen de DOP die voldoen aan de norm voor
hergebruik als bodem binnen bestemmingstype II t.e.m. V (bijlage 8 van
Vlarebo). De motivatie van deze norm wordt enerzijds gehaald uit recente
gegevens van het LIN waaruit blijkt dat uitgegraven bodem welke voldoet aan
de vooropgestelde normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I
zeldzaam zijn en dus niet vlot beschikbaar. Anderzijds wordt verwezen naar de
aanvullende geohydrologische studie van 16.08.2005, waaruit blijkt dat de
noodzakelijke laag met een k-waarde van 10-7 m/s aanwezig is onder de
huidige zandwinning/stortplaats.
Overeenkomstig art. 5.60.2 van Vlarem II kan er inderdaad van deze normen
worden afgeweken als de bouwheer door middel van een studie, uitgevoerd
door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede
12
praktijk, het bewijs levert dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem
geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke
blootstelling aan de verontreinigde stoffen geen extra risico oplevert. In bijlage
1 van het aanvraagdossier is dergelijke studie aanwezig, onder meer
voormelde aanvullende geohydrologische studie.
Anderzijds kan de OVAM bevestigen dat van gronden die beantwoorden aan
bijlage 7 slechts een zeer beperkt aanbod voorhanden is. Derhalve kan in de
gegeven omstandigheden (het verder opvullen van een zandgroeve) het
storten van gronden (en niet-verontreinigde baggerspecie) die voldoen aan
bijlage 8 van Vlarebo vanuit milieuhygiënisch standpunt worden toegelaten. Dit
houdt onder meer in dat voormelde aangevoerde grond maximum 5% stenen
mag bevatten (waarbij de afmetingen van de stenen maximum 50 mm mogen
bedragen) en maximum 0,5 % bodemvreemde materialen.
In bijlage D.4.1.2. van de aanvraag wordt gesteld dat de binnen de DOP
aanvaarde niet-verontreinigde bodem zowel milieuhygiënisch als fysisch
voldoet aan de gestelde eisen, waardoor binnen de activiteiten van de DOP
geen zeefactiviteiten zullen plaatsvinden (rubriek 2 wordt dan ook niet
aangevraagd voor de zeefactiviteiten).
De exploitant vermeldt wel dat er rekening dient gehouden te worden met
eventuele sorteeractiviteiten tijdens de levering van de uitgegraven bodem,
waarbij niet gewenste materialen welke in de uitgegraven bodem aanwezig zijn
verwijderd worden en afgevoerd worden naar daartoe vergunde verwerkers. Bij
grote inbreuken wordt de uitgegraven bodem (of baggerspecie) geweigerd.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat aangezien de aangevoerde gronden
maximum 0,5 % bodemvreemde materialen, voormelde aangehaalde
‘sorteeractiviteit’ enkel betrekking kan hebben op een zeer beperkte manuele
verwijdering van voormelde bodemvreemde materialen (die sporadisch in de
gronden kunnen voorkomen).
Tevens wordt een afwijking aangevraagd om de eindafdek van de categorie 3stortplaats en de DOP te realiseren met uitgegraven bodem welke voldoet aan
de normen voor hergebruik van uitgegraven bodem binnen bestemmingstype II
t.e.m. V (gezien de nabestemming van de groeve dient voor het gedeelte van
de DOP, de grond voor de eindafdek volgens de bepalingen van Vlarem II te
voldoen aan de normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I).
Voormelde aangevraagde afwijking kan in de gegeven omstandigheden vanuit
milieuhygiënisch standpunt eveneens worden toegelaten, gelet op het feit dat
van de gronden die voldoen aan bijlage 7 van Vlarebo slechts een zeer beperkt
aanbod voorhanden is;
Het is de doelstelling is van de exploitant om binnen de geldende
vergunningstermijn (dit is 31.08.2011) de huidig aangevraagde capaciteit
volledig te benutten (cf. bijlage D.4.1.1; pagina 1).
