A1Sociale en maatschappelijke kwesties - Profi

advertisement
THEMA
1
Sociale en maatschappelijke
kwesties
1.1 Inleiding
Als sociaal-cultureel werker sta je middenin de samenleving. Je krijgt met allerlei sociale en
maatschappelijke kwesties te maken: integratie, diversiteit, eenzaamheid, samenlevingsopbouw, enzovoort. Je richt je op de deelname van je cliënten aan de samenleving en op diens
persoonlijke ontwikkeling.
Een belangrijk doel van het sociaal-cultureel werk is om op wijk- of buurtniveau maatschappelijke problemen aan te pakken en het woon- werk- en leefklimaat te verbeteren.
Een ander doel is de participatie, integratie en het welbevinden van individuele bewoners
en groepen bewoners te bevorderen.
Je inventariseert daarvoor de vraag van de doelgroepen. Je zet projecten op en geeft activiteiten vorm op onder andere recreatief en educatief gebied. Je geeft voorlichting, advies
en informatie. Je zorgt ervoor dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. Je begeleidt vrijwilligers en stagiaires. En je werkt samen met andere organisaties en buurtbewoners aan betere
leefomstandigheden.
Je werkt voor en met mensen van alle leeftijden: peuters, kinderen, tieners, jongeren, volwassenen en ouderen. En je werkt met specifieke doelgroepen: mensen met een beperking,
mensen met een andere etniciteit, asielzoekers, allochtonen, vrouwen, uitkeringsgerechtigden, enzovoort. Het werk is voor iedereen toegankelijk en gebeurt op basis van vrijwilligheid.
Als sociaal-cultureel werker kun je in verschillende settingen werken: buurthuizen, dorpshuizen, wijkaccommodaties, peuterspeelzalen, buitenschoolse opvang, tiener- en jongerencentra, ouderenwerk, brede school, maatschappelijke opvang, enzovoort.
In dit thema behandelen we een aantal maatschappelijke kwesties en geven de relatie aan
tussen deze kwesties en het sociaal-cultureel werk.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
1
De inhoud van dit thema:
1.2 Problemen in de samenleving
1.3 Persoonlijke ontplooiing
1.4 Maatschappelijke ontplooiing
1.5 Multiculturele samenleving en mondialisering
1.6 Samenlevingsopbouw
1.7 Tips voor de praktijk
1-1
Dit thema sluit aan bij thema 30 (Leefomstandigheden) in het boek Cliënt en omgeving.
Het sluit ook aan op thema 4 (Begeleiden) in het boek Methodisch begeleiden.
Je werkt met allerlei groepen
2
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
1.2 Problemen in de samenleving
In deze paragraaf lees je over enkele sociale en maatschappelijke problemen die invloed
hebben op jouw werk als sociaal-cultureel werker.
Problemen in de samenleving:
• het onderscheid tussen sociale en maatschappelijke
kwesties
• verharding van het sociale leven
• individualisering
• armoede
• de taak van het sociaal-cultureel werk
1-2
1.2.1 Het onderscheid tussen sociale en maatschappelijke kwesties
Een sociale kwestie is een moeilijk en netelig sociaal vraagstuk/probleem tussen mensen.
Sociaal heeft te maken met omgaan met anderen en met spelgedrag.
Een maatschappelijke kwestie is een moeilijk en netelig maatschappelijk vraagstuk of
probleem. Bij maatschappelijk moet je denken aan de regels en wetten in Nederland, de
structuren (Tweede Kamer/gemeentebestuur) en de organisaties.
Sociale kwesties betreffen dus problemen in de omgang van mensen of groepen met andere
mensen of groepen. Als bij die problemen de grenzen van de rechtsstaat, de wetten, overtreden worden, wordt het een zaak van justitie. Het is vanaf dat moment een verantwoordelijkheid van de samenleving, en dus een ‘maatschappelijk probleem’.
Als er problemen ontstaan of als ze verergeren, kan het een opdracht voor het sociaal-cultureel werk worden, zoals het volgende voorbeeld laat zien.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
3
Agressie nekt sinterklaasfeest in Haagse wijk
Het sinterklaasfeest en de lampionnenoptocht in de Haagse wijk Transvaal staan op de tocht.
Organisator Steven van Meekeren van de stichting Haagse Hopjes wil er niet mee doorgaan als
er niets gedaan wordt aan de agressie van ouders en jongeren tegen haar medewerkers.
Dat zei ze vrijdag naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant. Haagse Hopjes heeft sinds
tien jaar diverse faciliteiten in de multiculturele wijk om kinderen te laten spelen. Op vijf
pleinen kunnen kinderen die lid zijn, gebruik maken van de spelvoorzieningen. In totaal zijn
volgens de stichting meer dan 5000 kinderen lid. ‘De afgelopen tweeënhalf jaar is de agressie sterk toegenomen’, vertelt Van Meekeren. ‘Medewerkers worden bedreigd, bekogeld met
stenen en soms bespuugd’. Van Meekeren stelt dat ouders vaak agressief reageren als zij of hun
kinderen hun zin niet krijgen. ‘Maar ja, als je zoveel leden hebt die met speelgoed ter waarde
van duizenden euro’s spelen, moet je nu eenmaal regels hebben.’
Door de lampionnenoptocht en het sinterklaasfeest af te zeggen, zegt ze een daad te willen
stellen. Met inzet van een bewakingsdienst kan het sinterklaasfeest op 29 november doorgaan
en ook de lampionnenoptocht van 16 november. ‘Maar we zijn een vrijwilligersorganisatie en ik
heb altijd gezegd: als het zover komt, kap ik ermee’, stelt de voorzitter van Haagse Hopjes.
De burgemeester zegt desgevraagd enorm verrast te zijn en neemt de situatie zeer serieus. ‘Ik
heb het nieuws vanochtend gehoord. Dit kan niet. Iedereen in Den Haag moet gewoon Sinterklaas kunnen vieren.’
(Bron: ANP)
Een voorbeeld van een sociale en maatschappelijke kwestie.
Vinex-locaties krijgen steeds meer te maken met stadse problemen. Overlast en vernielingen
kruipen de nieuwe wijken binnen.
Yvonne en haar man zouden gaan wonen in een rustieke, kinderrijke buurt met voldoende
ruimte en groen. Weg van de overlast en asocialen, die ze in de oude stadswijken van Den Haag
zo spuugzat was. De eerste twee jaren voldeden aan haar verwachting. De gigantische, nieuwe
woonwijk Ypenburg was nog volop in aanbouw. Het voelde, na die jaren in die bedompte
stadswijk, aan als een oase. Wij dachten nog: ‘Hier blijven we zeker twintig jaar wonen’.
4
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Tot er een ander slag bewoners de wijk binnentrok. In het winkelcentrum verschenen er groepen
intimiderende jongeren, speelplaatsen werden vernield en winkelruiten werden ingegooid. Ook
voor haar deur veranderde de sfeer en ook het taalgebruik. Kinderen van de buren worden binnen gehouden in plaats van ze buiten te laten spelen. De situatie is inmiddels zo uit de hand gelopen dat voor rond het winkelcentrum een samenscholingsverbod geldt. Vernielingen, keiharde
muziek en het afsteken van vuurwerk waren aan de orde van de dag. De druppel was een vuurpijl
die een politieauto zwaar beschadigde, de aanhouding van een aantal jongeren en de rellen die
daarop volgden.
De problemen lijken op de problemen in de nieuwe wijk ‘Leidsche Rijn’ bij Utrecht. Ook daar veroorzaakten jongeren grote overlast, intimideerden ze voorbijgangers en pleegden ze auto-inbraken. Ook andere nieuwe Vinex woonwijken, zoals in Almere, Maastricht, Tilburg en Breda krijgen
meer en meer te maken met overlast zoals in Ypenburg: drugsdealers, vernielingen en graffiti.
Socioloog Frits Spangenberg vertelt desgevraagd dat er fouten gemaakt zijn bij het ontwerpen
van Vinexwijken. Geen trapveldjes, maar wel schommels en wipkippen. Dit is dan het gevolg.
Bovenstaand voorbeeld begint als een sociaal probleem en groeit uit tot een maatschappelijk
probleem. Het sociaal-cultureel werk heeft hier een taak liggen. Zij lost niet de problemen
vóór mensen op. De sociaal-cultureel werker ondersteunt mensen zodat zij weer in staat
zijn hun eigen problemen op te lossen. Hij stimuleert hen weer actief deel te nemen aan de
samenleving en zich verantwoordelijk te voelen voor wat er in hun straat/wijk gebeurt.
Samen met de bewoners in een wijk of met individuele personen werkt de sociaal-cultureel
werker aan sociale en maatschappelijke kwesties.
1.2.2 Verharding van het sociale leven
Nederland is een West-Europees land en heeft een samenleving die een sterke en snelle ontwikkeling doormaakt. Dit heeft veel gevolgen voor het sociale leven in Nederland. Voor velen
zijn dit goede veranderingen, voor anderen niet. Niet iedereen kan die snelle ontwikkelingen
bijhouden en niet iedereen kan zich goed aanpassen. Meedoen in de samenleving is voor veel
mensen moeilijker dan op het eerste oog lijkt.
In theorie kan iedereen alles bereiken en overal aan deelnemen. Maar om als allochtoon in
een blank bedrijf binnen te komen, valt toch nog steeds niet mee. En altijd het gevoel hebben
dat je gediscrimineerd wordt, bevordert jouw welbevinden niet. Dat roept verzet en agressie
op. Of je wordt er passief en gelaten van.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
5
Om als vrouw aan alle verwachtingen die de samenleving aan je stelt te voldoen, blijkt ook
niet mee te vallen. De zorg voor de kinderen en het huishouden rust nog steeds voor het
grootste gedeelte op de schouders van vrouwen. Daarnaast stellen vrouwen hoge eisen aan
de kwaliteit van hun eigen werk. Dat legt een grote druk op hen. Veel vrouwen voelen zich
daardoor overbelast. En veel vrouwen kiezen er daarom voor hun carrière op de tweede
plaats te zetten. Dat wordt echter weer niet gewaardeerd door de samenleving die vrouwen
aan het werk wil hebben.
Meer mensen komen in financiële problemen en kunnen bijvoorbeeld hun huis niet meer
betalen. Zij belanden met hun gezin op straat, zonder een vaste woon- of verblijfplaats.
Een sociaal vangnet is er dan niet meer. Vaak schamen zij zich om gebruik te maken van de
maatschappelijke opvangvoorzieningen.
Mensen kunnen de druk van de consumptiemaatschappij vaak niet weerstaan. Zij willen
alles hebben wat aangeboden wordt. Ook al kunnen zij dat niet betalen. Het op afbetaling
kopen van dure goederen lijkt het hen
gemakkelijk te maken. Zij geven daardoor echter meer uit dan zij hebben.
Zij krijgen schulden en kunnen hun aflossingen niet meer betalen. Vervolgens
krijgen zij met deurwaarders te maken.
Door de problemen raken zij vaak in
een isolement. Kinderen kunnen niet
meedoen aan activiteiten. Tieners kunnen niet uitgaan, de kleren niet kopen
die zij graag willen, geen mobiele
telefoon hebben, enzovoort. Ouderen
raken aan de drank en/of gaan zichzelf
en hun huishouden verwaarlozen. Zo
ontstaan meervoudige problemen in
gezinnen en eenpersoonshuishoudens.
Eenmaal in zo’n neerwaartse spiraal,
is het moeilijk om daar weer uit te
komen.
Mensen belanden op straat
6
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Mensen voelen zich onveiliger op straat. Ouderen durven ’s avonds de straat niet meer op.
Vrouwen durven niet meer in het park te gaan joggen. Kinderen dragen mobieltjes met
zich om op elk moment contact met hun ouders te kunnen hebben. Tieners en jongeren
lopen met messen en andere wapens om eventueel aan de dreiging van geweld weerstand
te kunnen bieden. Dat geeft geen vrolijk beeld. Hier ligt een mooie taak voor het sociaalcultureel werk.
1.2.3 Individualisering
Ook zie je dat de Nederlandse samenleving individualiseert. Het ‘ik’ is belangrijker dan
het ‘wij’. Dat heeft veel voordelen, meer studiemogelijkheden, zorg op maat, meer mogelijkheden om het leven op een eigen manier in te richten. De nadelen zijn er ook, mensen
vereenzamen omdat er niemand is die zich verantwoordelijk voelt voor hen. En er is meer
en meer criminaliteit op straat waar niemand iets van durft te zeggen.
In Krommenie heeft de politie een 52-jarige vrouw gevonden die ruim twee maanden dood
in haar woning heeft gelegen. Agenten namen een kijkje in het huis op aangeven van enkele
bezorgde buren. De vrouw is aan een natuurlijke dood gestorven. De politie was eerder ook
al eens wezen kijken, maar had de woning toen niet betreden. Waarom niet is onduidelijk.
Volgens de politie was de vrouw erg op zichzelf: ‘De buren zagen haar wel vaker enige tijd niet,
maar nu duurde het wel erg lang.’
Bij dit voorbeeld denk je aan het opbouwwerk. Maar ook als je met kinderen werkt in de
buitenschoolse opvang, zie je dat de samenleving geïndividualiseerd is.
Roos, 9 jaar, zit bij Trudy op schoot en vraagt waar haar vader blijft. ‘Hij komt zo’, zegt Trudy.
‘Dat zei je een half uur geleden ook al. Hoe kan dat nou. Iedereen is al naar huis, alleen ik weer
niet. Zo kan ik natuurlijk nooit met mijn vriendinnen op straat spelen. En we hebben nog wel
speciaal sterretjes gekocht, zodat we ze aan elkaar kunnen laten zien. En kijk nou eens naar
buiten het is al donker.’ ‘Weet je wat Roos’, zegt Trudy de stagiaire op de BSO, ‘laten we warme
chocolademelk maken en een oliebol eten.’ Na nog een half uur, wel een kwartier te laat en
zonder even te bellen, komt Peter, de vader van Roos, binnen gerend. ‘Sorry, sorry, sorry, maar
het was ook zo druk in de vuurwerkwinkel, ik kon echt niet eerder komen…….’ ‘Ja ja dat zeg je
altijd’, zegt Roos.
De vader van Roos is zo druk met zijn eigen werk dat hij vergeet waar zijn dochter werkelijk behoefte aan heeft op oudejaarsdag.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
7
Soms lijkt het of mensen in onze drukke samenleving maar net het hoofd boven water
kunnen houden. Zij hebben dan alle aandacht voor zichzelf nodig en dus geen aandacht
voor anderen.
De individualisering zorgt ook voor meer eenzaamheid onder mensen. Burenhulp is niet
meer altijd vanzelfsprekend. Met name in de grote steden ontbreekt het hier wel aan.
Mensen zijn druk met hun eigen werk, vrienden en gezin. De saamhorigheid in wijken en
buurten heeft daar wel eens onder te leiden.
In gezinnen met een laag inkomen, bij ouderen en bij mensen met psychische of sociale
problemen is veel sprake van eenzaamheid. Mensen met weinig geld kunnen lang niet altijd aan activiteiten, sport, clubs en verenigingen deelnemen. Veel oudere mensen kunnen
maar net van hun AOW-uitkering rondkomen. Zij komen vaak amper de deur meer uit.
Overigens heeft eenzaamheid onder ouderen niet alleen te maken met inkomen. Veel ouderen blijven vaak alleen achter, omdat kinderen naar andere landen of steden verhuizen.
Als de partner dan ook nog overlijdt, raken ouderen vaak geïsoleerd. Mensen met psychische of sociale problemen kunnen niet goed meedoen in de maatschappij. Zij hebben vaak
geen werk en mijden andere mensen. Daardoor vereenzamen zij snel.
1.2.4 Armoede
Armoede is een relatief begrip. Daar is geen simpele definitie van. Is iemand arm als hij
geen wasmachine kan kopen? Of is iemand pas arm als hij geen brood meer kan kopen?
Shirley’s armoede
Ik heb al jaren een bijstandsuitkering. Na mijn scheiding bleef ik met twee kleine kinderen
achter. Ik was al lang uit het arbeidsproces en vond geen werk. Nu volg ik een computercursus
via het CWI in de hoop dat ik daarmee werk kan vinden.
Ik kan niet zoveel doen met mijn bijstandsuitkering. Elke dubbeltje draai ik om. Ik koop nooit
iets extra’s: geen bloemetje, geen koekjes of broodjes. Ik heb geen krant en geen mobiele telefoon. Zo kan ik gelukkig nog net de sportclub van mijn zoon betalen en de dansclub van mijn
dochter.
Ik heb geen spaargeld. Een deel van mijn vakantiegeld spaar ik op voor als ik eens een nieuwe
wasmachine moet kopen, of een televisie. Van het andere deel maken we in de vakantie een
paar uitstapjes.
8
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Mijn kinderen worden groter. Ik houd mijn hart vast voor het moment dat zij om mobieltjes
gaan vragen of dure kleding willen hebben. Dat zal ik dus nooit kunnen betalen zonder baan. Ik
ben erg bang dat het dan mis loopt.
Niet iedereen voelt zich met hetzelfde inkomen even arm. De een denkt meer nodig
te hebben dan de ander. Als je Nederland vergelijkt met andere landen op de wereld is
Nederland een rijk land. Een land waarin veel geld verdiend wordt en ook weer uitgegeven
wordt. Iedereen in dit land heeft de behoefte om het steeds beter te krijgen. Maar de kloof
tussen rijk en arm wordt steeds groter en steeds meer huishoudens moeten van een laag
inkomen zien rond te komen. Deze groep mensen heeft minder mogelijkheden om hun
idealen te verwezenlijken dan mensen met een hoger inkomen.
Armoedemonitor 2007
Het aandeel arme huishoudens is in 2005 toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. Van
de ruim 6,6 miljoen huishoudens in 2005 leefden er iets meer dan 660.000 (10%) onder de lageinkomensgrens. In 2004 moest 9,4% van de huishoudens van een laag inkomen rondkomen.
Bij die huishoudens ging het in 2005 totaal om circa 1,4 miljoen personen. Dat is 8,9% van de
totale Nederlandse bevolking. Naar verwachting daalt de armoede weer.
De belangrijkste risicogroepen zijn eenoudergezinnen, niet-westerse allochtonen en huishoudens met een uitkering anders dan pensioen. Ook zelfstandig ondernemers hebben een
verhoogde kans op armoede. De lage inkomensgroepen hebben vaker betalingsachterstanden
en schulden dan voorheen.
Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in
de Armoedemonitor 2007
Het CBS en het SCP geven geen exacte armoedegrens aan. Zij maken onderscheid tussen een inkomen waarmee alleen in het directe levensonderhoud kan worden voorzien,
en aanvullingen daarop waardoor mensen enigszins in staat zijn om mee te doen in de
samenleving.
Armoede kan een oorzaak zijn van sociale kwetsbaarheid. Arme gezinnen moeten alle
zeilen bijzetten om de maandelijkse rekeningen te betalen. Dat heeft tot gevolg dat er geen
geld meer is voor goede kleding, hobby’s en lidmaatschappen van clubs. Door armoede
kunnen mensen geïsoleerd raken. Vooral in achterstandswijken komt veel armoede voor.
Een achterstandswijk is een wijk met bijvoorbeeld verouderde huizen, hoge werkloosheid
en problemen rond wonen, werken, leren, integreren en veiligheid.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
9
1.2.5 De taak van het sociaal-cultureel werk
We geven hieronder een aantal voorbeelden van sociale en maatschappelijke problemen in
de samenleving waarbij het sociaal-cultureel werk een rol kan spelen.
Sociale en maatschappelijke kwesties en het sociaal-cultureel werk
Verharding van het sociale leven
•
Onbekend maakt onbemind. Het sociaal-cultureel werk brengt groepen mensen met elkaar
in contact, zodat zij elkaar kunnen leren kennen.
•
Het sociaal-cultureel werk organiseert activiteiten voor tieners en jongeren. Daardoor wordt
overlast op straat voorkomen en vermindert de criminaliteit.
•
Het sociaal-cultureel werk organiseert activiteiten en open inloopactiviteiten zodat mensen
elkaar kunnen ontmoeten. Dat voorkomt sociaal isolement.
Individualisering
•
Het sociaal-cultureel werk verbindt mensen in wijken en buurten met elkaar door samen
met hen problemen te inventariseren en aan te pakken.
•
Door de activiteiten breed bekend te maken, werft zij nieuwe deelnemers.
•
Door mensen, met name ouderen, thuis te bezoeken voorkomt zij dat mensen vereenzamen.
Armoede
•
Het sociaal-cultureel werk informeert mensen over sociale regelingen die bedoeld zijn om
de armoede terug te dringen en mensen te laten deelnemen aan de samenleving.
•
De eigen bijdrage die mensen voor activiteiten moeten betalen, is afgestemd op de draagkracht in de achterstandswijken. Als mensen een bijdrage echt niet kunnen betalen, is er
vaak een vangnet.
Het sociaal-cultureel werk brengt jongeren bij elkaar
10
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
1.3 Persoonlijke ontplooiing
We kunnen stellen dat elk mens een zo gelukkig mogelijk leven wil. In thema 4 (Begeleiden) in het boek Cliënt en omgeving lees je over de piramide van Maslow. Hij stelt dat
ieder mens een optimale ontplooiing van zijn mogelijkheden nastreeft. Om deze optimale
ontplooiing te bereiken moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan.
Voorwaarden voor een optimale
persoonlijke ontwikkeling:
• een juiste stimulering tijdens de opvoeding
• voldoende scholing
• voldoende mogelijkheden om eigen kwaliteiten te
ontwikkelen
• positief rolmodel
• voldoende financiële middelen
• een goede maatschappelijke positie
• de taak van het sociaal-cultureel werk
1-3
Een juiste stimulering tijdens de opvoeding
Een mens kan zich optimaal ontwikkelen als hij als kind voldoende liefde krijgt, voldoende
ruimte en ondersteuning om te experimenteren, voldoende stimulans om nieuwe uitdagingen aan te gaan. Hiermee is nogal wat gezegd. Eigenlijk behoort ieder kind alle mogelijkheden te krijgen om zich optimaal te ontwikkelen. Maar helaas is dat niet zo. Onze
samenleving is verdeeld in een rijker deel en een armer deel. De kinderen in het armere
deel hebben over het algemeen de minste mogelijkheden zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Zij worden ook minder in hun ontwikkeling gestimuleerd.
Voldoende scholing
Ieder mens heeft een natuurlijke behoefte om te leren. Vooral tijdens de jeugdjaren is de
natuurlijke behoefte om nieuwe kennis en vaardigheden aan te leren groot. De keuzes die
tijdens deze fase gemaakt worden, bepalen in grote mate waar de persoon terechtkomt als
volwassene.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
11
Voldoende mogelijkheden om eigen kwaliteiten te ontwikkelen
Als kind heb je veel ruimte en verschillende materialen nodig om al je zintuigen en vaardigheden te ontwikkelen. Een kind moet kunnen rennen en klauteren, met materialen
kunnen experimenteren en vriendjes kunnen ontmoeten.
Positief rolmodel
Kinderen, jongeren, maar ook volwassenen hebben voorbeelden nodig. Zij hebben mensen in hun omgeving nodig die voordoen hoe je goed met elkaar omgaat, die waarden en
normen uitdragen en voor zichzelf bepaalde grenzen aanhouden. Zij geven met hun eigen
houding en gedrag het goede voorbeeld, zodat anderen dit gaan nadoen. Bij kinderen zijn
dit meestal de ouders. Bij tieners en jongeren zijn het vaak popidolen en bij volwassenen
andere gewaardeerde volwassenen.
Voldoende financiële middelen
Om een kind te kunnen steunen in zijn ontwikkeling hebben opvoeders financiële middelen nodig. Hoe kunnen zij anders hun kinderen een sport laten doen, een fiets en voldoende kleding voor hen kopen, regelmatige uitstapjes of vakanties bekostigen of digitaal
bereikbaar zijn?
Een goede maatschappelijke positie
Ook de maatschappelijke positie van de ouders/opvoeders heeft invloed op de mogelijkheden van het kind om zich te kunnen ontplooien. Hebben de ouders/opvoeders een gemiddeld (= modaal) inkomen, dan kunnen zij het zich permitteren om een huis te bewonen in
een goede wijk. Dat is een wijk waar voldoende mogelijkheden en uitdagingen aanwezig
zijn, zodat een kind zich optimaal kan ontwikkelen. Ook kan het kind dan lid worden van
een of meer verenigingen en een betere school bezoeken, zelfs al is die wat duurder dan een
andere school.
Niet bij iedereen in onze samenleving zijn al deze voorwaarden aanwezig. Bij sommige
kinderen zijn teveel voorwaarden niet aanwezig. Zij komen niet toe aan voldoende ontwikkeling om optimaal te kunnen functioneren in onze samenleving.
De taak van het sociaal-cultureel werk
Hieronder zie je wat het sociaal-cultureel werk bij kan dragen aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen.
12
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Persoonlijke ontplooiing en het sociaal-cultureel werk
Een juiste stimulering tijdens de opvoeding
•
Het sociaal-cultureel werk levert een bijdrage aan de opvoeding van kinderen door het
werk in peuterspeelzalen en door kinderactiviteiten.
•
Zij ondersteunt ouders bij de opvoeding door het aanbieden van cursussen en themabijeenkomsten en door opvoedprogramma’s bij de ouders thuis uit te voeren.
•
Zij organiseert tiener- en jongerenwerk en begeleidt tieners en jongeren bij ontwikkelingsaspecten als schoolkeuze, vrijetijdsbesteding, omgaan met elkaar, het zoeken van werk,
problemen met ouders.
Voldoende scholing
•
Het sociaal-cultureel werk organiseert tal van educatieve activiteiten: computercursussen,
voorlichtingsbijeenkomsten bijvoorbeeld over gezondheid, themabijeenkomsten bijvoorbeeld over politiek.
Voldoende mogelijkheden om eigen kwaliteiten te ontwikkelen
•
Het sociaal-cultureel werk heeft een breed aanbod aan activiteiten zodat er wat te kiezen
valt. Iedereen kan er aan zijn trekken komen.
Positief rolmodel
•
Het sociaal-cultureel werk laat met haar activiteiten en door de houding van de medewerkers zien hoe een samenleving kan samenleven.
Voldoende financiële middelen
•
Het sociaal-cultureel signaleert achterstanden, ook op economisch terrein. Zij adviseert de
gemeente bijvoorbeeld over de verbetering van de economische positie van ouderen en
van ouders van kinderen die de peuterspeelzaal bezoeken. Zij doet dat door voorstellen te
doen over de te vragen ouderbijdragen en de bijdragen van ouderen aan activiteiten.
•
In sommige steden zijn vanuit het sociaal-cultureel werk voedselbanken opgericht. Daardoor hebben mensen weer wat meer financiële middelen voor andere activiteiten.
Een goede maatschappelijke positie
•
Vanuit het sociaal-cultureel werk wordt een bijdrage geleverd aan de trajectbegeleiding
van mensen op zoek naar werk. Werklozen die nog geen arbeid kunnen verrichten, doen
vrijwilligerswerk in het sociaal-cultureel werk. Zij worden daarbij begeleid door sociaal-cultureel werkers.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
13
1.4 Maatschappelijke ontplooiing
Maatschappelijke ontplooiing betekent een positie in onze samenleving verkrijgen waarin
jouw kwaliteiten tot bloei komen. Daarbij word je gerespecteerd door je sociale omgeving,
ben je gelukkig in jouw leefsituatie en leef je volgens de regels van de samenleving.
Om als volwaardig lid van de samenleving een zinvolle bijdrage voor jezelf en de samenleving te kunnen leveren, is het volgende nodig.
Voor een zinvolle bijdrage aan de
samenleving moet je:
• voldoende liefde ervaren (hebben) en geven
• je voldoende zinvol sociaal betrokken voelen en zijn
• voldoende tevreden zijn met je werk
• voldoende financiële mogelijkheden hebben
1-4
Voldoende liefde ervaren (hebben) en geven
Om optimaal te kunnen presteren, moet je zelfvertrouwen hebben en een positief zelfbeeld. Dat kan als je tijdens je jeugd liefdevol opgevoed bent, als je liefde hebt ervaren
zodat je jezelf positief gewaardeerd weet en in staat bent om zelf die liefde ook te geven.
Je voldoende zinvol sociaal betrokken voelen en zijn
De mens heeft een natuurlijke behoefte aan een zinvol leven. Dit ervaart hij door zinvolle
activiteiten uit te voeren voor de samenleving. Heeft iemand een betaalde baan dan ervaart
hij dit als zinvol. Heeft hij geen baan, dan zoekt hij veelal een taak waarbij hij toch voor de
samenleving zinvol actief is, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.
Voldoende tevreden zijn met je werk
Iemand die tevreden is met zijn werk straalt dat uit. Dat merk je uit positief gedrag. Iemand die ontevreden is op het werk, laat dat ook merken in negatief gedrag. Dit kan nare
gevolgen hebben voor zijn directe omgeving, bijvoorbeeld zijn gezin.
14
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Voldoende financiële mogelijkheden hebben
Als mensen structureel te weinig geld hebben, heeft dat negatieve gevolgen voor het levensgeluk. Er zijn veel manieren om te participeren in de samenleving, bijvoorbeeld door lid te
zijn van een sportvereniging, of van een theaterclub. Maar ook een baan hebben of vrijwilligerswerk doen, gemeenteraadsvergaderingen bijwonen, lid zijn van een politieke partij
zijn manieren om te participeren.
Vooral kinderen hebben behoefte om te sporten, te dansen en actief bezig te zijn in de vrije
tijd. Sporten kost vaak geld, vooral als het in verenigingsverband gedaan wordt. En wat te
denken van muziekles? Als de ouders/opvoeders krap bij kas zitten, lukt het niet om kinderen aan deze activiteiten deel te laten nemen.
In onze samenleving vindt men ‘wat je
doet’ erg belangrijk. Heb je een baan
dan wordt dit alom gerespecteerd.
Heb je geen baan, dan wordt dat veel
minder positief gewaardeerd. Sommige
mensen kijken neer op werklozen alsof
zij profiteurs zijn. Dat doet niet alleen
de directe sociale omgeving, maar ook
de bank. Als je bijvoorbeeld een huis
of auto wilt kopen, kijkt men eerst of
je een vast inkomen hebt. Als dat zo is
en je hebt voldoende inkomen, krijg je
een hypotheek of lening. Jongeren die
zonder diploma of startkwalificatie van
school komen, lopen daardoor grote risico’s om aan de zijlijn van de samenleving te belanden. Zij hebben een grote
kans daar niet meer uit te komen.
Heb je leuk werk, dan straal je dat uit
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
15
De taak van het sociaal-cultureel werk
Het sociaal-cultureel werk draagt aan de maatschappelijke ontplooiing van mensen het
volgende bij.
Maatschappelijke ontplooiing en het sociaal-cultureel werk
Voldoende liefde ervaren (hebben) en geven
•
Het sociaal-cultureel werk draagt bij aan de opvoeding en verbindt mensen met elkaar. Bij
deze ontmoetingen worden contacten gelegd, communiceert men met elkaar en worden
vriendschappen gesloten. De sociaal-cultureel werker begeleidt mensen zo nodig hierbij.
Je voldoende zinvol sociaal betrokken voelen en zijn
•
Vrijwilligers behoren in het sociaal-cultureel ook tot de doelgroep. Het sociaal-cultureel
werk biedt hen een zinvolle vrijetijdsbesteding.
•
Het sociaal-cultureel werk ondersteunt bewoners bij de bijdrage die zij leveren aan wijkontwikkeling en de verbetering van de kwaliteit van leven in buurten.
•
Het sociaal-cultureel werk draagt eraan bij dat mensen zich betrokken voelen bij de samenleving door het organiseren van de recreatieve activiteiten.
Voldoende tevreden te zijn met je werk
•
Het sociaal-cultureel werk draagt bij aan de trajectbegeleiding van mensen zonder werk. Zij
zoekt samen met hen naar de mogelijkheden voor arbeid en kijkt bij welke soorten arbeid
iemand zich goed voelt.
Voldoende financiële mogelijkheden hebben
•
Het sociaal-cultureel werk past zo nodig de bijdragen van deelnemers aan hun mogelijkheden aan.
•
Zij ondersteunt mensen met financiële problemen door hen te helpen hun hulpvraag te
formuleren en hen op basis daarvan door te verwijzen naar een geschikte hulpverleningsorganisatie, bijvoorbeeld de schuldhulpverlening
16
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
1.5 Multiculturele samenleving en mondialisering
We leven in een multiculturele samenleving. Volgens het CBS is ongeveer 19% van de
inwoners van Nederland van allochtone herkomst. Iets meer dan de helft daarvan bestaat
uit niet-westerse allochtonen, voornamelijk uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen.
Multicultureel gaat niet alleen over allochtoon en autochtoon. Cultuur is een breed begrip.
Mensen in ons land hebben veel verschillende culturele achtergronden. Die verschillen ontstaan niet alleen door etnische achtergronden of verschillende religies. Culturele
verschillen zijn er ook tussen mensen uit de stad en van het platteland, tussen rijk en arm
zijn, hoog opgeleid en laag opgeleid, werkenden en niet-werkenden, tussen liefhebbers van
verschillende soorten muziek, enzovoort. We zijn gewend om veel van deze verschillen te
overbruggen en om om te gaan met diversiteit. Maar met verschillen die er in de samenleving ontstaan doordat mensen met andere etnische achtergronden in Nederland komen
leven en werken, lijken we wat meer moeite te hebben. We gaan daar daarom dieper op in.
Multiculturele samenleving en
mondialisering:
• multiculturele en monoculturele opvoeding
• sociaal-economische positie van allochtonen
• mondialisering
• integratie
• de taak van het sociaal cultureel werk
1-5
1.5.1 Multiculturele en monoculturele opvoeding
Multicultureel wil zeggen dat er meerdere culturen verenigd zijn in een samenleving. Monocultureel betekent dat één cultuur overheersend en bepalend is. Wij leven in een multiculturele samenleving.
De vraag is wat het leven in een multiculturele samenleving betekent, bijvoorbeeld voor de
opvoeding van kinderen. De opvoeders van nu zijn nog grotendeels opgegroeid in een monoculturele omgeving. Hun kinderen ontmoeten op de kinderopvang of op school dikwijls
al op jonge leeftijd kinderen met andere etnische, culturele en religieuze achtergronden.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
17
Zelfs al gaan ze naar een christelijke school met een strikt toelatingsbeleid, dan maken zij
toch in hun vrije tijd kennis met verschillende culturen. Dat maakt dat kinderen al van
jongs af aan de verschillen leren zien. Zij kunnen daar dus al vroeg mee om leren gaan.
Zeker als er ‘transculturele’ vriendschappen of liefdesrelaties tot stand komen.
Multiculturaliteit wordt veelal als boeiend en uitdagend gezien. Tegelijk is het één van de
factoren die ouders onzeker maken bij de opvoeding. Kunnen zij met hun monoculturele achtergrond de kinderen wel voorbereiden op het participeren in een multiculturele
samenleving?
Maar niet alleen in de opvoeding speelt dit probleem. Er is nog veel te winnen als mensen
met verschillende culturele achtergronden met elkaar om leren gaan, elkaar leren begrijpen
en waarderen.
1.5.2 Sociaal-economische positie van allochtonen
Armoede treft steeds meer gezinnen met kinderen. Een op de acht Nederlandse kinderen
groeit op in een gezin met een laag inkomen. Het gaat in totaal om 430.000 kinderen onder de 18 jaar. Niet-westerse allochtone Nederlanders hebben van oudsher vaker een lager
inkomen dan andere Nederlanders. Hoewel de verschillen kleiner worden, is het aandeel
lage inkomens bij Turken, Marokkanen en Antillianen nog steeds vier keer zo hoog. Veel
zelfstandig werkende allochtonen, zoals kleine winkeliers, hebben een laag tot zeer laag
inkomen.
1.5.3 Mondialisering
Ook merken we dat de mondialisering sterk toeneemt. Mondialisering is het proces van
wereldwijde economische, politieke en culturele integratie.
Mondialisering, ook wel globalisering genoemd, wil ook zeggen dat bepaalde aspecten van
de samenleving wereldwijd herkend worden en in principe ook op dezelfde manier vorm
krijgen. Bijvoorbeeld: de maatschappelijke structuur. De inrichting van de verschillende
samenlevingen vertoont, uitzonderingen daargelaten, wereldwijd overeenkomsten en vindt
plaats op basis van gelijksoortige ideologieën. Godsdienst is daarbij in veel landen niet
meer de belangrijkste pijler voor politieke besluitvorming.
18
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Mondialisering wordt onder andere veroorzaakt door:
• immigratie: inwoners van verschillende werelddelen en landen maken door immigratie
kennis met elkaars cultuur en nemen daar delen van over;
• verbeterde communicatie: ontwikkelingen in automatisering en telecommunicatie
maken mensen in verre landen makkelijk en snel bereikbaar;
• sneller vervoer: hedendaagse, snelle vervoermiddelen en goede verbindingen zorgen
ervoor dat grote afstanden steeds eenvoudiger te overbruggen zijn;
• grotere welvaart: een grotere welvaart bewerkstelligt dat meer mensen van de eigentijdse
ontwikkelingen gebruik kunnen maken.
Mondialisering gebeurt deels gestructureerd en deels ongestructureerd. Gestructureerd wil
zeggen dat de mondialisering gestuurd wordt door de overheid. Ongestructureerd wil zeggen dat de mondialisering spontaan groeit vanuit de bevolking.
Mondialisering wil zeggen dat je als mens steeds meer kijkt naar de gehele wereld als je
woon- en leefplek. Je kijkt niet meer alleen naar het land of de streek waar je woont. Een
paar voorbeelden.
•
We gaan net zo gemakkelijk op vakantie naar Brazilië als naar Zuid–Frankrijk of Texel.
•
Overal op de wereld zie je wel een Mc Donalds, met hetzelfde eten.
•
Voordat we zelf nieuwjaar vieren, kijken we eerst op de televisie naar de nieuwjaarsvieringen in Australië, Tokio en Moskou.
•
Coca cola kom je over de hele wereld in hetzelfde flesje tegen.
•
We msn’en net zo gemakkelijk met Tom van drie straten verderop als met Ricardo uit Chili.
Daarnaast zien we ook dat grenzen binnen de Europese Unie aan het vervagen zijn. Eerst
kwamen grote groepen mensen uit de zuidelijke landen van Europa naar Nederland. De
laatste jaren komen veel Oost-Europese bewoners naar Nederland. Al deze mensen hebben hun eigen invloed op de Nederlandse cultuur. Is de ‘pizza’ of de ‘lasagne’ nog weg te
denken uit de Nederlandse cultuur?
1.5.4 Integratie
Integratie is de samensmelting van de verschillende bevolkingsgroepen in de maatschappij.
Het integratiebeleid heeft tot doel alle etnische groepen in staat te stellen volwaardig en
actief deel te nemen aan de samenleving.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
19
Integratie staat tegenover segregatie. Segregatie betekent afscheiding. Het is niet goed
als mensen zich afscheiden en buiten de samenleving komen te staan. Mensen die zich
afwenden van de samenleving voelen zich in die samenleving niet thuis. Zij raken in een
sociaal isolement of gaan zich afzetten tegen die samenleving. Mensen scheiden zich vaak
af, omdat zij zich niet begrepen voelen, of omdat ze zich gediscrimineerd voelen. Allochtonen worden daadwerkelijk op de arbeidsmarkt maar ook in bijvoorbeeld discotheken
gediscrimineerd. Allochtonen behoren daardoor tot een van de minderheidsgroepen waar
extra aandacht vanuit het sociaal-cultureel werk naartoe gaat.
Het integratiebeleid is erop gericht de integratie tussen autochtonen en allochtonen te
bevorderen. Dat is geen gemakkelijke opgave die zeker niet alleen aan het sociaal-cultureel
werk opgedragen kan worden. Het creëren van werk, het aannemen van allochtone werknemers en het voorkomen van discriminatie op de werkplek, zijn waarschijnlijk effectievere
instrumenten om integratie te bevorderen. Er wordt dus vanuit verschillende kanten aan
het integratiebeleid gewerkt. Van het sociaal-cultureel werk wordt verwacht dat zij daar
haar steentje aan bijdraagt.
Het sociaal-cultureel werk heeft daarom onder andere tot doel de sociale samenhang in
wijken en buurten te verbeteren. Dat wil zeggen dat mensen er prettig met elkaar samenwonen, het leven in de wijk met elkaar delen, elkaar respecteren en waarderen. We noemen
dat sociale cohesie. Sociale cohesie in buurten en wijken is echter moeilijk te bereiken. In
het algemeen worden de doelen lager gesteld. Dan wordt ernaar gestreefd dat mensen in
buurten en wijken in ieder geval op een vreedzame manier naast elkaar leven. Ontmoeten
zij elkaar daarnaast zo nu en dan ook en respecteren zij elkaar, dan is er veel bereikt.
Integratie tussen allochtonen en autochtonen bevorderen
20
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
1.5.5 De taak van het sociaal-cultureel werk
Het sociaal-cultureel werk draagt op de volgende manier bij aan de multiculturele samenleving en mondialisering.
Multiculturele samenleving, mondialisering en het sociaal-cultureel werk
Multiculturele en monoculturele opvoeding
•
In peuterspeelzalen, buitenschoolse opvang, het kinderwerk, tiener- en jongerenwerk brengen kinderen met veel verschillende achtergronden tijd met elkaar door. Zij leren daar met
elkaar omgaan. Sociaal-cultureel werkers helpen hen daarbij.
•
Ouders op peuterspeelzalen en de buitenschoolse opvang ontmoeten elkaar. Vaak zijn er
ouderbijeenkomsten waarop verschillende thema’s besproken worden.
•
Veel vrijwilligers in het sociaal-cultureel werk zijn allochtoon. Zij kunnen de brug slaan tussen autochtoon en allochtoon.