Overwegende dat volgens de bepalingen van het Uitvoeringsplan bouw- en
sloopafval de categorie 3-stortplaatsen op lange termijn kunnen afgebouwd
worden, tenzij voor een aantal inerte afvalstoffen waarvoor geen nuttige
toepassing bestaat (pag. 79 van voormeld Uitvoeringsplan); dat echter bij de
vergunningverlening ook rekening dient te worden gehouden met de spreiding
van de stortplaatsen (pag. 94 van het Uitvoeringsplan); dat er dienaangaande
in de provincie Oost-Vlaanderen op heden nog 2 andere categorie 3stortplaatsen in exploitatie zijn nl.:
13
 Verlee te Oosterzele (vergund tot 07.01.2024);
 NV SVK te St Niklaas (vergund tot 26.01.2026);
dat op basis van onze beschikbare gegevens op heden enkel de NV SVK
asbestcement mag aanvaarden op zijn categorie 3-stortplaats;
Overwegende dat aangezien er op heden een wijziging/uitbreiding van de
milieuvergunning wordt aangevraagd, de vergunningstermijn dient beperkt te
worden tot de einddatum van de huidige milieuvergunning nl. 31.08.2011; dat
hierbij volgens de exploitant de aangevraagde stortplaats/DOP binnen de 5
jaar kan opgevuld worden, zodat het oorspronkelijk reliëf (geleidelijk afhellend
naar het Zuidoosten) wordt hersteld (rekening houdend met de bepalingen van
de bouwvergunning) om de nabestemming van het terrein te realiseren;
Overwegende dat in dat opzicht de huidige aanvraag in overeenstemming is
met de doelstellingen van het Afvalstoffenbeleid waarbij categorie 3stortcapaciteit moet samengaan met onder meer landschapsherstel te
realiseren binnen een redelijke opvultermijn;
Overwegende dat overeenkomstig art. 5.2.4.3.4.§4 van Vlarem II voor de
categorie 3-stortplaatsen bepaalde vereisten inzake geologische barrière
worden gesteld nl. een minerale laag op de bodem en de zijwanden van de
stortplaats gelijkwaardig aan een slecht doorlatende laag van 1 m dikte met
een k-waarde van
1 x 10-7 m/s; dat in de bijgevoegde hydrogeologische studie van 16 augustus
2005 de aanwezigheid van dergelijke geologische barrière voldoende wordt
aangetoond voor wat betreft de bodem van de zandgroeve/stortplaats (cf.
algemeen besluit van de betreffende studie op pagina 12); dat de
aanwezigheid van deze slecht doorlatende laag op de bodem immers wordt
aangetoond door 4 boringen uitgevoerd vanaf de basis van de groeve; dat de
voorliggende studie ons inziens echter onvoldoende aantoont dat deze
geologische barrière aanwezig is langs de laterale zijwanden; dat een
bijkomende brief van 19.10.06 van Geafor waarin gesteld wordt dat de
doorlatendheid van de bodem en de wanden van de stortplaats lager is dan 1 x
10-7 m/s en wordt aangetoond in betreffende studie, derhalve kan in vraag
gesteld worden;
Overwegende bijgevolg dat bij het ontbreken van voornoemde vereiste
geologische barrière op de zijwanden van de groeve, een bijkomende
kunstmatige geologische barrière (van minstens 0,5 m dikte) dient aangebracht
te worden op de zijwanden van de categorie 3-stortplaats die voldoet aan de
Vlarem II - bepalingen;
Overwegende dat anderzijds een afwijking wordt aangevraagd van de
sectorale voorwaarden voor stortplaatsen voor het niet volledig omheinen van
de stortplaats nl. er wordt gevraagd enkel een omheining te voorzien vanaf de
ingang tot de Schorissesteenweg en het gedeelte van de stortplaats gelegen
aan de Schorissesteenweg; dat dit kan worden toegestaan gezien de categorie
3-stortplaats (beperkt in oppervlakte en capaciteit) gelegen is tussen de
voormalige stortplaats van Bohez (deels afgewerkt) en de huidig aangevraagde
definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde gronden;
Overwegende dat eveneens een afwijking wordt aangevraagd voor het
voorzien van een groenscherm rond de stortplaats aangezien dit volgens de
14
exploitant geen meerwaarde biedt; dat deze afwijking eveneens kan worden
toegestaan gelet op de ligging van de aangevraagde stortplaats (ingesloten
tussen de voormalige stortplaats van Bohez en de huidig aangevraagde DOP);
dat het betreffende terrein na aanvulling volledig zal ingericht worden als bos,
gelet op de nabestemming."
2. Geluidshinder
Er zal gewerkt worden tussen 7 u 30 en 17 uur.
3. Stofhinder
De exploitant benadrukt dat enkel gebonden asbestvezels zullen aanvaard
worden en dat er geen activiteiten uitgevoerd worden op de site, zodat er geen
vezels in de omgeving zouden verspreid worden. Na de aanvoer zal een
afdeklaag voorzien worden, waardoor verstuiving en verspreiding verhinderd
wordt. Indien vereist zullen bij aanvoer de aangeleverde materialen bevochtigd
worden om emissies te vermijden.
In de lopende milieuvergunning werd reeds een bijzondere voorwaarde
opgenomen m.b.t. het voorkomen van moddersporen op de gewestweg N454.
Daartoe wordt gebruik gemaakt van een wielwasinstallatie.
4. Watertoets
De vergunningsaanvraag heeft betrekking op de wijziging van de reeds
vergunde categorie 3-stortplaats. De reliëfwijziging die hiermee gepaard gaat
werd reeds vergund door de bouwvergunningen van respectievelijk 8 maart
2004 en 21 februari 2005, die in het aanvraagdossier zijn gevoegd.
De inrichting is gelegen in het 'Boven Scheldebekken'. Volgens de
overstromingsinformatie op www.geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be is de
inrichting niet gelegen in een recent overstromingsgebied of in een risicozone
voor overstromingen.
De opslag van bodemvreemd materiaal moet voldoen aan de toepasselijke
algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II waardoor bodem- en
grondwaterverontreiniging zal voorkomen worden. De specifieke voorwaarden
die van toepassing zijn voor de opvulling met niet-verontreinigde bodem,
bagger- en ruimingsspecie is besproken onder het aspect afvalstoffen
(paragraaf 7.1.);
Overwegende dat met betrekking tot de ingediende bezwaren het
volgende kan worden gesteld:
-
Er dient rekening gehouden te worden met de invloed van afstromend
hemelwater van de stortplaats op de achterliggende landbouwpercelen en
de toegangsweg naar deze percelen. Er moeten minstens grachten of
andere opvangvoorzieningen voor hemelwater aangelegd worden.
Er zal enkel sprake zijn van afstromend water nadat de zandwinningsput is
opgevuld en een eindafdek wordt voorzien. De realisatie van dit eindafdek, nl.
het bepalen van de profielen en het maaiveldniveau wordt vastgelegd in de
stedenbouwkundige vergunning. In het kader van de discussie inzake de
opgelegde profielen en niveaus bij de reeds afgewerkte stortplaats werd in een
vergadering in het gemeentehuis op 1 december 2006 afgesproken dat voor
geheel de site een nieuwe stedenbouwkundige aanvraag wordt ingediend. Uit
het advies van de stad Ronse blijkt dat er bij het toekennen van de
15
stedenbouwkundige vergunning zal rekening gehouden worden met de
afwateringsproblematiek.
-
Bezwaar tegen het uitsorteren van asbesthoudende afvalstoffen uit
bouwmaterialen en het verwijderen van asbestcementvezels en het storten
van asbest bevattende bouwmaterialen in een geïsoleerde cel binnen de
categorie 3-stortplaats. Door het uitsorteren kunnen vrije asbestvezels
vrijkomen. Door het storten van asbestcementvezels en van asbest
bevattende bouwmaterialen wordt de bodem definitief verontreinigd voor de
toekomst. Vrije asbestvezels zijn schadelijk voor de omwonenden, voor de
landbouwgewassen die geteeld worden op gronden gelegen onmiddellijk
achter de categorie 3-stortplaats en niet wenselijk in een gebied dat door
toeristen bezocht wordt om te verpozen in de gezonde omgeving van het
Muziekbos.