Sociaal-economische positie van allochtonen
•
Veel allochtonen vinden werk in het sociaal-cultureel werk.
•
Zij signaleren met name de problemen van allochtonen binnen de organisatie en naar de
gemeente.
Mondialisering
•
Het sociaal-cultureel werk kan bijdragen aan de mondialisering door informatie uit andere
culturen toegankelijk te maken voor de bewoners van buurten en wijken. Dat kan op een
directe manier door bijvoorbeeld films uit andere culturen te draaien of door tentoonstellingen te organiseren. Het kan ook indirect door computercursussen en internetcursussen
te organiseren, waarna mensen zelf op onderzoek gaan op internet.
Integratie
•
Het sociaal-cultureel werk organiseert doelgroepgerichte activiteiten, bijvoorbeeld gym
voor Marokkaanse vrouwen. Op deze manier mogen allochtone vrouwen deelnemen aan
activiteiten in het buurthuis of in de sportschool.
•
Het sociaal-cultureel werk organiseert ook ontmoetingsactiviteiten als braderieën, kunsttentoonstellingen, discussiebijeenkomsten, enzovoort. Bij deze activiteiten kunnen mensen
met verschillende culturele achtergronden elkaar ontmoeten.
•
Het sociaal-cultureel werk voert allerlei integratieprojecten uit: bijvoorbeeld inburgeringscursussen en taallessen voor allochtonen.
•
Het sociaal-cultureel werk organiseert allerlei activiteiten die aansluiten op de wensen en
behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
21
1.6 Samenlevingsopbouw
Met samenlevingsopbouw bedoelen we de manier waarop een samenleving is en wordt
opgebouwd. Elke samenleving streeft ernaar om zo goed mogelijk te functioneren. Wat
goed is, maakt iedereen voor zich uit. Maar de mensen die de macht hebben, hebben daar
in de periode dat ze aan de macht zijn, wel veel invloed op. In ons land is dat het zittende
kabinet met de ambtenaren. In andere samenlevingen kan dat ook een dictator of het leger
zijn. We leggen de termen samenleving en samenlevingsopbouw hieronder uit.
Samenlevingsopbouw:
• samenleving
• samenlevingsopbouw
• de taak van het sociaal cultureel werk
1-6
1.6.1 Samenleving
Het begrip samenleving kun je als volgt omschrijven:
• mensen die met elkaar, meestal in groepsverband, binnen bepaalde grenzen samenleven;
• een samenleving kan groot zijn of klein;
• een samenleving heeft vaak een doel.
In een samenleving gaan mensen met elkaar om volgens bepaalde regels. Deze regels bepalen voor een groot deel de cultuur. Een samenleving heeft één of meerdere kenmerkende
culturen in zich. In een open samenleving als de Nederlandse kunnen meerdere culturen
naast elkaar bestaan. In een gesloten samenleving, zoals bijvoorbeeld de Taliban die wil,
wordt maar één cultuur geaccepteerd.
Een samenleving kan groot zijn of klein. Werk je op Europees niveau, dan werk je met
grote samenlevingen zoals de Nederlandse en de Duitse samenleving. Werk je in een multicultureel samengestelde wijk, dan richt jouw werk zich op de verschillende bevolkingsgroepen in die wijk. Zoals je ziet zijn de samenlevingen in het tweede voorbeeld veel kleiner
dan in het eerste voorbeeld.
22
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Een samenleving heeft een doel: bijvoorbeeld ‘terugdringen van de armoede’ of ‘veiligheid’
of ‘normen en waarden bijbrengen’ of ‘geen onderdrukking’. Die doelen worden door de
regering in wetten, regels en programma’s vertaald. Iedere vier jaar maakt de regering een
programma waarin de belangrijkste doelen voor de regeringsperiode van vier jaar staan.
Als een samenleving goed functioneert, is iedereen er tevreden en is er geen armoede of
onderdrukking. Wij weten allemaal dat dit niet zo is, er zijn teveel mensen arm. Ze wonen
in wijken die verpauperd zijn, zijn werkloos en voelen zich nutteloos. De opbouw van de
samenleving is niet goed, kun je dan stellen. De samenleving bedenkt dan oplossingen
zodat iedereen optimaal kan functioneren. Dat wil zeggen dat iedereen datgene doet waar
hij goed in is. Daar wordt de samenleving als totaal weer beter van.
1.6.2 Samenlevingsopbouw
Bouwen aan de samenleving of samenlevingsopbouw is mede een taak van het sociaal-cultureel werk. Het sociaal-cultureel werk ondersteunt groepen mensen en individuen die niet
volledig mee kunnen doen in onze samenleving. Bijvoorbeeld door:
• een computercursus voor ouderen;
• een cursus vergaderen voor wijkbewoners om te leren overleggen met de gemeente;
• het zelf beheren van de tienerinloop en zo leren overleggen en verantwoordelijkheid
dragen;
• op survival leren je grenzen te verleggen en als team te leren werken.
De Nederlandse samenleving kun je opdelen in lagen, groepen en sociale verbanden. Er
zijn structuren en regels. Je ervaart zelf dagelijks dat de samenleving constant verandert.
Deze veranderingen worden deels bepaald door:
• de mensen die deel uitmaken van de samenleving;
• invloeden op de samenleving.
We leggen dat uit.
De mensen die deel uitmaken van de samenleving
De mens heeft de neiging zich te organiseren, zodra hij in groepen samenleeft. Als iedereen
maar doet zoals hem dat zelf het beste uitkomt, leidt dat heel snel tot chaos. Naarmate een
samenleving groter wordt, ontstaat er meer behoefte aan regels. De overheid heeft voor alle
Nederlanders een aantal regels opgesteld. Deze stelt zij steeds weer bij.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
23
Als samenleving hebben we ervaren dat het beter is dat de bewoners zelf meebeslissen over
wat er wel of niet verandert. Daarom hebben we een democratie. We kiezen een aantal deskundigen die met elkaar voor ons de samenleving aansturen. Zij maken wetten en verdelen
de inkomsten uit belastingen, BTW, verkoop van gas, enzovoort. Ze besteden die inkomsten overeenkomstig het regeerakkoord.
De mensen die de samenleving vormen, bepalen in grote mate die samenleving. In de
samenleving zijn verschillende groeperingen: bijvoorbeeld katholieken, moslims, jongeren,
sporters, mannen en vrouwen. De gewoonten, normen en waarden in elke groepering zijn
ontstaan in de omgang met elkaar.
Een gezin met een streng christelijk geloof zal bijvoorbeeld op zondagen weinig of geen commerciële activiteiten ontplooien. Het is dan een rustdag. Bij een joods gezin echter wordt er op die
zondag gewoon gewerkt, want daar geldt de zaterdag als rustdag.
Sporters leven gezond. Zij letten op hun voeding en besteden veel tijd aan hun sport. Zij gaan wel
uit, maar drinken daarbij niet veel alcohol.
Onder tieners en jongeren zijn er veel subculturen. Behoor je tot de ene groep, dan conformeer
je je aan de normen en waarden in die groep en kleed je je volgens hun cultuur. Behoor je tot een
andere groep dan zie je er waarschijnlijk heel anders uit.
‘Mannen wonen op Mars en vrouwen wonen op Venus’, zegt men wel eens. Daarmee wil men zeggen dat mannen en vrouwen verschillend zijn en zich verschillend gedragen. De een vindt dat die
verschillen aangeboren zijn, de ander vindt dat die verschillen er niet zouden mogen zijn.
Bij welke subcultuur hoor je?
24
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Invloeden op de samenleving
Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn op het functioneren van een samenleving.
Ze kunnen elk apart invloed hebben, maar zeker ook in hun onderlinge samenhang. Zo
hebben demografische factoren (bevolkingssamenstelling) invloed op het aantal werkende
mensen. Dat heeft weer invloed op de economie. En de toestand van de economie heeft
invloed op de politieke besluitvorming en de welvaart van een samenleving.
We noemen enkele belangrijke factoren en lichten ze daarna kort toe.
Invloeden op de samenleving:
• demografie
• religie
• cultuur
• maatschappelijke klassen
• wereldpolitiek
• landelijke politiek
• economie en welvaart
1-7
Demografie
Demografische factoren zeggen alles over de samenstelling van de bevolking, bijvoorbeeld:
• groei van de bevolking door geboorte en immigratie, remigratie en emigratie;
• verhouding ouderen/jongeren;
• verhouding mannen/vrouwen;
• werkende en niet werkende mensen.
Religie
We hoeven je niet uitgebreid uit te leggen dat godsdienst van grote invloed is op een samenleving. Het gaat niet alleen om de normen, waarden en rituelen die bij een godsdienst
horen. Zo heeft een kerk of moskee niet alleen een religieuze functie, maar ook een sociale:
het is een centraal ontmoetingspunt waar mensen elkaar treffen en over allerlei onderwerpen van gedachten kunnen wisselen.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
25
Cultuur
Onder cultuur verstaan we in dit verband niet alleen het geheel van gewoonten, normen
en waarden. Denk bij cultuur van een samenleving ook aan kunstuitingen, muziek, eten,
viering van festiviteiten. Cultuurverschijnselen bepalen voor een belangrijk deel het gezicht
van een samenleving. Dat ‘gezicht’ is duidelijker als er maar één of twee culturen samenleven. Bij een multiculturele samenleving, waarin meer culturen dominant zijn, is het
‘gezicht’ van de samenleving minder duidelijk. Sommigen vinden dat erg en vechten -soms
letterlijk- voor het behoud van de oorspronkelijke cultuur van een samenleving. Anderen
hebben er minder moeite mee en accepteren het multiculturele karakter gewoon als het
nieuwe ‘gezicht’ van de samenleving.
Maatschappelijke klassen
Veel mensen in Nederland willen mensen niet graag in klassen indelen. Dat heeft te maken
met het verleden. Toen werd nadrukkelijker gesproken over klassen, rangen en standen.
Deze indelingen hadden allerlei vooroordelen tot gevolg.
Vroeger kende men in Nederland een indeling in klassen: arbeiders, middenstand (detailhandel), notabelen. Een meisje uit de middenstandsklasse werd niet geacht verliefd te
worden op een jongen uit de arbeidersklasse. Een jongen uit de kring van notabelen mocht
niet trouwen met een meisje uit de middenstand.
Nog eerder, in de negentiende eeuw, bestond er een indeling in: het gewone volk of de
lagere klasse, hogere klasse, patriciërs en adel. Ook waren er veel vooroordelen per klasse.
Het is natuurlijk ongewenst om mensen in hokjes te plaatsen, er vooroordelen aan te
koppelen en daar ook naar te handelen. Tegenwoordig richt men zich niet meer naar een
verdeling in klassen. Wel worden in sociografische beschrijvingen kenmerken van groepen
in de samenleving beschreven. Dat kan nuttig zijn voor wetenschappen als economie, sociologie, stedenbouw, politicologie of om een bepaald probleem in de samenleving nauwkeuriger te definiëren.
We kennen ook niet meer één klassenverdeling waar iedereen zich naar richt. Welke verdeling wordt gebruikt, hangt af van het onderwerp van onderzoek of van het soort probleem
dat in beeld gebracht moet worden. Globaal kun je onderscheid maken in:
• indelingen vanuit economisch perspectief;
• indelingen vanuit sociologisch perspectief.
26
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Vanuit economisch perspectief kun je indelingen maken naar bijvoorbeeld de hoogte van
het inkomen of de positie op de arbeidsmarkt. Een socioloog kan bijvoorbeeld onderzoeken of een bepaald verschijnsel in de samenleving zich vooral voordoet bij mensen met een
hoog inkomen of juist bij lagere inkomens. Daar kun je niet veel vooroordelen bij hebben.
Mensen met een hoog inkomen zijn niet per definitie hoger opgeleid of komen niet per
se uit een hoger sociaal milieu. Sterker nog: er zijn mensen met een hoog inkomen die
zich vooral in lagere sociale milieus bewegen. Soms verdienen ze dat hoge inkomen in het
criminele milieu. Dat wordt niet bepaald gezien als een hoge maatschappelijke positie.
Vanuit sociologisch perspectief kun je indelingen maken die zijn gebaseerd op opleiding:
ongeschoold, vmbo, mbo, hbo of wetenschappelijk niveau. Andere sociologische indelingen zijn gebaseerd op huisvesting of inkomen. Of op kansen om in hogere posities op de
arbeidsmarkt te komen en hogere opleidingen te volgen.
Wereldpolitiek
Nog niet zo lang geleden was de gemiddelde Nederlander zich niet zo bewust van wat
er allemaal gebeurde in Afghanistan, in Zuid-Amerika of in Irak. Onder invloed van de
technische mogelijkheden en steeds groter wordende belangen -denk bijvoorbeeld aan het
milieu versus de olie- is dit sterk veranderd. Zo langzamerhand beseft iedereen wel dat
politieke besluitvorming buiten onze landsgrenzen van grote invloed kan zijn op onze samenleving. Dit besef, uiteraard niet alleen van Nederlanders, heeft tot internationalisering
en mondialisering geleid. Het begrip mondialisering is hiervoor al toegelicht. We leggen
het begrip internationalisering hier uit.
Onder internationalisering verstaan we de formele samenwerking tussen landen op verschillende gebieden, bijvoorbeeld: handel en economie, arbeid, onderwijs, wetenschap en
gezondheidszorg. Een duidelijk voorbeeld van internationalisering waar wij veel mee te
maken hebben, is het totstandkomen van de Europese Unie en alles wat daaruit is voortgevloeid. Internationalisering verloopt meer gestructureerd en wordt bewuster gestuurd dan
mondialisering.
Landelijke politiek
De overstap van wereldpolitiek naar landelijke politiek is eigenlijk net te groot. In Nederland hebben we ook nog te maken met de politieke afspraken die in Europees verband
gemaakt worden. De Europese commissie geeft bijvoorbeeld subsidies voor allerlei projecten, ook voor het sociaal-cultureel werk.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
27
Zoals je weet, worden de besturen in Nederland volgens democratische principes gekozen.
Dat kan soms tot vreemde verhoudingen leiden tussen de politieke kleuren (links, midden of rechts) op verschillende niveaus. Zo kan het gebeuren dat de verkiezingen landelijk
leiden tot een Staten-Generaal die tussen midden en rechts georiënteerd is, een provinciaal
bestuur dat rechts georiënteerd is en een gemeenteraad die weer sterk links gekleurd is.
Zulke verschillen kunnen tot spanningen leiden. De vrije beleidsruimte kan natuurlijk
wel op provinciaal of gemeentelijk niveau worden ingevuld. Maar er kunnen problemen
ontstaan als een gemeenteraad keuzes wil maken die strijdig zijn met het provinciaal beleid
of zelfs met het landelijk beleid.
Om dit soort problemen zoveel mogelijk te beperken, hebben alle bestuurscolleges een onafhankelijke voorzitter die niet uit hun midden wordt gekozen. Onafhankelijk wil zeggen
dat de voorzitter geen eigen partijprogramma volgt, maar zoveel mogelijk probeert neutraal
boven de bestuurscolleges te staan. Achtereenvolgens zijn de voorzitters:
• de premier als regeringsvoorzitter;
• de commissaris van de Koningin als voorzitter van het provinciebestuur;
• de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad.
Economie en welvaart
Als laatste invloedsfactor op de samenleving
noemen we de economie en de daarmee samenhangende welvaart. Een factor die geen
uitgebreide toelichting nodig heeft. Je kunt
je wel voorstellen dat een samenleving met
een grote welvaart er heel anders uitziet dan
een samenleving waarin grote armoede is.
De regering kan links, rechts of midden georiënteerd zijn
28
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
1.6.3 De taak van het sociaal-cultureel werk
De taak van het sociaal-cultureel werk is voor een groot deel al in de vorige paragrafen aan
bod geweest. We geven hier een samenvatting van de belangrijkste doelen, taken en activiteiten van het sociaal-cultureel werk. Dit is geen totaaloverzicht. Daarvoor is het werk te
divers. We geven alleen een beeld van wat het werk inhoudt. Maar eerst geven we nog wat
algemene informatie over het werk.
Heel in het algemeen wordt van het sociaal-cultureel werk verwacht dat zij een bijdrage
levert aan de verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met problemen. Het
sociaal-cultureel werk concentreert zich met name op achterstandswijken, omdat daar de
problemen het grootst zijn.
Meer specifiek staan de taken van het sociaal-cultureel in de Wet maatschappelijke ondersteuning. Daarin staan negen prestatievelden. Met alle prestatievelden heeft het sociaal-cultureel werk te maken. We noemen ze hieronder en geven aan wat het sociaal-cultureel werk
daarmee van doen heeft.
Wet maatschappelijke ondersteuning:
1 Leefbaarheid en bevorderen sociale samenhang
Hiermee wordt de leefbaarheid en samenhang in wijken en buurten bedoeld, het speelveld van het sociaal-cultureel werk.
2 Preventieve ondersteuning van jeugdigen
Het sociaal-cultureel werk organiseert activiteiten, informatie, voorlichting en advies
aan tieners en jongeren.
3 Informatie, advies en cliëntondersteuning
Het sociaal-cultureel werk geeft informatie en advies op terreinen als bijvoorbeeld
opvoedingsondersteuning, voorzieningen voor ouderen, vrijetijdsbesteding en trajectbegeleiding. Zij organiseren informatiepunten en dienstverleningsprojecten.
4 Ondersteunen mantelzorg en vrijwilligers
Het sociaal-cultureel werk is geheel afhankelijk van vrijwilligers. Sociaal-cultureel werkers werven en ondersteunen vrijwilligers. Eén van de thema’s in dit boek is daar aan
gewijd.
5 Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer
Dit is één van de hoofddoelen van het sociaal-cultureel werk.
6 Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking
Dit is geen directe zorg voor het sociaal-cultureel werk. Wel zorgt zij ervoor dat de accommodaties en veel activiteiten toegankelijk zijn voor mensen met een beperking.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
29
7 Maatschappelijke opvang, advies en steunpunten huiselijk geweld
Sociaal-cultureel werkers komen in aanraking met de doelgroep van deze voorzieningen. Zij verwijzen deze mensen door en begeleiden hen soms kort tot zij door deze
voorzieningen worden opgevangen. Soms worden advies- en steunpunten vanuit het
sociaal-cultureel werk opgezet en begeleid.
8 Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ)
Het sociaal-cultureel werk werkt samen met organisaties en instellingen om de opvang,
hulpverlening en integratie van (ex-)verslaafden, ex-gedetineerden, dak- en thuislozen
vorm te geven. Soms worden vanuit het sociaal-cultureel werk opvangactiviteiten voor
deze doelgroep georganiseerd.
9 Ambulante verslavingszorg
Het sociaal-cultureel werk verwijst mensen naar de ambulante verslavingszorg.
De gemeenten subsidiëren het sociaal-cultureel werk van de welzijnsstichtingen. Gemeenten geven op basis van een offerte van de welzijnsstichting gerichte opdrachten om de
problemen aan te pakken.
Niet alleen welzijnsstichtingen verrichten sociaal-cultureel werk. In toenemende mate zien
ook woningbouwcorporaties het belang van sociaal-cultureel werk in. Ook zij geven soms
opdrachten aan de welzijnsstichtingen Of zij verrichten zelf sociaal-culturele activiteiten.
Ook door kerkelijke organisaties, verenigingen, woonzorgcentra en stichtingen als Humanitas en thuiszorgorganisaties worden sociaal-culturele activiteiten georganiseerd.
Het sociaal-cultureel werk werkt nauw samen met andere organisaties: woningcorporaties, de gemeente, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, maatschappelijk werk, GGZ,
servicepunten voor ouderen, vrijwilligersorganisaties, verenigingen, wijkorganisaties,
GGD, consultatiebureau, Jongeren informatie punten, opvoedbureaus, de hulpverlening,
Bureau Schuldhulpverlening, enzovoort. Over de manier waarop zij samenwerken worden
vaak afspraken gemaakt in convenanten of samenwerkingsovereenkomsten. Daarin staat
bijvoorbeeld het doel van de samenwerking, de activiteiten en de taakverdeling.
Hieronder vatten we in kort bestek een aantal doelen, taken en activiteiten van het sociaalcultureel werk samen. De belangrijkste doelen zijn in de inleiding al aangegeven. Deze zijn
als uitgangspunt gebruikt om voorbeelden van taken en activiteiten aan te geven die daarbij horen. Er zijn uiteraard ook andere indelingen mogelijk. In de opdrachtformulering
van elke gemeente aan het sociaal-cultureel werk staan de belangrijkste aandachtsgebieden,
doelen en activiteiten genoemd. In thema 4 lees je meer over activiteiten en projecten.
30
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Doelen, taken en activiteiten van het sociaal-cultureel werk
Doel 1: verbeteren woon- werk- en leefklimaat in buurten
taken
activiteiten
samenleven
wijkraden en buurtverenigingen ondersteunen
mobiliseren van mensen en stimuleren van zelforganisatie
burenhulp organiseren
integratieprojecten uitvoeren
samenwonen
samen met woningcorporaties en de gemeente de woningbouw en
fysieke omgeving verbeteren
het samenwonen in flats verbeteren door (groeps)gesprekken met
bewoners
speelplaatsen voor kinderen verbeteren
hangplekken voor tieners en ouderen regelen
(samen)werken
trajectbegeleiding
begeleiden van vrijwilligers en stagiaires
deskundigheidsbevordering van vrijwilligers en stagiaires
samenwerken met andere organisaties
Doel 2: bevorderen van participatie, integratie en welbevinden van bewoners
taken
activiteiten
participatie
ontmoetingsactiviteiten als open inloop, disco, markten, braderieën,
sportevenementen
recreatieve en educatieve activiteiten: kookclubs, kaartclubs, drama,
muziek, voorlichtingsbijeenkomsten over belasting, gezondheid,
enzovoort
projecten ter voorkoming sociaal isolement
betrekken van deelnemers bij programmering en organisatie
pr-activiteiten
integratie
activiteiten voor specifieke doelgroepen: allochtone vrouwen, allochtone mannen
inburgeringcursussen
interculturele festiviteiten
servicediensten voor ouderen
eettafels voor ouderen
specifieke caféavonden: alzheimer, vrouwen, mannen, enzovoort
welbevinden
educatieve, recreatieve en vormende activiteiten
activiteiten kunst en cultuur
tevredenheidsonderzoeken
onderzoeken van de vraag van cliënten en programma daarop afstemmen
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
31
Veel van deze taken en activiteiten behoren tot het werk van hbo’ers. Als sociaal-cultureel
werker op niveau 4 zijn je taken veelal gericht op het opzetten van educatieve, recreatieve
en voorlichtingsprogramma’s en het organiseren van activiteiten. Dat betekent dat je doorgaans de volgende taken hebt:
• onderzoeken van de vraag van (potentiële) cliënten;
• maken van programma’s op basis van deze vraag;
• stimuleren van de zelforganisatie van bewoners;
• organiseren van passende activiteiten;
• evalueren van activiteiten;
• werven van deelnemers;
• ondersteunen van groepen deelnemers;
• begeleiden van individuele deelnemers;
• werven van vrijwilligers;
• begeleiden van vrijwilligers en stagiaires;
• samenwerken met andere organisaties.
Vrijwilligers begeleiden
32
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
1.7 In de praktijk
Tip 1 De buitenschoolse opvang
Je werkt als scw’er in de BSO (buitenschoolse opvang). Daar merk je direct wat het scw werk
inhoudt. De kinderen worden opgehaald uit school of gebracht door een taxi, en verblijven de
rest van de middag bij jou op de BSO. Veel kinderen zullen direct de behoefte hebben om te
gaan spelen. Na een kopje thee of een glaasje frisdrank kun je beginnen met het aanbieden van
activiteiten. Waar je dan rekening mee moet houden, is de doelstelling van het sociaal-cultureel
werk, de doelstelling van de BSO en de behoefte van de kinderen.
Daarnaast zijn er ook kinderen die met veel tegenzin naar de BSO gaan. Ook deze kinderen
hebben, gezien hun leeftijd en ontwikkelingsfase, de behoefte om te gaan spelen. Maar deze
kinderen komen daar niet aan toe omdat zij eerst de situatie moeten accepteren. Voor jou ligt
daar een taak. Eerst moet je werken aan acceptatie en pas dan kun je verwachten dat het kind
mee doet met de activiteit. Dit kun je bereiken door extra individuele aandacht, activiteiten aan
te bieden die aansluiten op de behoefte van dit kind en veel tijd te besteden aan de ontwikkeling van de groepsbinding.
Tip 2 In de wijk
Henk, de jongerenwerker, krijgt het volgende bericht via de mail binnen. In de wijk verstoort een
groep jongeren al enige tijd de rust bij de kinderspeelplaats van de wijk.
Henk kan dit volgens een stappenplan aanpakken.
Stap 1
Onderzoek het probleem
•
Henk besluit om navraag te doen bij de bewoners en de jongeren.
•
Ook gaat Henk praten met de wijkagent en de gemeente.
Stap 2
Bepaal de behoefte
•
Bepaal de behoefte van de groep bewoners (volwassenen en kinderen).
•
Bepaal de behoefte van de jongeren.
•
Bepaal de behoefte van de gemeente.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
33
Stap 3
Formuleer een doelstelling
•
Formuleer een doelstelling voor de bewoners, een doelstelling die aansluit bij hun behoefte.
•
Formuleer een doelstelling voor de jongeren, een doelstelling die aansluit bij de behoefte van
de jongeren, en een doelstelling die realistisch is.
•
Formuleer een doelstelling die aansluit bij de behoefte van de wijkagent.
•
Formuleer een doelstelling die aansluit bij de behoefte van de gemeente.
Stap 4
Maak een actieplan
•
Zoek in samenspraak met de groep een activiteit, die aansluit bij de behoefte en leefstijl van
de groep.
•
Bespreek de gekozen activiteit met de groep.
•
Organiseer de activiteit met de groep.
•
Maak een planning voor voortgangsbesprekingen.
Stap 5
•
Voer de activiteit uit.
Stap 6
Evalueer en stel, indien nodig, de activiteit bij.
•
Plan een eindevaluatie.
•
Maak vervolgafspraken.
Met de bewoners gaat Henk een gesprek aan om een beeld te krijgen van de overlast en hij inventariseert de ideeën die er leven onder de bewoners. Henk gaat ook met de jongeren praten om te
horen hoe zij de reacties van de bewoners ervaren. Hij inventariseert de behoeftes van de groep
jongeren. Met de wijkagent bespreekt Henk de geschiedenis van deze jongeren. Hij onderzoekt of ze
al in contact zijn geweest met justitie. Hij onderzoekt of er nog meer jongeren zijn in de wijk met een
soortgelijke problematiek.
Met al deze informatie besluit Henk te gaan onderzoeken of er mogelijk een plaats in de buurt is
waar deze jongeren lekker kunnen hangen zonder overlast te veroorzaken. Daarvoor gaat hij met
de wijkagent naar het gemeentehuis om de mogelijkheden voor een permanente hangplek, liefst
overdekt, te gaan inventariseren. Met elkaar lukt het om een overdekte plek te vinden die binnenkort
leeg komt te staan en die voldoet aan de eisen die Henk en de jongeren er aan stellen. ‘Nou, dat hebben we mooi geregeld’, zegt de wijkagent bij het vertrek uit het gemeentehuis.
34
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Tip 3 Het recreatiepark
Op de camping, in het recreatiepark wordt tijdens het seizoen regelmatig een bingo georganiseerd.
Daar komt verschillend publiek op af. Er komen mensen die een leuke avond willen zonder veel toestanden. Er komen gezinnen op af voor wie de avond geslaagd is als hun kinderen een prijs winnen.
Er komen mensen op af die prijzen willen winnen en alles volgens de regels willen doen.
Als recreatie team kun je dan verschillende bingo’s organiseren. Eerst een kinderbingo met veel, veel
prijsjes en lage toegangsprijs. Bij de familiebingo gaat het om de gezelligheid, dus kun je daar ook
leuke spelletjes tussendoor doen. Daarnaast kun je ook één keer per maand een serieuze bingoavond plannen waar het om de prijzen gaat. De gasten die hier komen, waarderen het zeker niet
als je spelletjes tussendoor doet. Belangrijk is dan wel dat de gasten weten wanneer er een bingo
speciaal voor hen is.
Tip 4 Cultuur gerelateerde kwesties: eerwraak
Voordat er sprake is van eergerelateerd geweld zijn er al signalen die een voorbode kunnen zijn van
deze vorm van geweld. Wees hier alert op en bespreek de signalen in je team of/en in het netwerk
met politie en justitie. Het steunpunt huiselijk geweld in je omgeving is ook een mogelijk meldpunt.
Er zijn richtlijnen over hoe je kunt handelen als er sprake is van eergerelateerd geweld of eerwraak.
Is er in jouw instelling een dergelijk protocol, dan ga je te werk volgens de richtlijnen in dat protocol.
Mogelijk dat de gemeente een functionaris aangesteld heeft die eergerelateerd geweld als aandachtveld heeft.
Signalen die mogelijk een voorbode kunnen zijn van eergerelateerd geweld :
•
extreme vormen van controle: geen contact mogen hebben met mannen buiten de familie, niet
naar school mogen of op school scherp in de gaten gehouden worden door familie, na school
geen activiteiten buitenshuis mogen hebben, geen kleren van eigen keus mogen dragen, enzovoort;
•
vormen van intimidatie;
•
de vrouw/het meisje moet plotsklaps volgens strikte regels leven en/of krijgt sancties opgelegd;
•
er wordt een door de vrouw/het meisje niet gewenst huwelijk gearrangeerd;
•
een vrouw/meisje mag plotseling niet meer deelnemen aan bepaalde activiteiten;
•
het gedrag van de vrouw/het meisje verandert;
•
de vrouw/het meisje geeft aan thuis problemen te hebben;
•
anderen geven aan dat het thuis niet goed gaat met de vrouw/het meisje.
Thema 1 Sociale en maatschappelijke kwesties
35
Stel je op de hoogte van de belangrijkste netwerken en hulpinstanties voor vrouwen in de
omgeving zodat je vrouwen/meisjes daar naar kunt doorverwijzen. Vrouwen geven vaak de
voorkeur aan hulpverlening vanuit een vrouwenorganisatie of door iemand vanuit hun eigen
organisatie, boven de officiële instanties als het Algemeen Maatschappelijk Werk.
Tip 5
In achterstandswijken waar veel kinderen wonen, weet men vaak niet dat de gemeente financiële middelen heeft om lidmaatschappen van sportverenigingen, muzieklessen, enzovoort te
bekostigen. Onderzoek eerst of de gemeente die mogelijkheid heeft en inventariseer dan of
er gezinnen in jouw wijk zijn die daar behoefte aan hebben. Informeer die gezinnen daar dan
over.
36
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
2
De vraag naar sociaal-cultureel
werk
2.1 Inleiding
In dit thema houden we ons bezig met de vraag wat de sociaal-cultureel werker doet en
voor wie hij dat doet. Daarbij speelt een derde partij een rol, namelijk degene die de activiteiten betaalt. Deze partij wil natuurlijk ook graag invloed hebben op wat er met zijn geld
gebeurt. De sociaal-cultureel werker werkt dus voor zijn klant maar doet dat in opdracht
van degene die voor de dienst betaalt. We bespreken deze ‘driehoek van vraagsturing’ aan
de hand van een voorbeeld uit de praktijk.
De inhoud van dit thema:
2.2 Doelstelling sociaal-cultureel werk
2.3 Het aanbod van het sociaal-cultureel werk
2.4 Aanbodgericht, vraaggericht of vraaggestuurd?
2.5 Vraagsturing in het welzijnswerk
2.6 Maatschappelijk ondernemerschap
2.7 Van vraag naar aanbod
2.8 Valkuilen
2.9 Andere manieren van financiering
2-1
Dit thema sluit aan bij thema 1 (Organisatiedoelen), thema 2 (Organisatiestructuur) en
thema 4 (Eigen positie binnen de organisatie) in het boek ‘Communicatie en organisatie’.
Het sluit ook aan bij het eerste thema in dit boek.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
37
2.2 Doelstelling sociaal-cultureel werk
De doelstelling van het sociaal-cultureel werk luidt als volgt.
Het sociaal-cultureel werk:
• biedt ondersteuning
• aan (groepen van) mensen
• bij hun deelname aan de samenleving
2-2
In het vorige thema heb je kennis kunnen nemen van een groot aantal maatschappelijke
kwesties. Door de daar beschreven ontwikkelingen kunnen mensen in moeilijkheden komen. Ze dreigen uit de boot te vallen of komen daadwerkelijk aan de zijlijn van de samenleving te staan.
Mevrouw Berendonk is 82 jaar oud. Enkele jaren geleden is zij weduwe geworden. Toen haar
man nog leefde, trokken ze er samen veel op uit. Ze hadden een ruime kennissenkring en ze
hadden binnen en buiten die kring veel contacten. Na het overlijden van haar man zijn deze
contacten verwaterd. Mevrouw Berendonk heeft bovendien steeds meer problemen gekregen
met lopen. Ze houdt wel van puzzelen, maar de hele dag puzzelen is ook niet wat ze wil. Ze
mist de contacten met anderen, maar ze komt er niet toe om initiatieven te nemen. Het lijkt
erop dat ze alleen nog via de tv contact heeft met de wereld om haar heen.
Het sociaal-cultureel werk helpt mensen om aan de samenleving deel te nemen. Het biedt
ondersteuning aan mensen of groepen van mensen die belemmeringen ondervinden in
hun maatschappelijk functioneren. Die ondersteuning krijgt vorm in activiteiten op het
gebied van begeleiding, vorming en vrijetijdsbesteding.
38
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Scootmobielcursus
Deze is gehouden op 11 juli in de Willistee in Wilnis. Er hadden zich tien mensen aangemeld
voor de cursus, maar helaas kregen er drie mensen een oproep van het ziekenhuis voor die
dag. Duidelijk een kwetsbare groep die het wel belangrijk vindt om zich zekerder te verplaatsen
met de scootmobiel. Door wat meer inzicht in theorie te krijgen en dit direct in de praktijk te
oefenen, gingen de scootrijders met een goed gevoel naar huis.
In de evaluatie sprak men van: gezellig en sfeervol, extra ervaring en oefening opgedaan en
meer zelfvertrouwen gekregen bij het berijden van de scootmobiel. Het merendeel van de
mensen heeft zich ook voor de scootmobieltoertochten aangemeld.
(Uit: Jaarverslag 2007 Stichting Welzijn Ouderen De Ronde Venen)
Je kunt zeggen dat de sociaal-cultureel werker bezig is met het versterken van de mogelijkheden die mensen in zichzelf hebben. Zo kunnen deze mensen hun situatie beter hanteren,
nieuwe oplossingen voor problemen bedenken of hun gedrag veranderen.
Versterken van mogelijkheden die mensen in zich hebben
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
39
2.3 Het aanbod van het sociaal-cultureel werk
Het aanbod van het sociaal-cultureel werk heeft in de loop van de tijd een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. We kijken even terug in de geschiedenis.
De ontwikkeling van het sociaal (cultureel)
werk:
• armoedebestrijding
• club- en buurthuiswerk
• sociaal-cultureel werk
2-3
Armoedebestrijding
De ondersteuning die het sociaal-cultureel werk biedt, krijgt vorm in een breed aanbod van
diensten. Dit dienstenpakket zag er vroeger heel anders uit dan tegenwoordig.
In de beginperiode van het sociaal werk was de aandacht vooral gericht op het bestrijden
van de armoede en op verbetering van de positie van de arbeiders. Het werk werd veelal
uitgevoerd door dames uit de gegoede burgerij. Zij wisten wat goed was voor de arbeiders
en zij bepaalden dus ook het activiteitenaanbod.
Het Volkshuis
Armoede werd in de negentiende eeuw gezien als een opvoedingsprobleem. Als het volk
deugden als arbeidzaamheid, zuinigheid, netheid en huiselijkheid zou worden bijgebracht,
zouden de misstanden vanzelf verdwijnen.
Toen de arbeidersklasse zich sociaal en politiek begon te roeren, leidde dat in verschillende
steden tot de oprichting van volkshuizen, waarvan in 1892 Ons Huis in de Jordaan in Amsterdam het eerste was. Het concept was ontleend aan het Engelse Toynbeewerk dat probeerde
de klassenharmonie te bewerkstelligen door de hogere en lagere klassen met elkaar in contact
te brengen, ‘ter verheffing van het volk’. Daartoe organiseerde men (meestal vrouwen dus) een
40
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
breed scala aan activiteiten: van leesavonden tot gymnastiek, van koken tot toneel en van feesten tot rechtskundig advies. Activiteiten waren niet alleen gericht op gemeenschapsvorming,
maar ook op kennisoverdracht, natuurbeleving (vooral voor kinderen) en culturele vorming.
Uit de volkshuizen is in de twintigste eeuw het sociaal-cultureel werk en club- en buurthuiswerk voortgekomen. Van de eerste volkshuizen is het Leids Volkshuis (uit 1899) nog steeds in
functie.
Uit: Canon van sociaal werk in Nederland
Club- en buurthuiswerk
Tussen 1914 en de Tweede Wereldoorlog ontstonden de eerst club-, buurt- en dorpshuizen. Accommodaties werden beschikbaar gesteld aan verenigingen. De overheid en bedrijven begonnen instellingen te subsidiëren. De gemeenten zetten bijvoorbeeld clubhuizen in
nieuwe woonwijken neer om daarin de wijkbewoners tot ‘goede bewoners’ op te voeden.
Door de verzuiling (scheiding tussen kerkelijk-politieke belangengroepen) kregen steeds
meer instellingen een katholiek, protestants of socialistisch karakter. Omdat vorming ook
toen al een belangrijk doel was, ontstonden de eerste volkshogescholen en volksuniversiteiten.
Na 1945 werden volkshuizen, dorpshuizen, clubhuizen en buurthuizen onder één noemer
gebracht: het club- en buurthuiswerk. Er werden landelijke, verzuilde, centrale organen
opgericht. Het club- en buurthuiswerk ging zich op alle leeftijdscategorieën richten. Onmaatschappelijkheidsbestrijding bleef het hoofddoel. Naast het vormingswerk en club- en
buurthuiswerk ontstond het opbouwwerk. Men ging zich op specifieke bevolkingsgroepen
richten in wijken.
In het begin van de jaren zestig democratiseerde het sociaal-cultureel werk. Van min of
meer bevoogdende onmaatschappelijkheidsbestrijding kwam het accent meer op zelfwerkzaamheid en dialoog te liggen.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
41
Sociaal-cultureel werk
Tegenwoordig vind je sociaal-cultureel werkers in veel verschillende werkvelden:
• de peuterspeelzaal;
• de naschoolse opvang;
• het kinderwerk;
• het tienerwerk;
• het jongerenwerk;
• het volwassenenwerk;
• het ouderenwerk;
• het vluchtelingenwerk;
• het migrantenwerk;
• het gehandicaptenwerk;
• ...
Je vindt sociaal-cultureel werkers in veel verschillende werkvelden
Een kenmerk van het sociaal-cultureel werk is altijd dat de werker probeert de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van de doelgroep te vergroten.
42
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
2.4 Aanbodgericht, vraaggericht of vraaggestuurd?
In de loop van de geschiedenis zien we het denken over het aanbod van het sociaal-cultureel werk veranderen van aanbodgericht naar vraaggericht of vraaggestuurd. Deze ontwikkeling laat zien hoe men anders is gaan denken over de positie van de afnemer van de
diensten van het sociaal-cultureel werk, de bewoners.
Het dienstenpakket:
• aanbodgericht
• vraaggericht
• vraaggestuurd
• vraaggericht of vraaggestuurd
2-4
Aanbodgericht
Vanaf de beginjaren van het sociaal-cultureel werk tot in de jaren zeventig van de vorige
eeuw bepaalde de aanbieder het activiteitenaanbod. Rond de eeuwwisseling van de 19e
naar de 20e eeuw was duidelijk sprake van een ongelijkwaardige verhouding tussen de aanbieder en de afnemer van diensten. De aanbieder wist wat goed was en zag de deelnemer
als onmondig en als onderwerp van ‘verbetering en verheffing’.
Ook tot diep in de twintigste eeuw, toen het sociaal-cultureel werk werd ingezet bij de ‘onmaatschappelijkheidsbestrijding’ was sprake van een aanbodgericht activiteitenprogramma.
De aanbieders bepaalden de doelen of de aanbieders voerden de activiteiten uit die pasten
bij de doelen van de overheid. Zo kreeg het programma van het club- en buurthuis vorm.
De wijkbewoners konden kiezen uit de activiteiten die het sociaal-cultureel werk aanbood.
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw komt het welzijnswerk in zwaar weer terecht. De
bomen bleken niet tot in de hemel te groeien en tot overmaat van ramp viel de steun aan
het welzijnswerk in de samenleving weg. In 1980 verscheen het boek ‘De markt van welzijn en geluk’ van de filosoof Hans Achterhuis. Dit boek sloeg in als een bom in de wereld
van het welzijnswerk.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
43
Horen maatschappelijk werkenden aanvankelijk tot de betere standen van ons land, vanaf het
einde van de jaren zeventig zakt hun maatschappelijk aanzien zienderogen. Door de economische crisis raakt de euforie van de jaren zestig en zeventig uitgewerkt en in de ontnuchtering
worden - onder aanvoering van columnisten als Jan Blokker - welzijnswerkers mikpunt van
hoon en spot: ‘Weet je hoe een welzijnswerker zelfmoord pleegt? Hij gooit zich in de groep.’
Na publicatie van Hans Achterhuis ‘De markt van welzijn en geluk’ (1980) neemt ook de intellectuele en ideologische steun snel af. Welzijnswerkers verliezen hun onschuld, want - aldus
Achterhuis - het is niet de vraag die hun aanbod bepaalt, het is eerder andersom. Mensen
worden van hen afhankelijk gemaakt.
Het prototype van die voorstelling wordt eind jaren tachtig de hulpverlener Jacques (Sjakie)
van Kooten in de films van de familie Flodder: een naïeve, in een Lelijk Eendje rondrijdende,
sociaal werker die zich gemakkelijk een loer laat draaien.
Op de werkvloer bestaat hij niet meer, maar in de bioscopen en op de beeldbuis spreekt hij tot
de collectieve verbeelding. De gevolgen zijn groot; het professionele zelfbewustzijn daalt zienderogen en welzijnswerkers trekken zich steeds verder terug van de frontlinies van de samenleving. Angstig als ze zijn om mensen van zich afhankelijk te maken, willen ze van hun hulpvragers eerst een bewijs van voldoende motivatie zien. In deze aangeslagen toestand vormen ze
een makkelijke prooi voor voortdurende bezuinigingen.
Uit: De canon van sociaal werk in Nederland
44
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De verantwoordelijkheid voor de financiering van het welzijnswerk verschoof steeds meer
van de rijksoverheid naar de gemeentelijke overheid. In 1987 deed de commissie Dekker
in het rapport ‘Bereidheid tot verandering’ voorstellen om meer marktwerking in te voeren
in de gezondheidszorg. De gedachte dat ook welzijnswerk meer onderworpen zou moeten
worden aan de wetten van de markt, won steeds meer terrein. Intussen is het beleidsmatig
denken over zorg en welzijn volkomen veranderd. Het oude, aanbodgestuurde subsidieregime is nu overal in het land vervangen door een manier van aansturing waarin de vraag
van de klant centraal staat.
Vraaggericht
Met de opkomst van het marktdenken in het sociaal-cultureel werk kreeg de klant meer
aandacht. Er was sprake van schaarse middelen voor de uitvoering van het werk. Vanuit de
economie leerde men dat het belangrijk is om rekening te houden met wat de klant wil.
Dit leidde tot het werken met behoefteonderzoek en tot het ontwikkelen van methodieken
om de vraag van de klant duidelijk te krijgen. Dit moest dan een aanbod opleveren dat volgens de klant zo goed mogelijk bijdraagt aan het bevredigen van zijn behoeften of aan het
oplossen van de problemen die hij ervaart.
Vraaggestuurd
Naast vraaggericht werken komen we ook de term vraaggestuurd werken tegen. Vaak
worden ze door elkaar gebruikt. Toch gaat vraaggestuurd werken nog een stapje verder
dan vraaggericht werken. Een vraaggestuurd aanbod draagt, ook volgens de klant, zo goed
mogelijk bij aan het bevredigen van zijn behoeften of aan het oplossen van zijn problemen.
Het verschil is dat hij zelf de middelen in handen heeft om het aanbod te sturen. Hij is in
staat het aanbod te ‘kopen’. In de gezondheidszorg krijgt dit vorm in het ‘persoonsgebonden budget’. Hierbij krijgt de zorgvrager zelf een bedrag in handen waarmee hij de zorg
kan inkopen die volgens hem het best past bij zijn situatie. In het sociaal-cultureel werk
kan sprake zijn van vraaggestuurd werken bij activiteiten waarvan de kosten helemaal of
voor het grootste deel worden gedekt door de bijdragen van de deelnemers.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
45
Uit het cursusaanbod van een buurthuis:
Kunst en cultuur van de Gouden Eeuw
U wilt meer weten over, of bent geïnteresseerd in literatuur, schilderkunst en cultuur.
Dan is dit uw cursus!
Een deskundige docent neemt u mee naar de Gouden Eeuw. Het tijdperk tussen De Jaren 1600
en 1700. U maakt onder andere kennis met de kunstschilder Johannes Vermeer en de schrijvers
Vondel en Molière.
Workshop I
Workshop II
26x op donderdagmiddag
26 x op donderdagavond
start 20 september
start 20 september
tijd 13.30 - 15.30 uur
tijd 19.30 - 21.20 uur
kosten € 289,00
kosten € 289,00
n.b. Deze cursus zal in het seizoen 2007-2008 opnieuw worden aangeboden.
Cursus Spaans
Ideaal voor het gebruik in - onder andere - ons populaire vakantieland Spanje. In een gezellige
kleine groep leren en oefenen. De docente is zelf Spaanstalige van afkomst. Met de uitspraak zit
het dus wel goed.
Half gevorderden
Gevorderden
28x donderdagavond
28x donderdagavond
start: 20 september
start: 20 september
19.30 tot 20.30 uur
20.30 tot 21.30 uur
lesgeld € 85,00 en
kosten € 50,00
lesboek: € 50,00 (of boek afgelopen jaar)
(lesboek afgelopen jaar)
n.b. Bij voldoende belangstelling bestaat de mogelijkheid deze cursus in het najaar weer te
organiseren.
(Bron: website Buurthuis Zuidoostbeemster)
46
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Vraaggericht of vraaggestuurd?
Een instelling die nu nog aanbodgericht te werk gaat, prijst zichzelf heel snel uit de markt.
Het marktgericht denken geeft de klant een zo belangrijke positie in het proces, dat iedere
instelling de vraag van de klant als uitgangspunt neemt.
Ofschoon vraaggericht en vraaggestuurd vaak door elkaar worden gebruikt, geven wij de
voorkeur aan vraaggericht werken. De sociaal-cultureel werker werkt immers meestal voor
mensen die behoren tot de meer kwetsbare groepen in de samenleving. De klanten van het
sociaal-cultureel werk beschikken over het algemeen niet over voldoende financiële middelen om zelf de diensten van de cultureel werker te betalen. Iemand anders zal dus de kosten
van het welzijnswerk moeten dragen. In de meeste gevallen zal de gemeentelijke overheid
de kosten van het sociaal-cultureel werk voor haar rekening nemen.
In de gemeente Struinerwold woont een groep van ongeveer 50 allochtone mensen. Ondanks
alle inburgeringtrajecten blijven deze mensen problemen ervaren bij hun integratie in de Struinerwoldse gemeenschap. De contacten tussen de Struinerwolders en de allochtone inwoners
komen niet van de grond. De allochtonen willen wel, maar de autochtone Struinerwolders blijven hen met scheve ogen aankijken. Het gemeentebestuur vraagt aan de plaatselijke instelling
voor sociaal-cultureel werk om activiteiten op te zetten die de contacten tussen beide bevolkingsgroepen zullen verbeteren. Om te voorkomen dat mogelijke kosten een belemmering
voor de ene of de andere groep gaan vormen, is de gemeente bereid de volledige kosten van
deze activiteiten voor haar rekening te nemen.
Je kunt je afvragen of de klanten van het welzijnswerk altijd in staat zijn om hun vraag zelfstandig en helder te formuleren en de bijpassende diensten zelf in te kopen. Als ze de aard
van hun problemen al precies kunnen omschrijven, is het nog maar de vraag of ze in staat
zijn om aan te geven wat er gedaan zou moeten worden om hun problemen op te lossen.
De sociaal-cultureel werker lost dit dilemma tussen vraag- en aanbodgestuurd werken op
door in gesprek met de doelgroep een passend en effectief aanbod te formuleren.
De wijk Heihof van de gemeente Oosterveld is een mooie wijk, waar mensen prettig wonen.
Maar het is ook een wijk waar meer dan op andere plekken in de gemeente overlast en vandalisme voorkomen. Dat bleek uit de uitkomsten van de veiligheidsmonitor van de gemeente en
een klanttevredenheidsonderzoek van de woningbouwvereniging. In overleg met de gemeente besluit de welzijnsinstelling om met de bewoners in gesprek te gaan om hun wensen en
behoeften voor een leefbare wijk in kaart te brengen. Samen met de inwoners stelt het sociaalcultureel werk een activiteitenprogramma voor de wijkbewoners op.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
47
De sociaal-cultureel werker heeft ook te maken met latente (verborgen) vragen van moeilijk bereikbare doelgroepen. Misschien zijn hun problemen zo groot dat ze het niet alleen
zelf moeilijk hebben, maar daarbij ook nog problemen veroorzaken voor hun omgeving.
In deze gevallen bepalen anderen dat er hulp geboden moet worden. We praten dan over
bemoeizorg of over outreachende hulpverlening.
Gerrit Krekels is een man van ongeveer 55 jaar. Nadat zijn vrouw een aantal jaren geleden bij
hem is weggegaan, woont Gerrit alleen in zijn rijtjeshuis. Gerrit is vroeger onder behandeling
geweest vanwege psychiatrische klachten. Hij moet medicijnen slikken, maar dat vergeet hij
heel vaak. Hij drinkt veel en verwaarloost zijn huis en zijn tuin. Zijn buren ergeren zich aan de
rommel rond het huis van Gerrit. Omdat Gerrit ook een aantal maanden achter is met het betalen van zijn huur, vraagt de woningbouwvereniging aan de welzijnsinstelling of er eens iemand
bij Gerrit wil gaan kijken.
Of denk aan jongeren, die overlast veroorzaken in een wijk. Zij zullen hun geld niet uitgeven aan de diensten van een jongerenwerker. Toch gaat de jongerenwerker er op af.
Een groep jongeren ontmoet elkaar
elke avond in een klein plantsoentje
tussen enkele huizenblokken. Het
is er altijd reuze gezellig, maar de
gezelligheid gaat gepaard met veel
lawaai tot laat in de avond. De volgende ochtend blijkt het plantsoentje steevast bezaaid met zwerfafval.
Buurtbewoners hebben de jongeren
hier al eens op aangesproken, maar
dat heeft niet tot verbetering geleid.
Nadat een groep bewoners zich
De jongerenwerker in gesprek
bij de wethouder heeft beklaagd,
vraagt de gemeente aan het jongerenwerk om zich met de groep bezig te houden.
In deze gevallen treedt dus een derde partij op als opdrachtgever en deze koopt de diensten
van de instelling in. In de meeste gevallen zal het de gemeentelijke overheid zijn, die de
diensten van het welzijnswerk inkoopt ten behoeve van haar inwoners.
48
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
2.5 Vraagsturing in het welzijnswerk
De uitvoering van het welzijnswerk berust op een relatie tussen drie partijen: de klant, de
overheid en de welzijnsorganisatie.
Driehoek van vraagsturing in het welzijnswerk
burger
overheid
welzijnswerk
De driehoek van vraagsturing bestaat uit drie relaties.
Vraagsturing in het welzijnswerk:
• de relatie burger - overheid
• de relatie overheid - welzijnswerk
• de relatie welzijnswerk - burger
2-5
De relatie burger-overheid
De overheid is verantwoordelijk voor het welzijn van haar burgers. Zij zorgt ervoor dat de
inwoners onder goede omstandigheden kunnen leven. Een klantgerichte overheid ziet haar
burgers als klanten. Dat leidt tot een vraaggerichte dienstverlening van de overheid aan
haar burgers. De overheid moet dus weten wat haar inwoners aan wensen en behoeften
hebben. Vervolgens organiseert de overheid diverse voorzieningen om aan deze behoeften
tegemoet te komen. Een van deze voorzieningen is het sociaal-cultureel werk.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
49
De relatie overheid-welzijnswerk
De overheid schakelt het welzijnswerk in om diensten te leveren aan de burgers. De vraag
van de overheid aan het welzijnswerk is gebaseerd op de signalen die voortkomen uit de
relatie burger-overheid. Van de andere kant heeft het welzijnswerk ook veel kennis over wat
er leeft onder de inwoners. Deze informatie kan de overheid helpen bij het vaststellen van
haar welzijnsbeleid.
De relatie welzijnswerk-burger
De relatie welzijnswerk-burger is een dienstverlener-klantrelatie. De instelling levert
diensten aan de klant. In deze relatie ontbreekt echter één element. Het is niet de klant die
voor de diensten betaalt, maar de overheid. Voor het overige zijn alle elementen uit een
dienstverlener-klantrelatie aanwezig. De diensten moeten aansluiten op de behoeften van
de klant en de klant moet tevreden zijn over de geleverde diensten.
50
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
2.6 Maatschappelijk ondernemerschap
Onder invloed van moderne bestuursopvattingen ontwikkelt de relatie tussen de gemeentelijke overheid en de welzijnsorganisatie zich steeds meer naar een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie.
De overheid wil niet langer sturen op regels en procedures, maar op resultaten en op een
doelmatige besteding van de overheidsfinanciën. Gemeenten hebben de indruk dat de
activiteiten van de welzijnsinstelling niet altijd aansluiten op datgene wat de gemeente wil
bereiken. Zij willen daarom meer greep krijgen op wat gesubsidieerde instellingen precies
doen en wat dat kost. Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw is de gemeente
Tilburg een van de eerste gemeenten in Nederland die een vorm van contractfinanciering
gaat hanteren. Er worden afspraken gemaakt over welke diensten en producten de welzijnsinstellingen leveren en tegen welke prijs. Steeds meer gemeenten gaan daarna over op een
meer eigentijdse manier van financiering van het welzijnswerk.
Als gevolg van deze ontwikkeling moet de welzijnsinstelling zich meer gaan gedragen als
een maatschappelijke onderneming. Zij wordt niet langer gekneveld door gemeentelijke
subsidievoorschriften en nauwkeurig bepaalde regeltjes, maar moet zich meer als een bedrijf gaan gedragen. Dit betekent enerzijds een grotere vrijheid in de eigen bedrijfsvoering,
maar anderzijds een grotere gebondenheid aan de opdrachtgever en aan de wetten van de
markt.
We werken de nieuwe verhouding tussen financier en welzijnsinstelling uit aan de hand
van het model van beleidsgestuurde outputfinanciering.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
51
2.7 Van vraag naar aanbod
De gemeentelijke overheid zet de vraag naar welzijn van haar burgers om in gemeentelijk
welzijnsbeleid en geeft vervolgens opdrachten aan de welzijnsinstelling om diensten te
leveren aan de burger. Opdrachtgever en opdrachtnemer doorlopen daarbij het volgende
proces.
Het proces van beleidsgestuurde
outputfinanciering
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
vaststellen van gemeentelijke beleidsdoelstellingen
analyse van vraag en aanbod
formuleren van opdrachten aan welzijnsorganisatie
offerte door welzijnsorganisatie
beoordeling van offerte door gemeente
opstellen van contract
uitvoering van het contract
relatie opdrachtgever-opdrachtnemer
meten en rapporteren
evaluatie en subsidievaststelling
2-6
2.7.1 Vaststellen van gemeentelijke beleidsdoelstellingen
Als een gemeente wil sturen op het gebied van het welzijnswerk, zal zij duidelijk moeten
maken wat ze wil bereiken. De doelen moeten duidelijk zijn. De gemeenteraad stelt de
doelen van het welzijnsbeleid op hoofdlijnen vast en geeft het college van burgemeester en
wethouders de ruimte om het vastgestelde beleid uit te voeren. Het college vult het vastgestelde beleid in en werkt de hoofddoelen uit tot concrete werkdoelen. Op basis van deze
werkdoelen kunnen de opdrachten aan de uitvoerende instellingen worden geformuleerd.
We zullen het proces doorlopen aan de hand van een voorbeeld op het gebied van het
jongerenwerk. De gegevens in het onderstaande voorbeeld zijn afkomstig van de website
van de gemeente Deurne.
52
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Uit de Kadernota Jeugdbeleid van de gemeente Deurne
Jeugdbeleid
Als gemeente zijn we op basis van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor het preventieve en algemene jeugdbeleid en de aansluiting met de Wet op de jeugdzorg.
Integraal jeugdbeleid bestaat uit 2 delen: een kadernota en een uitvoeringsprogramma.
In de Kadernota Integraal Jeugdbeleid Gemeente Deurne 2005-2008 is vastgelegd:
•
welk effect wordt nagestreefd;
•
welke doelen moeten worden gerealiseerd;
•
de wijze waarop wordt gewerkt.
In het uitvoeringsprogramma, dat begin 2006 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld, zijn de concrete projecten en maatregelen voor 2006 uitgewerkt.
Effect
Het uiteindelijke effect dat met alle inspanningen in het kader van integraal jeugdbeleid wordt
nagestreefd is als volgt geformuleerd.
‘Alle jongeren in Deurne groeien op tot volwaardige burgers. Dit betekent dat zij op volwassen leeftijd lichamelijk en psychisch gezond, sociaal-emotioneel zelfredzaam en economisch
zelfstandig zijn. Dit door hun kansen te vergroten en uitval tegen te gaan.’
Doelen
In de kadernota zijn de doelen en de te bereiken resultaten van integraal jeugdbeleid per
thema beschreven. Deze thema’s zijn:
• gezondheid;
• veiligheid;
• onderwijs en toeleiding tot de arbeidsmarkt;
• vrije tijd;
• opvoedingsondersteuning en hulpverlening;
• huisvesting.
De gemeenteraad heeft op 4 oktober 2005 de Kadernota Integraal Jeugdbeleid Gemeente
Deurne 2005-2008 vastgesteld.
De doelen worden vervolgens per thema uitgewerkt. Als voorbeeld nemen we het thema
vrije tijd, omdat dat voor het sociaal-cultureel werk een belangrijk werkterrein is.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
53
Doel van het thema vrije tijd
bevorderen van sociale contacten tussen jongeren onderling en tussen jongeren en volwassenen.
Subdoelen:
•
behoud van deelname jongeren aan vrijetijdsactiviteiten;
•
vergroten deelname jongeren aan vrijetijdsactiviteiten;
•
bevorderen van bewegen door jeugdigen;
•
er is een divers vrijetijdsaanbod in Deurne aanwezig aansluitend bij de vraag van de jeugd.
2.7.2 Analyse van vraag en aanbod
Als het gemeentebestuur de doelen heeft vastgesteld, verkent zij de situatie van de doelgroep. In ons voorbeeld zal de gemeente dus proberen meer zicht te krijgen op de vrijetijdsbesteding van de jongeren. Wat zijn haar wensen op dat gebied? Welke mogelijkheden
zijn er binnen de gemeente? Welke activiteiten onderneemt de welzijnsinstelling al voor
deze doelgroep?
Voor het verzamelen van informatie beschikt de gemeente over een aantal instrumenten.
De GGD voert regelmatig een jeugdmonitor uit die informatie geeft over de leefwereld en
de gezondheid van jongeren. Uit de contacten tussen gemeenteambtenaren en onder meer
de jongerenwerkers krijgt de gemeente veel informatie over het wel en wee van de jongeren. Daarnaast heeft de gemeente contact met vertegenwoordigers van de doelgroep in de
vorm van een jongerenraad.
Op grond van gegevens uit dergelijke bronnen krijgt het college van B en W een beeld van
de huidige situatie van de jongeren in de gemeente.
54
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Thema: vrije tijd
Enkele punten uit de analyse van vraag en aanbod in de gemeente Deurne:
•
De preventieve werking van activiteiten voor jeugd wordt veelal onderkend. Het effect
hiervan is echter moeilijk aantoonbaar.
•
Er worden weinig activiteiten georganiseerd voor de jeugd van 14 jaar en ouder. Vanuit het
tiener- en jongerenwerk is beperkt aanbod voor deze leeftijdscategorie.
•
De jongerenraad en de welzijnsinstelling hebben op basis van signalen die zij krijgen van
jongeren al meerdere malen aangegeven dat een jongerencentrum in Deurne een must is.
•
Ook vanuit de kerkdorpen komen geluiden van jongeren om een eigen (open inloop)
ruimte. De ruimten in gemeenschapshuizen zijn vaak niet zodanig ingericht dat jeugd zich
er thuis voelt.
•
De openbare ruimte biedt steeds minder mogelijkheden voor (veilig) spelen, sporten en
ontmoeten.
•
Er zijn weinig mogelijkheden voor de jeugd in Deurne om buiten club- en verenigingsverband te sporten.
•
Het aantal speelvoorzieningen in Deurne is onvoldoende en niet evenwichtig verspreid.
•
Er komen bij de gemeente regelmatig verzoeken binnen van kinderen en jongeren om
speelvoorzieningen en dan specifiek skatevoorzieningen.
•
In de intentieverklaring jeugd tussen provincie en gemeente is als speerpunt benoemd: de
jeugdmonitor.
•
Uit de jeugdmonitor blijkt dat jongeren in Deurne missen: een skatebaan, een jeugdhonk
en hangplekken.
•
Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat 37% van de jongeren minimaal 1 keer per maand
uitgaat in een discotheek. Uitgaan gaat bij veel jongeren samen met (overmatig) alcoholen druggebruik.
•
Ruim 40% van de 12 t/m 17 jarige jongeren geeft aan in Deurne de mogelijkheden in hun
buurt om te kunnen spelen matig tot zeer slecht te vinden. Bijna de helft van de jongeren
beoordeelt de voorzieningen om andere jongeren te kunnen ontmoeten als onvoldoende.
•
Circa 85% van de 12 t/m 17 jarigen in de gemeente is lid van een vereniging. Bijna 6 op de
10 is lid van een sportvereniging en ruim 4 op de 10 heeft een lidmaatschap bij een muziekvereniging, kunstzinnige vorming en dans/toneel.
•
Ruim een kwart van de jongeren sport minder dan 1 keer per week.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
55
2.7.3 Formuleren van opdrachten aan de welzijnsorganisatie
De gemeenteraad heeft de hoofddoelstelling van het jeugdbeleid vastgesteld: ‘alle jongeren
in Deurne groeien op tot volwaardige burgers’. In de uitwerking zijn doelen geformuleerd
voor enkele thema’s. Als doel van het thema vrije tijd zagen we: ‘bevorderen van sociale
contacten tussen jongeren onderling en tussen jongeren en volwassenen’. Hierbij zijn
enkele subdoelen geformuleerd waarvan we noemen: ‘behoud en vergroten van deelname
door jongeren aan vrijetijdsactiviteiten’.
Uit haar verkenningen van de doelgroep is duidelijk geworden hoe de situatie op dit
moment is. De bestaande situatie is bekend, de te bereiken doelen zijn duidelijk. De volgende stap is het op zo’n manier beschrijven van de beleidsdoelen dat de instelling hierop
activiteiten kan ontwikkelen. De gemeente doet dit in de vorm van resultaten die ze graag
bereikt wil zien.
Behoud en vergroten van deelname door jongeren aan vrijetijdsactiviteiten
Te bereiken resultaten:
1
Er is een aansprekend aanbod van vrijetijdsactiviteiten voor de jeugd.
2
De mogelijkheid tot realisatie van een jeugdaccommodatie in Deurne wordt onderzocht en
een (maatschappelijke en politieke) discussie hierover wordt gedurende de looptijd van de
kadernota opgestart.
3
Jongeren maatschappelijk volwaardig laten participeren door het initiëren en verder ondersteunen van activiteiten die voor en/of door jongeren worden uitgevoerd in de sfeer van
ontmoeting, recreatie en educatie.
4
Een evenwichtig, gespreid en toegankelijk aanbod van speelvoorzieningen voor kinderen
en jongeren in de gemeente Deurne.
5
Jeugdigen nemen deel aan (sport)verenigingen.
De gemeente geeft vervolgens ook aan waaraan ze denkt te kunnen zien of de resultaten
bereikt zijn. Ze noemt enkele indicatoren waarop gemeten kan worden of er iets is veranderd.
Indicatoren voor deelname aan vrijetijdsactiviteiten
56
•
gebruik speelvoorzieningen;
•
deelname jeugd aan vrijetijdsactiviteiten;
•
aantal overlastmeldingen.
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Opdrachten kunnen variëren naar mate van detaillering. Hoe globaler de opdracht, hoe
groter de ruimte voor de instelling om deze in te vullen. De meest ruime opdracht wordt
geformuleerd in de vorm van te bereiken effecten. Het is dan aan de instelling zelf om te
bepalen op welke manier zij denkt de effecten te kunnen bereiken en daarbij de passende
activiteiten te ontwerpen. Het is ook mogelijk dat de gemeente al ervaring heeft met een
bepaalde dienst van de instelling. Als bijvoorbeeld in het verleden is gebleken dat een
cursus ‘sollicitatiebrieven schrijven’ een positief effect had op de instroom van jongeren in
het arbeidsproces, kan de opdracht aan de instelling heel concreet worden geformuleerd als
‘het uitvoeren van een cursus sollicitatiebrieven schrijven’.
2.7.4 Offerte door de welzijnsorganisatie
Als de opdrachten van de gemeente duidelijk zijn, kan de instelling bepalen welke diensten
en producten ze kan aanbieden en tegen welke prijs. De sociaal-cultureel werkers kennen
de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd en zij weten welke effecten de
gemeente verwacht van hun activiteiten. Zij maken de afweging tussen de belangen van
de financier en hun eigen beroepsmatige verantwoordelijkheid. Met deze kennis en vanuit
deze verantwoordelijkheid kunnen zij voorstellen voor activiteiten doen aan het management.
In het geval van ons voorbeeld hebben de jongerenwerkers juist een onderzoek uitgevoerd
onder hangjongeren onder de naam ‘Jongeren op Straat’. Wat houdt hen bezig? Waaraan
hebben zij behoefte? Uit dit onderzoek bleek dat de jongeren behoefte hadden aan een plek
waar ze elkaar konden ontmoeten, een eigen inloopplek. Omdat de gemeente geen jongerencentrum heeft, stellen de jongerenwerkers voor om een ontmoetingsplek te realiseren.
Een plaats waar jongeren vrij binnen kunnen lopen, maar waar ook culturele en ontspannende activiteiten kunnen worden georganiseerd.
Op de doelstelling ‘bevorderen van sociale contacten tussen jongeren onderling en tussen
jongeren en volwassenen’ binnen het thema ‘vrije tijd’ en op de subdoelen ‘behouden en
vergroten deelname door jongeren aan vrijetijdsactiviteiten’ maakt de instelling een offerte
voor een inloopactiviteit.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
57
Het realiseren van een ontmoetingsplek voor (hang)jongeren met gelegenheid tot ontmoeting
en ontspanning in de vorm van een jongereninloop.
Inloopbijeenkomst
Er wordt gelegenheid geboden tot ontmoeting gedurende twee momenten per week: een
avondactiviteit voor oudere jeugd en een middagactiviteit voor jongere jeugd. Met regelmaat
worden op deze momenten activiteiten aangeboden. De bijeenkomsten worden uitgevoerd
met inzet van een jongerenwerker en enkele vrijwilligers.
Realisatie: een inloopbijeenkomst
Op grond van de informatie waarover de instelling beschikt, wordt dit voorstel aangevuld
met gegevens over kosten van de benodigde personele inzet en activiteitenkosten. De
instelling legt dit plan vervolgens ter beoordeling aan de gemeente voor.
2.7.5 Beoordeling van offerte door gemeente
De gemeente bekijkt het voorstel vanuit de vraag die ze aan de instelling heeft gesteld:
• sluit dit aanbod aan op onze vraag;
• zijn we ervan overtuigd dat deze aanpak kan werken;
• kunnen we de resultaten beoordelen;
• is de opbouw van de kostprijs duidelijk en aanvaardbaar?
Als de beoordeling van de offerte nog vragen oproept, kan de gemeente aan de instelling een
nadere toelichting vragen of voorstellen doen om het aanbod op enkele punten aan te passen.
58
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
2.7.6 Opstellen van contract
Als de gemeente denkt dat het aanbod van de instelling een goede bijdrage kan leveren aan
de doelen die de gemeente voor ogen heeft, maken gemeentebestuur en instelling afspraken over de uit te voeren activiteiten en over de manier waarop zal worden gerapporteerd.
Zo’n subsidiecontract heeft het karakter van een vaststelling van de voorwaarden waaronder subsidie zal worden verleend. Juridisch gezien valt zo’n contract onder het publiekrecht
en niet onder privaatrecht. Het is dus een ander contract dan wanneer de gemeente een
contract sluit met een schildersbedrijf om de deuren van het gemeentehuis van een nieuwe
verflaag te voorzien.
De gemeente en de instelling komen overeen dat de instelling per jaar 80 inloopbijeenkomsten
organiseert van gemiddeld 3 uur. De instelling streeft naar een deelnemersaantal van gemiddeld 25.
De instelling zal aan de gemeente rapporteren over:
•
het aantal bijeenkomsten;
•
het aantal bezoekers per bijeenkomst, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht;
•
de aangeboden activiteiten op het gebied van cultuur en ontspanning.
Het contract bevat ook bepalingen over de manier waarop de gemeente de instelling
voor deze activiteit zal subsidiëren. Gemeente en instelling kunnen overeenkomen dat de
gemeente de instelling een bepaald bedrag per georganiseerde bijeenkomst zal betalen. De
subsidie die de instelling zal ontvangen is dan afhankelijk van het aantal georganiseerde
bijeenkomsten.
Een andere manier van subsidiëren is dat de gemeente de instelling een bedrag betaalt
voor het totale pakket, dus een bedrag per jaar waarvoor de instelling de overeengekomen
diensten zal leveren.
2.7.7 Uitvoering van het contract
Nadat de overeenkomst is gesloten, voert de instelling de opdracht uit. Hoe de instelling
hierbij te werk gaat, is een verantwoordelijkheid van de organisatie zelf. Intern formuleert
het management opdrachten aan de medewerkers. De medewerkers voeren deze opdrachten uit en rapporteren aan het management over de voortgang.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
59
2.7.8 Relatie opdrachtgever-opdrachtnemer
Evengoed als het management intern de voortgang van de uitvoering bewaakt, vindt ook
periodiek overleg plaats tussen de gemeente als opdrachtgever en de instelling als opdrachtnemer. In dit overleg bespreken beiden de voortgang van de uitvoering. Afwijkingen van
de gemaakte afspraken komen hier aan de orde en kunnen leiden tot tussentijdse aanpassing van de opdracht. Beide partijen kunnen het initiatief nemen tot overleg, maar de
verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeente als opdrachtgever.
2.7.9 Meten en rapporteren
Tijdens de uitvoering van het werk registreert de medewerker van de instelling de gegevens
die van belang zijn voor het bewaken van de voortgang. Management en medewerker
maken afspraken over wat, hoe en wanneer de medewerker rapporteert. Afhankelijk van de
afspraken rapporteert de instelling een of meerdere keren tijdens het traject aan de opdrachtgever.
2.7.10 Evaluatie en subsidievaststelling
In ieder geval aan het eind van het traject rapporteert de instelling aan de opdrachtgever
hoe de opdracht is uitgevoerd en welke resultaten zijn bereikt. De rapportage bevat de
informatie waarmee de opdrachtgever kan toetsen of de opdracht volgens afspraak is uitgevoerd en of de beoogde resultaten zijn bereikt.
In het geval van de inloopbijeenkomsten:
• het aantal bijeenkomsten;
• het aantal bezoekers per bijeenkomst, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht;
• de aangeboden activiteiten op het gebied van cultuur en ontspanning.
De gegevens uit de rapportages leveren weer informatie op voor het beleid van de gemeente. Naar aanleiding van de rapportage stelt de gemeente als opdrachtgever de definitieve
subsidie aan de instelling vast. In het voorbeeld van de inloopbijeenkomsten zal op een of
andere manier een relatie worden gelegd tussen de hoogte van de subsidie en het aantal
gerealiseerde bijeenkomsten.
In het thema over bijdragen aan beleid vind je meer informatie over de rol van de sociaalcultureel werker in dit proces.
60
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
2.8 Valkuilen
Voor een goede uitvoering van dit proces is het belangrijk dat alle betrokkenen hun eigen
verantwoordelijkheid nemen en de verantwoordelijkheden van de andere partijen respecteren. In de praktijk bestaat het gevaar dat de gemeente op de stoel van de instelling wil gaan
zitten en precies wil bepalen hoe de instelling de vastgestelde effecten dient te bereiken.
Anderzijds wil de instelling wel eens de verantwoordelijkheid van de gemeente overnemen
door te bepalen welke doelen gerealiseerd zouden moeten worden.
Dit proces van sturing vraagt om een duidelijk geformuleerd beleid door de opdrachtgever.
In de praktijk is het beleid niet altijd duidelijk geformuleerd en bestaat het beleid uit vage
noties en ideeën.
Belangrijk is dat er een relatie bestaat tussen de behoeften van de inwoners, de vertaling
hiervan door de gemeente in de vorm van opdrachten aan de sociaal-cultureel werkinstelling en de manier waarop het sociaal-cultureel werk aan de behoeften van de deelnemers
tegemoetkomt. Ook een goede interne aansturing binnen de sociaal-cultureel werkorganisatie is een voorwaarde voor een goede werking van dit systeem.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
61
2.9 Andere manieren van financiering
De hier beschreven werkwijze van de vertaling van vraag naar aanbod is een voorbeeld. Er
zijn andere manieren mogelijk en in de praktijk zul je ook andere manieren tegenkomen.
We noemen er een paar.
Financiering van sociaal-cultureel werk:
• fondsen
• sponsoring
• aanbesteding
2-7
Fondsen
In Nederland bestaat een groot aantal fondsen dat geld beschikbaar stelt voor een breed
scala aan doelen. Soms wil je een project uitvoeren en wil je daarbij niet afhankelijk zijn
van de overheid als financier. Of de financiële middelen die de overheid beschikbaar heeft,
zijn niet voldoende voor wat jij in gedachten hebt. In zo’n situatie kan het de moeite lonen
om te onderzoeken of er fondsen zijn die je project financieel kunnen ondersteunen.
Sponsoring
Een sponsor is een persoon of organisatie (meestal een bedrijf ) die een activiteit, een evenement of een vereniging steunt door geld of andere middelen ter beschikking te stellen, in
ruil voor een tegenprestatie, vaak in de vorm van publiciteit.
Bij een overeenkomst tot sponsoring gaat het om een relatie waar beide partijen voordeel aan behalen. Het verminderen van overlast door jongeren bijvoorbeeld kan voor een
bedrijf zo belangrijk zijn dat ze bereid zijn de activiteiten van het jongerenwerk te steunen
door materialen beschikbaar te stellen. Of een leverancier van scootmobielen is bereid bij
te dragen in de kosten van een scootmobielcursus voor ouderen als de naam van het bedrijf
wordt genoemd.
62
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Bij sponsoring moet voor iedereen, dus ook voor de sponsor en voor de deelnemers aan de
activiteit, duidelijk zijn dat je als sociaal-cultureel werker onafhankelijk bent en blijft van
de sponsor. De sponsor mag dus nooit de inhoud van jouw cursus bepalen.
Sponsoring: financiële ondersteuning in ruil voor publiciteit
Aanbesteding
Lokale overheden denken steeds vaker meer waar voor hun geld te krijgen als ze het
welzijnswerk in hun gemeente aanbesteden. Ze willen verschillende aanbieders met elkaar
kunnen vergelijken op kwaliteit en prijs.
MOgroep: Regel aanbesteding welzijnswerk beter
De Rekenkamer Amsterdam concludeert in een recent rapport dat veel stadsdelen het als
opdrachtgever voor jongerenwerk slecht doen. Aanbesteden is volgens de Rekenkamer een
goed middel om de doelen voor het jongerenwerk beter vast te leggen. MOgroep Welzijn &
Maatschappelijke Dienstverlening betwijfelt of dat wel de oplossing is.
‘Ondoordacht invoeren van aanbesteden in het welzijnswerk werkt averechts en leidt tot
problemen die moeilijk te herstellen zijn,’ vindt Hans Zuiver, bestuurslid MOgroep Welzijn &
Maatschappelijke Dienstverlening. Volgens Zuiver is het belangrijk om te leren van de fouten bij
aanbesteding van de thuiszorg en goed te kijken naar de randvoorwaarden.
Thema 2 De vraag naar sociaal-cultureel werk
63
Bestek
Om gericht aan te besteden, moet de gemeente als opdrachtgever duidelijk zijn, stelt Zuiver.
Doelen en te behalen resultaten van het welzijnswerk moeten beschreven worden in het
aanbestedingsbestek. Als die doelen ontbreken, is aanbesteden een sprong in het diepe. Als
welzijnsondernemingen een aanbesteding op een onderdeel van hun bestaande aanbod verliezen, zoals hier bijvoorbeeld jongerenwerk, moeten er mensen ontslagen worden.
(Bron: nieuwsbrief Zorg+Welzijn)
De meningen over de financiering van het welzijnswerk zijn verdeeld. Regelmatig duikt de
vraag op of het welzijnswerk wel geschikt is voor marktwerking. Uitvoerders in het welzijnswerk zien ook een spanning tussen het werken op de menselijke schaal en de bedrijfsmatige benadering van het werk door management en overheid.
64
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
3
Het aanbod van projecten
en programma’s
3.1 Inleiding
Een sociaal-cultureel werker zet zich in voor de ontwikkeling van kinderen, jongeren en
volwassenen in hun omgeving. Hij is zowel op individuen gericht als op groepen en op
de leefomgeving. Hij beschouwt de leefomgeving in zijn geheel en het functioneren van
personen en groepen daarbinnen in het bijzonder. Dat maakt het werk breed en biedt
mogelijkheden voor activiteiten, projecten en programma’s op veel verschillende terreinen.
Het is de kunst om, samen met anderen te kijken wat geschikte activiteiten, projecten en
programma’s zijn in de situatie waarin hij zit en binnen de functie die hij heeft. Daarmee
bedoelen we activiteiten en projecten die tot de verbeelding van de bewoners spreken en
het beoogde resultaat opleveren. De sociaal-cultureel werker stemt deze daarom af op de
vraag van de cliënten. Met cliënten bedoelen we ook de gemeente die opdrachtgever is.
Het thema over de vraag naar sociaal-cultureel werk gaat over het afstemmen van vraag en
aanbod op elkaar. In dit thema bespreken we een aantal projecten en programma’s sociaalcultureel werk en we leggen uit hoe je, ook weer samen met anderen, een goede keuze kunt
maken uit het aanbod. We maken daarbij onderscheid tussen activiteiten, projecten en
programma’s op het terrein van sociale samenhang en op het terrein van maatschappelijke
participatie. Het is ondoenlijk om alle activiteiten en projecten te behandelen. Er zijn er
erg veel en bovendien vernieuwen activiteiten en projecten zich voortdurend. We geven
daarom slechts een paar voorbeelden. Op internet kun je bij Movisie, Aedes/Actiz, de MOgroep en andere sites over maatschappelijke ontwikkeling nog meer projecten vinden.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
65
De inhoud van dit thema:
3.2 Activiteiten, projecten en programma’s
3.3 Projecten sociale samenhang
3.4 Projecten maatschappelijke participatie
3.5 Projecten ondersteuning, informatie en advies
3-1
Dit thema sluit aan bij thema 1 (Planmatig werk) in het boek ‘Methodisch begeleiden’.
Het sluit ook aan bij thema 2 (De vraag naar sociaal-cultureel werk) en thema 4 (Van plan
van aanpak naar activiteiten) in dit boek.
Activiteit: kookclub
66
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
3.2 Activiteiten, projecten en programma’s
We spreken over activiteiten, projecten en programma’s. Daar verstaan we het volgende onder.
Activiteit
Een activiteit is een doorlopende of eenmalige activiteit, zoals:
•
een cursus, bijvoorbeeld een computer- of schildercursus;
•
een club, bijvoorbeeld de kookclub of timmerclub;
•
ontmoetingsmiddagen, inloopactiviteiten als disco en koffieochtenden;
•
eenmalige losse activiteiten als een kerstdiner, een braderie of de vakantieactiviteiten.
Project
Een project is een activiteit waarbij vooraf vaststaat dat deze een beperkte duur heeft. Een project
heeft een duidelijk begin en duidelijk einde. Bijvoorbeeld een project om de speeltuin te verbeteren
of een project om een nieuwe methode in te voeren zoals outreachend werken (zelf op bewoners af
stappen).
Programma
Een programma is een geheel van geplande en doorlopende activiteiten met een bepaald doel en
voor een bepaalde periode. Bijvoorbeeld een recreatieprogramma op een camping, het jaarlijks
terugkerende cursusaanbod in een buurthuis of de geplande activiteiten opvoedingsondersteuning
in een bepaald seizoen. Programma’s worden vaak in eerste instantie als project ingevoerd. Zo kan
uitgeprobeerd worden of het aanslaat of goed werkt. We spreken dan van een ‘pilotproject’.
Er zijn veel verschillende activiteiten, projecten en programma’s mogelijk. Het is een van de
taken van de sociaal-cultureel werker om mee te denken over geschikte activiteiten.
Activiteiten, projecten of programma’s:
• soorten en doelen
• een keuze maken
3-2
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
67
3.2.1 Soorten en doelen
Geschikte activiteiten zijn activiteiten die beantwoorden aan een doel. Je begint niet zomaar met een activiteit of project omdat dat jou wel iets lijkt of omdat een aantal buurtbewoners daarom vraagt. Je plaatst elk idee eerst in een breder kader en kijkt of het beantwoordt aan de doelen van het sociaal-cultureel werk en aan de opdracht van de instelling.
Het sociaal-cultureel werk heeft de volgende taken:
• sociale samenhang realiseren;
• participatie bevorderen;
• maatschappelijke ondersteuning;
• persoonlijke ontwikkeling stimuleren.
Meestal hebben projecten en activiteiten betrekking op al deze taken. Het gaat erom waar
de nadruk ligt.
Sociale samenhang (of sociale cohesie) is het verbeteren van het samenleven in groepen,
wijken en buurten. Dat wil zeggen dat mensen prettig met elkaar omgaan en samenwonen,
het leven in de wijk met elkaar delen, elkaar respecteren en waarderen en vertrouwen hebben
in elkaar.
Participatie is het deelnemen aan de samenleving door bijvoorbeeld te werken, een vrije tijdsbesteding te delen met anderen, vrijwilligerswerk, lid zijn van een politieke partij, sporten, iets
doen in clubverband of vereniging.
Het sociaal-cultureel werk biedt lichte vormen van maatschappelijke ondersteuning, informatie
en advies. Bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning, ondersteuning van tieners en jongeren en
het ondersteunen van ouderen bij het zelfstandig blijven wonen.