Uit het aanvraagdossier en het advies van de OVAM blijkt dat de vereiste
remediërende en voorzorgsmaatregelen (o.a. het vastleggen van strikte
aanvaardingscriteria) zijn getroffen zodat er geen asbestvezels zullen
vrijkomen.
-
Bezwaar tegen de afwijking voor de acceptatiecriteria van de nietverontreinigde uitgegraven bodem en bagger- en ruimingsspecie. Het feit
dat de afvalstoffen die in het verleden aangevoerd werden potentieel
verontreinigde stoffen zouden bevat hebben, kan absoluut geen argument
zijn om in de nieuwe vergunning soepelere criteria te verlenen dan wat
voorzien is in de Vlarebo. Enkel de stoffen die voldoen aan de bijlage 7 van
het Vlarebo zijn aanvaardbaar.
De soepeler acceptatiecriteria worden enkel toegestaan voor zover de
exploitant een bijkomende kunstmatige geologische barrière (van minstens 0,5
m dikte) aanbrengt op de zijwanden van de categorie 3-stortplaats die voldoet
aan de Vlarem II–bepalingen om bodem- en grondwaterverontreiniging te
voorkomen.
-
Bezwaar tegen de aanvaardingscriteria van uitgegraven bodem voor de
realisatie van het eindafdek van de definitieve opslagplaats voor
uitgegraven bodem en de categorie 3-stortplaats. De uiteindelijke bedoeling
van de afwerking van de stortplaats is dat er een bos ontstaat dat
overeenkomt met de bossen die van nature groeien op de heuveltoppen
van de Vlaamse Ardennen. Dit brengt met zich mee dat de bodem hier
eveneens overeenkomstig mee is. Enkel bodems die voldoen aan de
normen voor hergebruik binnen bestemmingstype I zijn aanvaardbaar.
Overeenkomstig art. 5.60.2 van Vlarem II kan er van de normen voor
hergebruik binnen bestemmingstype I worden afgeweken als de bouwheer
door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende
bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs
levert dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen
verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke
blootstelling aan de verontreinigde stoffen geen extra risico oplevert. In bijlage
1 van het aanvraagdossier is dergelijke studie aanwezig.
-
Bezwaar tegen het niet voorzien van een groenscherm rond de inrichting.
De aanvrager gebruikt als argument dat de inrichting later toch moet bebost
worden. Dit kan niet als argument gelden, integendeel, elk natuurlijk bos
heeft een struiklaag van streekeigen bomen en struiken (zoals hazelaar,
meidoorn, haagbeuk, lijsterbes, sleedoorn, vogelkers, ...). Er is geen enkele
16
reden waarom deze struiklaag niet onmiddellijk aan de rand van de
stortplaats zou aangeplant worden. Uitstel is onnodig en niet wenselijk.
Ronse promoot zich als de stad met uitzicht. Een groenscherm rond de
inrichting voor visuele afscherming is een minimum. Voor het probleem dat
zich stelt bij de talud die te steil werd afgegraven bij vorige uitbating, kan
als bijzondere voorwaarde gesteld worden dat deze rand het eerst moet
aangevuld worden, zodat ook daar het groenscherm zo snel mogelijk kan
gerealiseerd worden.
De sectorale verplichting tot de aanleg van een groenscherm (waarvan kan
afgeweken worden) is enkel van toepassing op de stortplaats. In voorliggende
aanvraag wordt gevraagd om een deel van de vergunde stortplaats om te
zetten in een definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde uitgegraven
bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (DOP) waarvoor deze
sectorale verplichting niet geldt. Hierdoor zou o.m. tussen de stortplaats en de
DOP een groenscherm moeten voorzien worden, hetgeen niet werkbaar is,
zodat de gevraagde afwijking gefundeerd is.
-
Bezwaar tegen het niet voorzien van een volledige omheining rond de
inrichting. Het feit dat op heden nog een beplanting moet voorzien worden
door de eigenaar van fase 2 is geen argument om geen afsluiting te
plaatsen: een doorgang met een eenvoudig hek is voldoende om doorgang
te verlenen. Aan de grens van de afgewerkte zone en de nog vol te storten
zone kan een goedkope weideafsluiting geplaatst worden, die desgevallend
later kan weggehaald worden bij de definitieve eindbestemming.
De sectorale verplichting tot het plaatsen van een afsluiting (waarvan kan
afgeweken worden) is enkel van toepassing op de stortplaats. In voorliggende
aanvraag wordt gevraagd om een deel van de vergunde stortplaats om te
zetten in een definitieve opslagplaats voor niet-verontreinigde uitgegraven
bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie (DOP) waarvoor deze
sectorale verplichting niet geldt. Hierdoor zou o.m. tussen de stortplaats en de
DOP een afsluiting moeten voorzien worden, hetgeen niet werkbaar is, zodat
de gevraagde afwijking gefundeerd is.
-
Bezwaar tegen het gemengd storten van niet-verontreinigde bagger- en
ruimingsspecie en niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Door het
gemengd storten wordt de traceerbaarheid van de gestorte afvalstoffen
bemoeilijkt. Bij calamiteiten (bijvoorbeeld wanneer er giftige afvalstoffen
werden gestort) kan betwisting ontstaan betreffende de
verantwoordelijkheid voor de verontreiniging.
De niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie moet aan dezelfde
acceptatiecriteria voldoen als de niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Om
die reden kunnen beide gezamenlijk opgeslagen worden.
-
Bezwaar tegen het uitsorteren van kantoorafval. Gelet op de aard van de
stortplaats is het uitgesloten dat er afvalstoffen aanvaard en uitgesorteerd
worden afkomstig van activiteiten van kantoren zoals plastiek en papier.
In het dossier worden geen vergunning gevraagd voor het uitsorteren van
kantoorafval. Deze activiteit kadert in het beheer van de afvalstoffen afkomstig
van het bedrijfskantoor.
-
Bezwaar tegen het plaatsen van een kantoorgebouw anders dan een
mobiele container. In de milieuvergunningsaanvraag is het niet duidelijk wat
er bedoeld wordt met “een kantoorgebouw” Gelet op het feit dat het
17
volledige gebied naar bosgebied moet evolueren, mag er geen enkel vast
bouwwerk worden opgericht.
Er is in het dossier geen sprake van de nieuwbouw van een kantoor.
-
Bezwaar tegen het niet vermelden van de werkdagen: er is enkel sprake
van werktijden tussen 7u30 en 17u , zonder vermelding om welke dagen
het gaat. Activiteiten op zaterdag of zondag moeten verboden worden.
In de sectorale voorwaarden is het verbod van rustverstorende activiteiten
reeds verboden tussen 19 u en 7 u en op zon- en feestdagen.
-
Vrees voor de vervuiling van de drinkwaterput.
In het dossier wordt verwezen naar de aanvullende geohydrologische studie
van 16 augustus 2005, waaruit blijkt dat de noodzakelijke kleilaag met een kwaarde van 10-7 m/s aanwezig is onder de huidige zandwinning/stortplaats
zodat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen.
-
Vrees voor lawaai en hinder van transporten en vervuiling van de
Schorissesteenweg. Het storten van 10.000 m³ asbestcement per jaar
betekent 500 à 1.000 vrachtwagens per jaar. De aanvoer van grond en slib
impliceren minstens 3.000 vrachtwagens per jaar. De omgeving zal
bijgevolg voortdurend met zwaar transport geconfronteerd worden.
Huidige aanvraag wijzigt de reeds vergunde opvulcapaciteit niet, zodat de
aanvraag geen wijziging teweegbrengt t.a.v. het verwachte en inherent
vergunde vrachtvervoer.
-
Bezwaar tegen de verder uitbreiding van het bestaande stort.