Met persoonlijke ontwikkeling bedoelen we hier de geleidelijke verandering die iemand doormaakt. Dat kan gaan over gedrag, maar ook over iemands kundigheid. Als sociaal-cultureel
werker stimuleer je mensen om zich qua gedrag en kundigheid positief te ontwikkelen.
68
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Projecten voor sociale samenhang zijn bijvoorbeeld projecten om de buurt op te knappen,
klussendiensten voor ouderen, ontmoetingsactiviteiten als disco’s voor tieners en kaartmiddagen voor volwassenen, of bovengenoemd project.
Projecten voor participatie zijn bijvoorbeeld projecten om sociaal isolement van ouderen te
voorkomen of terug te dringen, projecten arbeidstoeleiding voor mensen die moeilijk aan
werk kunnen komen of projecten voor de integratie van mensen met een beperking.
Projecten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning zijn bijvoorbeeld het opzetten
van een opvoedwinkel of het organiseren van opvoedspreekuren. Voor tieners en jongeren
zijn er jongeren informatiepunten (JIP’s) waar tieners en jongeren advies en informatie
kunnen krijgen over arbeid, opleiding, vrije tijd en de hulpverlening. Voor ouderen worden vanuit buurthuizen en servicepunten allerlei diensten georganiseerd als maaltijdservice,
klussendiensten en hulp bij de administratie. Het sociaal-cultureel werk informeert en
adviseert mensen met betrekking tot onderwerpen als gezondheid, alcohol en drugs en
voorzieningen en diensten op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Het sociaal-cultureel
werk is vaak betrokken bij het opzetten van loketten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Naast projecten voor sociale samenhang en participatie zijn er ook allerlei activiteiten die
de persoonlijke ontwikkeling van mensen bevorderen. Het eerste doel van mensen die
bijvoorbeeld een cursus Indisch koken of een computercursus volgen, is waarschijnlijk niet
om elkaar te ontmoeten of het leven in de buurt te veraangenamen, maar alleen om iets te
leren voor henzelf. Als zij tijdens de activiteit leuke contacten hebben met de andere cursisten is dat een bijkomend voordeel. Uiteraard kan het voor elke persoon ook omgekeerd
zijn: iemand wil contacten leggen met anderen en gaat daarom op een computercursus.
Het sociaal-cultureel werk faciliteert mensen in buurten en wijken om elkaar te ontmoeten
en hun kundigheden te vergroten. De thema’s in dit boek over educatie, recreatie, ontmoeting, sport, kunst en cultuur gaan over deze activiteiten. We besteden er daarom in dit
thema verder geen aandacht aan. In dit thema richten we ons op projecten en programma’s
om de sociale samenhang te bevorderen en de participatie te vergroten.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
69
3.2.2 Een keuze maken
De keuze voor een activiteit, een project of programma wordt gemaakt op basis van de
opdracht, de vraag van de cliëntgroep of het probleem, en op basis van de mogelijkheden.
Je kiest nooit alleen, maar samen met anderen. Dat kunnen de cliënten, je collega’s, je
leidinggevende en andere organisaties zijn. Ook een gemeente heeft daar een stem in, maar
laat zich graag door de welzijnsstichting, andere organisaties en de wijkraad adviseren. Wie
bij de keuze betrokken worden, hangt af van het project en van het probleem. Als in een
buurt, dorp of wijk een probleem wordt gesignaleerd, wordt dat eerst intern in de organisatie, in een netwerkoverleg met andere organisaties, de wijkraad en met de gemeente
besproken. Het doel daarvan is om een breed draagvlak te creëren. Als alle partijen het
project ondersteunen heeft het een goede kans van slagen.
De stichting adviseert de gemeente om, op basis van een analyse van de problemen, een
bepaalde activiteit of een project te starten. Daarvoor heeft de stichting ook onderzocht
hoe een probleem ergens anders is aangepakt en welke activiteiten en projecten hun waarde
al bewezen hebben. Bovendien kijkt zij kritisch naar de huidige activiteiten en projecten en
evalueert of die eventueel ingeruild kunnen worden voor nieuwe activiteiten of aangepast
kunnen worden.
De welzijnsstichting:
• onderzoekt de vraag, de wensen, behoeften en verwachtingen van de cliënten (inclusief
de gemeente);
• bestudeert en toetst het (landelijke) aanbod aan activiteiten, projecten en programma’s
en selecteert een aantal geschikte;
• evalueert de eigen activiteiten, projecten en programma’s op passendheid;
• onderzoekt de trends en ontwikkelingen in vergelijkbare buurten en wijken in het land,
trekt daar lering uit zodat er een weloverwogen keuze gemaakt kan worden.
Van dit onderzoek doet de welzijnsstichting verslag aan de gemeente en de samenwerkingspartners.
In de wijk Halfstad wordt regelmatig een wijkmonitor uitgevoerd. Dat betekent dat de stand
van zaken in de wijk rondom een aantal onderwerpen wordt bijgehouden. In Halfstad is veel
leegstand, werkeloosheid, vervuiling, overlast van hangjongeren en de veiligheid laat te
wensen over. De gemeenteraad heeft besloten om deze top 5 van problemen aan te pakken.
Zij vraagt de welzijnsstichting een offerte uit te brengen voor de aanpak van de overlast door
hangjongeren.
70
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De welzijnsstichting doet nader onderzoek naar wat de gemeente precies wil en verwacht. Ze
bestudeert de omvang van het probleem, praat met buurtbewoners, de wijkraad en de seniorenvereniging. De welzijnsstichting praat ook met andere organisaties zoals het maatschappelijk werk, de GGZ, de politie, het voortgezet onderwijs en de brede school in de buurt. Deze
organisaties hebben last van de overlast óf zullen in de toekomst mogelijk een rol in het project
gaan spelen. Vervolgens zet de stichting een aantal feiten op een rijtje. Het blijkt te gaan om
een beperkt aantal plaatsen in de wijk waar geregeld tieners en jongeren rondhangen. Zij domineren de buurt en zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij de buurtbewoners. Daarnaast
zorgen daklozen die bedelen en op de bankjes in het park slapen voor overlast.
Er wordt een stuurgroep in het leven geroepen die bestaat uit vertegenwoordigers van de
bovengenoemde partijen. De stuurgroep zal gedurende het gehele traject de ontwikkelingen
en voortgang van het project overlast blijven volgen. De stuurgroepleden hebben elk van hun
eigen organisatie het mandaat gekregen om besluiten te nemen. Zo kan het project slagvaardig uitgevoerd worden. Als eerste buigt de stuurgroep zich over de keuze van een project op
basis van een voorstel van de welzijnsstichting.
Als sociaal-cultureel werker lever je een bijdrage aan het projectvoorstel van de welzijnsstichting. Onder leiding van je leidinggevende of van de projectleider breng je de problemen mee in kaart. Je verdiept je in mogelijke activiteiten en projecten en doet voorstellen
voor het uiteindelijke project. Bovendien ben jij een belangrijke schakel naar de buurtbewoners en andere organisaties omdat jij veel verschillende contacten hebt.
Rick is als sociaal-cultureel werker verbonden aan de brede school in Halfstad. Hij coördineert
de tussen-de-middag opvang en de naschoolse opvang. Eén van de plaatsen waar de overlast
plaatsvindt, is op het terrein van de basisschool waar ook de naschoolse opvang is. Tieners en
jongeren hangen op het schoolplein rond terwijl de kinderen van de naschoolse opvang daar
spelen. Het toezicht op de kinderen wordt er door bemoeilijkt, op het terrein ligt iedere dag
weer zwerfvuil en soms worden de kinderen geplaagd en gepest. Rick heeft al vaker met de
jongeren gesproken en afspraken gemaakt over waar de jongeren op het plein rond kunnen
hangen en over het opruimen van hun rommel. Daarna gaat het weer een tijdje goed, tot het
weer mis gaat.
In het kader van dit nieuwe project, krijgt Rick van zijn leidinggevende de vraag om met de
jongeren te overleggen wat hun wensen en behoeften zijn en hoe zij denken over een oplossing van de problemen. Hij nodigt hen uit om vroeg in de avond, na de naschoolse opvang, een
uurtje met hem in de school te praten.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
71
Uit het gesprek blijkt dat de jongeren graag na school en werk bij elkaar komen om te kletsen
en plezier met elkaar te hebben. Het schoolplein is de enige plek in de buurt waar dat kan. Zij
geven verder aan dat ze vinden dat er zo weinig voor hen te doen is in de buurt. Ze zouden wel
graag een plek voor henzelf hebben, met bijvoorbeeld een skateramp en bankjes.
Rick weet genoeg. Hij vraagt de jongeren of zij in het project willen participeren. Dan kunnen zij
invloed uitoefenen op het project. Dat willen ze wel. Uit hun midden kiezen zij twee vertegenwoordigers die hen zullen vertegenwoordigen. Rick zal aan de stuurgroep voorstellen dat er
een feedbackgroep van tieners en jongeren komt. Mocht de stuurgroep hier niet mee akkoord
gaan omdat er al buurtbewoners in de stuurgroep zitten, dan zal Rick of iemand anders geregeld met de jongeren rond de tafel te gaan zitten om hen te informeren over de voortgang.
Na dit gesprek kan Rick verder. Hij informeert zijn leidinggevende en maakt een rapport op van
de bevindingen uit het gesprek met de jongeren.
Je ziet dat, nadat de keuze voor een project is vastgesteld, er nog allerlei keuzes gemaakt
moeten worden. Bij iedere keuze bedenk je:
• wiens verantwoordelijkheid het is en wat jouw verantwoordelijkheden zijn;
• wat jouw taken daarin precies zijn en hoe die zich verhouden tot die van anderen;
• met wie je eventueel moet overleggen en/of samenwerken;
• hoeveel tijd de actie gaat kosten;
• hoe zich dit verhoudt tot je andere activiteiten;
• of je voldoende middelen hebt om de taak uit te voeren;
• of je deskundig genoeg bent om je bijdrage te leveren.
Rick concludeert dat hij een grens moet trekken ten aanzien van zijn activiteiten met de
jongeren, anders vragen die teveel tijd. Hij neemt contact op met zijn collega’s van het jongerencentrum om met hen te overleggen over de situatie in de buurt: de ‘hangplekken’, de
activiteiten die het jongerencentrum organiseert en de rol die het jongerencentrum kan spelen
in de aanpak van dit probleem. Rick wil wel contactpersoon blijven voor deze groep, maar hij
vindt het de taak van het jongerencentrum om de situatie van jongeren in de buurt in kaart te
brengen en de feedbackgroep van jongeren te organiseren en begeleiden. Hij stelt hen en zijn
leidinggevende voor dat zij betrokken worden bij het project. Verder neemt hij op zich om het
contact met de andere organisaties binnen de brede school te onderhouden.
72
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
In het voorbeeld zie je dat Rick op
eigen initiatief besluit het contact met
de groep tieners en jongeren te regelen
en het contact met de school te onderhouden. Hij heeft daar geen expliciete
opdracht toe. Zijn opdracht was om
te onderzoeken wat de wensen en
verwachtingen van de jongeren waren.
Het is echter logisch dat hij dan ook
verder het contact onderhoudt of regelt
dat dit gebeurt. De tieners en jongeren
verwachten nu iets dus hij kan hen niet
zomaar meer loslaten op het moment
dat hij weet wat hij wil weten. Dus
Rick kan zo’n besluit gewoon zelf nemen. Hij legt wel achteraf verantwoording af aan zijn leidinggevende over
wat hij gedaan heeft. Je hebt binnen
de, door je leidinggevende, gestelde
kaders dus ook eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij het maken
van keuzes.
De sociaal-cultureel werker in gesprek met jongeren
Als je jezelf niet deskundig genoeg voelt om een bepaald project of een activiteit uit te
voeren, overleg je daarover met je leidinggevende. Eventueel kun je een coach krijgen, met
iemand anders samenwerken of krijg je tijd om je deskundigheid te vergroten door literatuurstudie, een cursus of training.
Zoals eerder al gezegd is er een groot aanbod aan projecten en programma’s. Je hebt hierboven een aantal criteria gezien op basis waarvan je een keuze kunt maken: je verantwoordelijkheden, taken, de middelen die je ter beschikking staan, enzovoort. Als dat allemaal
in orde is, kijk je naar het aanbod van projecten en programma’s. Er zijn landelijk al veel
programma’s ingevoerd en projecten uitgevoerd. Die hebben al dan niet hun werkzaamheid
bewezen.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
73
Je kunt bij verschillende instituten terecht voor informatie en advies over projecten en
programma’s. We noemen er enkele.
Movisie is een landelijk (deels gesubsidieerd) kenniscentrum dat professionals, vrijwilligers en
overheden ondersteunt bij de uitvoering van de taken op het gebied van zorg en welzijn met
het doel de participatie en zelfredzaamheid te bevorderen. Zij doen zowel aan kennisoverdracht als aan kennisontwikkeling op de gebieden leefbaarheid, vrijwillige inzet, huiselijk en
seksueel geweld, kwetsbare groepen en mantelzorg.
Aedes-Actiz is een informatiepunt voor kennis op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Zij
ondersteunt zorgorganisaties en woningcorporaties bij de ontwikkeling van woonzorgconcepten bijvoorbeeld voor ouderen, mensen met een beperking, ex-verslaafden, enzovoort. Aedes
is een vereniging van woningcorporaties en Actiz een organisatie van ondernemers in de zorg.
Welzijnsstichtingen kunnen in het kader van samenlevingsopbouw en activiteiten in het kader
van de Wet maatschappelijke ondersteuning informatie, advies en ondersteuning van hen
krijgen.
In de meeste provincies zijn steuncentra en kenniscentra voor de ondersteuning van professionals en vrijwilligers. Je vindt ze op internet.
Naast deze instituten zijn er nog allerlei particuliere kenniscentra en opleidingsinstituten
waar je terecht kunt. Op de sites van al deze instituten vind je veel informatie over projecten en programma’s.
74
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De instituten kunnen je helpen bij het maken van een keuze of bij het opstellen van keuzecriteria. Voorbeelden van keuzecriteria voor een project of programma kunnen zijn:
• het project/programma beantwoordt aan het doel;
• het project/programma is geschikt voor de doelgroep en de leeftijdsgroep;
• het project/programma beantwoordt aan de wensen, behoeften en verwachtingen van
de cliëntgroep;
• er is een draagvlak voor bij de cliëntgroep, bij de gemeente, binnen de organisatie en bij
andere organisaties;
• het project/programma is haalbaar: qua tijdsbestek, tijdsinvestering, benodigde middelen, inzet van menskracht en financiën;
• de kosten (qua inzet) wegen op tegen de baten;
• de resultaten kunnen gemeten worden;
• er is een duidelijk begin en een duidelijke afronding;
• de methodiek is goed omschreven;
• er is eventueel ondersteuning mogelijk.
We bespreken nu een aantal projecten en programma’s aan de hand van de volgende indeling.
Een bespreking van projecten en
programma’s ingedeeld naar:
• sociale samenhang
• maatschappelijke participatie
• ondersteuning, informatie en advies
3-3
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
75
3.3 Projecten sociale samenhang
De casus in de vorige paragraaf gaat over de sociale samenhang, maar ook over participatie.
In bijna alle projecten spelen beide een rol. Daarnaast spelen persoonlijke ontwikkeling,
ondersteuning, advies en informatie een rol. Bij het ene project ligt de nadruk wat meer op
het een en bij het andere project op iets anders. De projecten die we hier noemen hebben
betrekking op het hoofddoel ‘sociale samenhang’. We noemen een aantal algemene projecten en een aantal projecten voor een specifieke doelgroep.
Projecten sociale samenhang:
• Krachtwijken
• Jong en Oud Interactief (JOIN)
• Maatjes Clup
• Doe mee in je buurt
• Buurtvader- en buurtmoederprojecten
3-4
Krachtwijken
Aan buurten en wijken wordt voortdurend ‘gesleuteld’. De gemeente of het stadsdeel staat
voor de taak om de leefbaarheid in wijken te vergroten. Het gaat daarbij om wijken waar
problemen zijn met wonen (woningen en omgeving), speelvoorzieningen, scholen, winkels, diensten (gezondheid, bibliotheek, buurthuis), samenleven, samenleven van autochtonen en allochtonen, betrokkenheid bij de buurt, overlast van personen, vervuiling, overlast
van activiteiten, criminaliteit, veiligheidsgevoel en verkeersoverlast. De overheid heeft 40
aandachtswijken in 18 Nederlandse gemeenten aangewezen waar extra geïnvesteerd wordt
om de problemen terug te dringen. Bewoners, gemeenten en wooncorporaties gaan nu aan
de slag om deze wijken binnen tien jaar te veranderen in wijken waar het prettig wonen
is en waar volop kansen zijn voor mensen om zich te ontplooien. De bewoners van de
veertig krachtwijken en de gemeenten krijgen met deze plannen de komende jaren extra
geld en aandacht om verbeteringen in hun wijken mogelijk te maken. Voor alle wijken zijn
actieplannen gemaakt.
76
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Voorbeelden van maatregelen in de wijken
•
Wonen en woonomgeving:
•
Werken:
herinrichting van een wijk, de ontwikkeling van een cultureel
centrum.
activiteitencentrum om mensen (beter) te begeleiden, meer
stageplaatsen en leerwerkbanen, startende ondernemers
helpen.
•
Leren:
brede school realiseren, ouder-kindcentrum, meer schoolmaatschappelijk werk, aansluiting leren en werken verbeteren.
•
Veiligheid en overlast:
meer activiteiten voor jongeren, effectieve inzet op overlastgevende jongeren, begeleiden van jongeren en hun gezin als
ze met justitie in aanraking zijn geweest en aanpak huiselijk
geweld en kindermishandeling.
•
Samenleven en integreren:
inburgeringtrajecten, ontmoetingsruimten in de wijk, opvoedingsondersteuning Marokkaanse ouders en taalonderwijs
voor allochtonen.
Jong en Oud Interactief (JOIN)
JOIN omvat een vijftal projecten met betrekking tot de leefbaarheid in buurten en de
communicatie tussen jong en oud. Het doel is het bevorderen van de tolerantie, verbeteren
van de leefbaarheid, versterken van de relatie omwonenden en (jeugdige) bezoekers van het
buurtcentrum en jonge tieners bewust maken van overlast in de buurt. JOIN bestaat uit
een vijftal projecten:
• Leerlingen in contact brengen met buurtbewoners, via klassengesprekken tussen jong
en oud over de situatie in de buurt.
• In de tiener- en jongerensoos worden activiteiten georganiseerd door de jongeren voor
jong en oud in de hele buurt. In het kader hiervan kunnen bijvoorbeeld een tafelvoetbaltoernooi en een darttoernooi georganiseerd worden, een buikdanscursus voor
meiden en moeders en een paasactiviteit waarbij door de jongeren gekookt wordt voor
mensen uit de buurt.
• Een fotoproject waarbij iedereen gevraagd wordt om iets van zijn visie op de buurt
(wat hij/zij mooi, lelijk, interessant, bijzonder vindt) te fotograferen. De foto’s worden
geëxposeerd in het buurthuis.
• Op de basisscholen worden pre-tieners bewust gemaakt van de overlast van hangplekken. Hierbij worden vragen aan hen voorgelegd, met de nadruk op de klachten over
de plekken van buurtomwonenden. Aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst
worden er vervolgens gesprekken gehouden tussen de verschillende groepen.
• Aan het eind van het traject is een tiener- en jongerenraad opgezet.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
77
Samen werken in de wijk
Maatjes Clup
Maatjes Clup is een project voor jongeren die het moeilijk hebben met het vinden van
vrienden, of een goede vrijetijdsbesteding, bij wie schooluitval dreigt, er kans is dat ze in de
problemen komen, die geen sociale contacten of juist de verkeerde vrienden hebben. Deze
jongeren krijgen gedurende een jaar een eigen ‘maatje’. Dit maatje is een jongere van 16 tot
30 jaar die vrijwillig iedere week leuke en actieve dingen onderneemt met de aangemelde
jongere. Door samen op pad te gaan wordt er een vertrouwensband opgebouwd en leert de
jongere van het maatje sociale vaardigheden. Het is een preventief project dat helpt te voorkomen dat jongeren afglijden en daadwerkelijk in de problemen komen. Aanmelders zijn de
scholen, Bureau Jeugdzorg, HALT, politie en de ouders. De maatjes krijgen een training van
vijf dagdelen om hen te leren om te gaan met de jongere en zijn problemen. Maatjes worden
geworven op opleidingen voor sociale beroepen en in de gemeente zelf. Na de intake van de
jongere en de verschillende maatjes, wordt er gekeken welk maatje en jongere het beste bij
elkaar kunnen passen. De eerste kennismaking is onder begeleiding van de coördinator. Zij
hebben de mogelijkheid om vier weken te kijken of het klikt. Vanaf de eerste kennismaking
gaan de jongere en het maatje wekelijks op pad. Ze maken afspraken wat ze gaan doen en
houden zich aan deze afspraken. Onderdeel is te leren om afspraken na te komen en op tijd
af te zeggen als het echt niet kan plaatsvinden. Door met het maatje op pad te gaan en met
elkaar te praten leert de jongere sociale vaardigheden die hij nodig heeft om een plek in de
maatschappij te kunnen veroveren. Het maatje speelt in op de kwaliteiten die de jongere
heeft en zet deze kwaliteiten in om de jongere nieuwe vaardigheden bij te brengen. Ook worden er groepsactiviteiten ondernomen, zo is er een circusproject waarbij de jongeren moeten
samenwerken met andere jongeren en waarbij ze hulp krijgen van de maatjes.
78
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Doe mee in je buurt
Het samenleven in wijken en buurten leidt nogal eens tot botsingen tussen ouderen en
jongeren. Ouderen hebben andere behoeften en bezigheden dan jongeren en er is over en
weer niet altijd evenveel begrip. Het project ‘Doe mee in de buurt’ heeft dit als onderwerp.
In dit project worden jongeren gestimuleerd om deel te nemen aan activiteiten die zich
richten op de wijkbewoners of op een bepaalde groep wijkbewoners (bijvoorbeeld alleen
de ouderen of alleen de kinderen). Jongeren worden ingezet bij een bestaande activiteit en
helpen mee om de activiteit te laten slagen. Zo spelen ze Zwarte Piet bij het Sinterklaasfeest en helpen bij scoutingactiviteiten om te zorgen dat kinderen veilig kunnen spelen. Bij
de zeskamp helpen ze bij de organisatie, zoeken ze sponsoren en zijn ze spelleiding op de
dag zelf.
Het project heeft tot doel om de betrokkenheid bij de eigen wijk te vergroten en het imago
van de jongeren te verbeteren. Beoogd resultaat is het verbeteren van contacten tussen
buurtbewoners onderling en het vergroten van de onderlinge verdraagzaamheid. Er worden
regelmatig bijeenkomsten georganiseerd waarbij de verenigingen die actief zijn in de wijk
worden uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomsten worden de verschillende ideeën, plannen
en concrete activiteiten gebundeld en wordt kortgesloten wie waar hulp bij nodig heeft en
wie hier op kan inspringen. Vervolgens zorgt de jongerenwerker voor de terugkoppeling
naar de jongeren en zorgt ervoor dat de partijen met elkaar in contact komen. De jongeren
doen mee aan de voorbereiding en de uitvoering van de activiteit. Na afloop wordt met alle
betrokkenen geëvalueerd hoe de activiteit is verlopen.
Buurtvader- en buurtmoederprojecten
Bij buurtvader- en buurtmoederprojecten gaat het om het bestrijden van overlast door jongeren. Het doel is de sfeer in de buurt te verbeteren. Groepjes van twee á drie buurtvaders
of buurtmoeders gaan, meestal ’s avonds, de straat op en maken contact met jongeren die
op straat rondhangen en soms overlast veroorzaken. Zij praten met de jongeren, spreken
hen eventueel aan op hun gedrag en verwijzen eventueel door naar activiteiten en voorzieningen. Bij sommige projecten inventariseren zij ook de redenen waarom de jongeren op
straat rondhangen en eventuele knelpunten in het aanbod aan activiteiten. Met de gemeente wordt dan vervolgens overlegd over mogelijke wijzigingen in de voorzieningen en het
aanbod. Buurtvader- en buurtmoederprojecten worden in overleg met de gemeente gestart.
De buurtvaders en buurtmoeders werken aanvullend op de politie.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
79
3.4 Projecten maatschappelijke participatie
Het motto van de WMO (Wet maatschappelijke ondersteuning) is ‘meedoen’. Iedereen
moet de mogelijkheid krijgen te participeren in de samenleving en van iedereen wordt ook
verwacht dat hij zijn steentje daaraan bijdraagt. Projecten om de participatie te verbeteren,
richten zich bijvoorbeeld op schooluitval, opleiding, het vinden van werk, inburgering en
het samenleven in buurten en wijken. De projecten zijn gericht op zowel allochtonen als
autochtonen, op ouderen, kinderen en jongeren.
Integratieprojecten
Er zijn allerlei projecten om de integratie van verschillende bevolkingsgroepen, zoals mensen met een beperking, allochtone vrouwen en ouderen, te stimuleren. Zo wonen mensen
met een beperking in principe zelfstandig of onder begeleiding in gewone huizen. Het is de
bedoeling dat buurthuizen hun deuren voor deze doelgroep openstellen. In buurthuizen worden al veel activiteiten georganiseerd voor specifieke doelgroepen als Marokkaanse en Turkse
vrouwen. De activiteiten voldoen aan specifieke eisen zoals aansluiten bij de cultuur, activiteiten voor alleen vrouwen en geen contacten in het buuthuis tussen mannen en vrouwen.
Speelochtend voor moeder en kind
Veel projecten zijn gericht op de participatie van allochtonen. De participatie van allochtonen blijft niet alleen achter op het gebied van het onderwijs en arbeidsmarkt maar ook op
andere maatschappelijke terreinen. Allochtonen zijn ondervertegenwoordigd in de politiek, in de kunst- en cultuursector en in tal van bestuursvormen als ondernemingsraden,
ouderraden, bewonerscommissies en dergelijke. Ook zijn zij minder actief als vrijwilliger in
reguliere vrijwilligersorganisaties.
80
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Allochtonen zetten zich wel vrijwillig in voor eigen familie of netwerken. Ook zijn zij
actief bij vrijwilligersorganisaties (zelforganisaties). Via deze organisaties doen zij kennis op,
ontwikkelen vaardigheden en leren anderen kennen, wat de participatie in de Nederlandse
samenleving ten goede komt. Met hun op integratie gerichte activiteiten weten de vrijwilligersorganisaties burgers te bereiken die door andere instellingen niet of moeilijk bereikt
worden.
Via inburgeringprogramma´s proberen landelijke en lokale overheden de participatie van
nieuw- en oudkomers te bevorderen. Nieuwkomers zijn mensen uit andere landen die
recentelijk naar Nederland zijn gekomen met het doel hier voor langere tijd te blijven.
Oudkomers zijn mensen uit andere landen die vóór 30 september 1998 in Nederland zijn
komen wonen. Nieuwkomers en bepaalde groepen oudkomers worden verplicht deel te
nemen aan inburgeringprogramma’s. Vooral gemeenten trachten bepaalde ´achterstandsgroepen´ via deze programma´s te bereiken, zodat zij bijvoorbeeld het Nederlands alsnog
machtig kunnen worden en via vrijwilligerswerk en of betaald werk kunnen deelnemen aan
de samenleving.
Hieronder zie je nog een aantal voorbeelden van projecten. Op de site van Stichting Meander kun je hierover meer lezen.
Niet zonder werk
Het reïntegratieproject ‘Niet zonder werk’ in de gemeenten Brunssum, Onderbanken en Landgraaf is met succes afgesloten. Bijna tweederde van de kandidaten kreeg een baan. Daarmee
voldoet het project, dat als een landelijk experiment van start ging, aan de verwachtingen.
Inmiddels is een vervolg van start gegaan. De gemeenten namen deel aan een landelijk experiment om mensen in de bijstand aan een betaalde baan te helpen.
Participatie en Integratieproject Allochtonen van GVAV Rapiditas
Deze voetbalvereniging laat jaarlijks 25 asielzoekers bij hun vereniging gratis voetballen. Zo
integreren ze met teamgenoten en bouwen ze vriendschappen op.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
81
Bouwstenen voor een Actieve Toekomst
Dit is de naam van een project met het doel de maatschappelijke kansen van tweede- en derdegeneratie allochtone kinderen te vergroten door hun moeders actiever te laten deelnemen
in de Nederlandse samenleving. ‘Bouwstenen voor een Actieve Toekomst’ is het eerste integratieproject dat inspeelt op het gegeven dat de andere wijze van opvoeden door allochtone
gezinnen in de Nederlandse samenleving nadelig kan uitpakken voor de kinderen.
Training ‘Omgaan met pubers in verschillende culturen’
Stichting Meander ondersteunt migrantenouders in Alphen bij het omgaan met opgroeiende
kinderen. Zij leidt trainers op die in de eigen gemeenschap gespreksbijeenkomsten over dit
thema organiseren.
Migrantenmeisjes spreken met elkaar over opgroeien in twee culturen
Stichting Meander organiseert een serie bijeenkomsten voor migrantenmeisjes over opgroeien
in twee culturen. Twintig jonge vrouwen uit de regio Den Haag en Leiden nemen in twee
groepen deel aan zes groepsgesprekken. Daarin staan uitwisseling, ondersteuning en discussie
tussen de meisjes voorop.
82
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
3.5 Projecten ondersteuning, informatie en advies
Projecten ondersteuning, informatie en advies in het sociaal-cultureel werk zijn bedoeld
om mensen voor te lichten, te adviseren en de weg te wijzen, bijvoorbeeld naar de hulpverlening. De meer specifieke vormen van hulpverlening horen niet tot de expertise van het
sociaal-cultureel werk, lichtere vormen wel. Vanuit het sociaal-cultureel werk worden vaak
hulpverleningsprojecten gestart. Bij het sociaal-cultureel werk is de expertise aanwezig om
dergelijke projecten op te zetten en te begeleiden. Later worden zij vaak overgedragen aan
andere instellingen zoals het maatschappelijk werk, de GGZ of een thuiszorgorganisatie.
Of er worden medewerkers aangesteld met een opleiding die inhoudelijk meer aansluit bij
het project, zoals sociaal-maatschappelijk dienstverleners, maatschappelijk werkers, volwassenenwerkers en pedagogisch medewerkers.
De lichtere vormen van ondersteuning die in welzijnsinstellingen aangeboden worden,
zijn met name gericht op ouderen, jongeren en ouders. Hieronder zie je een aantal voorbeelden. We verdelen ze onder in projecten en programma’s ontwikkelingsstimulering
en opvoedingsondersteuning en projecten voor jongeren, volwassenen en projecten voor
ouderen.
Projecten ondersteuning, informatie en
advies:
• programma’s ontwikkelingsstimulering en
opvoedingsondersteuning
• projecten voor jongeren
• projecten voor volwassenen
• projecten voor ouderen
3-5
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
83
3.5.1 Programma’s ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning
Soms is er een opvoedbureau of opvoedwinkel verbonden aan de welzijnsstichting. Bij zo’n
bureau kunnen ouders terecht met vragen over opvoeden en kortdurende hulpverleningstrajecten. Zij kunnen foldertjes krijgen met adviezen over veel voorkomende vragen over
de opvoeding. Er is een medewerker aanwezig die de klant eventueel advies geeft of doorverwijst naar een pedagogisch medewerker om een vraag wat uitgebreider te bespreken. Is
er sprake van een licht opvoedprobleem, dan kan de ouder een hulpverleningstraject van
een aantal bijeenkomsten doorlopen. Is meer specialistische ondersteuning nodig, dan
verwijst de pedagogisch medewerker door naar bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg, de huisarts,
het consultatiebureau of een psycholoog. Een kind kan, in samenwerking met de basisschool, ook aangemeld worden voor een VTO-team (vroegtijdige onderkenning ontwikkelingsstoornissen). Dat gebeurt meestal als de vraag van de ouder niet duidelijk wordt. Zo’n
team analyseert het probleem of de vraag van de ouder en/of het kind en verwijst op basis
van dit onderzoek gericht door naar specifieke hulpverlening.
In peuterspeelzalen, buurthuizen en in de buitenschoolse opvang worden wel themabijeenkomsten en opvoedcursussen gegeven. Ouders schrijven zich hier zelf voor in of worden
er naar doorverwezen. In peuterspeelzalen worden ook wel programma’s ontwikkelingsstimulering voor kinderen uitgevoerd. We noemen een aantal programma’s ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning. Er zijn veel meer programma’s dan die we noemen.
Op de site van het Nederlands Jeugdinstituut kun je ze allemaal vinden en worden ze
uitgebreider besproken.
Programma’s ontwikkelingsstimulering
Programma’s
ontwikkelingsondersteuning:
• kindvolgsystemen
• VVE-programma’s
• overdrachtsformulieren
• themadozen
• taalstimuleringsprogramma’s
• programma’s voor oudere kinderen en tieners
3-6
84
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Kindvolgsystemen
Een kindvolgsysteem is een werkwijze waarmee je de ontwikkeling en het gedrag van
kinderen systematisch en over een langere tijd observeert en de ontwikkelingen registreert.
Op basis hiervan kun je bijzondere behoeften van kinderen registreren en je aanpak en
het aanbod aan activiteiten hierop afstemmen. De resultaten bespreek je met de ouders.
Voorbeelden van kindvolgsystemen zijn ‘Kijk!Peuters’, ‘Focus op kinderen’ en ‘Werken aan
welbevinden’.
Meestal is het kindvolgsysteem een onderdeel van een VVE-programma (voorschoolse en
vroegschoolse educatie).
VVE-programma’s
VVE-programma’s kunnen zich op meerdere ontwikkelingsgebieden richten, maar ook
op één of enkele ontwikkelingsgebieden. Er zijn ook programma’s voor kinderen met
beperkingen of opgroeiproblemen. We noemen Kaleidoscoop, Piramide, Startblokken en
SPEEL. Informatie over deze pakketten vind je op internet.
Kaleidoscoop
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
85
Overdrachtsformulieren
Een overdrachtsformulier is een lijst waarop leidsters hun observaties van de belangrijkste
ontwikkelingsgebieden van peuters kunnen registreren. Deze wordt bij de overgang naar
het basisonderwijs aan de basisschool gegeven. Bij het formulier hoort een handleiding
en een protocol. Daarin worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheid van peuterspeelzaal, basisschool en ouders weergegeven. Daarbij gaat het met name over de privacygevoelige gegevens. Het formulier wordt ondertekend door de ouders. Zij geven daarmee
toestemming het formulier door te geven aan de basisschool. De ‘Peuterestafette’ is een
voorbeeld van een overdrachtsformulier.
Themadozen
Themadozen zijn dozen met materialen en werkmethoden rondom een bepaald thema,
zoals ‘puberen’, en ‘voor het eerst naar de peuterspeelzaal’. Je kunt de themadozen tevoorschijn halen als je een thema wilt behandelen. Als je bijvoorbeeld met de kinderen het
thema ‘herfst’ of ‘ruzie’ wilt behandelen, vind je in de doos theorie, boekjes, spelletjes en
activiteiten over het thema. Behandel je een thema, dan is het soms ook nuttig en leuk om
de ouders erbij te betrekken. In de dozen zitten daarom vaak ook methoden om een onderwerp met ouders bespreekbaar te maken, bijvoorbeeld taalontwikkeling, voeding, eten,
slapen. Bij de stichting TOP-punt kun je themapakketten huren, maar veel instellingen
maken ze ook zelf.
Taalstimuleringsprogramma’s
Er zijn erg veel taalstimuleringsprogramma’s. Bij sommige programma’s zijn meerdere
instellingen betrokken zoals de bibliotheek, het consultatiebureau en centra voor kunstzinnige vorming. Bij sommige programma’s worden de ouders intensief betrokken, bij andere
niet. We noemen er enkele: Boekenpret, Ik ben Bas, Jan Klaassen gaat op stap en Speeltaal.
Informatie hierover vind je op internet.
Programma’s voor oudere kinderen en tieners
De volgende programma’s zijn voor het onderwijs ontwikkeld, maar met aanpassingen wel
te gebruiken in buurthuizen en buitenschoolse opvang. Soms worden ze in samenwerking
met het onderwijs uitgevoerd.
‘De gezonde school en genotmiddelen’ is een programma dat zich richt op de preventie
van het gebruik van genotmiddelen door scholieren van 10 tot18 jaar. Het project helpt
scholen een genotmiddelenbeleid te ontwikkelen en uit te voeren.
86
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
‘Taakspel’ is een universeel preventieprogramma. Het bestaat uit een groepsgerichte aanpak
voor leerlingen van groep 4 en 5 van het basisonderwijs (7 tot 9 jaar), waarbij leerlingen
middels een spel leren zich beter aan regels te houden. Doel is het verbeteren van taakgericht gedrag en het verminderen van regelovertredend gedrag. Bovendien wordt met het
programma de sfeer verbeterd. Uiteindelijk doel is beginnend probleemgedrag in een vroeg
ontwikkelstadium te verminderen en om te buigen in positiever gedrag.
Met het ‘Programma Alternatieve Denkstrategieën’ (PAD) wordt de sociaal-emotionele
ontwikkeling van kinderen tussen 6 en 12 jaar gestimuleerd. Er is ook een versie voor 4- en
5-jarigen. PAD wordt ook uitgelegd als ‘Proberen Anders te Denken’. Het project leert
de kinderen probleemoplossend denken. De kinderen leren met elkaar samen te spelen,
samen te werken, vriendschappen te sluiten, elkaar te helpen, ruzies op te lossen, elkaar
complimenten te geven, enzovoort. PAD staat ook voor ‘schildpad’. Het is een techniek die
kinderen, die bijvoorbeeld moeite hebben om bij emoties als boosheid hun zelfcontrole te
bewaren, aangeleerd wordt. Het kind stelt zich voor dat hij een zelfde schild als een schildpad om zich heen heeft. Hij trekt zich daar bij boosheid of drift in terug.
Programma’s opvoedingsondersteuning
In de programma’s opvoedingsondersteuning onderscheiden we gezinsgerichte programma’s, oudercursussen en oudertrainingen.
Programma’s opvoedingsondersteuning:
• gezinsgerichte programma’s
• oudercursussen
• oudertrainingen
3-7
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
87
Gezinsgerichte programma’s
Gezinsgerichte programma’s zijn bijvoorbeeld de STAP-programma’s (Instapje, Opstapje,
Opstap, Overstap, Stap Door), Spel aan Huis, Moeders informeren moeders (MIM), het
Stopproject, Families First en het Portage Programma Nederland.
De STAP-programma’s hebben allemaal tot doel de onderwijskansen van kinderen met een
(taal)achterstand te vergroten. Zij worden vaak ingezet in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid in gemeenten. Voor meer informatie kun je terecht op de website van de
STAP-programma’s.
Spel aan Huis (SAH) is een gezinsgericht preventieprogramma voor moeilijk bereikbare
gezinnen met jonge (allochtone) kinderen van 1 tot 6 à 8 jaar. De kinderen groeien op in
een geïsoleerde situatie. Zij worden weinig gestimuleerd in het gebruik van de Nederlandse
taal. Ze lopen daardoor het risico op een ontwikkelingsachterstand. Ouders worden ondersteund in de opvoeding. Zij krijgen voorlichting over het functioneren van de Nederlandse
samenleving en worden gestimuleerd om te participeren in de samenleving.
Moeders informeren moeders (MIM) heeft tot doel de zelfredzaamheid van moeders die
een eerste kind hebben, te vergroten. Het programma is een aanvulling op het aanbod van
het consultatiebureau. Moeders (vrijwilligers) informeren andere moeders over opvoeding
en verzorging.
Het STOP-programma is een (preventief ) programma voor kinderen van vier tot zeven
jaar met gedragsproblemen. STOP staat voor Samen sterker Terug Op Pad. Het bestaat uit
een kindtraining en een oudertraining. Kinderen leren sociaalcognitieve vaardigheden als
probleemoplossing, zelfcontrole, vragen om mee te mogen spelen, omgaan met groepsdruk
en omgaan met weigering. Ouders leren opvoedingsvaardigheden. Daarbij wordt de ouders
zo min mogelijk uit handen genomen. De training wordt aangevuld met huisbezoeken en
telefonische contacten en begeleiding.
Oudercursussen
Oudercursussen zijn series van tenminste drie bijeenkomsten voor ouders met opvoedvragen of lichte opvoedproblemen. Zij zitten in een vaste groep deelnemers. Het is een vorm
van groepsgerichte opvoedingsondersteuning. Oudercursussen kunnen op verschillende
gebieden of doelgroepen gericht zijn.
88
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Hieronder zie je een overzicht van deze gebieden en doelgroepen, en enkele cursussen.
gebieden en doelgroepen
Een bepaalde ontwikkelingsfase
Specifiek onderwerp
Opvoedingsvaardigheden
Specifieke gezinssituaties
Ouders met eenzelfde etnische achtergrond
naam oudercursus
• Aanstaande ouders
• Beter omgaan met pubers
• Drukke kinderen
• Taaltalent
• Over tweetalig opvoeden
• Opvoeden: ZÓ!
• Gordoncursus
• Een kind met een handicap
• Gescheiden ouders
• Een band met uw kind
Oudertrainingen
Oudertrainingen worden vaak gebruikt bij gedragsproblemen en –stoornissen van kinderen tussen de 4 en 12 jaar. Zij kunnen ook individueel zijn. De training loopt vaak naast
een behandeltraject voor het kind zelf. In dat geval wordt de training verzorgd door het
Bureau Jeugdzorg.