Huidige aanvraag betreft een vermindering van de stortplaats in een definitieve
opslagplaats voor niet-verontreinigde bodem, bagger- en ruimingsspecie. Er is
dus geen sprake van een uitbreiding.
-
Waardeverlies woningen van de bezwaarindieners.
De milieuvergunningsaanvraag dient beoordeeld op haar planologische en
milieuhygiënische verenigbaarheid. Het al dan niet resulteren van de uitvoering
van een milieuvergunningsaanvraag in een waardevermindering van een
onroerend goed maakt daar geen onderdeel van uit;
Overwegende dat anderzijds, omwille van de talrijke bezwaren
ingediend tijdens het openbaar onderzoek waarin vooral de bezorgdheid wordt
geuit omtrent het storten van asbesthoudende afvalstoffen, het aangewezen is
dat de milieuhygiënische aspecten inherent aan de exploitatie van de inrichting
zouden worden geëvalueerd door een opvolgingscommissie, en in het
bijzonder de voorwaarden geformuleerd in hoofdstuk 4.7 'beheersing van
asbest' van het VLAREM I; dat deze opvolgingscommissie voornamelijk zal
bestaan uit de leden van de provinciale milieuvergunningscommissie, de
afdeling milieu-inspectie van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie,
de exploitant en (eventueel) externe deskundigen op voorstel van één van de
leden van de opvolgingscommissie, alsook een vertegenwoordiging van de
buurt;
Overwegende dat de exploitant, overeenkomstig artikel 43 §2. van het
Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning steeds alle maatregelen
dient te nemen om schade en hinder te voorkomen;
18
Overwegende dat de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig
artikel 20 van het milieuvergunningsdecreet, onverminderd de bepalingen van
dezelfde wetten, decreten en uitvoeringsbesluiten bij het verlenen van een
vergunning bijzondere voorwaarden kan opleggen, met het oog op de
bescherming van de mens en het leefmilieu;
Overwegende dat, wat voorafgaat in acht genomen, kan gesteld
worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het
leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting,
mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvoorwaarden tot
een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt;
Overwegende dat de gevraagde exploitatie milieuhygiënisch,
stedenbouwkundig en planologisch verenigbaar is met de onmiddellijke
omgeving; dat bijgevolg de gevraagde vergunning kan worden verleend;
besluit:
Artikel 1. Aan de nv Ob&D, Kortrijkstraat 271 te 8560 Wevelgem wordt
de vergunning verleend om een inrichting te exploiteren, gelegen op de
percelen kadastraal bekend onder RONSE 3e AFD, Sectie F, Nrs 167/b, 168/a,
169/a, 170/a, 171/a, 172/a, 173/a, 184/a, 185/a, 186/a, 187/a en 293/x/2, aan
de Schorissesteenweg zn 9600 Ronse, met als voorwerp: uitbreiden van de
bestaande vergunning met een inrichting voor het opvullen van de zandgroeve
met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en
ruimingspecie, omvattende:


de wijziging door:
-
het verminderen van de vergunde capaciteit van de categorie 3stortplaats met 287.220 m³ tot maximaal 100.000 m³;
-
het storten van gebonden asbestcement en ytong in de vergunde
categorie 3-stortplaats;
de uitbreiding met/van:
-
het opvullen van de zandgroeve met maximaal 280.000 m³ nietverontreinigde grond en niet-verontreinigde bagger- en
ruimingspecie.
Volgende rubrieken zijn van toepassing op de verandering:
2.3.6.a) 1° (1)
het verminderen van de vergunde capaciteit van de categorie 3-stortplaats met
287.220 m³ tot maximaal 100.000 m³.
Het storten van gebonden asbestcement en ytong in de vergunde categorie 3stortplaats
60.2. (1)
het opvullen van een zandgroeve met maximaal 280.000 m³ nietverontreinigde grond en niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie.
Art. 2. De milieuvergunning wordt verleend voor een termijn tot en met
31 augustus 2011, dit is de vervaldatum van de basisvergunning.