Hieronder enkele voorbeelden van programma’s.
gebieden en doelgroepen
Ouders van kinderen met gedragsproblemen,
waaronder hyperactieve en impulsieve kinderen
(ADHD)
Ouders van peuters en kleuters met gedragsproblemen
Ouders van kinderen met incontinentieproblemen
Ouders van kinderen tussen 1 en 5 jaar met taalontwikkelingsstoornissen
naam oudertraining
Opstandige kinderen
Ouders speuren naar sporen
Remweg
Hoe kleiner hoe fijner
Kinderen met vieze broeken
Hanen Oudercursus
Je kunt ook de GGD of de thuiszorginstelling vragen om themabijeenkomsten te organiseren in het kindercentrum. Deze bijeenkomsten zijn gericht op de gezondheid, lichamelijke
verzorging of voeding.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
89
3.5.2 Projecten voor jongeren
De belangrijkste functie voor jongeren als het gaat om informatie en advies vervullen
de jongeren informatiepunten (JIP’s). Deze zijn hier specifiek voor bedoeld. Niet alleen
JIP’s geven voorlichting en advies aan jongeren. Ook in jongerencentra kunnen tieners en
jongeren terecht met vragen en problemen en bij straathoekwerkers, ambulante teams of
outreachende werkers. Vaak wordt door al deze professionals samengewerkt om de voorlichting en advisering goed vorm te geven.
Een jongeren informatiepunt (JIP) is bedoeld
voor jongeren van 12 tot en met 22 jaar, maar
ook voor mensen die (voor hun werk) met jou
te maken hebben, zoals leraren en hulpverleners. Bij een JIP werken jongereninformatiemedewerkers of jongerenwerkers. Je kunt er
binnenlopen voor een praatje, informatie en
advies. Er zijn folders en ander materiaal (zoals
computers en tijdschriften), waarin je antwoord op je vraag kunt vinden. Informatie en
advies zijn gratis en als je wilt, hoef je je naam
niet te geven! Je kunt JIP’s vinden op school,
in een jongerencentrum, buurthuis, in de
bibliotheek of zelfs als aparte winkel. Tijdens
de spreekuren kun je binnen lopen of je kunt eerst een afspraak maken
Bij een JIP kun je in ieder geval terecht voor:
•
Advies: als je bijvoorbeeld problemen hebt op school en niet weet met wie je deze kunt
bespreken en oplossen.
•
Informatie: als je bijvoorbeeld een folder zoekt over een bepaald onderwerp of een adres
van een instelling.
De JIP’s geven over de volgende onderwerpen informatie en advies: school, wonen, werk, rechten en plichten, geld, seks, alcohol, drugs & gokken, vrije tijd en samenleving.
90
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Bij sommige uitgebreidere JIP’s kun je ook terecht voor:
•
Bemiddeling: als je bijvoorbeeld contact wilt leggen met de Informatie Beheer Groep (IBG)
of de Dienst Werk en Inkomen en daar hulp bij wilt.
•
Ondersteuning: als je bijvoorbeeld hulp nodig hebt bij het invullen van formulieren.
•
Voorlichting: als je met je klas of voor je opleiding informatie wilt over bijvoorbeeld omgaan
met geld.
•
Consultatie: dit is voor mensen die met jongeren werken en informatie of advies willen hebben over vragen of problemen waarmee jongeren bij hen komen.
Informeer ook eens naar de projecten waaraan je als jongere mee kunt werken. Je kunt langs
gaan bij het JIP bij jou in de buurt, maar je kunt ook bellen. Ook kun je anoniem vragen stellen
via de landelijke website van het JIP.
(Bron: site YourAmsterdam)
Vaak worden in jongerencentra ook projecten opgezet over drugs, seksualiteit, werk, en
dergelijke. Er zijn bovendien tal van organisaties die projecten aanbieden voor jongeren,
bijvoorbeeld voorlichting over alcohol en drugs, loverboys. Hieronder zie je er een aantal.
De Bus (Transportes)
Vanuit het jongerenwerk worden tal van activiteiten uitgevoerd, maar de vraag naar opvang,
vrijetijdsactiviteiten en voorzieningen is groter dan het aanbod. De Bus wordt dan ook ingezet
als aanvulling op het bestaande jongerenwerkaanbod. Transportes is een omgebouwde stadsbus die is ingericht als een mobiele opvangruimte voor groepen jongeren die op straat rondhangen. De Bus wordt wekelijks ingezet op vaste plekken maar ook op plekken waar jongeren
overlast veroorzaken. De Bus heeft een aantal gezellige zitjes. Verder staat er een tafelvoetbalspel, een video en een informatierek met folders over diverse onderwerpen. Ook beschikt
Transportes over een computer waarmee het mogelijk is om te internetten. Jongeren kunnen
informatie ontvangen over allerlei zaken bijvoorbeeld rond opleidingen en werk, uitkeringen,
over contacten met politie/ justitie, maar ook over aids en drugs. Natuurlijk is het ook mogelijk
gewoon even te kletsen of lekker te hangen.
(Bron: Portes)
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
91
Unity
Het Drugsinfoteam informeert jongeren over alcohol en drugs. Het Infoteam is een project van
Brijder verslavingszorg en werkt in Noord- en Zuid-Holland. Sinds 2008 is het Drugsinfoteam
aangesloten bij Unity en treedt het Infoteam vaak onder de naam ‘Unity’ op. De plekken waar
het Drugsinfoteam / Unity komt, zijn bijvoorbeeld:
•
in jongerencentra;
•
op scholen;
•
op publieksfeesten (zoals Bevrijdingspop);
•
in discotheken;
•
op manifestaties;
•
op straat;
•
op infomarkten.
Unity / het Infoteam informeert jongeren over alcohol en drugs, zoals cannabis, XTC, speed en
cocaïne, GHB en paddo’s. Het uitgangspunt van Unity is dat consumenten van alcohol en drugs
op een open manier geïnformeerd worden over de kenmerken, effecten en risico’s van de middelen die men gebruikt. Unity wil informatie geven waar alcohol en drugsconsumenten in de
praktijk wat aan hebben (= consumenteninformatie).
3.5.3 Projecten voor volwassenen
Het volwassenenwerk heeft in buurthuizen vaak niet de meeste aandacht. Volwassenen
kunnen doorgaans hun eigen weg vinden en buurthuizen faciliteren de activiteiten voor
volwassenen vaak alleen in de vorm van het aanbieden van ruimte en het openstellen van
de bar. Projecten voor volwassenen richten zich met name op voorlichting en op vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld over gezond leven of over alcohol en drugs (met name voor ouders
van tieners en jongeren).
In het kader van de WMO worden in bijna alle gemeenten informatieloketten opgezet
waar mensen (overigens niet alleen volwassenen) kunnen worden geïnformeerd over diensten, voorzieningen en activiteiten in de gemeente.
92
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
3.5.4 Projecten voor ouderen
Vanuit het sociaal-cultureel werk worden veel projecten georganiseerd voor ouderen. Vaak
zijn deze informatief en adviserend. Ouderen zijn bijvoorbeeld niet bekend met de computer. Zij kunnen de ontwikkelingen in de regelgeving, diensten en voorzieningen die voor
hen van belang zijn vaak ook niet goed meer bijhouden. Dat geeft hen een informatieachterstand. Om dit te compenseren zijn er allerlei projecten mogelijk, zoals het informatieloket in het kader van de WMO. Vaak zijn de projecten in de wijk, omdat ouderen niet zo
mobiel zijn.
Servicepunten voor senioren
In wijken en buurten zijn vaak seniorenpunten voor ouderen. Zij kunnen daar terecht voor activiteiten, maar ook voor informatie en advies, bijvoorbeeld over maaltijdvoorzieningen, hulp bij
de administratie, cursussen ‘Meer bewegen voor ouderen’ en klussendiensten. Soms zijn er ook
spreekuren van bijvoorbeeld maatschappelijk werkers of sociaal raadslieden.
Seniorenadviseurs
Seniorenadviseurs zijn vrijwilligers die werken voor de welzijnsstichting. Ze gaan bij ouderen op
huisbezoek met als doel ze gratis te informeren, adviseren, formulieren in te vullen en door te
verwijzen. Met name in situaties waarin ouderen niet weten hoe ze moeten handelen en daarvoor niet kunnen terugvallen op hun eigen omgeving, treedt de adviseur als belangenbehartiger op. De seniorenadviseur is ook tussenpersoon tussen de gemeente en de ouderen waar
het gaat om inkomen en het gemeentelijke armoedebeleid. Gemeenten kennen aan ouderen
vaak een bijdrage maatschappelijke participatie toe. Hierdoor kunnen inwoners met een laag
inkomen meedoen met maatschappelijke activiteiten, die anders onbereikbaar blijven.
Consultatiebureaus voor ouderen
In sommige gemeenten zijn consultatiebureaus voor ouderen waar ouderen een gezondheidscheck kunnen laten doen, maar ook informatie en advies kunnen krijgen over gezonde
voeding en een gezonde leefstijl.
Thema 3 Het aanbod van projecten en programma’s
93
94
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
4
Methodisch en projectmatig
werken
4.1 Inleiding
Methodisch werken betekent dat je volgens een vaste, doordachte wijze te werk gaat; planmatig dus, met een duidelijk doel voor ogen. Je gaat daarbij zoveel mogelijk uit van werkwijzen die hun waarde in de praktijk bewezen hebben. Methodisch werken is altijd een
cyclisch proces in een aantal stappen: beginsituatie vaststellen, probleem formuleren, doel
formuleren, plan maken en uitvoeren, evalueren en bijstellen. Ben je bij het laatste onderdeel beland, dan begint de cyclus weer opnieuw. In het boek Methodisch begeleiden kun je
meer lezen over de methodische cyclus voor de begeleiding van een individuele cliënt. We
herhalen die informatie hier kort en passen hem toe op de situatie in het sociaal-cultureel
werk en op het werken met groepen en doelgroepen.
Projectmatig werken betekent dat je in een bepaalde periode iets van de grond probeert te
krijgen of een vernieuwing doorvoert. Je maakt daar een plan voor en voert dat uit. In dit
thema beschrijven we wat projectmatig werken is en hoe je projectmatig kunt werken.
De inhoud van dit thema:
4.2 De methodische cyclus
4.3 Projectmatig werken
4-1
Dit thema sluit aan bij thema 2 (De methodische cyclus) in het boek ‘Methodisch begeleiden’. Het sluit ook op thema 5 (Van plan van aanpak naar activiteiten) in dit boek.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
95
4.2 De methodische cyclus
Elk werkproces verloopt globaal op dezelfde manier.
De methodische cyclus:
• beginsituatie vaststellen
• probleem of specifieke vraag formuleren
• doel formuleren
• een plan maken en uitvoeren
• acties en activiteiten evalueren en bijstellen
4-2
We behandelen de verschillende fasen.
4.2.1 Beginsituatie vaststellen
Een methodische cyclus heeft een beginsituatie. Deze bepaalt de context waarbinnen je
werkt en geeft richting aan je werk. Factoren die de beginsituatie bepalen, zijn:
• de soort instelling waar je werkt;
• financiële kaders;
• bestaande doelgroep;
• nieuwe doelgroep.
Het maakt natuurlijk uit in wat voor soort instelling je werkt. Het werk in een organisatie
voor sociaal-cultureel werk heeft een bepaalde cultuur en is aan een aantal wetten, regels en
financiële kaders gebonden. Het sociaal-cultureel werk is gesubsidieerd en werkt vooral in
opdracht van gemeenten. Het sociaal-cultureel werk legt inhoudelijk en financieel verantwoording af aan de gemeente. Bij jouw activiteiten moet je daar rekening mee houden. Je
hebt een budget voor je activiteiten en dat verantwoord je aan je leidinggevende. Je hebt
richtlijnen gekregen voor de besteding van de budgetten, bijvoorbeeld het doen van uitgaven tot een bepaald bedrag. Deze beginsituatie is algemeen, maar in je dagelijkse werk gaat
het om meer specifieke beginsituaties.
96
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Het is belangrijk dat je in een nieuwe
functie nauwkeurig vaststelt wat jouw
beginsituatie is:
• bij wat voor soort instelling werk je
en hoe is de organisatiestructuur;
• welke visie en doelen heeft de instelling en welke opdrachten heeft
zij;
• welke cultuur is er in de instelling;
• welke opdracht heb jij en welke
taken, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden vloeien daaruit
voort;
• welke middelen staan je ter beschikking: financiën, ruimten, materialen, enzovoort;
• hoe is de doelgroep samengesteld;
• met welke organisaties en met
welke personen werk je samen;
• wat zijn de overige werkomstandigheden: vrijwilligersbestand, werktijden, richtlijnen en protocollen, enzovoort.
Waar werk je, wat is je doelgroep, wat zijn je taken?
Je stelt de beginsituatie echter niet alleen vast in een nieuwe functie, maar ook in elke
nieuwe situatie. Krijg je een nieuwe opdracht, bijvoorbeeld het organiseren van de vakantieactiviteiten, dan kijk je weer wat de beginsituatie is:
• wat is de vraag of de opdracht van de opdrachtgever precies;
• om welke doelgroepen gaat het;
• welke wensen en behoeften heeft de doelgroep;
• welke financiële middelen staan je ter beschikking;
• van welke ruimten kun je gebruikmaken;
• heb je een vrijwilligersbestand en wat zijn de kwaliteiten van de vrijwilligers: zelfstandigheid, agogische kwaliteiten, organisatorische kwaliteiten, enzovoort;
• hoeveel tijd heb je voor de organisatie en hoeveel voor de uitvoering;
• enzovoort.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
97
Bij de start van een nieuwe groep breng je in kaart:
• sluit het beginniveau van de nieuwe groep aan bij je opdracht;
• hoe kun je de potentiële deelnemers bereiken;
• wat zijn hun wensen en behoeften;
• welke middelen heb je: financiën, materialen en ruimten;
• wat zijn de organisatorische mogelijkheden: openstelling bar, klaarzetten en opruimen,
enzovoort;
• hoeveel tijd heb je voor de nieuwe activiteit;
• eventuele mogelijkheden om vrijwilligers in te schakelen;
• enzovoort.
Als de groep al bekend is, breng je deze beginsituatie zoveel mogelijk samen met de groep
in kaart. Zij wil iets en draagt zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid.
Dirk is sociaal-cultureel werker voor het kinderwerk in buurthuis de Straathoek. Hij is net begonnen met deze baan en maakt voor zichzelf de stand van zaken op. Anders gezegd: hij stelt
de beginsituatie vast.
Soort instelling
Het is een grote welzijnsstichting met vestigingen door de hele stad. In elke vestiging is
er kinderwerk. Hij kan dus met collega’s overleggen die hetzelfde werk doen. De instelling
stimuleert dat ook door een maandelijks overleg tussen werkers met hetzelfde soort werk. De
instelling besteedt veel aandacht aan deskundigheidsbevordering en heeft Dirk omdat het zijn
eerste baan is voor een half jaar coaching aangeboden. De instelling heeft veel contacten met
andere organisaties, vooral in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dus Dirk
heeft al een sociale kaart met daarop de mogelijke samenwerkingspartners in zijn buurt. De
welzijnsstichting is met een kwaliteitstraject bezig en verwacht van iedere medewerker daar
een inbreng in. Er zijn bijvoorbeeld al richtlijnen opgesteld voor de veiligheid, EHBO, seksueel misbruik en de financiële taken. Van Dirk wordt verwacht dat hij zich aan deze richtlijnen
houdt. Als hij daar opmerkingen over heeft, kan die kwijt bij zijn leidinggevende of hij kan ze
inbrengen in het overleg met zijn collega’s. De voorganger van Dirk heeft een digitaal deelnemersbestand achtergelaten en het programma voor het seizoen is al gepland. Dirk kan dus
direct overgaan tot de uitvoering van het programma.
98
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Financiële kaders
Dirk heeft voor zijn programma een budget toegewezen gekregen en richtlijnen hoe hij dat
kan besteden en verantwoorden. Voor een nieuwe opdracht heeft hij tijdelijk een klein extra
budget gekregen. Er is een digitaal boekhoudsysteem, dus dat is gemakkelijk.
Bestaande doelgroep
De bestaande doelgroep bestaat uit kinderen van 4 tot en met 12 jaar. De kinderen die aan de
activiteiten deelnemen, zitten bijna allemaal op twee scholen in de directe omgeving van het
buurthuis.
Nieuwe doelgroep
Er is nog een derde school in de buurt waar Dirk werkt, maar deze is iets verder weg. Deze
kinderen bezoeken de activiteiten van het buurthuis nauwelijks. Dirk heeft de opdracht om ook
kinderen van deze school te benaderen en te betrekken bij de activiteiten. De doelgroep moet
dus uitgebreid worden.
4.2.2 Probleem of specifieke vraag formuleren
Om met een activiteit de spijker op de kop te kunnen slaan, moet je eerst goed weten wat
nu eigenlijk precies het probleem is dat opgelost moet worden of wat de vraag is. Je voert
dus een analyse uit en formuleert daarna de exacte vraag of het exacte probleem. Als je die
hebt, kun je pas, samen met de deelnemers, een plan maken. Omdat je waarschijnlijk al
veel informatie hebt, zet je eerst op een rijtje wat je al weet.
Waar is nog vraag naar?
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
99
Probleem of specifieke vraag formuleren:
• informatie ordenen
• analyseren
• formuleren
4-3
Informatie ordenen
Je zet op een rijtje wat je al weet en vult aan wat je nog niet weet. Dat kunnen gegevens
over de doelgroep zijn of redenen die ten grondslag liggen aan een vraag om een bepaalde
activiteit te organiseren. Je hanteert daarbij een checklist zodat je geen gegevens over het
hoofd ziet. Je kunt deze checklist voor alle activiteiten en groepen gebruiken.
Checklist ordening informatie
•
eerste omschrijving van opdracht, vraag of probleem
•
achtergronden van de opdracht of de vraag
•
verwachtingen van de opdrachtgevers
•
vragen, wensen en behoeften van de doelgroep
•
relatie tussen de nieuwe opdracht en je functie en huidige taken/opdrachten
•
relatie met opdrachten van collega’s of andere organisaties
•
mogelijkheden om met andere organisaties samen te werken
•
middelen die je ter beschikking staan: ruimten, materialen, financiën
•
tijd: duur van de activiteit, tijdstip, moment in de week, maand of jaar, afstemming met
andere activiteiten
•
vrijwilligersbestand: zijn er al vrijwilligers, werven, voorwaarden waaronder zij werken
Door het ordenen van de informatie overzie je de vraag beter en breng je lijn aan in je
werk. Je voorkomt dat je in het wilde weg inschiet op elke vraag die je gesteld wordt en
activiteiten bedenkt die niet haalbaar zijn.
100
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Analyseren
Je analyseert vervolgens de vraag. Je vraagt je af of de eventuele nieuwe opdracht past binnen je taken en functie. Je stelt kritische vragen aan de deelnemers en aan jezelf. Je gaat
zoveel mogelijk uit van objectieve gegevens om te komen tot het vaststellen van het probleem. Daarnaast kijk je naar de omstandigheden en de situatie van de doelgroep. Bij het
oplossen van een probleem kijk je of je het probleem in onderdelen uiteen kunt halen en
eventueel ook in delen op kunt lossen. Dat kan inhouden dat een ander probleem pas in
een later stadium aan bod komt. Als buurtbewoners een straat onveilig vinden, kun je dat
probleem waarschijnlijk niet in één keer oplossen. Daar gaat de gemeente over. Je kunt het
probleem wel in ‘mootjes hakken’. Bijvoorbeeld: eerst ervoor zorgen dat de kinderen veilig
kunnen oversteken door klaar-overs in te schakelen, intussen het probleem bij de gemeente
aankaarten en in overleg definitieve oplossingen bedenken. Het kan ook zijn dat een opdracht beter bij een andere functionaris past of bij een andere instelling. Het opzetten van
een maaltijdservice voor ouderen, kan bijvoorbeeld ook door de thuiszorginstelling gedaan
worden. De verwachtingen van deelnemers of de doelgroep komen misschien niet altijd
overeen met die van de gemeente of van de welzijnsorganisatie waar je werkt. In dat geval
kun je niet zomaar op de vraag inspringen, maar zul je eerst een gesprek met je leidinggevende moeten hebben. Die kan je takenpakket dan eventueel zo bijstellen dat je alsnog op
de vraag in kunt gaan óf je kunt duidelijkheid scheppen door de deelnemers of doelgroep
te zeggen dat je niet aan hun vraag kunt beantwoorden.
Bij het analyseren van de vraag of het probleem stel je jezelf de volgende vragen:
• wie heeft het probleem;
• gaat het om een echt probleem of om een ervaren probleem;
• is het probleem oplosbaar?
Een kind dat een ander kind pest, zal vinden dat het probleem bij het gepeste kind ligt:
‘moet hij maar meer voor zichzelf opkomen!’ Hij zal niet zondermeer accepteren dat hij
een probleem heeft. Het gepeste kind zal zeker een probleem ervaren, maar vinden (of
hopen) dat het gedrag van de pester moet veranderen. Het is dan jouw taak om met beide
partijen in gesprek te gaan en te verduidelijken wie welk probleem heeft.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
101
Het kan zijn dat een deelnemer iets een probleem vindt dat anderen niet als een probleem
ervaren. Spelende kinderen op straat kunnen voor de een een welkome afleiding zijn en
voor de ander overlast betekenen. Hetzelfde verschijnsel wordt door verschillende mensen
dus anders ervaren. In principe accepteer je dat een deelnemer of doelgroep iets als een
probleem ervaart, ook als je het niet begrijpt. De cliënt ervaart het als een probleem, dus
ís het een probleem. Dat wil nog niet zeggen dat jij de oplossing moet bieden. Je kunt wel
met de bewoners in gesprek gaan en samen met hen naar oplossingen zoeken.
Het heeft geen zin energie en tijd te steken in problemen die niet oplosbaar zijn. Dat
frustreert jou en de deelnemers. Je stelt jezelf daarom altijd de vraag of een probleem oplosbaar is. De jongeren in de buurt kunnen er bij jou op aandringen dat er meer activiteiten
georganiseerd worden. Maar als de gemeente of de welzijnsstichting daar geen faciliteiten
voor geeft dan houdt het op. Dan zullen zij het met de huidige activiteiten moeten doen.
Eventueel kun je oude activiteiten laten vervallen ten bate van nieuwe, maar daarmee
houdt het dan toch op.
Formuleren
Kom je tot de conclusie dat je op de vraag in kunt gaan, dan formuleer je samen met leden
van de doelgroep een exacte vraag, probleem of opdracht.
In de zomervakantie organiseren we een vakantiekamp voor een groep van 25 kinderen tussen
de 8 en 12 jaar.
De bewoners van de Bloemenbuurt ondernemen actie om het probleem van de hondenpoep
in hun wijk op te lossen en vragen ondersteuning vanuit de welzijnsstichting.
Een probleemformulering:
• bevat een beschrijving van een probleem van de doelgroep;
• dient voor het beschrijven van gewenste uitkomsten;
• is de conclusie van jou als begeleider in samenspraak met de doelgroep, gebaseerd op
gegevensverzameling.
102
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Informatie ordenen
•
Eerste omschrijving van opdracht, vraag of probleem
Dirk heeft de opdracht om de kinderen van de derde school, de Trekschuit, bij de activiteiten te betrekken. Een andere opdracht is om het aantal kinderen per activiteit uit te breiden
van gemiddeld 10 naar gemiddeld 12.
•
Achtergronden van de opdracht of de vraag
Het aantal kinderen per activiteit is in de loop van drie jaar teruggelopen van 12 naar 10. De
stichting wil deze tendens keren. Bovendien vindt zij dat het buurthuis er voor alle kinderen
in de buurt is, dus ook voor de kinderen van de Trekschuit.
•
Verwachtingen van de opdrachtgevers
Alle kinderen in de buurt zijn bekend met de activiteiten en worden gestimuleerd om aan
de activiteiten deel te nemen. De activiteiten sluiten aan bij de wensen en behoeften van
de kinderen.
•
Vragen, wensen en behoeften van de doelgroep
De vragen, wensen en behoeften van de kinderen van de Trekschuit zijn nog niet bekend.
•
Relatie tussen de nieuwe opdracht en je functie en huidige taken/opdrachten
De vorige sociaal-cultureel werker was al zijn tijd kwijt aan de huidige activiteiten. Dirk zal
tijd vrij moeten zien te maken om de nieuwe opdrachten uit te kunnen voeren.
•
Relatie met opdrachten van collega’s of andere organisaties
Er is geen directe relatie met de opdrachten van andere collega’s of organisaties, behalve
met de Trekschuit.
•
Mogelijkheden om met andere organisaties samen te werken
Hij zal de directeur van de Trekschuit benaderen om te bespreken hoe hij de kinderen kan
benaderen en samen met hem te betrekken bij de analyse van de reden waarom de kinderen van zijn school niet deelnemen aan de activiteiten.
•
Middelen die je ter beschikking staan: ruimten, materialen, financiën
Dirk gaat er vooralsnog van uit dat er geen extra of andere ruimten en materialen nodig
zijn. Voor de uitvoering van dit project heeft hij een extra budget gekregen. Daarvan kan hij
eventueel een folder laten maken of een nieuwe activiteit starten.
•
Tijd: duur van de activiteit, tijdstip, moment in de week, maand of jaar, afstemming met
andere activiteiten
Hij trekt 3 maanden uit voor het project en gemiddeld twee uur per week. De andere activiteiten gaan intussen gewoon door.
•
Vrijwilligersbestand: zijn er al vrijwilligers, werven, voorwaarden waaronder zij werken
Omdat Dirk tijd vrij moet maken, werft hij een extra vrijwilliger voor een inloopactiviteit
zodat hij zich daaruit terug kan trekken.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
103
Analyseren
•
Wie heeft het probleem?
Vooralsnog ligt het probleem bij Dirk. Er ligt immers geen directe vraag vanuit de kinderen
van de Trekschuit.
•
Gaat het om een echt probleem of om een ervaren probleem?
Deze vraag is op dit moment nog niet te analyseren. Hij wil dit met de directeur van de
Trekschuit bespreken.
•
Is het probleem oplosbaar?
Het probleem is zeker oplosbaar. Daar gaat Dirk voor zorgen. Dirk haalt de opdracht vervolgens in delen uiteen. Hij wil eerst samen met de directeur van de Trekschuit analyseren
of er echt een probleem is. Conclusies trekt hij pas nadat hij een aantal kinderen van de
Trekschuit heeft gevraagd naar hun wensen, behoeften en ervaringen.
Formuleren
Dirk herformuleert zijn opdracht als volgt: ‘Binnen 3 maanden moet duidelijk worden waarom
de kinderen van de Trekschuit niet deelnemen aan activiteiten in de Straathoek, wat er nodig is
om hen bij de activiteiten te betrekken en of er nieuwe activiteiten gestart moeten worden. Indien er nieuwe activiteiten gestart moeten worden, is duidelijk om welke activiteiten het gaat.
De kinderen worden bij de keuze van deze activiteiten betrokken. Tijdens het project zullen
gesprekken gevoerd worden met de directeur van de Trekschuit, eventueel enkele leerkrachten, enkele kinderen van de basisschool en eventueel hun ouders.
4.2.3 Doel formuleren
Op basis van de probleemformulering of de formulering van de vraag formuleer je vervolgens een concreet doel. Een doel formuleer je om te bepalen wat je precies op wilt lossen.
Een doel wordt daarom gesteld aan de hand van het probleem van de doelgroep. Het
probleem is dus in feite de beginsituatie en het bereiken van het doel is de eindsituatie.
Wanneer het doel bereikt is, is het probleem opgelost of verminderd. Als je samen met de
doelgroep de prioriteiten ten aanzien van de problemen hebt bepaald, kunnen de doelen
worden vastgesteld.
Doelstelling
104
•
beschrijving van een gewenste eindsituatie;
•
als het doel bereikt is, is het probleem verminderd of opgelost;
•
SMART geformuleerd.
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Net zoals aan het formuleren van het probleem eisen worden gesteld, worden die ook
gesteld aan de formulering van de doelen. Het doel dient zo geformuleerd te zijn dat voor
andere disciplines en de doelgroep duidelijk is wat er bereikt moet worden. Om ervoor te
zorgen dat de formulering van de doelen juist is, kun je gebruik maken van de SMARTformule, die wordt beschreven in het boek Methodisch begeleiden, thema 2. Je kunt hem
daar even nalezen. We passen hem hier toe op het voorbeeld.
Dirk formuleert het doel als volgt:
Binnen 3 maanden is, na overleg met de doelgroep, duidelijk waarom de kinderen van de Trekschuit niet deelnemen aan activiteiten in de Straathoek, wat er nodig is om hen bij de activiteiten te betrekken en of er nieuwe activiteiten gestart moeten worden. Indien er nieuwe activiteiten gestart moeten worden, is duidelijk om welke activiteiten het gaat. De nieuwe activiteiten
sluiten aan bij de wensen en behoeften van de kinderen van de Trekschuit.
Specifiek
Het doel is concreet: duidelijkheid over de wensen en behoeften van de kinderen voor activiteiten in de Straathoek
Meetbaar
Aan het einde van het project zijn de wensen en behoeften en de concrete activiteiten geformuleerd.
Acceptabel
Het project is acceptabel (of aanvaardbaar) omdat er draagvlak voor is in de stichting en er budget voor is. Dirk heeft er bovendien tijd voor vrij kunnen maken. Van anderen, zoals de directeur
en leerkrachten van de Trekschuit, worden niet veel extra inspanningen gevraagd. Bovendien
is het ook in hun belang dat hun kinderen in hun vrije tijd naar activiteiten kunnen. Het gaat
immers om hun welzijn.
Realistisch
Het project is realistisch, omdat er voldoende tijd voor wordt uitgetrokken en er geen hooggespannen verwachtingen zijn die niet realiseerbaar zijn. Blijken de kinderen geen behoefte te
hebben aan nieuwe activiteiten of deelname aan de huidige activiteiten, dan kan altijd tot iets
anders besloten worden.
Tijdgebonden
Het project is in 3 maanden afgerond.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
105
4.2.4 Een plan maken en uitvoeren
In het boek Methodisch begeleiden is uiteengezet hoe je een plan van aanpak en een activiteitenplan kunt maken en uitvoeren. In het thema over het proces van plan van aanpak
naar activiteiten staat ook het een en ander hierover. En in het thema over het hanteren
van het groepsproces beschrijven we een methode voor het maken van een plan van aanpak
voor individuele deelnemers. We gaan daarom hier niet meer verder in op het maken van
een plan en het uitvoeren. We benadrukken alleen nog dat het belangrijk is om in het plan
de evaluatiecriteria en de evaluatiemomenten op te nemen. Als je vooraf niet goed vaststelt
waneer je een actie of activiteit als geslaagd beschouwd, dan is het niet mogelijk te evalueren. Uiteraard stel je deze kwaliteitscriteria in overleg met de doelgroep en de opdrachtgever op. Het is ook belangrijk de evaluatiemomenten vooraf vast te stellen. Je kunt het beste
kort na de start een kleine evaluatie houden, halverwege de uitvoering van een cursus, een
project of een reeks activiteiten en aan het eind van het project. Door tussentijds te evalueren, kun je tijdig bijstellen als iets niet goed loopt.
Dirk heeft pech met zijn project. Het nieuwe schooljaar is net gestart en de directeur en de
leerkrachten hadden even geen tijd om met hem te praten. Zijn project liep een vertraging
van een maand op. Was Dirk meer ervaren geweest dan had hij dit kunnen weten en er bij
zijn analyse en de formulering van zijn doel rekening mee kunnen houden. Maar er was geen
man over boord; met vereende krachten hebben Dirk, de directeur en enkele leerkrachten zich
na verloop van tijd over het probleem gebogen. Dirk heeft bovendien met enkele kinderen
gesproken. Op basis van de gesprekken heeft hij geconcludeerd:
•
dat een aantal kinderen naar een ander buurthuis gaat;
•
veel kinderen kennen de Trekschuit niet;
•
er blijkt een grote behoefte te zijn aan een open inloopactiviteit voor kinderen van 10 tot
en met 12 jaar.
Dirk weet voldoende. Hij zal meer naamsbekendheid geven aan de activiteiten voor kinderen in
de Trekschuit en hij zal de directeur van de welzijnsstichting voorstellen een open inloopactiviteit te starten voor 10- tot en met 12-jarigen.
106
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Naamsbekendheid geven aan buurtcentrum en de activiteiten
4.2.5 Acties en activiteiten evalueren en bijstellen
De laatste stap in de methodische cyclus is de evaluatie van de acties en activiteiten. Je
onderzoekt of de doelen gehaald zijn, of het probleem is opgelost en of het proces voor alle
partijen naar wens is verlopen.
Evaluatie
Evalueren is het vaststellen en beoordelen van acties en activiteiten om op basis van dat oordeel conclusies voor het vervolgtraject te kunnen trekken. We maken onderscheid in:
•
productevaluatie: beoordeling van het resultaat zelf;
•
procesevaluatie: beoordeling van de manier waarop het resultaat tot stand gekomen is.
Vóór je evalueert, verzamel je eerst de nodige gegevens. Bijvoorbeeld cijfers over aantallen deelnemers en vrijwilligers, de evaluatielijsten van de cursussen, aantekeningen van
gesprekken met deelnemers. Vervolgens bepaal je wie bij de evaluatie betrokken worden:
(vertegenwoordiging) van de doelgroep, (vertegenwoordiging) van de vrijwilligers, de
gemeente, andere organisaties, andere collega’s, enzovoort. Het gaat erom dat degenen die
erbij betrokken worden een direct belang hebben bij de actie of de activiteit.
Vervolgens organiseer je de evaluatie: je nodigt de betrokkenen uit, reserveert een ruimte,
zorgt voor een voorzitter en notulist, eventueel bereid je een evaluatieverslag voor dat je
presenteert, enzovoort.
Bij de evaluatie bepaal je aan de hand van de vooraf vastgestelde kwaliteitscriteria of het
resultaat voldeed aan de vooraf gestelde eisen en of het proces goed verlopen is.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
107
Productevaluatie
Voor de productevaluatie haal je de gestelde doelen erbij en de probleemformulering. Soms
is een doel niet gehaald en kijk je opnieuw naar de probleemformulering of de vraag. Daaruit kun je opmaken of en hoe ernstig het is dat een doel niet gehaald is en wat je eventueel
kunt doen om het resultaat alsnog te behalen. Het is niet voldoende om alleen het resultaat
te beoordelen. Het proces is net zo belangrijk. Het proces gaat over de manier waarop een
activiteit of actie is uitgevoerd. Als het gelukt is om binnen een week een groep klaar-overs te
regelen, dan heb je een goed resultaat bereikt. Heeft dat echter zoveel tijd en energie gekost
dat het ten koste van jou of andere activiteiten is gegaan, dan kun je je afvragen of het proces
wel goed was.
Procesevaluatie
Bij de procesevaluatie kunnen de volgende vragen behulpzaam zijn:
• zijn de juiste activiteiten ingezet;
• zijn de juiste middelen gebruikt;
• wat zijn de zwakke en sterke punten;
• zijn de afspraken nagekomen;
• waren de deelnemers voldoende betrokken;
• hoe was de begeleiding van de activiteit;
• wisten alle vrijwilligers goed hun taak en konden zij daarmee uit de voeten;
• was men tevreden over de (bege)leiding;
• had in een eerder stadium iets aangepast moeten worden, waarom is dat niet gebeurd;
• welke aanpassingen moeten we een volgende keer doen?
Op basis van de antwoorden op deze vragen, kun je de uitvoering bijstellen of het resultaat
anders formuleren. Van elke evaluatie doe je verslag aan je leidinggevende zodat die inzicht
heeft in de voortgang en de resultaten en op zijn beurt eventueel iets kan bijstellen.
Dirk praat nog even na met de directeur en de leerkrachten. Hij doet dat informeel en kort omdat
het niet zo’n groot project was. Hij praat daarom even in de ‘wandelgangen’ met hen. Zij zeggen
tevreden te zijn over het resultaat en ze vinden het fijn dat er activiteiten komen die de kinderen
willen. Zij zijn blij dat er nu wat meer contact met de Trekschuit is. De manier waarop Dirk het
project heeft aangepast, vinden ze prima. Als Dirk zijn tijdsplanning erdoor had willen drukken,
hadden ze echt een probleem gehad. De motivatie om mee te werken zou dan zeker minder zijn
geweest en het resultaat ook. Nu hebben zij de tijd genomen om goed over zijn vragen na te denken en zorgvuldig te antwoorden. Ze sluiten de evaluatie af met de afspraak dat Dirk regelmatig
zijn gezicht op school zal laten zien en folders en andere informatie zal geven over de activiteiten.
108
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Ten slotte
We hebben het over een cyclisch proces. Dat betekent dat als je de doelen niet haalt of de
resultaten te wensen over laten je ergens in de cyclus opnieuw begint. Waar je opnieuw
begint, hangt af van waar het fout liep. Blijkt dat je in de voorbereiding het een en ander
over het hoofd gezien hebt, dan start je dus daar. Als het doel wél gehaald is, bespreek je of
er een vervolg moet komen, de activiteit afgesloten kan worden of dat er een vervangende
activiteit moet komen.
Dirk moest de tijdsplanning overdoen omdat hij zich in de voorbereiding niet gerealiseerd had
dat de leerkrachten het allemaal erg druk zouden hebben in het begin van het schooljaar. Na
afloop heeft hij, samen met de leerkrachten en de kinderen, geconcludeerd dat er zeker een
vervolg moet komen: een nieuwe activiteit, meer publiciteit en meer contact met de Trekschuit.
Een veelbelovend resultaat van een simpel en klein project. Nu kan Dirk beginnen met het
maken van een plan van aanpak.
In het thema ‘Van plan van aanpak naar activiteiten’ wordt het maken van een plan van
aanpak aan de hand van een voorbeeld in de praktijk uitgewerkt.
Open inloopactiviteit
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
109
4.3 Projectmatig werken
Onder projectmatig werken verstaan we een reeks van samenhangende activiteiten voor
een bepaalde tijdsduur met een van tevoren vastgesteld doel. Aan een project zit dus een
kop en een staart. Het gaat niet om steeds terugkerende activiteiten maar om vernieuwing
van activiteiten of een tijdelijke actie om iets van de grond te krijgen. Bij projectmatig
werken wordt de gehele weg naar het te bereiken doel vooraf uitgedacht. Het project bestaat uit verschillende fasen. Aan het eind van elke fase is er een evaluatie van die fase. Dat
wordt ook wel een go/no-go moment genoemd. Er wordt dan beslist of het zin heeft om
met het project door te gaan.
Projectmatig werken in vier fasen:
1 de oriëntatiefase
2 voorwaardenscheppende fase
3 de uitvoering
4 de evaluatie
4-4
Bij deze fasen is de implementatiefase (invoeringsfase) niet genoemd. Dat komt omdat
die ná afloop van het project pas begint. Ná het project is pas bekend of en hoe de nieuwe
activiteit of het nieuwe programma ook daadwerkelijk ingevoerd wordt en wat de structurele kosten (doorlopende kosten over meerdere jaren) zijn. De gemeente of andere financiers moeten daar eerst nog subsidie voor beschikbaar stellen. Zij doen dat op basis van de
definitieve plannen.
In elke fase is er een beslismoment. De deelnemende partijen bespreken dan in hun eigen
organisaties, met de klankbordgroep en in de stuurgroep of doorgegaan wordt met het
project óf dat er misschien eerst iets aangepast moet worden. Hieronder zie je de beslismomenten en de vragen die dan voorliggen.
110
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Beslismomenten:
1 oriëntatiefase: heeft een project kans van slagen en
starten we het project daadwerkelijk
2 voorwaardenscheppende fase: gaan alle partijen
akkoord met het projectplan en is er financiering voor
3 uitvoering: er kunnen verschillende beslismomenten
opgenomen zijn voor de uitvoering; bijvoorbeeld na
de eerste week van de vakantieactiviteiten, na een
belangrijke bijeenkomst met de doelgroep, na een
belangrijk onderzoek
4 evaluatie en afronding: is het project geslaagd en
wat zijn de aanbevelingen
4-5
4.3.1 Oriëntatiefase
Deze fase wordt door de initiatiefnemer uitgevoerd. Een project heeft alleen kans van slagen
als door alle belanghebbende partijen onderkend wordt dat er een probleem is dat opgelost
moet worden of dat vernieuwing noodzakelijk is. Dan zullen alle partijen zich inzetten om
het project tot een goed resultaat te brengen. De initiatiefnemer oriënteert zich daarom eerst
op het probleem, maakt daar een voorlopige definitie van en bespreekt die met belanghebbende organisaties en de gemeente. Hij polst ook of de belanghebbende partijen bereid zijn
om mee te werken en er tijd en financiën voor vrij te maken. Als er voldoende draagvlak is,
besluit hij samen met de partijen die willen deelnemen dat het zin heeft om door te gaan.
In de brede school is het plan opgevat om nieuwe naschoolse opvangactiviteiten te starten. De
huidige opvang heeft te weinig capaciteit en de ouders klagen daarover. Bovendien voelen de
kinderen boven de tien jaar zich niet thuis op de opvang. Ze vinden de inrichting, de spelmaterialen, activiteiten en al die regeltjes maar kinderachtig. Ze hebben behoefte aan een eigen plek en
aan activiteiten en begeleiding die aansluiten bij hun leeftijd.
De welzijnsstichting besluit om eens met de basisschool en de gemeente te praten of er eventueel uitbreiding te realiseren is. De basisschool staat achter dit idee maar heeft weinig mogelijkheden voor extra ruimte. Zij wil wel tijd en energie in een project steken. Het bestuur van de
basisschool stelt een budget ter beschikking. De welzijnsstichting denkt wel een projectleider te
kunnen leveren en zal ook een deel van de kosten voor haar rekening nemen. De gemeente onderkent het probleem en wil meewerken om een geschikte ruimte te vinden. Bovendien heeft het
college van burgemeester en wethouders een principebesluit genomen over een kleine subsidie
voor de uitvoering van het project. Ze wil echter, voor ze definitief beslist, eerst een projectplan
zien. Omdat de welzijnsstichting de initiatiefnemer is, zal zij dit projectplan schrijven.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
111
In dit geval is er een duidelijke initiatiefnemer die in de oriëntatiefase ook de eindverantwoordelijkheid neemt. Dat is echter niet altijd het geval. Soms komen meerdere partijen
met elkaar tot de conclusie dat er een project moet starten. Dan is het belangrijk om één
eindverantwoordelijke organisatie aan te wijzen die de kar gaat trekken. Dat voorkomt dat
men op elkaar gaan zitten wachten en dat er onduidelijkheden ontstaan. Bovendien blijft
de vaart er dan meestal beter in zitten.
4.3.2 Voorwaardenscheppende fase
Voordat een project start is er globale overeenstemming over het project nodig tussen de
deelnemende partijen. Ook moet de werkwijze duidelijk zijn, de tijdsplanning en de financiering moeten geregeld worden. Bovendien moet besloten zijn onder wiens verantwoordelijkheid de projectleider valt en waar die zijn kantoor heeft. Dit wordt geregeld in het
projectplan. Dit projectplan wordt door de eindverantwoordelijke organisatie geschreven.
In een projectplan is het volgende opgenomen.
Inhoud projectplan
1
aanleiding voor het project: wat is de reden om een project te starten.
2
doel van het project en eindresultaat
3
uitgangspunten, kwaliteitseisen en evaluatiecriteria voor het project
4
opdracht projectleider
5
deelnemende partijen in het project
6
projectstructuur
7
globale werkwijze: verdeling taken deelnemende partijen, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden stuurgroep, taken projectleider, voorzitter en klankbordgroep, vergaderfrequentie, enzovoort
8
globale tijdsplanning, vooral start en einde project
9
profiel projectleider, de manier van werven en de selectiecriteria
10 begroting en financiering
Het beschrijven van de werkwijze tijdens de uitvoering van het project wordt aan de projectleider overgelaten. In het projectplan beperkt men zich tot de punten die van belang
zijn om zo snel mogelijk een projectleider aan te kunnen stellen en om een solide uitgangspositie voor het project te creëren.
112
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
In het projectplan worden uitgangspunten opgenomen. Dat zijn een aantal algemene punten en een aantal specifieke punten die iedereen belangrijk vindt. De specifieke uitgangspunten zijn bij elk project verschillend. In het voorbeeldproject zou dat bijvoorbeeld kunnen zijn: ‘Met de kinderen wordt besproken welke spelmaterialen hun voorkeur hebben.’
Algemene uitgangspunten voor projecten zijn bijvoorbeeld:
• er ligt een probleem of wens aan het project ten grondslag dat de aanleiding voor het
project is en dat door alle deelnemende partijen onderschreven wordt;
• een project heeft vernieuwing of verandering tot doel, anders kun je net zo goed alles
bij het oude laten;
• er is een breed draagvlak voor het project, bijvoorbeeld bij de doelgroep, de gemeente,
betrokken organisaties en in de welzijnsstichting;
• één organisatie is eindverantwoordelijk;
• er is een heldere projectopzet en werkwijze;
• deelnemers of de doelgroepen worden bij de opzet en uitvoering van het project betrokken;
• er wordt in fasen gewerkt waardoor tijdige bijstelling mogelijk is;
• aan het eind van het project ligt er een duidelijk resultaat in de vorm van conclusies en
aanbevelingen voor het vervolg en soms, afhankelijk van project, een implementatieplan (invoeringsplan).
In het projectplan wordt de opdracht voor de projectleider opgenomen. Daarin staat
precies wat er van hem verwacht wordt. Op basis van de opdracht wordt het profiel voor
de projectleider opgesteld: welke competenties moet hij hebben, welke opleiding of welk
opleidingsniveau, welke ervaring en welke eigenschappen en wat voor type leiderschap is
gewenst.
De welzijnsstichting heeft in dit geval het initiatief genomen en heeft eerst gepolst of er
draagvlak is onder de ouders, bij de basisschool en bij de gemeente. Toen dat het geval bleek
te zijn, heeft zij alle partijen voorgesteld om bij elkaar te komen om een concept projectplan te
bespreken. De oudercommissie heeft iemand afgevaardigd, de directeur van de basisschool is
aanwezig en de gemeente heeft een ambtenaar gestuurd. Het projectplan wordt besproken en
de groep benoemt zichzelf tot initiatiefgroep.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
113
Het formeren van een initiatiefgroep in de beginfase is belangrijk omdat de verantwoordelijkheid dan niet helemaal alleen bij één persoon of organisatie blijft liggen en het draagvlak breed blijft in de periode dat er nog niet daadwerkelijk met het project gestart wordt.
Bovendien kunnen eventuele taken in deze fase verdeeld worden en kan de initiatiefgroep
de projectleider werven en aanstellen. Zodra de projectleider is aangesteld, houdt de initiatiefgroep op te bestaan. Meestal nemen dezelfde leden zitting in de stuurgroep die eindverantwoordelijk is voor het project.
Na bespreking van het projectplan in de initiatiefgroep worden de projectstructuur en de
werkwijze nog even goed onder de loep genomen. Daar is in het projectplan een voorstel
voor geformuleerd.
In het projectplan is de volgende structuur en werkwijze voorgesteld.
Er wordt een stuurgroep geformeerd die het gehele project begeleidt. Het voorstel is om de
huidige initiatiefgroep om te vormen tot stuurgroep. De stuurgroep heeft de eindverantwoordelijkheid over het project en stuurt de projectleider aan. Het project wordt aangehaakt bij
de welzijnsstichting. Daardoor is deze verantwoordelijk voor de uitvoering van het project. De
welzijnsstichting levert de voorzitter voor de stuurgroep.
Naast de stuurgroep komt er een klankbordgroep (feedbackgroep) van ouders en medewerkers van de naschoolse activiteiten. Zij zullen gedurende het gehele proces de plannen en
voortgang van de activiteiten bestuderen en van commentaar voorzien. De voorzitter van de
klankbordgroep zit ook in de stuurgroep. Daar vertegenwoordigt hij de klankbordgroep. De
medewerkers van de naschoolse activiteiten nemen op zich om de kinderparticipatie vorm te
geven en ook hen zo te betrekken bij het project.
Het project zal een jaar duren. De stuurgroep benoemt uit haar midden een voorzitter, secretaris en eventueel een penningmeester.
Er wordt ook al nagedacht over wie de projectleider kan worden. De welzijnsstichting doet
het voorstel de coördinator van de naschoolse activiteiten het projectleiderschap te geven. De
stuurgroep gaat daarmee akkoord.
114
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De voorzitter van de stuurgroep heeft de taak de voortgang van het project te bewaken, de
nodige voorwaarden te scheppen om het project tot goede uitvoering te brengen. Hij vertegenwoordigt bovendien het project naar buiten. Dat betekent dat hij eventueel gesprekken voert met de gemeente, de oudercommissie van de naschoolse activiteiten of de brede
school, de directeuren van de deelnemende organisaties en eventuele andere organisaties en
eventueel met de pers.
De secretaris zorgt voor de verslaglegging van alle stuurgroepvergaderingen en zorgt ervoor
dat er tijdig vergaderruimte gerealiseerd is en de benodigde faciliteiten als koffie en thee er
zijn. Hij zoekt zo nodig naar informatie, beantwoordt externe vragen of stuurt vragen door
naar de voorzitter.
De verslagen van de stuurgroepvergaderingen, de klankbordgroep en eventuele andere vergaderingen hoeven niet uitgebreid te zijn. Het gaat er vooral om de afspraken goed vast te
leggen. Soms worden belangrijke uitspraken gedaan over verwachtingen, de kwaliteit van
het project of worden evaluatieve opmerkingen gemaakt. Deze worden ook in een verslag
opgenomen. Hieronder zie je een voorbeeld van een besluitenlijst. Deze wordt doorgaans
aan het einde van het verslag opgenomen.
besluitenlijst
actie
resultaat
mogelijkheden
voor een ruimte
onderzoeken
inventarisatie
mogelijkheden
wanneer afgerond?
oktober
wie?
afgerond per
projectleider in
samenwerking
met
√
De penningmeester beheert de projectsubsidie, houdt de inkomsten en uitgaven bij en
maakt een financiële verantwoording op voor de subsidiërende of financierende partij.
Vaak wordt deze taak ook overgelaten aan de projectleider. Die legt daar dan in de stuurgroep en in het projectverslag verantwoording voor af.
In het voorbeeld is al snel duidelijk wie de projectleider wordt. Dat is echter niet altijd het
geval. Dan start er een wervingscampagne. Er komt een sollicitatiecommissie en er wordt
een advertentie geplaatst. Aan de hand van het profiel dat in het projectplan staat wordt
een projectleider geselecteerd. Als de projectleider aangesteld is, kan het project daadwerkelijk uitgevoerd worden. Hieronder zie je welke onderwerpen in een profiel voor een
projectleider opgenomen kunnen worden.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
115
Profiel projectleider
•
opleiding of niveau (iemand kan door ervaring een voldoende hoog niveau bereikt hebben)
•
kennis en ervaring op het gebied van projectleiderschap
•
inzicht in processen
•
kennis en ervaring met betrekking tot het inhoudelijke werk
•
sociale vaardigheden en persoonlijke eigenschappen (bijvoorbeeld overtuigingskracht,
kunnen motiveren, analytisch vermogen)
Een profiel maken voor een projectleider
116
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
4.3.3 Uitvoering
Als de projectleider is aangesteld, zijn werkplek heeft en de andere voorwaarden waaronder
hij werkt bekend en geregeld zijn, is zijn eerste taak het maken van een plan van aanpak
voor het project. Dat doet hij op basis van het projectplan. Het projectplan geeft de contouren aan voor het plan van aanpak. Het plan van aanpak is een praktische uitwerking
van het projectplan. Voor een deel overlapt de inhoud die van het projectplan, maar in het
plan van aanpak kan ook verwezen worden naar het projectplan. Dit wordt dan als aanhangsel toegevoegd. Hieronder noemen we alle punten die in het plan van aanpak aan de
orde komen.
Inhoud plan van aanpak
1
aanleiding en verwachtingen ten aanzien van het resultaat
2
opdracht projectleider
3
deelnemende partijen
4
doel van het project
5
uitgangspunten, kwaliteitseisen en evaluatiecriteria
6
projectstructuur
7
eventuele deelprojecten
8
verdeling taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
9
werkwijze
10 tijdsplanning
11 communicatieplan
12 begroting en financiering
13 verslaglegging
14 evaluatie
Soms wordt een groot project in een aantal afzonderlijke projecten opgedeeld om het
werkbaar te houden. Voor elk deelproject kan een werkgroep geformeerd worden die bepaalde punten uitwerkt. Deze werkgroepen staan onder leiding van de projectleider. In het
voorbeeldproject zou bijvoorbeeld een werkgroep voor de bouw, een voor de inrichting en
een voor de spelmaterialen ingesteld kunnen worden.
De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de deelnemende partijen, de voorzitter, projectleider, secretaris, penningmeester en werkgroepen worden vooraf vastgelegd.
Dan weet iedereen waar hij aan toe is.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
117
Hieronder zie je een voorbeeld van een projectstructuur.
stuurgroep
klankbordgroep
projectleider
deelproject 1
deelproject 3
deelproject 2
Werkwijze en tijdsplanning hangen nauw samen. Om een goede tijdsplanning te kunnen
maken, moet je weten op welke momenten bepaalde werkzaamheden af kunnen en moeten zijn. Alle overleg en agenda’s moeten op elkaar afgestemd zijn. Je kunt in de stuurgroep
pas besluiten nemen als de voorliggende agendapunten in de werkgroepen afgerond zijn
en besproken zijn in de klankbordgroep. Een goede projectleider moet dus goed kunnen
plannen.
De tijdsplanning legt hij vast in een schema, zoals hieronder. In de horizontale kolom staan
de maanden, in de verticale de taken. Hier is een globale planning van de fasen weergegeven, maar de projectleider werkt, op basis van zijn plan van aanpak, elke fase gedetailleerder uit.
Tijdsplanning
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
oriëntatiefase
voorwaardenscheppende fase
uitvoering
evaluatie en afronding
In het communicatieplan komt te staan op welke manier bekendheid gegeven wordt aan
het project, aan wie en wanneer. Ook staat erin op welke manier de doelgroep (ouders en
kinderen) en belangrijke samenwerkingspartners, zoals sportverenigingen, het buurthuis
en de basisscholen in de buurt op de hoogte gehouden worden. Er staat in welke media
118
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
benaderd worden: plaatselijke kranten, dagbladen, regionale radio en tv, landelijke radio
en tv. Er worden afspraken in gemaakt over contacten met de pers: wie mag er vragen van
de pers beantwoorden en wanneer worden er eventuele persberichten verzonden. En er
staat in op welke momenten er bekendheid gegeven wordt aan de voortgang of specifieke
ontwikkelingen.
In de begroting is uitgewerkt welke inkomsten er zijn, hoeveel het project vermoedelijk
gaat kosten en waar de uitgaven naartoe gaan. De werkgroepen krijgen een budget toegewezen en eventueel de projectleider. Ook de stuurgroep heeft een klein budget. In een project zijn er alleen organisatiekosten. Activiteitskosten zijn er pas als het project uiteindelijk
ingevoerd wordt. Dan moeten er materialen aangeschaft worden, meubilair en dergelijke.
Huisvestingskosten zijn er alleen als er een kantoorruimte gehuurd moet worden. Meestal
maakt een projectleider in het sociaal-cultureel werk echter gebruik van een ruimte in het
buurthuis, de brede school of bij een andere organisatie.
Opzet projectbegroting
uitgaven:
•
personeelskosten (de projectleider)
•
huisvesting (indien van toepassing)
•
organisatiekosten
-
budget stuurgroep
-
budget projectleider
-
budget deelproject 1
-
budget deelproject 2
-
budget deelproject 3
inkomsten
•
subsidie
•
bijdragen organisaties
•
fondsen
•
sponsors
In de financiering is uitgewerkt hoe en door wie het project bekostigd wordt. Dat zijn in
het voorbeeldproject de gemeente en de welzijnsstichting.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
119
Bij de verslaglegging is opgenomen op welke tijdstippen en momenten de projectleider
schriftelijk verslag doet van de voortgang. Daarbij is ook opgenomen hoe gedetailleerd de
voortgangsverslagen zijn en het eindverslag. De verslagen worden ter bespreking eerst naar
de klankbordgroep en dan, voorzien van het commentaar van de klankbordgroep, naar de
stuurgroep gestuurd. De stuurgroep keurt het verslag uiteindelijk goed. De financiers worden daarna op de hoogte gesteld van de voortgang. Dat kan in een brief of door verzending
van het verslag.
De stuurgroep overlegt
120
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
4.3.4 Evaluatie en afronding
Op basis van elk voortgangsverslag wordt geëvalueerd. De evaluatiemomenten worden
vooraf vastgelegd. Het is logisch om dit bij afloop van elke fase te doen; dat zijn immers de
go/no-go momenten. Het voortgangsverslag volgt het plan van aanpak en de onderwerpen
die in de betreffende fase aan de orde zijn. Er staat in wat er gedaan is, of de doelen voor
de fase bereikt zijn en wat de eventuele consequenties voor het vervolg van het project zijn.
De projectleider geeft eventuele knelpunten aan en de mogelijke oplossingen. Hij doet zelf
een voorstel voor de beste oplossing.
Voor de eindevaluatie maakt de projectleider een eindverslag dat ook weer naar de klankbordgroep gaat en door de stuurgroep goedgekeurd wordt. Omdat met dit verslag het
project wordt afgerond wordt dat ook wel het projectverslag genoemd. In het eindverslag
wordt het gehele project verantwoord. Het dient om de inhoud van het project, het resultaat en de uitgaven te verantwoorden. Het wordt dus ook naar de subsidiegevers en andere
financiers gestuurd. In het eindverslag staan conclusies en aanbevelingen voor het vervolg.
De inhoud van het projectverslag volgt in grote lijnen de opzet van het plan van aanpak.
Daar legt de projectleider immers verantwoording over af. Het wordt alleen aangevuld met
een samenvatting aan het begin en aanbevelingen en/of conclusies aan het eind.
Inhoud projectverslag
•
•
inhoudsopgave
korte samenvatting aanleiding, verwachtingen, opdracht projectleider, doel van het project,
uitgangspunten, kwaliteitseisen en evaluatiecriteria
•
korte samenvatting deelnemende partijen en projectstructuur, werkwijze, verslaglegging
en tijdsplanning, verdeling taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
•
samenvatting eindverslag, conclusies en aanbevelingen
•
uitgebreidere verantwoording van het project: werkwijze, communicatie, financiële resultaten, resultaten van de evaluaties
•
verantwoording conclusies en aanbevelingen ten aanzien van het vervolg en/of de implementatie
In het eindverslag herhaal je in het begin kort de aanleiding en verwachtingen, het doel,
de opdracht, uitgangspunten, kwaliteitseisen en de evaluatiecriteria. Dan hebben de lezers
direct een beeld van het project. Daarna noem je kort de deelnemende partijen en organisatorische punten zoals evaluaties, de tijdsplanning, projectstructuur, verslaglegging
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
121
en werkwijze. Met betrekking tot deze punten geef je aan of ook daadwerkelijk op deze
manier gewerkt is. Eventueel geef je kort de wijzigingen aan met de redenen daarvoor.
Over de overige punten is meer te vertellen dus die behandel je grondiger. Maar eerst geef
je een samenvatting van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. Vaak hebben mensen
geen tijd om uitgebreide verslagen te lezen en dat is ook niet voor iedereen even belangrijk.
Zij lezen dan alleen het eerste deel tot en met de samenvatting. Mensen die het project al
kennen, lezen vaak alleen de samenvatting. Het komt dus wel heel nauw wat er in deze
samenvatting staat. Het moet een juiste en heldere weergave zijn van het resultaat die zo
min mogelijk vragen oproept.
Na de samenvatting volgt een uitgebreider verslag van het project:
• resultaten deelprojecten;
• beschrijving en verantwoording eindresultaat;
• verantwoording van de conclusies en aanbevelingen.
Voor grote projecten wordt hier doorgaans een uitgebreid verslag van gemaakt omdat de
subsidiegevers graag een degelijke verantwoording hebben. Voor kleinere projecten kan een
minder uitgebreid verslag gemaakt worden. Op welke manier verslag gedaan wordt, spreek
je in de planningsfase met de subsidiegevers en financiers af. Vaak stellen subsidiegevers
standaardeisen aan de projectverslagen en/of hebben zij standaard evaluatieformulieren in
de vorm van een digitale format. Wanneer dat zo is, volg je die aanwijzingen op en maak je
gebruik van die formulieren.
Bij de afronding van een project maak je de resultaten bekend aan alle organisaties die
direct of indirect betrokken waren bij het project. Je stelt ook de ouders en de potentiële
klanten op de hoogte van de ontwikkelingen. Je gebruikt de publiciteit om de organisatie
en het project in de schijnwerpers te plaatsen. In het plan van aanpak is opgenomen op
welke manier je dat doet. Betreft het een gemeentelijk project, dan wil de gemeente goede
sier maken met een goed verlopen project. Je stemt de publiciteit daarom met haar af en
maakt onderlinge afspraken over de acties.
De afronding met alle deelnemers aan het project mag een feestelijk tintje hebben . Er
waren veel vrijwilligers bij betrokken die zich belangeloos hebben ingezet. Een feestje of
etentje is daarom op zijn plaats. Vaak spreekt de wethouder daarbij een dankwoord uit.
122
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Hier volgt nog een voorbeeld van een project op wijkniveau.
In de wijk waar jij
werkt is een handbalvereniging, die is
opgezet in samenwerking met het wijkcentrum. Binnenkort
bestaat de vereniging
10 jaar. Dit gaat gevierd worden met een
feest in de vorm van
een jeugdtoernooi.
Hoewel de vereniging redelijk draait,
is er toch een dalend
ledental en ook het
Een project: een toernooi organiseren
aantal vrijwilligers is
drastisch verlaagd. Voor het bestuur is het 10-jarig bestaan een mooie aanleiding om zichzelf
weer op de kaart te zetten. Aan het jeugdtoernooi zal een ledenwerfactie gekoppeld worden.
Het bestuur benadert het wijkcentrum met de vraag om samen met drie van hun leden dit
toernooi te organiseren.
De organisatie van dit jeugdtoernooi kun je zien als een project:
•
Jij treedt als scw’er op als projectleider, je werkt samen met de drie leden die jou ondersteunen.
•
In de oriëntatiefase kijk je met de leden of het project een kans van slagen heeft.
•
In de voorwaardenscheppende fase kijk je of er een budget voor het project is en of aan alle
voorwaarden voor het slagen van het project voldaan wordt.
•
Dan wordt het project uitgevoerd. Er worden uitnodigingen verstuurd en er wordt publiciteit gegeven aan het toernooi. Er worden mensen en middelen ingezet om het toernooi uit
te voeren. Het programma voor de dag wordt gemaakt, enzovoort.
•
Het project heeft ook een einde. Je bepaalt samen met de leden vooraf wanneer en met
welk resultaat het project zijn einde heeft bereikt. In dit voorbeeld is dit na de afronding en
evaluatie van het toernooi en de hopelijk behaalde doelstelling om bijvoorbeeld 20 nieuwe
jeugdleden erbij te krijgen.
Thema 4 Methodisch en projectmatig werken
123
124
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
5
Van plan van aanpak naar
activiteiten
5.1 Inleiding
In dit thema lees je alles over het maken van een plan van aanpak: welk doel het dient en
vooral hoe je een plan van aanpak maakt als sociaal-cultureel werker. De gemeente vraagt
vaak aan een welzijnsinstelling om een probleem aan te pakken of een bepaald project te starten. Maar de huidige WMO (Wet maatschappelijke ondersteuning) heeft tot gevolg dat de
instelling ook zelf moet reageren op maatschappelijk relevante vraagstukken. Dus de instelling doet ook voorstellen aan de gemeente om bepaalde projecten of activiteiten te starten.
Dan moet er een plan gemaakt worden om subsidie binnen te halen. Een grote opdracht of
een plan wordt meestal op middenkaderniveau geformuleerd. Jij hebt als sociaal-cultureel
werker daarna de uitdaging het plan om te zetten naar activiteiten met jouw cliëntgroep.
Daarvoor maak je een plan van aanpak gericht op de uitvoering en de concrete activiteiten.
In het boek Methodisch begeleiden en in het thema over methodisch werken in dit boek heb
je gelezen hoe je planmatig en volgens een methodische cyclus kunt werken. In dit thema
zoomen we meer in op het daadwerkelijk maken van een plan van aanpak en de uitvoering
daarvan. Ook gaan we in op het maken van een activiteitenmap, een handig hulpmiddel bij
het voorbereiden en uitvoeren van activiteiten.
De inhoud van dit thema:
5.2 Het maken van een plan van aanpak
5.3 Signaleren van een probleem … en dan?
5.4 Omzetten van outputafspraken naar een
uitvoeringsplan
5.5 De activiteitenmap
5-1
Dit boek sluit aan bij thema 1 (Planmatig werken) en thema 2 (De methodische cyclus) in
het boek ‘Methodisch begeleiden’. Het sluit ook aan op thema 4 (Methodisch en projectmatig werken) in dit boek.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
125
5.2 Het maken van een plan van aanpak
In het boek methodisch begeleiding heb je in de thema’s 1 tot en met 3 gelezen waarom
een plan van aanpak belangrijk is en hoe je een plan voor een activiteit maakt. In deze
paragraaf lees je kort nog een keer de belangrijkste punten en spitsen we die toe op het
sociaal-cultureel werk.
Als sociaal-cultureel werker valt en staat je handelen met een goed plan van aanpak. Je
handelt immers niet zomaar. Het doel van sociaal-cultureel werk is dat je je richt op de
deelname van je cliënten aan de samenleving en op de persoonlijke ontwikkeling van je
cliënten. Je beantwoordt aan de vraag van de cliënten en de gemeente, je werkt in opdracht
van je leidinggevende en verantwoordt als professional je handelen. Om dit gestructureerd
en weloverwogen te kunnen doen, maak je een plan. Dat doe je in de volgende stappen.
Het maken van een plan van aanpak:
1 oriëntatie
2 analyseren
3 strategie bepalen
4 uitvoeren
5 evalueren
5-2
5.2.1 Oriëntatie
Allereerst oriënteer je je goed op de doelgroep en het probleem of de opdracht. Je onderzoekt precies over wie of wat het gaat en wat kan en niet kan. Je zorgt dat je een zo
compleet en helder mogelijk beeld hebt. Je oriënteert je op microniveau, mesoniveau en
macroniveau. Daar verstaan we het volgende onder.
microniveau: de cliënt of de doelgroep
mesoniveau:
de opdrachtgever, in dit geval de instelling waarvoor je werkt en het instellingsbeleid
macroniveau: het sociale beleid en de wetgeving van de gemeente en overheid, beleid en
samenwerking met andere organisaties
126
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Op microniveau beschrijf je de doelgroep: man/vrouw/gemengd/ouderen/meiden, leeftijd,
kenmerken, interesses, niveau, vragen, wensen en behoeften van de doelgroep, enzovoort.
Op mesoniveau oriënteer je je op de specifieke inhoud van de vraag van de opdrachtgever
of de gemeente en op de achtergronden van de vraag. Je kunt de vraag krijgen om informatiebijeenkomsten te organiseren over drugs en alcohol. Als je weet dat die vraag voortkomt
uit het gegeven dat op een bepaalde school een drugs- en alcoholprobleem is, dan weet je
al beter hoe je dit aan moet pakken en je kunt je specifieker richten op de oplossing van
het probleem op díe school. Op macroniveau oriënteer je je op de wetgeving en op de
trends en ontwikkelingen (hoe hebben anderen een probleem aangepakt en opgelost). Je
onderzoekt daarnaast welke regionale of landelijke organisaties je kunnen informeren en
ondersteunen.
Neem voor deze fase uitgebreid de tijd. Je staat er steviger door in je schoenen, je bent
beter toegerust en kunt onderbouwde keuzes maken. Het kan je bovendien tijd sparen in
een latere fase omdat je veel kennis opdoet en daardoor sneller kunt handelen.
Door de gemeente is bepaald dat er in
de wijk waarin jij werkt meer ingezet gaat
worden op de participatie van allochtone ouders binnen de brede school. De
instelling waarvoor jij werkzaam bent,
heeft hiervoor een plan geschreven.
Daarin staat hoe dit in een aantal buurten
aangepakt zal worden. De instelling heeft
daarvoor een flinke subsidie gekregen.
Aan jou als sociaal-cultureel werker
de eer om dit plan om te zetten in een
werkbaar plan binnen de brede school
waaraan jij verbonden bent.
Je oriënteert je in dit geval eerst op wat
de instelling precies heeft beschreven en
hoe ze willen gaan werken (mesoniveau).
Het instellingplan is afgeleid van wat de
gemeente in hun jaarplan heeft staan
(macroniveau) of in hun offertevraag.
Doel van de gemeente: er moeten meer allochtone ouders participeren binnen de brede school
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
127
Je ontdekt dat de instelling wil dat er vooral meer meegewerkt wordt door allochtone moeders
bij de overblijfmiddagen, tijdens de lunch op scholen en dat ze mee doen als extra handen tijdens klassenactiviteiten als knutselen, de kerstmusical en uitstapjes. Ook de allochtone vaders
willen ze meer betrekken door hen te betrekken bij de tuinprojecten op scholen, maar ook bij
het gezamenlijke onderhoud van de speeltuin. Je doelen zijn dus helder.
Om dit om te zetten naar jouw activiteitenplan zul je je vooral ook gaan oriënteren op de
ouders in jouw wijk. Wie zijn ze, hoe motiveer je hen het beste, wat wil de school en hoe zien
zij dit plan voor zich? Je oriënteert je hiervoor ook op ervaringen elders (macroniveau). Je zult
beslist niet de eerste en enige zijn die deze klus moet klaren en je hoeft het wiel niet opnieuw
uit te vinden. Als anderen al hebben uitgevonden hoe je iets het beste aan kunt pakken, kun je
ideeën bij hen opdoen. Pas als je dat allemaal helder hebt, kun je overgaan tot het maken van
een activiteitenplan.
Nu je klaar bent met je oriëntatie, ga je evalueren of je echt alles meegenomen hebt in
je oriëntatie. Je loopt alle informatie die je hebt gevonden nog een keer uitgebreid door
en onderzoekt of al je informatie nog klopt en of er tussentijds niets veranderd is. Ben je
tevreden dan kun je verder naar de volgende stap: analyseren.
5.2.2 Analyseren
Als je de oriëntatiefase goed hebt afgerond en je weet wat er precies speelt, verdiep je je.
Hiermee bedoelen we dat je nog meer informatie verzamelt over de opdracht of de doelgroep. Volgens welke methoden en technieken kun je te werk gaan. Wat past bij de doelgroep en wat niet? Hoe wil je werken en welke werkwijze streeft de instelling na? Welke
theorieën passen bij je opdracht en doelgroep?
Is je opdracht het opzetten van een valpreventieproject voor ouderen, dan zul je jezelf voldoende verdiepen in theorieën die informatie geven over ouderen en over valpreventie. Zo
weet je hoe je werkt met ouderen en over welke leeftijdsgroep het precies gaat. Je weet dan
ook wat struikelblokken in een huis zijn voor ouderen en welke cursusvormen voor valpreventie het meest effectief zijn. En denk ook aan boeken over hoe je ouderen gemotiveerd krijgt en
ze actief betrekt bij je projectplan.
128
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Als je denkt voldoende geanalyseerd te hebben, evalueer je weer en stel je eventueel nog
iets bij. Heb je echt alle informatie die voor jouw doelgroep en jouw project van belang is,
denk je voldoende te weten om aan de slag te kunnen? Zo ja, dan kun je naar de volgende
stap: strategie bepalen.
5.2.3 Strategie bepalen
Nu je weet wie de betrokken partijen zijn en hoe je eventueel te werk kunt gaan, bepaal je
hoe je daadwerkelijk gaat werken. Je gaat je strategie bepalen. Je bepaalt en verantwoordt
de visie van waaruit je gaat werken. Hierbij is de instellingswerkwijze en haar visie een
belangrijke factor. Maar denk hierbij ook aan een bepaalde visie van het benaderen van je
doelgroep.
De visie van de instelling kan zijn: het bieden van een veilig leefklimaat aan alle burgers in de
wijk waarbij saamhorigheid en gedeelde verantwoordelijkheid de belangrijkste pijlers zijn.
Jouw visie op het werken met jongeren kan zijn dat je outreachend wil werken. Je wilt naar de
jongeren toe stappen en contact met ze maken om hen zo te betrekken bij de saamhorigheid
in de wijk.
Je gaat over tot het concreet formuleren van je doelen. Wat wil je precies bereiken? Deze
doelen formuleer je SMART: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden (zie
voor meer uitleg hierover thema 2 in het boek Methodisch begeleiden, of thema 4 in dit
boek). Hierdoor worden je doelen toetsbaar en kun je altijd tijdens het uitvoeren controleren of je nog op de goede weg bent en je niet hebt laten afleiden van je eigenlijke doel.
Als je de doelen helder hebt, bepaal je hoe je te werk gaat. Wat ga je precies doen, wanneer,
met wie, waar en waarmee (de vijf W-vragen). Je doelen werk je uit volgens een stappenplan.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
129
Doel
Binnen 3 weken zijn alle hangplekken bezocht
en is met de daar rondhangende jongeren het
gesprek geopend over de veiligheid in de wijk en
over hoe zij het wonen in de wijk ervaren.
Concrete uitwerking
De huidige situatie is dat jongeren als een onveilige factor worden ervaren door de buurtbewoners.
Hoe de jongeren daarover denken is onbekend.
Gewenste situatie
Gesprek met de jongeren waardoor inzicht
ontstaat over de gevoelens van onveiligheid van
buurtbewoners en over hoe de jongeren het wonen in de wijk ervaren.
Handelen
Je beschrijft wat je concreet gaat doen:
•
tijdens de avonduren de hangplekken bezoe-
Hangjongeren worden als overlast gezien
ken;
•
jezelf voorstellen aan de jongeren en met een
open houding het gesprek aangaan;
•
vragen stellen over hoe zij het wonen in de wijk ervaren;
•
vragen of ze weten hoe er over hen gedacht wordt;
•
hen duidelijk maken dat ze mee kunnen werken aan het veraangenamen van het wonen in
de wijk;
•
hen uitnodigen om naar het JIP (Jongeren Informatiepunt) te komen.
Door de stappen zo uit te werken, kun je bij de eindevaluatie makkelijk nalopen of je alles
gedaan hebt om je doel te behalen.
Als je dit alles in een document verwerkt hebt, evalueer je wederom of je alle stapjes goed
hebt uitgewerkt. Moeten er nog zaken bijgesteld moeten worden? Zo niet, dan ga je over
tot de uitvoering.
130
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
5.2.4 Uitvoeren
Nu je precies weet wat je doelen zijn en op welke manier je te werk wilt gaan, voer je je
plan uit. Je gaat over tot daadwerkelijk handelen, het doen dus. Belangrijk hierbij is echter
dat je je steeds blijft afvragen of wat je bedacht hebt nog steeds werkt en relevant is. Dit
doe je door je doelen goed voor ogen te houden en vooral ook door te kijken of je handelen het gewenste effect heeft.
Je werft allochtone vrouwen voor activiteiten in de naschoolse opvang. Voor de knutselactiviteiten en de leesclub hebben zich al enkele moeders aangemeld, voor de kooklessen echter
geen enkele moeder van allochtone afkomst. Een vreemd gegeven…
Je evalueert dat je uitvoering naar behoren loopt en enkel bij die activiteit niet loopt. Je wilt de
vrouwen aanspreken en motiveren om bij die activiteit een grote rol te spelen. Als je de eerste
moeder aanspreekt, geeft zij aan niet mee te mogen en willen doen met de kookactiviteit
omdat die in de ramadan valt.
Door tussentijds te evalueren constateer je dat het niet aan de moeders of jouw wervingsactie te wijten is dat er geen aanmeldingen komen, maar dat de oorzaak ligt bij hun religie.
Hier dien je rekening mee te houden. Je stelt je plan direct bij door in te zetten op meer
ondersteuning van autochtone moeders. Je neemt deze constatering mee voor je evaluatie
aan het eind van de uitvoering, zodat je dit in een nieuw plan kunt meenemen.
5.2.5 Evaluatie
Nadat je je activiteitenplan hebt uitgevoerd evalueer je het gehele verloop. Je evalueert heel
breed. Niet alleen door jezelf af te vragen of je plan gelukt is maar vooral ook door hier
alle andere betrokkenen naar te vragen. Kijk nog eens goed naar de gestelde doelen, zijn
ze gehaald? Wat ging er goed, wat kan er de volgende keer anders? Hoe hebben de deelnemers de activiteit ervaren? En je collega’s? Door dit lijstje na te lopen, je draaiboek goed
te bekijken, maak je al aantekeningen voor verbeteringen voor een volgende keer dat deze
activiteit uitgevoerd wordt.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
131
5.3 Signaleren van een probleem en dan…?
Als sociaal-cultureel werker heb je ook een signalerende functie. Momenteel werken gemeenten met outputfinanciering, zoals beschreven in het thema over de vraag naar sociaalcultureel werk. Dit houdt in dat er voor een langere tijd een planning klaar ligt met punten
waarop de gemeente zich wil richten (focuspunten). Hiervoor hebben zij een budget
beschikbaar gesteld. Daarvoor kan een instelling door middel van inschrijving en acquisitie
in aanmerking komen. Met outputfinanciering ligt het instellingsbeleid meestal voor een
aantal jaren vast. Maar jij hebt ook een signalerende functie en het moet mogelijk zijn dat
er iets met die signalen gedaan wordt.
Je hebt een vraag gesignaleerd bij je doelgroep… en dan? Vaak lijken snelle oplossingen voor de korte termijn voor de hand te liggen. Het is echter ook belangrijk om lange
termijnoplossingen mee vorm te geven. Ook bij nieuwe signalen begin je daarom met een
oriëntatiefase. Dan kun je weloverwogen besluiten welke oplossing het meest geschikt is.
In de buurt waarin je werkt, wonen veel ouderen. Ze nemen niet echt deel aan het wijkgebeuren, maar klagen wel veel over de jonge gezinnen met kinderen in de wijk die volgens hen
luidruchtig zijn. Kinderen spelen tot laat in de zomer op straat waardoor het rustig in de tuin
zitten met een kopje thee verstoord wordt.
Het gegil en geschreeuw van kinderen, de barbecueluchten die over de tuin drijven, de muziek…. De ouderen in de wijk storen zich er aan. De gezinnen in de wijk geven aan hun buren
wel eens uitgenodigd te hebben maar deze nemen de uitnodiging zelden aan. Ze leren elkaar
op deze manier niet echt kennen. De ouderen mopperen alleen maar dat ze dán wel goed
genoeg zijn om mee te mogen doen….
Een goede oplossing lijkt hier het organiseren van een wijkactiviteit, een buurtbarbecue bijvoorbeeld. Maar is dat echt de oplossing?
Stap 1 van een goed plan is dat je je voldoende oriënteert op de situatie in de breedste zin
van het woord. Je analyseert de gehele situatie. Wie zijn erbij betrokken, waar hebben ze
echt last van, wat willen ze eigenlijk veranderd hebben? Je maakt een analyse op zowel
micro-, macro- als mesoniveau. Dit brede onderzoek is van belang omdat je activiteit of
plan niet alleen goed aan moet sluiten bij de doelgroep of cliënt, maar ook moeten passen binnen de werkwijze van de instelling. Je kunt er door een goede oriëntatie ook achter
komen of je misschien door moet verwijzen naar een andere instelling, bijvoorbeeld het
132
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
maatschappelijk werk of de huisarts. Daarnaast heb je je te houden aan de plannen van de
gemeente of overheid die op dat moment de voorkeur genieten. Het kan ook zijn dat het
opgepikte signaal uit de buurt wel relevant en reëel is, maar niet de eerste prioriteit heeft
binnen de gemeente of in de instelling. Omdat het een nieuw signaal is, is er waarschijnlijk
geen geld voor de oplossing van dit probleem gereserveerd! Daar moet je dus ook rekening
mee houden.
In bovenstaand voorbeeld zijn de doelgroepen (op microniveau) de ouders, de kinderen
en de ouderen in de wijk. Zorg dat je specifiek weet over welke mensen het precies gaat.
Ken hun naam. Maar onderzoek ook wie wat over wie denkt. Wanneer speelt het probleem
vooral? Hoe en waarover wordt geklaagd? Voer gesprekken om te achterhalen wat echt het
probleem is. Zijn de ouderen echt boos over de overlast of speelt er iets anders? Luister
goed en vraag vooral goed door. Denk niet te snel dat je precies weet hoe het zit. Neem de
tijd om de situatie goed helder te krijgen.
Uit je oriëntatie blijkt uiteindelijk dat de ouderen zich niet gehoord of gezien voelen in de wijk
als het gaat om het aanbod aan activiteiten. Ze zouden graag een jeu de boulesbaan in de wijk
willen en een dansavond, zodat ze een reden hebben om in de zomeravonden op straat te zijn
of ergens naartoe te gaan. Het gemopper gaat dus niet echt over de jonge gezinnen. ‘We hebben zelf vroeger ook een gezin gehad en weten hoe dat gaat,’ zeggen ze letterlijk.
Ouderen willen ook gehoord worden
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
133
Wat nu? Wat is de volgende stap voor jou als sociaal-cultureel werker? Het meest logisch
lijkt dat je met een activiteitenplan tegemoetkomt aan de wensen van de ouderen.
Maar je zult je ook nog moeten oriënteren op mesoniveau. Je onderzoekt welk beleid de
instelling heeft afgesproken met de gemeente voor dit jaar en op de langere termijn. Je
constateert dat er geen prioriteit gegeven is aan het opzetten van activiteiten voor ouderen.
Je kunt en mag dan dus niet zomaar aan de slag!
Het jaarplan van de instelling komt voort uit de plannen op macroniveau van de gemeente. Je kunt wel een signaal afgeven met het verzoek de wens van de ouderen voor een ander
jaar op het plan van uitvoering te krijgen.
Je merkt dat de oriëntatiefase veel verder gaat dan het signaleren en uitvoeren op het niveau van het activiteitenplan. En je ziet dat je nooit zomaar kunt beginnen met handelen.
Bij de evaluatie van de oriëntatiefase heb je misschien geconstateerd dat je een goed beeld
hebt gekregen van wat er op het vlak van de ouderen precies speelt. Je kunt echter niet
verder naar de fase van analyseren omdat je daar geen opdracht toe hebt gekregen. Wel kun
je terugkoppelen naar de instelling wat je gesignaleerd en geconstateerd hebt. Ook kun je
dit zo teruggeven aan de ouderen in de wijk: ‘Er is aandacht voor jullie probleem, alleen
heeft het nu geen prioriteit.’
Hoe kun je hen dan toch tegemoetkomen? Je kunt de ouderen adviseren met de gemeente
te gaan praten, met de wethouder bijvoorbeeld. Dan kunnen zij hun probleem uit de
doeken doen. Misschien is de wethouder daar gevoelig voor en zoekt hij naar mogelijkheden om de ouderen ter wille te zijn. Je kunt je ook oriënteren op wat er voor ouderen wel
in het instellingsbeleid en het gemeentebeleid staat en hoe de vraag van de ouderen hierin
past. Je begint dan vanuit je evaluatie met een nieuwe vraag. Je start een nieuwe oriëntatie
op een nieuw onderwerp.
134
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
5.4 Omzetten van outputafspraken naar een plan van aanpak
Zoals je gelezen hebt, bepaalt vooral de gemeente waar je als sociaal-cultureel werker je
focus op legt binnen je werk. In deze paragraaf lees je hoe je een outputafspraak omzet naar
concreet handelen. Je zult zien dat je dit wederom aanpakt door het doorlopen van bovengenoemde stappen:
1 oriëntatie op het thema;
2 analyseren van het thema;
3 strategie bepalen;
4 uitvoeren;
5 evaluatie van het geheel.