19
Art. 3. Deze milieuvergunning is afhankelijk van de strikte naleving van
de volgende uitbatingsvoorwaarden:
§1. Algemene milieuvoorwaarden
1.
2.
VLAREM.V01: Algemene milieuvoorwaarden - Algemeen
VLAREM.V02: Algemene milieuvoorwaarden - Geluid
§2. Sectorale milieuvoorwaarden
3.
4.
5.
VLAREM.V07: Verwerking van afvalstoffen - Algemeen
VLAREM V08: Stortplaatsen van afvalstoffen
VLAREM V99: Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem
§3. Bijzondere milieuvoorwaarden
6.
De algemene, sectorale en bijzondere milieuvoorwaarden opgenomen in
de vorige vergunningen blijven, voor zover niet in tegenspraak met de
onderstaande voorwaarden, volledig en onverkort gelden voor de totaliteit
van de inrichting.
7. M.b.t. het opvullen van de zandgroeve
 Voor het opvullen van een gedeelte van de zandgroeve (meer bepaald vak
2; DOP, zoals aangeduid op het uitvoeringsplan in bijlage H1) worden nietverontreinigde gronden en niet-verontreinigde bagger –en ruimingsspecie
gebruikt die beantwoorden aan bijlage 8 van Vlarebo. Tevens dient de
eindafdek van de aangevraagde DOP (als van de categorie 3-stortplaats) te
beantwoorden aan voormelde normen van bijlage 8.
 Indien niet kan aangetoond worden dat de vereiste geologische barrière
van 1 m dikte met een k-waarde die kleiner is of gelijk aan 1 x 10-7 m/s ter
plaatse aanwezig is op de zijwanden van de groeve zoals bepaald in
Vlarem II, dient een kunstmatige geologische barrière van minimum 0,5 m
dikte aangebracht te worden met een gelijkwaardig beschermingsniveau op
de wanden van de groeve.
 De exploitant voorziet een duidelijke scheiding (kunstmatige barrière)
tussen de stortplaats en de definitieve opslagplaats (DOP) en tussen de
afgewerkte stortplaats (vergund onder bvba Bohez) en de stortplaats als
bedoeld in onderhavige aanvraag. Voormelde kunstmatige barrière zal
bestaan uit uitgegraven bodem met een k-waarde van 10–7 m/s en wordt
systematisch onder talud ½ aangelegd in functie van het voortschrijden van
het stortfront. De praktische uitwerking ervan wordt verder beschreven in
het werkplan.
 Voor de aanvaarding van asbestcement wordt een specifiek stortvak
voorzien, conform art. 5.2.4.1.9.§6 van Vlarem II (correctiebesluit van 12
mei 2006 ter omzetting van de Europese beschikking inzake de
aanvaardingscriteria van stortplaatsen).
 ‘Draailingen’ (opgesomd door de exploitant bij de gebonden
asbestafvalstoffen op pagina 2 van bijlage D.4.1.2.; deze schilfers werden
in het verleden occasioneel gebruikt bij ophogingen) mogen enkel worden
aanvaard indien via testen wordt aangetoond dat zij enkel gebonden
asbestvezels bevatten, aangezien het op heden niet duidelijk is of
dergelijke afvalstof enkel gebonden vezels bevat.
8. Afwijkingen van bepaalde sectorale voorwaarden
 In afwijking van artikel 5.2.1.5.§5 van Vlarem II dient geen groenscherm
rond de stortplaats voorzien te worden.
20

In afwijking van artikel 5.2.1.5.§2 van Vlarem II dient enkel een omheining
van 2 m hoogte voorzien te worden vanaf de ingang tot de
Schorissesteenweg en het gedeelte van de stortplaats gelegen aan de
Schorissesteenweg.
9. Opvolgingscommissie
Er wordt een opvolgingscommissie opgericht bestaande uit de leden van de
provinciale milieuvergunningscommissie, de afdeling milieu-inspectie van het
departement Leefmilieu, Natuur en Energie, de exploitant en (eventueel)
externe deskundigen op voorstel van één van de leden van de
opvolgingscommissie, alsook drie vertegenwoordigers van de buurt.
De opvolgingscommissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de
provinciale milieuvergunningscommissie en vergadert minstens éénmaal per
jaar en telkens als ze het nodig acht.
De datum van de vergadering wordt vastgelegd in overleg met de voorzitter.
De exploitant neemt het initiatief voor het organiseren van deze vergadering.
Minstens vier weken voor de vergadering wordt de agenda van de vergadering
rondgestuurd, evenals alle nuttige informatie omtrent de agendapunten.
De opvolgingscommissie heeft als opdracht de milieuhygiënische aspecten
inherent aan de exploitatie van de inrichting, en in het bijzonder de strikte
uitvoering van de voorwaarden opgenomen in hoofdstuk 4.7 'beheersing van
asbest' van het VLAREM I, op te volgen en te evalueren.
De opvolgingscommissie kan zichzelf opheffen.
Art. 4. §1. De in artikel 1 vergunde inrichting dient uiterlijk in gebruik te
worden genomen binnen een termijn van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum
van onderhavige milieuvergunning.
§2. In de mate dat de inrichting, die het voorwerp uitmaakt van
de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens het decreet houdende de
organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999, een
stedenbouwkundige vergunning nodig is, wordt onderhavige milieuvergunning
geschorst, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend.
De aanvangsdatum van de vergunningstermijn van onderstaande
milieuvergunning wordt verdaagd tot de dag dat deze stedenbouwkundige
vergunning definitief verleend is. De exploitant dient de datum waarop de
stedenbouwkundige vergunning werd verleend bij ter post aangetekende
zending mee te delen aan de overheid die de milieuvergunning heeft verleend.
§3. Wordt de in §2. bedoelde stedenbouwkundige vergunning
geweigerd, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van
rechtswege op de dag van de weigering van de stedenbouwkundige
vergunning in laatste aanleg.
Art. 5. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van
derden.
Art. 6. §1. Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd
voor elke verandering van de vergunde inrichting.
§2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant,
dient uiterlijk tien kalenderdagen voor de datum van overname gemeld aan de
vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42
van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning.
21
§3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden
aangevraagd, overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement
betreffende de Milieuvergunning, tussen de achttiende en de twaalfde maand
voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.
Art. 7. Een eensluidend verklaard afschrift van deze beslissing zal,
samen met het attest inzake de datum van de verzending, verzonden worden
aan:
- de exploitant;
- het College van Burgemeester en Schepenen van Ronse;
- de Provinciale Milieuvergunningscommissie;
- de Afdeling Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en
Waterbeheer, van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur;
- de Afdeling voor Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke
Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg van het Departement van
Leefmilieu en Infrastructuur;
- de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de Administratie
Economie van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse
Aangelegenheden;
- de Afdeling Milieu-inspectie van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en
Waterbeheer, van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur;
- de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;
- de Vlaamse Milieumaatschappij;
- de Technische Inspectie van de Administratie voor Arbeidsveiligheid van het
Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
- de nv Aquafin;
Een soortgelijk afschrift wordt verzonden aan de bevoegde Burgemeester met
de opdracht de beslissing bekend te maken, overeenkomstig de bepalingen
van hoofdstuk IX van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning.
22
Art. 8. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig de modaliteiten en
de termijnen beschreven in het Vlaams Reglement betreffende de
Milieuvergunning (aangetekende brief binnen de 30 kalenderdagen na de
betekening van deze beslissing), mits betaling van de voorgeschreven
dossiertaks, beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering,
vertegenwoordigd door de Vlaams minister van leefmilieu, p/a Administratie
Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer Bestuur Milieuvergunningen, Koning
Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel.
Gent, 10 mei 2007
namens de Deputatie:
de Provinciegriffier
de Gouverneur-Voorzitter
get. Albert De Smet
get. André Denys
Voor eensluidend afschrift,
Namens de Provinciegriffier,
De gemachtigde Ambtenaar,
Raf Barzeele
dienstchef
Download