Een aandachtspunt in het omzetten van outputafspraken naar daadwerkelijke uitvoering
is dat je tegemoetkomt aan de doelen die op meso- en macroniveau gesteld zijn, maar ook
aansluit bij de wensen van de doelgroep.
Een outputafspraak ontstaat vaak door een trend in de maatschappij. Wat speelt er landelijk als het gaat om zorg en welzijn? Welke gebieden hebben prioriteit? Waar wil de overheid aandacht aan besteden? Denk hierbij bijvoorbeeld aan campagnes van Postbus 51. Of
de ‘krachtwijken’ van minister Ella Vogelaar die extra aandacht krijgen in Nederland.
Uit landelijk onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat er veel jongeren zijn die zonder diploma
hun middelbare school verlaten. Daardoor kunnen zij moeilijk aan werk komen. Uit datzelfde
onderzoek is gebleken dat er nogal flink geblowd wordt onder deze groep jongeren en dat dit
gedrag bijdraagt aan vroegtijdig schoolverlaten. De overheid heeft bepaald dat er geld vrijgemaakt wordt om projecten op te zetten die de jongeren helpen om weer terug naar school te
gaan.
Op gemeentelijk niveau is dit plan overgenomen. De gemeente heeft verschillende instellingen gevraagd met een plan te komen en een offerte uit te brengen. Zo kan een instelling de
opdracht binnenhalen en de financiën veiligstellen. Zij legt zich daarmee tevens vast op het
ingediende plan. Zoals het daarin staat, moet het ook uitgevoerd worden, tenzij bij evaluaties
blijkt dat het niet werkt uiteraard. Dan wordt het plan aangepast.
Een doel van de instelling wordt dan dus het terugdringen van het aantal vroegtijdige
schoolverlaters. Deze doelstelling wordt op microniveau uitgevoerd door de sociaal-cultureel
werker…door jou dus.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
135
Hoe maak je nu een activiteitenplan van een opdracht op macro- of mesoniveau? Want
uiteindelijk is dat de opdracht aan jou. Ook nu ga je weer te werk volgens het stappenplan.
Je onderzoekt in de oriëntatiefase nauwkeurig wat de gemeente en de instelling precies
bedoelen. Zorg dat je weet om welk budget het gaat. Binnen welk tijdsbestek willen ze
resultaat zien en wat verstaan ze onder een goed resultaat. Probeer te achterhalen waar de
prioriteiten liggen.
Op microniveau ga je in gesprek met de scholen in de buurt, met de jongeren die er wonen
of die je kent van het JIP. Ook kun je in gesprek gaan met de leerplichtambtenaar om te
kijken om welk aantal jongeren het gaat in jouw werkgebied. Je onderzoekt of de jongeren
het probleem herkennen, wat zij als mogelijke oplossingen zien en hoe zij denken mee te
kunnen werken aan de oplossingen. Je maakt onderscheid tussen de verschillende redenen
waarom jongeren hun school vroegtijdig verlaten. Je onderzoekt de invloed van blowen
hierbij.
Als je op al die vragen antwoorden hebt, evalueer je het gehele oriëntatieonderzoek. Heb
je echt aan alles gedacht, zijn er intussen wijzigingen doorgevoerd vanuit je instelling of de
gemeente? Daarna kun je verder naar de analysefase.
In deze fase van analyse verdiep je je in jongeren, blowen, regels en wetten omtrent vroegtijdige schoolverlaters. Welke mogelijkheden en projecten zijn er al? Welke projecten
doen ze elders in het land? Welke kostenplaatjes horen hierbij? Volgens welke visie wil de
instelling dat er gewerkt wordt? Volgens welke visie zou jij willen werken? Welke methode
of techniek wil je inzetten? Wat denk jij dat werkt? Waardoor gaan jongeren hun diploma
halen of minder blowen? Kun je aantonen waaruit blijkt dat dit zal werken? Wederom
evalueer je of je alles hebt onderzocht en of je analyse voldoende compleet is.
Nu kun je je strategie bepalen. Je schrijft een rapport waarin je jouw visie op het probleem
en de aanpak verantwoordt. Ook verwerk je hierin de doelen die je wilt behalen volgens
SMART-criteria: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden. Dat kunnen de
volgende zijn.
136
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
SMART-criteria:
•
Binnen 4 weken is er een netwerkoverleg met alle relevante partners om de problematiek
gericht in kaart te brengen en onderling af te stemmen.
•
Binnen 3 maanden draait er binnen het JIP een permanent voorlichtingsprogramma over
drugsgebruik en de gevolgen van blowen op schoolprestaties.
•
Binnen 3 maanden is er in het jongerenontmoetingscentrum een voorlichtingsprogramma
over de gevolgen van het vroegtijdig schoolverlaten en de kansen op de arbeidsmarkt
zonder diploma.
•
Binnen 3 maanden is er een traject gestart waarin vroegtijdig schoolverlaters middels een
individueel afgestemd programma teruggeleid worden naar een schoolritme en daadwerkelijk schoolbezoek.
Vervolgens werk je in een schema uit hoe deze doelen precies zijn uitgewerkt.
Uitwerking doelen
Doel 1: netwerkoverleg
Binnen 4 weken is er een netwerkoverleg met alle relevante partners om de problematiek
gericht in kaart te brengen en onderling af te stemmen.
Ongewenste situatie
Er is geen zicht op wie op welke manier met het thema vroegtijdige schoolverlaters bezig is.
Gewenste situatie
Er is overzicht over wie wat doet met betrekking tot vroegtijdige schoolverlaters en er wordt
een netwerkoverleg opgezet.
Handelen:
•
Lijst maken met relevante partners.
•
Hen uitnodigen voor een overleg en uitleggen wat het doel is.
•
5 dagen voor de bijeenkomst een vergaderagenda sturen.
•
Vergaderruimte en koffie regelen.
•
Jezelf gedegen voorbereiden op het overleg zodat je de netwerkpartners inzicht kunt
geven in het probleem en de gestelde doelen.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
137
Doel 2: permanent voorlichtingsprogramma
Binnen 3 maanden draait er binnen het JIP een permanent voorlichtingsprogramma over
drugsgebruik en de gevolgen van blowen op schoolprestaties.
Ongewenste situatie
Jongeren hebben niet voldoende inzicht in het effect van drugsgebruik op hun schoolprestaties.
Gewenste situatie
De jongeren worden op een informele manier geïnformeerd over drugs en blowen en kunnen
de gevolgen ervan overzien.
Handelen
•
Informatie verzamelen over drugs en gevolgen van blowen.
•
Deze informatie sluit aan bij het niveau van de jongeren die in het JIP komen.
•
De presentatie is hip, snel en trendy en spreekt de jongeren aan.
•
De informatie wordt niet belerend of bestraffend gebracht.
•
Er is ruimte voor gesprek en discussie met de jongeren.
•
Dit betekent dat de collega’s die ook in het JIP werken geïnformeerd worden over de visie
op het werken met jongeren en de benadering van het thema drugs.
Op deze manier werk je alle doelen concreet uit in een stappenplan. Je kunt dan tijdens het
evalueren van de strategiefase overzien of je iets vergeten bent en dit gemakkelijk bijstellen.
Zo ontstaat een helder document waarin je je werkwijze als sociaal-cultureel werker verantwoordt. Uiteraard vraag je toestemming aan je leidinggevende alvorens over te gaan tot de
uitvoering van je activiteitenplan.
Nu voer je het plan uit. Bij de uitvoering zijn de volgende aandachtspunten van belang:
• je bewaakt het plan en het draaiboek en toetst of in het in de praktijk ook werkt;
• je begeleidt en coördineert de uitvoering: stemt onderdelen op elkaar af en bewaakt de
juiste volgorde;
• je begeleidt het groepsproces: stimuleert samenwerking en betrekt iedereen erbij.
Over de uitvoering van een activiteitenplan kun je meer lezen in het boek Methodisch
begeleiden, thema 1. We gaan nu door met de evaluatie.
138
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Nadat je je plan daadwerkelijk hebt uitgevoerd, ga je evalueren of je je doelen bereikt hebt.
Dit is de evaluatiefase. Je neemt daarvoor de gestelde doelen en de uitwerking erbij en kijkt
of je gehandeld hebt zoals je vooraf bedacht hebt.
Evalueren van een doel
Handelen concreet in uitvoering per punt.
•
•
•
•
•
•
Informatie verzamelen over drugs en gevolgen van blowen:
-
informatie verzameld op internet (sites noemen);
-
gesprekken gehad op de GGD over drugs en voorlichting aan jongeren;
-
boeken en foldermateriaal aangevraagd bij de Jellinek kliniek.
Deze informatie sluit aan bij het niveau van de jongeren die in het JIP komen:
-
onderzocht dat er voornamelijk vmbo-jongeren in het JIP komen;
-
teksten omgeschreven naar begrijpelijk taal.
De presentatie is hip en catchy en spreekt de jongeren aan:
-
hippe muziek gezocht die in het JIP gedraaid kan worden;
-
veel steekwoorden en beeldmateriaal;
-
weinig lange stukken tekst;
-
voortdurend lopende video over de gevolgen van drugs;
-
vragenlijsten en een quiz gemaakt die jongeren op de computer kunnen maken.
De informatie wordt niet belerend of bestraffend gebracht:
-
de taal is fris en uitdagend;
-
er is geen veroordelende toon in het aanspreken van de jongeren.
Er is ruimte voor gesprek en discussie met de jongeren:
-
er is een debat georganiseerd;
-
de quiz kent een winnaar met prijzen.
Dit betekent dat de collega’s die ook in het JIP werken, geïnformeerd worden over de visie
op het werken met jongeren en de benadering van het thema drugs:
•
•
-
werkoverleg gehad om tot afstemming te komen;
-
informatie over drugs en blowen gegeven aan collega’s.
Is de gewenste situatie bereikt?
-
ja:
-
nee: doordat er minder jongeren zijn bereikt dan gewenst.
Welke stappen kunnen anders:
-
tijdplanning…nu was het JIP open tijdens de Europese kampioenschappen voetbal,
veel jongeren kijken dit dan toch thuis en hangen niet op straat.
•
Aanpassingen voor volgende keer:
-
rekening houden met andere evenementen.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
139
Door op deze manier de stappen te volgen, krijg je een helder overzicht over het gehele
project en kun je je handelen verantwoorden en bijstellen.
Uitvoering: een voorlichting geven
140
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
5.5 De activiteitenmap
In je werk verdiep je je in de interesses, wensen en behoeften van de cliëntgroep en in wat
mogelijk geschikte activiteiten zijn. Dat kunnen activiteiten voor groepen zijn en voor
individuele cliënten.
Iedere keer opnieuw een activiteit bedenken vraagt veel tijd en energie. In het verleden zijn
er veel geslaagde activiteiten geweest die je graag wilt herhalen. Bovendien hebben andere
collega’s waarschijnlijk ook al ervaringen met geschikte activiteiten waar jij uit kunt putten.
Om tijd en energie te sparen kun je (samen met collega’s) een map samenstellen met daarin
alle mogelijke activiteiten, zowel voor groepen als voor individuele cliënten. Per cliënt kun
je dan in die map zoeken naar geschikte activiteiten. We laten zien hoe je zo’n map samen
kunt stellen.
De activiteitenmap:
• aandachtspunten bij het samenstellen van de
activiteitenmap
• de indeling van een activiteitenmap
5-3
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
141
5.5.1 Aandachtspunten bij het samenstellen van een activiteitenmap
Als je een activiteitenmap gaat samenstellen, is het belangrijk dat je eerst goed nadenkt
over het doel van de map en welke soort activiteiten je daar precies in wilt doen. Welke
kenmerken hebben de cliënten waarvoor je een map wilt samenstellen? Gaat het om activiteiten in de vrije tijd, om educatieve activiteiten, recreatieve activiteiten, sport en spel? Of
wil je verschillende soorten activiteiten in de map opnemen? Kijk waar de grootste behoefte aan is en start daarmee. Het opzetten van een activiteitenmap vraagt veel tijd en je kunt
altijd nog uitbreiden. Er kunnen eventueel ook kleine projecten en grootschalige activiteiten in opgenomen worden. Daarbij moet je echter oppassen dat er niet teveel tekst in de
map opgenomen wordt. Voor hele draaiboeken, uitgebreide projectplannen of programma’s is in de map geen plaats. Die worden afzonderlijk in mappen opgeborgen. Je kunt wel
een tabblad en een korte uitleg van een uitgebreid project of een festiviteit opnemen met
een verwijzing naar waar meer informatie te vinden is. Dan heb je in de activiteitenmap
een compleet overzicht van de activiteiten.
Het heeft geen zin activiteiten op te nemen die niet uitvoerbaar zijn. Vóór je een activiteitenmap samenstelt, zet je daarom ook eerst op een rijtje wat de mogelijkheden en beperkingen zijn.
Om geschikte activiteiten op te nemen moet je met het volgende rekening houden
•
de mogelijkheden en beperkingen van de cliëntgroep;
•
de financiële mogelijkheden en beperkingen van de organisatie: het activiteitenbudget;
•
de materiële mogelijkheden en beperkingen: materialen voor handenarbeid, sport en spel
bijvoorbeeld;
•
de mogelijkheden en beperkingen qua ruimte: grootte, indeling, functies, meubilair;
•
de mogelijkheden en beperkingen qua tijdsinvestering;
•
de beschikbaarheid van vrijwilligers en professionals en hun mogelijkheden en beperkingen;
•
vereiste specifieke (externe) deskundigheid en de mogelijkheden die in te zetten, bijvoorbeeld een computerdeskundige.
Deze punten kun je gebruiken als toetsingscriteria voor de activiteiten die in de map opgenomen worden.
Er zijn al talloze activiteiten uitgewerkt. Op internet zijn er veel te vinden. Je hoeft het
wiel dus niet opnieuw uit te vinden, maar je kunt putten uit activiteiten waar elders goede
ervaringen mee opgedaan zijn.
142
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Het is belangrijk dat je vooraf in het team overlegt over de samenstelling van de map. Het
maken ervan vraagt veel tijd, dus er moet wel tijd voor vrijgemaakt worden. Later verdien
je die tijdsinvestering overigens weer ruimschoots terug doordat je niet meer elke keer opnieuw een activiteit hoeft te bedenken en uit te werken. Iedereen moet het belang van het
samenstellen van een map inzien. Je leidinggevende heeft hier dus ook een rol in. Hij moet
ermee instemmen dat er tijd en energie gestoken wordt in het samenstellen van de map.
Als je er allemaal achterstaat, is er meer kans van slagen dat de map er ook daadwerkelijk
komt en gebruikt wordt.
Daarmee komen we op een volgend aandachtspunt. Je kunt een map samenstellen, maar
hij moet dan ook wel gebruikt worden. Het liefst gebruiken alle collega’s en vrijwilligers
de map. Alle collega’s en vrijwilligers (ook nieuwe) moeten daarom over het bestaan en de
inhoud van de map geïnformeerd worden en over het gebruik ervan geïnstrueerd worden.
Een laatste aandachtspunt is dat de activiteitenmap onderhouden moet worden. Activiteiten verouderen en er komen steeds weer nieuwe activiteiten en ideeën. Het is goed
om de oude activiteiten er regelmatig uit te halen en nieuwe toe te voegen. Dat houdt de
map levendig en het komt de kwaliteit van de activiteiten ten goede. Over deze wijzigingen moet je dus ook communiceren met je collega’s. Zij zullen daar graag hun inbreng in
hebben en willen op de hoogte gehouden worden. Bovendien zullen zij zelf soms nieuwe
activiteiten uitvoeren die in de map opgenomen kunnen worden. Je kunt vooraan in de
map een overzicht geven van de wijzigingen. Het is handig om één persoon uit het team de
eindverantwoordelijkheid over de map te geven. Hij houdt het gebruik en de wijzigingen
bij en zorgt dat de index compleet blijft.
We hebben het steeds over een map maar het is natuurlijk handiger om de map digitaal te
maken. Het actualiseren is dan veel simpeler. Alleen een digitale map maken is niet altijd
mogelijk omdat er ook voorbeelden van werkstukken of tekeningen van situaties (bijvoorbeeld een spelsituatie) in opgenomen worden. Die zijn vaak gemakkelijker handmatig uit
te werken dan digitaal. Een combinatie is dus het beste. De teksten zijn digitaal opgeslagen
en worden uitgedraaid. De uitdraaien komen in de map met de toelichtende voorbeelden.
Neem een map die groot genoeg is of maak verschillende mappen voor de verschillende
soorten activiteiten. Als je meer mappen gebruikt, is het handig verschillende kleuren te
nemen zodat je de map die je nodig hebt snel herkent.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
143
5.5.2 De indeling van een activiteitenmap
De indeling van de map geef je duidelijk aan door het gebruik van tabbladen met verschillende kleuren. Op de uitstekende flapjes kun je opschrijven wat er achter het tabblad zit. Je
kunt de map op de volgende manier indelen. Gebruik voor elk onderdeel een tabblad. De
rubriek voor de activiteiten verdeel je ook weer in met behulp van tabbladen.
Indeling van een activiteitenmap:
• voorkant
• wijzigingen
• inhoudsopgave
• gebruiksaanwijzing
• evaluatieformulier
• activiteiten in rubrieken
5-4
Voorkant
Op de voorkant zet je kort en duidelijk wat er in de map zit, bijvoorbeeld ‘sport en spel’.
Omdat de map in een kast komt te staan, zet je dezelfde tekst ook op de zijkant.
Wijzigingen
Het lijkt vreemd om direct voorin een waarschuwing voor wijzigingen in de map op te
nemen, maar het is wel handig. Als er een nieuwe activiteit wordt toegevoegd, kun je daar
een mededeling van maken op het teamoverleg en vrijwilligersoverleg. Je kunt ook vóór in
de map een waarschuwing doen. Daar hoef je niet veel voor te doen, een handgeschreven
briefje met daarop ‘nieuwe activiteit ….., zie ….’ en een datum is voldoende. Zo is iedereen steeds op de hoogte van wijzigingen. Je kunt ze dateren en met elkaar afspreken na
hoeveel tijd deze wijzigingen uit de map verwijderd worden.
De eindverantwoordelijke voegt bij voorkeur nieuwe activiteiten toe, tenzij iedereen
zodanig geïnstrueerd kan worden dat dit goed verloopt. Over activiteiten die uit de map
gehaald worden, overleg je eerst in de teams. Daar moet je het met elkaar over eens zijn.
De eindverantwoordelijke kan daar een voorstel voor doen, maar ook elk teamlid.
144
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Inhoudsopgave
Na de wijzigingen komt de inhoudsopgave. Deze geeft een kort en duidelijk overzicht over
de inhoud en waar een bepaalde activiteit te vinden is. Hieronder zie je een voorbeeld.
Inhoudsopgave
1
gebruiksaanwijzing
2
evaluatieformulier
3
activiteiten in rubrieken
Gebruiksaanwijzing
Als er zoveel activiteiten bij elkaar staan, is de leesbaarheid een aandachtspunt. Je wilt graag
snel door teksten heen kunnen lezen. Om die reden is het goed als iedereen de activiteiten
op eenzelfde manier beschrijft. Je kunt bijvoorbeeld de volgende indeling aanhouden.
Indeling beschrijving activiteiten
•
doelgroep
•
soort activiteit
•
doel
•
benodigde materialen
•
benodigde ruimte
•
benodigd aantal begeleiders
•
kwaliteiten van de begeleiders
•
benodigde financiële middelen
•
beschrijving van de activiteit
•
aandachtspunten
•
contactpersoon
Je kunt hier een digitale format van maken die ingevuld kan worden. Je hebt dan uniformiteit en ‘dwingt’ mensen concreet en kort te zijn.
Bij doel vul je het doel van de activiteit in, maar ook bij welk algemeen beleid deze activiteit past. Dus bijvoorbeeld: ‘ontmoetingsmiddag’ ten bate van het beleidsdoel ‘terugdringen van eenzaamheid’.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
145
Met contactpersoon wordt bedoeld: degene die de activiteit in de map heeft laten opnemen. Deze heeft de activiteit al eens uitgevoerd en kan eventueel aanvullende informatie
geven.
Beschrijf de activiteit
Evaluatieformulier
Na de gebruiksaanwijzing doe je een evaluatieformulier. Het is beter dat niet helemaal
aan het eind van de map te doen, omdat de map waarschijnlijk dik wordt en je dan steeds
helemaal naar het eind moet gaan. Van het formulier kan een kopie gemaakt worden of de
digitale versie wordt gebruikt.
Ook het evaluatieformulier is uniform en zo kort en concreet mogelijk. Je neemt alleen de
belangrijkste evaluatiecriteria op. Zo kunnen de evaluatieformulieren snel doorgenomen en
vergeleken worden. Je kunt ze zo ook snel samenvatten voor je evaluatieverslag.
De evaluatiecriteria stel je samen met het team op. Probeer zoveel mogelijk één soort
formulier aan te houden dat je voor alle soorten activiteiten kunt gebruiken. Dat maakt
het evalueren van het totale aanbod aan activiteiten gemakkelijker. Je kunt daar dezelfde
onderwerpen voor aanhouden als bij de beschrijving van de activiteit. Je voegt er alleen een
paar evaluatievragen aan toe. Hieronder zie je een voorbeeld.
146
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Evaluatieformulier
Doelgroep:
•
is de doelgroep bereikt;
•
is het verwachte aantal deelnemers gehaald;
•
zo nee, wat was daarvan de oorzaak:
•
aandachtspunt:
Soort activiteit:
•
beantwoordde het soort activiteit aan de wensen en behoeften van de deelnemers:
•
zo nee, is bekend welke activiteit beter zou aanslaan:
•
aandachtspunt:
Doel:
•
is het doel van de activiteit bereikt:
•
zo nee, wat was daarvan de oorzaak:
•
aandachtspunt:
Benodigde materialen:
•
zijn de goede materialen gebruikt:
•
aandachtspunt:
Benodigde ruimte:
•
was de ruimte geschikt:
•
aandachtspunt:
Benodigd aantal begeleiders:
•
waren er voldoende begeleiders:
•
aandachtspunt:
Kwaliteit van de begeleiding:
•
was de kwaliteit van de begeleiding voldoende:
•
aandachtspunt:
Benodigde financiële middelen:
•
was het budget toereikend:
•
aandachtspunt:
Uitvoering van de activiteit:
•
was de uitvoering zoals gepland:
•
hoe was de kwaliteit van de uitvoering:
•
aandachtspunt:
Algemene aandachtspunten of verbeterpunten:
•
zijn er algemene aandachtspunten of verbeterpunten voor de organisatie en uitvoering:
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
147
Je gebruikt in de praktijk ook evaluatieformulieren voor de deelnemers aan activiteiten.
Aan het eind van bijvoorbeeld een cursus vullen zij die in. De conclusies die je uit de
evaluatie van de deelnemers trekt, betrek je bij jouw evaluatie van de totale activiteit. De
evaluatieformulieren van de deelnemers berg je niet in deze map op. Die bewaar je eventueel apart in je eigen administratie.
Activiteiten in rubrieken
Het laatste gedeelte van de map bevat de beschrijving van activiteiten en projecten. Omdat
dat er veel zijn en er verschillende soorten activiteiten zijn, verdeel je dit deel met behulp
van tabbladen onder in verschillende rubrieken, zoals hieronder. Het hangt natuurlijk van
de aard van je werk af welke indeling je maakt. Je kunt bijvoorbeeld een aparte map maken
voor sport en spel. Heb je veel activiteiten, dan kun je een aparte map maken voor sport en
spel binnen en voor sport en spel buiten.
148
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Activiteiten in rubrieken
•
•
educatieve activiteiten
-
taalactiviteiten
-
computercursussen
-
kookcursussen
-
enzovoort
recreatieve activiteiten
-
-
•
•
binnen:
•
spelactiviteiten
•
festiviteiten
•
enzovoort
buiten:
•
buitenspelen
•
grootschalige festiviteiten
•
enzovoort
arbeidsmatige activiteiten
-
producten
-
winkel
-
trajecten arbeidstoeleiding
-
vrijwilligerswerk
-
enzovoort
sport en spel
-
-
binnen:
•
activiteiten
•
grotere evenementen
•
enzovoort
buiten:
•
activiteiten
•
grotere evenementen
•
enzovoort
Het gebruik van de map wordt gemakkelijker en prettiger als je op deze manier ook aandacht geeft aan het uiterlijk van de map.
Thema 5 Van plan van aanpak naar activiteiten
149
150
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
6
Hanteren van het groepsproces
6.1 Inleiding
Mensen leven in principe in groepen. Zij worden geboren in een gezin en worden opgenomen in een familie. Zo leren zij vanzelfsprekend de normen en waarden kennen en hun
plaats in de groep innemen. Dat noemen we socialisatie. Kinderen gaan naar school of
naar naschoolse activiteiten. Tieners en jongeren sporten veel in groepsverband, zitten op
musicalles, maken samen muziek, gaan naar de scouting. Volwassenen en ouderen zijn in
verenigingen of clubverband actief.
Het leven en/of participeren in groepen is waardevol. Je leeft en deelt met elkaar, oefent
sociale vaardigheden, hebt samen plezier, leert van elkaar en steunt elkaar als dat nodig is.
Althans, als de groep goed functioneert. In het sociaal-cultureel werk zijn groepen meestal
willekeurig samengesteld. Mensen melden zich aan voor een activiteit of cursus zonder
te weten wie er deelnemen. Dan is het de vraag of de groepsleden ook samen een hechte
groep kunnen gaan vormen. Als sociaal-cultureel werker kun je er veel aan doen om de
groepscohesie (samenhang) te bevorderen. Dit thema gaat over hoe je als sociaal-cultureel
werker werkt in de groep en het groepsproces kunt hanteren en verbeteren.
De inhoud van dit thema:
6.2 De groep
6.3 Groepscohesie en groepsstructuur
6.4 Het groepsproces
6.5 Invloeden op het groepsproces
6.6 De rol van de begeleider in het groepsproces
6-1
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
151
Socialisatie is het proces van toetreding tot groepen; het eigen maken van de waarden en
normen van de groep om zo volwaardig groepslid te zijn. In thema 10 (Werken met groepen) van het boek Methodisch begeleiden en in thema 12 (Functioneren in groepen) van
het boek Communicatie en organisatie kun je lezen over socialisatie en het socialisatieproces. We herhalen dit niet meer in dit thema.
Dit thema sluit ook aan bij thema 4 (Begeleiden) van het boek Methodisch begeleiden.
6.2 De groep
In het sociaal-cultureel werk kan het zijn dat iemand binnenstapt in een bestaande groep.
Het kan ook zo zijn dat er een nieuwe activiteit gestart wordt waarvoor zich een aantal
mensen opgeeft. Er ontstaat dan een nieuwe groep. Ook bestaat de mogelijkheid dat
iemand in een bestaande groep geplaatst wordt, denk maar aan de BSO. De groep bestaat
dan al. Er is al een cultuur, er zijn groepsnormen en –waarden en de groepsleden hebben al
een groepsgevoel ontwikkeld. Bij het nieuw geplaatste groepslid moet het groepsgevoel nog
ontstaan.
Een groep
152
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Hieronder lees je wat een groep is en wat optimale omstandigheden in groepen zijn.
Een goede groep:
een groep waarin alle groepsleden het prettig vinden om
bij elkaar te zijn en samen activiteiten te doen
6-2
Een groep heeft ook kenmerken.
Kenmerken van een groep zijn
•
de groepsleden hebben onderling een relatie met elkaar en er kunnen vriendschappen
ontstaan;
•
er is een wisselwerking en onderlinge samenhang tussen individuele en sociale activiteiten;
•
er is een structuur ontstaan, waarin elk individu een eigen plaats heeft (leidersrollen, sociale
rollen, creatieve inbreng);
•
er heeft zich een normen- en waardenpatroon ontwikkeld en er zijn vaste gebruiken en
rituelen;
•
groepsleden houden zich min of meer vanzelfsprekend aan de daaruit voortvloeiende
regels.
Heeft de groep dit bereikt, dan is er sprake van groepscohesie. Dat wil zeggen dat er een
goede groepsstructuur is en dat de leden met elkaar een samenhangend geheel vormen.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
153
Elke groep heeft een algemene functie en een functie voor elk lid. De algemene functie betreft het doel waarvoor de groep bij elkaar is. Dat kan ontmoeting zijn, vrijetijdsbesteding,
een cursus volgen of opvang.
De functie voor elk groepslid is
•
zich identificeren met een groep (ergens bijhoren);
•
zich onderscheiden van andere groepsleden (eigen identiteit ontwikkelen);
•
samen leren leven met anderen (socialisatie, leren van waarden en normen);
•
leren omgaan met en gebruik maken van de omgeving en de materialen.
Voorwaarden voor goede begeleiding in groepen:
•
De begeleiding moet het welbevinden en de ontwikkeling ten goede komen. Elk individu
moet daarom ook gevolgd worden.
•
Bij de begeleiding is er aandacht voor ruimte, inrichting, materialen, programma, onder-
•
Het aantal deelnemers per beroepskracht en/of vrijwilliger en per groep moet niet te groot
steuning en groepssamenstelling en stabiliteit wat betreft de begeleiders.
zijn.
•
154
Houdingsaspecten sociaal-cultureel werkers en vrijwilligers:
-
positieve en bevestigende omgang;
-
sensitief zijn voor het cognitieve niveau;
-
soepele omgang met de deelnemers;
-
de autonomie van elke deelnemer respecteren;
-
structureren en grenzen stellen;
-
praten en uitleggen;
-
ontwikkeling en ontplooiing stimuleren;
-
interacties tussen groepsleden begeleiden.
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Niet iedereen is echter geschikt voor een groep en zeker niet voor elke groep. De grootte
van de groep is belangrijk. Soms hebben kinderen en volwassenen een rustige omgeving
en meer individuele aandacht nodig. Soms is voor deelnemers een groep te onrustig en
vraagt dat teveel van hun capaciteiten. Als volwassenen, tieners of jongeren niet goed in
een groep kunnen functioneren, kijk dan of zij op een andere manier kunnen deelnemen
aan activiteiten. Bijvoorbeeld aan open inloopactiviteiten, festiviteiten of ontmoetingsmiddagen waarbij meer vrijblijvend met elkaar omgegaan wordt. Of misschien kunnen ze zich
aansluiten bij een andere groep. In het seniorenwerk en jongerenwerk wordt ook wel met
‘maatjes’ gewerkt. Dat zijn andere jongeren of volwassenen die de ouderen stimuleren,
informeren over mogelijke activiteiten of hen begeleiden naar activiteiten.
Aandacht voor individuele deelnemers
Voor alle groepsleden is individuele aandacht belangrijk. Een belangrijk aandachtspunt
voor jou als sociaal-cultureel werker is dat je je aandacht verdeelt over de verschillende
groepen en over de individuele deelnemers. Aandacht geven aan individuele groepsleden
lukt alleen als je dat planmatig aanpakt. Anders is de kans groot dat je je laat meeslepen
door het werk dat dichtbij is en voor het oprapen ligt. Neem op gezette tijden de tijd hiervoor. Bijvoorbeeld bij de start van activiteiten, in thee- of koffiepauzes of op momenten dat
groepsleden voor zichzelf bezig zijn. Ga dan bij hen zitten, observeer hen, praat met hen en
doe samen een activiteit. Met kinderen speel je op zo’n moment mee met het kind. Je reageert op wat het aan het doen is. Bij ouderen ga je even bij iemand zitten, je reikt nieuwe
ideeën aan, maakt even een praatje. Met andere woorden: zorg dat je een band opbouwt,
een relatie krijgt waarin de ander je vertrouwt en graag iets met je deelt. Dat is de belangrijkste basis voor de begeleiding van deelnemers.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
155
6.3 Groepscohesie en groepsstructuur
Kinderen en volwassenen kunnen zich in een groep optimaal ontwikkelen, als die groep
aan bepaalde voorwaarden voldoet. Er moet sprake zijn van een goede groepscohesie en
groepsstructuur en het groepsproces moet goed verlopen. Als sociaal-cultureel werker begeleidt en stuur je dit proces zelf of je begeleidt vrijwilligers die dit groepsproces begeleiden.
We leggen de begrippen nu uit.
Drie belangrijke groepsverschijnselen:
• groepscohesie: de samenhang van de groep
• groepsstructuur: de opbouw van de groep
• groepsproces: het proces dat zich afspeelt als
groepsleden samen optrekken
6-3
6.3.1 Groepscohesie
Eén van de doelen van het werken met groepen is om een goede groepscohesie te krijgen.
Dat wil zeggen dat de groepleden met elkaar één geheel vormen: graag bij elkaar zijn,
trouw aan elkaar zijn en zorgzaam en vertrouwelijk met elkaar zijn. Je kunt hier als sociaalcultureel werker veel invloed op uitoefenen.
Je kunt de groepscohesie versterken door
•
individuen de mogelijkheid te geven om in groepsverband met ideeën te komen of hun
verhalen kwijt te kunnen;
156
•
groepsactiviteiten aan te bieden;
•
groepsleden eigen verantwoordelijkheden en taken te geven die ze met elkaar uitvoeren;
•
positieve acties van groepsleden te belonen en te stimuleren;
•
zo min mogelijk aandacht te besteden aan negatief gedrag;
•
samen gezellige activiteiten te organiseren;
•
sociaal gedrag te stimuleren.
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De groepscohesie kan ook verstoord worden. Dit kan gebeuren als er bijvoorbeeld veel
groepsleden tegelijk weggaan of als er subgroepjes (kleine groepjes in de groep) ontstaan
die groepsleden buitensluiten. De groepscohesie kan ook verstoord worden als er veel
wisselende begeleiders zijn, grote veranderingen in het programma plaatsvinden of als de
groep naar een ander pand gaat.
Als een groep eenmaal goed functioneert, krijgt deze veel positieve reacties van anderen.
Dit werkt versterkend op de groepscohesie. Positieve feedback van anderen is dus stimulerend voor het groepsproces.
Als de groep echter niet zo goed functioneert, is het omgekeerde het geval. Door de negatieve reacties kan de groep in een spiraal naar beneden raken.
6.3.2 Groepsstructuur
Als een groep goed functioneert, is er doorgaans ook sprake van een goede groepsstructuur.
Dat wil zeggen dat de posities, de relaties en de rollen van de groepsleden duidelijk zijn en
goed op elkaar afgestemd zijn. Een goede structuur geeft elk groepslid de veiligheid en de
bescherming die hij nodig heeft om zich vrij te ontwikkelen.
In elke groep kun je drie rollen onderscheiden
1
actievelingen met veel ideeën en initiatief;
2
socialen;
3
neutralen.
Zijn alle drie de rollen evenwichtig aanwezig, dan is er een goede structuur in de groep.
Teveel groepsleden met veel initiatief kunnen de socialen in de verdrukking brengen. Het gaat
in de groep dan vooral om de actie en het doen van spannende dingen.
Teveel socialen geeft weinig dynamiek (beweging). Zij zijn meer op elkaar gericht dan op het
doen van leuke of spannende activiteiten.
Zijn er teveel neutralen, dan vormt de groep geen hecht geheel. In een dergelijke groep is het
moeilijker om keuzes te maken, omdat niemand het goede initiatief daarvoor neemt.
Jouw rol als begeleider kun je ook zo bekijken. Jouw rol heeft ook invloed op de groep.
Ben jij de actieve, sociale of neutrale groepsbegeleider? Je kunt daarmee spelen. Heb je een
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
157
groep waarin veel actievelingen zitten, maar weinig socialen, dan kun jij de sociale rol op je
nemen en de sociale kanten van de groepsleden versterken. Zijn er erg veel neutralen, dan
stel je je wat actiever op of activeer je meer.
Het sociogram
De rollen en posities die groepsleden hebben, kun je uittekenen. Je zet daarvoor alle namen
in een cirkel en maakt verbindende lijnen tussen de groepsleden die contact met elkaar
hebben. Zo zie je heel helder hoe de verhoudingen in een groep zijn, welke groepsleden
veel contacten hebben en welke weinig.
Imke
Jeroen
Bas
Shari
Fatima
Omar
Ceril
Sharif
= positief contact in één richting
= positief contact over en weer
= negatief contact
Je kunt in een schema ook de rol aangeven die elk groepslid heeft. Je groepeert ze dan naar
de drie rollen: initiatiefnemers (actievelingen), socialen en neutralen.
initiatiefnemers
socialen
neutralen
Bas
Sharif
Imke
Fatima
Omar
Shari
Jeroen
Ceril
Aan de hand van dit schema zie je of de rollen goed verdeeld zijn. Je maakt zo’n schema
om inzicht in je groep te krijgen. Inzicht heb je nodig om de ontwikkeling van de groepscohesie en de groepsstructuur te beïnvloeden. Op basis van dit schema kun je een plan
bedenken om verbeteringen aan te brengen.
Dergelijke schema’s zijn een momentopname. De verhoudingen wijzigen zich in de loop
van het groepsproces. Het is daarom goed om regelmatig een sociogram te maken.
158
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
6.4 Het groepsproces
Het groepsproces is de ontwikkelingsgang van de groep. Daarbij zijn de ontwikkeling van
de onderlinge relaties, de samenwerking, het ontstaan van subgroepen, rituelen en regels
belangrijk.
Om een groepsproces op gang te kunnen brengen, is het van belang dat de groepsleden elkaar regelmatig zien
Om een groepsproces op gang te kunnen brengen, is het van belang dat de groepsleden
elkaar regelmatig zien en een relatie aan kunnen gaan. Om deze reden zijn gezamenlijke
activiteiten, vaste rituelen en gebruiken en vaste begeleiders die de voortgang bewaken,
belangrijk.
Elly Singer heeft veel onderzoek naar groepen in kinderdagverblijven gedaan. Zij onderscheidt
de volgende basisprincipes van een groepsproces:
1
Kinderen zijn langere tijd bij elkaar en ontwikkelen rituelen (met het eten, slapen, feesten,
kringgesprekken, enzovoort).
2
Beschouw kinderen als leden van een team waarmee gewerkt wordt en beschouw jezelf
ook als teamlid.
3
Geef zoveel mogelijk vrijheid aan kinderen als ze samen spelen en vermijd onnodige regels
en bemoeizucht.
4
Formuleer met elkaar enkele heldere en voor kinderen begrijpelijke en uitvoerbare morele
regels (niet slaan, als je ruzie hebt gehad het ook weer goed maken, enzovoort).
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
159
Deze ‘regels’ gelden in feite ook voor groepen jongeren en volwassenen.
Je kunt in het groepsproces vijf fasen onderscheiden die elke groep en elk groepslid doorloopt.
De vijf fasen van het groepsproces:
1 verkennen
2 accepteren van de situatie en aangaan van relaties
3 bijdragen aan het groepsproces en een eigen plek
creëren
4 zich afwenden van de groep
5 afscheid nemen van de groep
6-4
Vóór iemand actief en creatief kan zijn en onbelemmerd contacten met anderen kan
aangaan, moet hij zich veilig en vertrouwd voelen. Hij moet de situatie goed kennen en
accepteren. Als iemand eigenlijk niet op de groep wil zijn, zal hij zich niet openstellen voor
positieve invloeden. Hij zal ook geen goede relatie aan kunnen gaan met andere groepsleden en de begeleiders.
De eerste twee fasen worden daarom gekenmerkt door het kennismaken en vertrouwd
raken. Is de eerste introductie achter de rug en goed afgerond, dan is er ruimte voor verdieping en ontwikkeling. Dit gebeurt in de derde fase. Iemand is dan in staat te leren, stelt
zich actief op naar anderen en draagt bij aan de groepscultuur. Hij heeft een eigen plaats in
de groep verworven en beweegt zich hier gemakkelijk in.
Tegen de tijd dat hij de groep verlaat, richt hij de aandacht op wat daarna komt en maakt
zich langzaam los van de groep. Als dit allemaal in goede harmonie verloopt, zal hij blijmoedig afscheid nemen van de oude groep en vol verwachting uitzien naar het nieuwe en
onbekende.
Het is de taak van de sociaal-cultureel werkers en de vrijwilligers om dit proces goed te volgen en te begeleiden. We behandelen nu de verschillende fasen. We doen dat aan de hand
van een voorbeeld in het buurtcentrum.
160
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
6.4.1 Fase 1 verkennen
Aisha van zeven jaar gaat voor het eerst naar de buitenschoolse opvang. Ze zal voortaan op
woensdagmiddag en vrijdagmiddag de BSO bezoeken. Haar moeder gaat mee om kennis te
maken. Zij worden ontvangen door Janni. Zij stelt Aisha voor aan de andere kinderen en de
andere begeleidster. Ze gaan op de bank zitten en Janni vertelt hoe het toegaat op de groep
en wat de kinderen zoal doen. Zij maakt afspraken met de moeder over het halen en brengen
en ze wijst Aisha waar ze haar eigen spulletjes op kan bergen. In het groepsalbum wijst ze alle
kinderen aan die in de groep zitten en noemt hun namen.
Dan roept Janni een kind van de groep, Manja. Zij vraagt of Manja Aisha de ruimte wil laten zien
en het speelgoed. Manja gaat toegewijd aan de slag en sleept Aisha van de ene hoek naar de
andere. Ze laat haar de spelletjeshoek zien en vertelt welke spelen zij het leukst vindt. Als Janni
hen later gaat zoeken, zijn ze samen buiten op het klimrek. Aisha laat zien hoe ze een vogelnestje maakt. De andere kinderen kijken toe.
In dit voorbeeld zitten veel elementen die voor een goede introductie en eerste verkenning
van de groep van belang zijn.
Verkennen is:
• kennismaken met de begeleiders en de andere
groepsleden
• leren hoe het toegaat op de groep
• verkennen van de ruimte, de materialen en de
mogelijke activiteiten
• de eerste contacten leggen met groepsgenoten
6-5
Dit alles draagt bij aan het gevoel van veiligheid dat iemand nodig heeft om zich prettig
te voelen in de groep. Ouders willen weten waar hun kind verblijft en wat het doet. Daar
moet je dus ook tijd voor uittrekken.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
161
Tips voor het laten wennen van groepsleden
•
Let goed op wat een nieuw lid zelf wil, respecteer dat en speel erop in. Wil hij zijn eigen
gang gaan of meer bij de hand genomen worden? Staat hij open voor informatie of niet?
Wil hij in jouw buurt zitten, al contacten maken met anderen of eerst de kat uit de boom
kijken?
•
Laat merken dat het nieuwe groepslid gewenst is en zorg dat je verbaal en non-verbaal een
goed contact opbouwt.
•
Betrek anderen bij de kennismaking. Stel de eerste tijd eventueel een soort ‘mentor’ aan
voor de nieuwkomer: iemand die hem op sleeptouw neemt, wegwijs maakt in de ruimte en
de materialen en mogelijke activiteiten laat zien.
•
Laat de nieuwkomer vertellen over de eigen dingen en over wat hem vertrouwd is, bijvoorbeeld het gezin, vrienden, activiteiten, werk, eventuele hobby’s.
•
Introduceer de nieuwkomer in de groep. Dat kun je bijvoorbeeld bij de start van een
activiteit doen of bij het gezamenlijke theedrinken bij de naschoolse activiteiten. Laat ook
anderen iets vertellen over zichzelf of over de groep. Oefen de namen eventueel met een
spelletje.
•
Bied de nieuwkomer houvast. Leg bijvoorbeeld steeds vooraf uit wat er gaat gebeuren en
houd de structuur van de bijeenkomst of activiteit overzichtelijk. Leg ook uit wanneer de
activiteit afgelopen is en wat er dan gedaan wordt.
Tips voor het wennen met de ouders van kinderen
•
Vraag aan de ouders wat de nieuwkomer leuk vindt: spelletjes, boekjes of liedjes. En vraag
desnoods of zij die mee kunnen nemen.
•
Informeer ouders over de situatie op de groep: wat wordt er gedaan met welk doel, wie zijn
de andere groepsleden, de ouderbijeenkomsten, enzovoort.
Tips voor de samenwerking met je collega’s of de vrijwilligers
•
Spreek met je collega’s of de vrijwilligers af wie de nieuwkomer in de eerste periode begeleidt of in de gaten houdt. Zeg dit ook tegen de nieuwkomers en de ouders van een kind.
•
Als iemand geen Nederlands spreekt, zorg dan dat er iemand (een ander groepslid, een
vrijwilliger of een collega bijvoorbeeld) in de buurt is die de taal wel spreekt.
•
Zorg eventueel voor getekende informatie (pictogrammen): de dagindeling, activiteiten,
materialen, enzovoort. Je kunt daarop aanwijzen wat er gaat gebeuren.
Hoe snel groepsleden wennen, is heel verschillend. Het wenproces wordt door de sociaalcultureel werker gevolgd en regelmatig met de nieuwkomer zelf, de collega’s of vrijwilligers
en de ouders geëvalueerd.
162
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Kan een kind niet goed wennen, dan bedenk je samen met je collega’s of de vrijwilligers
en de ouders andere methoden. Betrek ook hier de andere groepsleden weer bij. Misschien
kunnen zij je wel op ideeën brengen hoe het kind beter kan wennen.
Soms lukt het echt niet met een nieuwkomer. Wees daar dan ook eerlijk over en praat
als het om een kind gaat met de ouders over wat de beste oplossing is: een andere groep,
andere opvang of een andere activiteit.
6.4.2 Fase 2 accepteren van de situatie en aangaan van relaties
Aisha zit nu drie weken op de BSO. In het begin trok ze nog veel naar Manja die haar de groep
heeft laten zien, maar nu trekt ze ook met andere kinderen op. Janni haalt haar nog iedere keer
uit school en drinkt dan met haar en een aantal andere kinderen thee. Zo kan ze goed in de
gaten houden hoe het wenproces van Aisha verloopt.
De eerste week heeft ze Aisha haar gang laten gaan, zo nu en dan is ze naast haar gaan zitten en heeft ze een praatje met haar gemaakt. In de tweede week heeft ze haar meer bij het
groepsgebeuren betrokken door haar taakjes te geven: helpen thee in te schenken of opruimen. Ze heeft gemerkt dat Aisha graag met Tim buiten speelt en stimuleert dit door wat vaker
activiteiten buiten te doen.
Heeft een nieuw groepslid de nieuwe situatie verkend en geaccepteerd, dan kan hij
ook pas plezier gaan krijgen in de omgang
met andere groepsleden, de activiteiten en
het leven op de groep. En pas als hij plezier
hierin heeft, kan hij zich goed ontwikkelen.
Hij gaat relaties aan met andere groepsleden
en gaat op onderzoek uit, verkent grenzen en
de eigen mogelijkheden. Zijn bewegingsvrijheid wordt dan groter en hij krijgt een eigen
inbreng in de groep. Hij bepaalt met wie hij
vriendschappen sluit en hoe hij omgaat met
problemen of ruzies. Hij kiest de materialen
en activiteiten die hij leuk vindt. Hij zoekt
een eigen plek in de groep en zoekt zo nu en
dan ook rust op een stil plekje.
Laat een kind zelf zijn plekje in de groep vinden
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
163
Je helpt het nieuwe groepslid het meest hierbij als je hem rustig zélf laat zoeken en kiezen
wat hij doet. Bied niet teveel aan en stimuleer hem niet teveel om mee te doen met de
groep. Een nieuw groepslid heeft het vaak nodig eerst alles een beetje aan te kijken en af te
tasten. Hij leert zo de andere groepsleden en de gewoonten, rituelen en regels op de groep
kennen. Wat je wel kunt doen, is situaties creëren die het gemakkelijk maken om op de
eigen manier contacten te leggen. Zoals in het voorbeeld van het buiten spelen met Tim.
6.4.3 Fase 3 bijdragen aan het groepsproces en een eigen plek creëren
Het is vier maanden later en herfstvakantie. Aisha komt nu de hele dag. Ze wordt ’s ochtends
als eerste gebracht. Ze vindt het gezellig om dan even alleen met de begeleidster te zijn. Ze
praat honderduit en is actief. Ze vraagt of ze de theekopjes vast mag klaarzetten. Als de andere
kinderen komen, wil ze het liefst meteen gaan theedrinken. Ze begroet hen vrolijk, zegt dat de
thee al klaar staat en of ze komen zitten. Ze is teleurgesteld als de kinderen dat niet doen. Janni
legt haar uit dat elk kind zelf wil kiezen hoe het de dag begint. ‘Maar misschien kun jij wel met
hen gaan spelen. Dan drinken we wat later thee. Stel het over een half uurtje nog maar eens
voor.’ Aisha past zich aan en gaat met de andere kinderen spelen. Na een poos vraagt ze of de
kinderen nu zin hebben om thee te gaan drinken. Nu hebben de kinderen er wel oren naar.
In dit voorbeeld zie je dat Aisha goed gewend is en al een heel eigen plaatsje in de groep
heeft gekregen. Als het wederzijdse acceptatieproces goed verlopen is, gaat het nieuwe
groepslid steeds meer bijdragen aan de groepscultuur en ook leren van de groepscultuur.
Hij krijgt een hechte relatie met anderen en met de groepsbegeleiders. Hij krijgt een plaats
in de groep toebedeeld door de andere groepsleden, maar creëert die plaats ook zelf.
Mensen hebben een natuurlijke behoefte om ergens bij te horen. De groepsactiviteiten
kunnen hier een positieve rol bij spelen. Geef elk groepslid een rol waarvan je weet dat
hij die aankan en waardoor de positie van dat groepslid in de groep versterkt en positief
beïnvloed wordt.
Elk groepslid heeft bepaalde behoeften die eerst bevredigd moeten worden, wil hij zich
goed verder kunnen ontwikkelen. Je hebt hierboven al gelezen dat mensen zich veilig en
vertrouwd moeten voelen vóór ze op onderzoek gaan en zich dus kunnen ontwikkelen. Er
zijn nog meer en andere behoeften die bevredigd moeten worden, vóór iemand zich goed
kan ontwikkelen. Daarover gaan we het nu hebben.
164
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
In eerste instantie moeten primaire behoeften, als voldoende voedsel binnen krijgen of zich
veilig voelen, bevredigd worden. Zolang deze primaire behoeften niet bevredigd zijn, komt
iemand aan andere en hogere behoeftebevrediging niet toe. Als de primaire behoeften wel
bevredigd zijn, kan iemand doorgroeien en zich ten volle ontwikkelen. (zie Maslow in het
thema 4 in het boek Methodisch begeleiden)
Behoeften die bevredigd moeten worden:
primaire behoeften:
• voedsel
• warmte
• verzorging
hogere behoeften:
• respect en waardering
• zelfstandigheid
• ontwikkeling van de eigen talenten
• een positief zelfbeeld
6-6
We werken de ‘hogere behoeften’ hier uit.
Respect en waardering
Als een groepslid weer iets nieuws geleerd heeft en anderen zijn daar enthousiast over, dan
groeit hij daarvan. Hij wordt daardoor gestimuleerd nog meer te proberen of iets nog beter
te doen.
Zelfstandigheid
Als je groepsleden teveel uit handen neemt, zullen ze langzamer zelfstandig worden. Laat
hen zo veel mogelijk zelf doen wat ze al kunnen en geef ze de ruimte om zich nieuwe vaardigheden in hun eigen tempo eigen te maken.
Groepsleden kunnen ook erg stimulerend naar elkaar zijn. Ze hebben plezier in de prestaties van anderen en doen graag dingen vóór die zij al kunnen en een ander nog moet leren.
Maak het zo nu en dan tot onderwerp van gesprek zodat de groepsleden zich daar bewust
van worden. Stimuleer hen ook om elkaar complimenten te geven.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
165
De ontdekking en ontwikkeling van de eigen talenten
Bij heel jonge kinderen kun je al zien waarin ze goed zijn en waarin minder goed. Bij het
ene kind is de fijne motoriek goed ontwikkeld, een ander kind is veel met het verstand
bezig. Sommige kinderen lijken al heel jong echte ‘sportlui’ te zijn. Dat waar iemand goed
in is, ontwikkelt hij sneller dan dat waar hij minder goed in is. Door mensen vrij te laten
in de keuze voor (spel)materiaal of activiteiten, ontdekken ze wat ze leuk vinden en waar ze
goed in zijn. Dit draagt bij aan de vorming van hun zelfbeeld en zelfbewustzijn. Bovendien
kunnen hun sterke kanten hun mindere sterke kanten compenseren.
Een positief zelfbeeld en zelfbewustzijn
Groepsleden en begeleiders houden elkaar een spiegel voor van hoe zij zijn. Uit de reacties
van anderen op het eigen gedrag kunnen zij opmaken of iets goed of niet goed is, leuk
of niet leuk is, of iets pijn doet, mooi of lelijk is, enzovoort. Mensen hebben de reacties
van anderen dus nodig om te groeien en zich aan te passen. Zij leren zo hun positie in
een groep te bepalen en deze plaats zelfbewust in te nemen. Krijgt iemand veel positieve
reacties, dan voelt hij zich gesterkt om door te gaan. Krijgt hij veel negatieve reacties dan
aarzelt hij, probeert iets anders, tot hij een positieve reactie krijgt.
Soms wordt er te vaak negatief op iemand gereageerd. Alles wat hij doet, is aan kritiek
onderhevig of wordt negatief beoordeeld: iemand is te druk of juist te saai, hij maakt rommel, kleedt zich niet goed, enzovoort. Iemand die deze spiegel voorgehouden krijgt, kan
erg onzeker en ongelukkig worden. Omdat hij alleen hoort wat niet goed is, maar nooit
geleerd heeft hoe hij iets beter kan doen, zal hij ook onzeker zijn in andere situaties. Zo
iemand heeft veel positieve reacties en stimulansen nodig om te leren zien waar hij goed in
is, hoe aardig hij is en hoe hij op een prettige manier met anderen om kan gaan.
166
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
6.4.4 Fase 4 zich afwenden van de groep
Aisha is nu 8.5 jaar. Over een half jaar gaat ze naar de groep van negen tot twaalf jaar. Ze hoort
nu bij de grote kinderen. Ze is uitgegroeid tot een kind dat goed om zich heen kijkt, in is voor
nieuwe dingen en zich graag aan andere kinderen optrekt. Wat dat betreft is ze een beetje uitgekeken op haar huidige groep. Er zijn nog maar een paar kinderen van acht jaar die ze al lang
kent. De ruimte en het spelmateriaal dagen haar niet meer zo uit. Ze is toe aan nieuwe ontmoetingen en andere activiteiten. Ze voelt zich een beetje te groot voor deze ‘kleutergroep’.
Janni is in alle jaren haar begeleidster gebleven. Ze begrijpt dat ze Aisha in de komende maanden de helpende hand moet bieden om er nog een leuke tijd van te maken. Ze belegt daarom
een ‘vergadering’ met alle kinderen van acht jaar. Ze gaan in een aparte hoek zitten, waar de
andere kinderen even niet mogen komen. Ze heeft een voorstel: als ze nu eens deze hoek in de
komende weken in gaan richten als ‘het acht-jarigen kamertje’? Ze krijgen ook wat geld voor de
inrichting en om nieuwe spelen te kopen. Dit wordt hun eigen kamertje tot ze naar de andere
groep gaan.
Het is wel eens moeilijk de opvang aantrekkelijk te houden als kinderen al lang in eenzelfde groep zijn. Of als ze voor het moment staan dat ze overgaan naar een andere groep. Ze
voelen zich te oud voor de andere kinderen, vervelen zich en zijn uitgekeken op de spelmaterialen en de bekende activiteiten. Ze willen graag bij de ‘groten’ in de nieuwe groep
horen en nieuwe uitdagingen aangaan.
Je kunt dit proces op de volgende manier begeleiden:
• geef oudere kinderen taken en verantwoordelijkheden die bij hun leeftijd passen;
• laat ze zélf aangeven hoe de opvang aantrekkelijk voor hen kan blijven en geef ze de
mogelijkheid hier ook zelf vorm aan te geven;
• bied ze materialen en activiteiten aan uit de volgende groep;
• besteed aandacht aan de overgang naar de andere school of groep: laat het kind in de
laatste fase bijvoorbeeld vast een aantal keren naar de andere groep gaan;
• laat het kind in de oude groep vertellen over hoe de nieuwe groep is;
• pas je wenschema aan de individuele behoeften van elk kind aan;
• betrek ook ouders bij het wennen naar de andere groep: laat hen kennismaken met de
leidsters en de gewoonten op de andere groep.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
167
Bij tieners die van de tienerdisco naar de jongerenactiviteiten doorstromen, gaat het in
principe ook zo. Zij voelen zich te oud voor de tienerdisco, nemen afscheid hiervan en
moeten wennen aan de nieuwe activiteiten met andere vrienden en groepsgenoten. Maar
ook volwassenen die uit een bestaande groep willen en aan andere activiteiten deel willen
gaan nemen, nemen afscheid en bereiden zich voor op de nieuwe omstandigheden.
Ook de andere groepsleden wennen op deze manier aan het feit dat iemand de groep gaat
verlaten. Gaat een kind over naar een andere groep, dan draag je ook de informatie die je
over het kind hebt over aan de begeleiders van de nieuwe groep. Soms wordt de informatie
ook aan de school gegeven.
Het overdragen van de informatie heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat nieuwe begeleiders of leerkrachten voorbereid zijn op de nieuwkomer. Een nadeel kan zijn dat daarmee
ook de meer subjectieve oordelen over iemand overgedragen kunnen worden.
Hoe jij doet naar een kind, een tiener of volwassene roept reacties op. Een andere begeleider kan met ander gedrag heel andere reacties oproepen. Als de nieuwe begeleiders de
‘instructies’ van de oude zonder meer overnemen, missen ze dus de kans om nieuwe dingen
uit te vinden. De nieuwkomer mist zo de kans nieuwe ervaringen op te doen en ander
gedrag te ontwikkelen. Hij kan hierdoor gestigmatiseerd worden. Dat wil zeggen dat hij
een stempel op gedrukt krijgt: zo bén jij! Van zo’n stempel komt iemand moeilijk af. Het is
dus belemmerend voor de ontwikkeling.
Het is dus belangrijk dat de informatie op een zo objectief mogelijke manier aan de volgende begeleiders wordt overgedragen.
168
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
6.4.5 Fase 5 afscheid nemen van de groep
Eindelijk is het moment daar dat Aisha afscheid neemt van haar oude groep. Het afscheid
wordt op een traditionele wijze gevierd. Aisha weet ook precies hoe dat gaat en welke rol zij
speelt. Samen met Janni heeft ze het afscheidsfeest nog een keer doorgesproken. Tijdens het
theedrinken vertelt ze in de groep dat ze naar een andere groep gaat en wat ze al weet over
haar nieuwe groep. Ze schenkt de thee in en geeft de kinderen een kleinigheidje. Aisha mag
die middag een groepsactiviteit bedenken. Haar ouders halen haar aan het eind van de middag
op en nemen op hun beurt afscheid van de kinderen. Dan gaat Aisha weg…op naar de nieuwe
groep!
Sluit bij de afscheidsrituelen aan bij wat iemand zelf wil; niet iedereen voelt ervoor om op
deze manier in de belangstelling te staan. Maak de afscheidsrituelen dus niet te star.
Op het moment dat een groepslid afscheid neemt, is hij al aan de gedachte gewend dat hij
weggaat. Ook de andere groepsleden zijn hierop voorbereid. Door er een rituele gebeurtenis voor alle groepsleden en de begeleiders van te maken, wordt dit moment bewust
beleefd en verwerkt. Ook begeleiders hechten aan kinderen, jongeren en volwassenen. Ook
zij hebben de rituelen nodig om afscheid te kunnen nemen.
Afscheid nemen betekent tegelijkertijd een nieuw groepslid verwelkomen. De plaats van
het oude groepslid wordt weer opgevuld. Het nieuwe groepslid wordt met weer andere
rituelen verwelkomd, zoals we in de eerste fase hebben gezien.
Afscheid nemen
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
169
6.5 Invloeden op het groepsproces
Gebeurtenissen hebben een grote invloed op het groepsproces. Maar ook de aard van
groepsleden en de positie die individuele groepsleden in de groep innemen. Op deze zaken
heb je als sociaal-cultureel werker minder invloed, terwijl het wel gevolgen heeft voor je
werk en voor de groep. In deze paragraaf gaan we daarom in op de positie van individuele
deelnemers in de groep, we kijken naar invloedrijke gebeurtenissen en de rol van de begeleiders hierbij.
Invloeden op het groepsproces:
• individuele groepsleden en de groep
• invloedrijke gebeurtenissen
6-7
6.5.1 Individuele groepsleden en de groep
In elke groep zitten groepsleden die er niet helemaal bijhoren, die stil zijn, passiever, of die
de groep juist domineren. Sommige groepsleden hebben een heel positieve invloed op de
groep, andere een negatieve. Het zijn de groepsleden die je opvallen, bijvoorbeeld als je een
sociogram van de groep maakt. Wat kun je doen om de invloed van individuele groepsleden op de groep te verbeteren?
Allereerst schrijf je op wat je opvalt. Vervolgens bedenk je wat je precies wilt bereiken. Wil
je dat een groepslid zichzelf beter leert uiten? Wil je dat hij andere groepsleden niet zo domineert? Wil je dat de groep meer rekening houdt met een individueel groepslid? Op basis
hiervan maak je een plan hoe je de situatie gaat verbeteren.
Meestal gaat het om sociale vaardigheden. Groepsleden kunnen leren hun gedrag aan te
passen aan wat wenselijk is voor de eigen ontwikkeling of voor de groep. Het maakt niet
uit of dat nu gaat om dominant gedrag of om een groepslid dat zo verlegen is, dat hij niet
aan bod komt.
170
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Kofi is een vrolijke jongen van 13 jaar. Hij komt elke woensdag naar de open inloopactiviteit in
het tienercentrum. Hij zit altijd vol ideeën. Zijn aanwezigheid is direct te merken in de groep.
Kofi gaat er vanuit dat andere kinderen zijn ideeën leuk vinden en meewerken aan het uitvoeren van zijn vele plannetjes. Hij is een groot organisator en weet voor elk probleem een oplossing. In het begin is dit erg prettig voor de andere kinderen. Hij is de gangmaker en de andere
kinderen doen graag mee met zijn avontuurlijke plannetjes. Met Kofi is pret verzekerd. Hij gaat
dan ook altijd direct aan de slag om kinderen te werven voor zijn nieuwe plannetje.
Ook Kim vindt dit allemaal prima in het begin. Maar langzaam maar zeker begint zij zich wat
terug te trekken. Ze wil ook wel eens doen waar ze zelf zin in heeft. Kofi begrijpt dit niet. Ze is
toch zijn maatje? Flauw dat ze niet meedoet. Hij oefent druk op haar uit om mee te doen en
vaak geeft Kim toe. Te vaak, want op een gegeven moment wil ze zelfs liever niet meer komen.
Ze is moe en chagrijnig als ze thuis komt en verzint smoezen om niet te hoeven gaan.
Rob en Mariëlle die de leiding over de groep hebben, begrijpen Kims probleem. Zij merken
ook aan andere kinderen dat Kofi teveel bepaalt hoe het er allemaal op de groep aan toe moet
gaan. Ook de andere kinderen komen niet in verzet tegen het dominante gedrag van Kofi. Rob
en Mariëlle willen ingrijpen, maar zonder Kofi het gevoel te geven dat hij als persoon afgewezen wordt. Hun doel is dat alle tieners zelf kiezen en bepalen wat ze willen doen.
Ze realiseren zich dat ze hier wat te lang mee gewacht hebben. Het is daardoor nu moeilijker
om veranderingen aan te brengen. Deze groepscultuur heeft zich al teveel gevestigd. Ze moeten daarom een strategie bedenken om de groepscultuur te veranderen. De tieners individueel
sterken in het opkomen voor zichzelf, zal nog geen nieuwe groepscultuur geven. Het zal ook
teveel van hen vragen. Er zal bovendien een kans zijn dat er subgroepjes gevormd gaan worden, of dat individuele groepsleden gepest gaan worden. Ze besluiten daarom zelf het initiatief
te nemen en de inloopactiviteit anders te organiseren.
Ze stellen de kinderen voor om bij binnenkomst eerst in de groep bij elkaar te komen en te bespreken wat er gedaan zal worden. Iedereen gaat akkoord. Na het inschenken van een drankje
stellen de groepsbegeleiders de vraag aan de kinderen wat zij willen doen. Vaak neemt Kofi
dan als eerste het woord, maar de groepsbegeleiders zorgen ervoor dat hij niet voortdurend
aan het woord blijft of direct aan het werven en organiseren slaat. Ze maken er een regeltje bij:
iedereen zegt eerst wat hij wil doen. Zowel Kofi als de andere kinderen krijgen zo de kans eigen
keuzes te maken.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
171
Je kunt het probleem aanpakken als hierboven. Je neemt als groepsbegeleider zélf initiatief
en je bedenkt regeltjes of een nieuw ritueel (samen iets drinken en de activiteit bespreken).
Maar je kunt ook bij het individuele groepslid beginnen, of de groep hier taken en verantwoordelijkheden in geven.
Mevrouw Van de Kamp wil graag meedoen met de bingoactiviteit voor ouderen in buurtcentrum de Overkant. Mevrouw Van de Kamp is slechtziend. Ze kan wel meedoen met de bingo als
ze een vergoot bingoformulier heeft en als het tempo van het bingospel wat langzamer gaat.
Sociaal-cultureel werker Martine heeft voor zichzelf al nagedacht over of mevrouw Van de
Kamp opgevangen moet en kan worden. Ze vindt het belangrijk dat mevrouw Van de Kamp
meedoet, omdat ze weet dat mevrouw Van de Kamp een grote drempel heeft moeten nemen
om iets te gaan doen. Ze heeft een half jaar geleden haar man verloren en zit nu veel alleen
thuis. Aan de nadere kant weet ze dat de andere ouderen graag snel bingo spelen en veel
potjes willen doen op een avond.
Martine legt het probleem voor aan de deelnemers van de bingoavond. Sommige ouderen
mopperen wat. Anderen hebben wel begrip. Mijnheer Bergsma komt met een voorstel. Hij zal
mevrouw Van de Kamp voor de pauze helpen. Als Martine het tempo iets verlaagt, gaat dat
prima. Dan kan hij zijn eigen kaart er ook bij doen. Misschien kunnen ze dan na de koffiepauze
nog een paar spelletjes in een hoog tempo doen. Iedereen gaat hiermee akkoord.
Martine bespreekt de oplossing met mevrouw Van de Kamp, die het prima vindt. Ze komt
voortaan op de bingoavond, speelt een aantal spelletjes mee en blijft na de pauze gewoon zitten voor de gezelligheid.
Elk probleem in een groep vraagt om een eigen oplossing. Het is de kunst de juiste oplossing te vinden en een die recht doet aan de persoonlijkheid van elk groepslid.
172
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Tips voor het vinden van goede oplossingen
1 Kijk eerst goed wat het eigenlijke probleem is:
• een methodisch probleem: iemand vindt bijvoorbeeld geen goede manier om aansluiting bij de groep te krijgen;
• een relatieprobleem: bijvoorbeeld geen vriendschapsrelaties aangaan, overheersen,
enzovoort;
• een materieel probleem: bijvoorbeeld inrichting van de ruimte of verkeerde
(spel)materialen;
• een lichamelijke of verstandelijke beperking?
2 Bedenk wiens probleem het is:
• van het groepslid zelf;
• van de groep;
• van de leiding;
• van de ouders?
3 Bedenk wanneer het probleem opgelost is in jouw ogen:
• wat wil je bereiken (haalbare doelen);
• hoe lang wil je het blijven proberen?
4 Bedenk verschillende manieren om aan het probleem te werken:
• welke groepsleden betrek je erbij;
• op welke momenten werk je aan het probleem;
• wat doe je dan precies: je handelen en je activiteiten.
5 Kies een werkwijze.
6 Evalueer na verloop van tijd of je aanpak goed was en wat het vervolg moet zijn.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
173
6.5.2 Invloedrijke gebeurtenissen
In een groep kunnen leuke dingen gebeuren, maar ook vervelende of heel erge dingen.
Beide zijn een natuurlijk onderdeel van het groepsproces en moeten daarom de plaats
krijgen die ze toekomt. Als je er rekening mee houdt dat er soms vervelende dingen kunnen gebeuren, kun je je er ook op voorbereiden. De kans is dan groter dat je de problemen
goed oplost. We behandelen een paar invloedrijke gebeurtenissen.
Gebeurtenissen die invloed hebben op het
groepsproces:
• ruziemaken
• pesten
• subgroepvorming
• ziekte en dood
6-8
Ruziemaken
Als er in een groep voortdurend ruzie gemaakt wordt, heeft dat veel invloed op de sfeer. De
rust en veiligheid zijn weg en de groepsleden worden minder vrij in hun gedragingen. Het
is dus belangrijk dat je dit probleem aanpakt en zorgt dat de rust op de groep terugkeert. Je
moet dit tijdig doen, zodat erger voorkomen wordt.
Ruziemaken heeft echter ook een functie voor de ontwikkeling van mensen. Groepsleden
verkennen er grenzen bij zichzelf en anderen mee en spelen met macht: hoe lukt het me
om te winnen, wie is de sterkste. Ze verdedigen zichzelf en proberen een conflict op te
lossen. Ze uiten hun gevoelens van onmacht, boosheid en verdriet ermee. Groepsleden die
voortdurend ruziemaken, gebruiken dit vaak om aandacht te vragen.
174
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Functies van ruziemaken:
• verkennen van grenzen
• spelen met macht
• conflicten oplossen
• zichzelf verdedigen
• gevoelens uiten
• aandacht vragen
6-9
Ruziemaken is een uit de hand gelopen manier van communiceren. De groepsleden zijn niet
in staat gebleken op een geaccepteerde manier hun problemen op te lossen en wijken daarom
uit naar andere methoden: schreeuwen, hard praten, slaan, trekken, duwen, enzovoort. Zij
proberen zo grip op de situatie en op de ander te krijgen. Het probleem ligt meestal in de
machtsongelijkheid die ontstaat. Ruziemaken is een onredelijke manier van communiceren.
Omdat het leren oplossen van conflicten belangrijk is voor de ontwikkeling, is het ook
belangrijk dat groepsleden zélf ruzies tot een goed einde weten te brengen. Zo leren zij hun
sterke en zwakke kanten kennen, met conflicten om te gaan, zichzelf te beheersen en hun
gevoelens te uiten. Kijk eerst of de groepsleden er zelf uitkomen. Lukt dit niet of wordt de
situatie te gevaarlijk of bedreigend, dan kun je hen erbij helpen. Als je weet welke reden
een groepslid heeft om ruzie te maken, is het gemakkelijker om de ruzie te begrijpen en
hem hierbij te begeleiden. Als je de groepsleden kent, kun je de begeleiding ook aanpassen
aan wat elk groepslid op dat moment nodig heeft.
Laat de groepsleden bedenken hoe het probleem opgelost kan worden en probeer een ‘onderhandelingspositie’ voor hen te creëren. Als zij zelf de oplossing niet weten, kun je ook
andere groepsleden vragen oplossingen te bedenken.
Groepsleden die niet rechtstreeks bij de ruzie betrokken zijn, worden er wel door beïnvloed. Ook zij kunnen een naar gevoel aan de ruzie overhouden. Als ze kunnen helpen
met het oplossen, kunnen zij dit nare gevoel ook weer kwijtraken. Je kunt over het conflict
soms ook in de groep napraten. Dan kunnen anderen er hun gevoelens ook over kwijt. Pas
er echter voor op dat je het probleem daardoor niet groter maakt dan het is. Ruziemaken is
een natuurlijk gegeven, mits het binnen bepaalde grenzen blijft.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
175
Als iemand steeds ruzie maakt, is er meestal iets anders aan de hand. Iemand vraagt om een
bepaalde reden meer aandacht. Als je niet achter het werkelijke probleem kunt komen, geef
het groepslid dan een tijd meer individuele aandacht. Het probleem kan zich dan vanzelf
oplossen. Blijkt er werkelijk iets aan de hand te zijn, denk er dan aan dat het vaak om heel
kwetsbare mensen gaat. Hanteer dan de volgende methoden.
Kinderen, jongeren en volwassenen krijgen in moeilijke omstandigheden veerkracht door
beschermende factoren en positieve ervaringen. Je kunt hieraan bijdragen door ze de mogelijkheid te bieden positieve ervaringen op te doen met anderen. Daarbij is het het belangrijkste dat je iemand het gevoel geeft erbij te horen en dat hij mag zijn wie hij is. Bouw een
positieve relatie op. Dit kan van grote betekenis zijn voor iemand die een slechte relatie
heeft met anderen. Het kan hem helpen de problemen te overwinnen.
Het belangrijkste dat je mee kunt geven, is de normale omgang met anderen en geduld en
respect voor wat hij presteert. Geef hem een duidelijke, liefdevolle en op de persoon toegesneden plaats in de groep. Neem hem niet teveel in bescherming anders krijgt hij te weinig
ruimte om zich zelfstandig te ontwikkelen.
Wees positief en optimistisch over de mogelijkheden, zijn aanwezigheid en de ontwikkelingen. Straal vertrouwen uit. Laat hem zelf aangeven hoe hij benaderd wil worden en check
of jouw aanpak is wat hij wil. Leer hem nieuwe dingen zoals je dat ook bij anderen doet:
• je maakt hem nieuwsgierig, verleidt en stimuleert hem om zich nieuwe dingen en
gedrag eigen te maken;
• je doet iets voor, doet het samen en oefent veel;
• je laat het hem alleen doen en oefent nog meer.
Iemand kan zo vertrouwen krijgen in dat wat hij kan en leert andere mensen vertrouwen.
Bouw een relatie op en zorg voor een goede interactie tussen jou en het groepslid. Stem
je aanpak af op diens persoonlijkheid en accepteer dat hij is zoals hij is. Niet elk individu
is hetzelfde en op dezelfde manier gevoelig voor jouw interventies. Waar de ene persoon
al ‘bang’ wordt als je boos kijkt, doet een ander er nog een schepje bovenop omdat het
zo leuk is jou boos te zien. De een is hyperactief, de ander stil en verlegen. De een heeft
moeite met luisteren, een ander hangt aan je lippen.
Besteed net als bij anderen steeds aandacht aan het wezen van begeleiden: het vergroten
van de competenties, de zelfstandigheid en de eigenheid, en het leren omgaan met elkaar.
176
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Geef iemand gedoseerd steeds meer verantwoordelijkheden en uitdagingen en speel daarbij
in op diens interesses.
Laat groepsleden met dezelfde interesses samen dingen doen. Dat stimuleert hen extra en
bevordert vriendschappen. Betrek anderen bij de omgang met en de hulp aan kwetsbare
groepsleden. Zo leren zij op een vanzelfsprekende manier met hen om te gaan en daar
plezier aan te beleven. Ze leren zorgzaam en verantwoordelijk te zijn en respect te hebben
voor de eigenheid van ieder groepslid.
Beloon goed gedrag. Als het nodig is te corrigeren, doe dat dan met respect voor de integriteit van de persoon. Keur dus niet de persoon maar het gedrag af. Leg uit waarom hij
gecorrigeerd wordt en wat hij moet doen om het in het vervolg beter te doen. Doe dat kort
en duidelijk.
Pesten
Soms blijft het niet bij ruziemaken, maar worden kinderen en vaak ook jongeren en volwassenen over een langere periode gepest. In een groep kinderen spelen dezelfde problemen als bij volwassenen: negatieve machtsvorming en subgroepvorming, domineren en je
laten domineren, uitsluiting en terroriseren, meer of minder weerbaar zijn.
Pesten heeft een grote invloed op individuele groepsleden en op de groep. In het boek
‘Cliënt en omgeving’ heb je al iets over pesten kunnen lezen: het verschil tussen pesten en
plagen en iets over digitaal pesten. Hier geven we je nog wat handreikingen voor de praktijk in de maatschappelijke zorg.
Iemand kan door verschillende oorzaken gaan pesten: een autoritair leefmilieu thuis of
op de opvang, een slechte verhouding met de ouders/verzorgers, te weinig interesse in
de persoon, weinig sociale controle, machtsstrijdjes, zichzelf belangrijk willen maken.
Uit frustratie, woede, onmacht of juist machtswellust gaan kinderen of volwassenen dan
anderen pesten of buitensluiten. Soms is ook de angst om anders zelf gepest te worden een
reden om anderen te gaan pesten.
Een dergelijke ervaring is bijzonder pijnlijk voor degene die het treft. Het kan het zelfbewustzijn en het plezier in het leven aantasten. Soms hebben mensen die gepest worden
weinig zelfvertrouwen. Kinderen, jongeren en volwassenen die pesten, beseffen vaak niet
wat het voor iemand betekent om gepest te worden. Het ontbreekt beide partijen aan de
nodige sociale vaardigheden.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
177
Pesten is niet cool
Bij pesten zijn er vier partijen:
• de pester;
• degene die gepest wordt;
• degenen die meer of minder actief meedoen of nietsdoen om degene die gepest wordt
te verdedigen;
• de opvoeders en begeleiders.
Allen hebben een rol als er gepest wordt en moeten ook bij de oplossing betrokken worden.
Je moet altijd ingrijpen als er gepest wordt. Je hebt de taak om de nodige veiligheid te
bieden door grenzen te stellen en regels te hanteren. Maar ook om het groepsproces zo
te hanteren, dat er geen negatieve subgroepvorming plaatsvindt en mensen niet worden
buitengesloten.
Als er gepest wordt, zijn je interventies gericht op het veranderen van het gedrag. De
deelname aan activiteiten weigeren heeft alleen als laatste maatregel zin. Beter is het dat alle
partijen leren van wat er gebeurd is en nieuw gedrag aanleren.
178
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Om te voorkomen dat een sfeer ontstaat waarin gepest wordt, kun je
•
sociaal gedrag naar elkaar als een vanzelfsprekendheid beschouwen en zelf het goede
voorbeeld geven;
•
verschillen tussen kinderen, jongeren en volwassenen als een vanzelfsprekendheid accepteren en het waardevolle hiervan laten zien;
•
bewust aandacht geven aan de sociale gedragingen van elk groepslid: complimentjes
geven als hij iets aardigs doet of anderen helpt;
•
bewust aandacht geven aan de sociale gedragingen van de groep als geheel: waarden en
nomen bijvoorbeeld;
•
groepsleden verantwoordelijkheden naar elkaar geven: hen elkaar laten helpen, elkaar
laten troosten, samen opruimen, samen oplossingen voor problemen bedenken;
•
het sociale omgaan met elkaar regelmatig tot onderwerp van gesprek maken.
Als er desondanks een sfeer ontstaat waarin gepest wordt, kun je
•
Het probleem met je collega’s, de vrijwilligers of leidinggevende bespreken en een plan van
aanpak bedenken.
•
Het probleem in de groep bespreken, de grenzen aangeven en zeggen wat niet acceptabel
is. Geef ook sancties aan als het weer gebeurt. Laat de pesters verantwoordelijkheid nemen
voor hun eigen gedrag en het oplossen van het probleem.
•
De pester duidelijk maken dat zijn gedrag niet geaccepteerd wordt en direct moet stoppen.
Geef ook sancties aan als dit niet gebeurt.
•
Het gepeste kind duidelijk maken dat zijn probleem gezien is en dat hij niet alleen staat,
help hem zijn zelfvertrouwen en weerbaarheid te vergroten en zich te handhaven.
•
De controle verhogen op de omgang met elkaar en verkeerd gedrag corrigeren.
•
Met kinderen die ‘meelopen’ bespreken hoe zij op een andere manier met elkaar om kunnen gaan. Laat hen zelf oplossingen bedenken en alternatieven voor hun gedrag.
•
De ouders op de hoogte stellen van wat er gebeurd is, wat je van plan bent te gaan doen
en, indien dat van toepassing is, de aanpak thuis en op de groep met hen bespreken.
•
Indien nodig, de overige ouders op de hoogte stellen van wat er gebeurd is en bespreken
hoe er thuis het beste gereageerd kan worden.
Pesten is een groepsgebeuren. Niet alleen de pesters hebben schuld. Iedereen is dus ook
verantwoordelijk voor de oplossing en moet hierbij betrokken worden. Ook ouders zijn
erbij betrokken, omdat de aanpak op de groep meer resultaat zal hebben, als deze ondersteund wordt door de aandacht die er thuis voor is. Natuurlijk zijn hier wel grenzen in.
Soms is het beter het conflict klein te houden om verdere escalatie te voorkomen of omdat
teveel aandacht averechts zou werken.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
179
Als je goed door een dergelijke situatie heen komt, versterkt dat de groepscohesie en hebben de individuele groepsleden een verrijkende ervaring achter de rug. Welke oplossingen
je precies biedt, is afhankelijk van het probleem. Je hebt veel creativiteit nodig om de juiste
aanpak te kiezen.
Een pestprobleem kan hoog oplopen en ouders zullen de leidinggevende er misschien bij
willen betrekken. Bespreek de aanpak daarom vooraf met je leidinggevende. Waarschijnlijk
is er een protocol in de instelling waarin staat hoe je hiermee om kunt gaan. Je kunt ook
een ondersteunende instantie vragen je hier hulp bij te bieden.
Subgroepvorming
Een subgroep is een klein groepje binnen de grote groep dat zich afzondert van de andere
groepsleden. Pestgedrag wordt vaak in stand gehouden doordat in de groep op een negatieve manier subgroepen gevormd worden.
Op zich hoeft subgroepvorming echter niet negatief te zijn. Mensen zoeken altijd andere
op waar ze zich prettig bij voelen. Subgroepvorming wordt pas negatief als de subgroep:
• de grote groep gaat negeren;
• groepsleden gaat buitensluiten;
• zich negatief opstelt ten opzichte van individuen of de groep;
• zich superieur gaat voelen ten opzichte van de rest van de groep.
Om bij de dominante subgroep te mogen horen, gaan mensen soms voorbij aan wat ze
eigenlijk willen of vinden. Zij doen dan anders dan gewoonlijk. Een subgroep heeft doorgaans één dominante leider die bepaalt wat er gebeurt en die de trend zet. Deze negatieve
subgroepvorming kun je op dezelfde wijze voorkomen als een pestcultuur.
Ziekte en dood
Het kan gebeuren dat je te maken krijgt met ziekte of dood. Een deelnemer of vrijwilliger
kan sterven, of een familielid, een van de ouders of een van je collega’s. Pijn en verdriet
horen bij het leven. Samenleven wil zeggen dat je goede en slechte momenten met elkaar
deelt. Het is daarom belangrijk dat je hier goed bij stilstaat en de tijd neemt om dit met
alle betrokkenen te verwerken.
Ziekte
Als een van de deelnemers, een vrijwilliger, een familielid of een van je collega’s ernstig ziek
wordt, heeft dit invloed op elk groepslid of de deelnemers en ook op de groep als geheel.
180
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Op de volgende wijze kun je hier aandacht aan besteden.
Aandacht bij ziekte:
• vertel wat er aan de hand is;
• praat over de ziekte en wat het betekent voor de zieke;
• laat de deelnemers hun eigen verhaal of gedachten hierover vertellen;
• onderhoud het contact met de zieke of met een contactpersoon van de zieke;
• maak samen met de deelnemers of vrijwilligers iets of schrijf naar de zieke,
• ga op bezoek of stuur als groep een bloemetje of een presentje.
De dood
Als een van de deelnemers of vrijwilligers of een direct familielid of een collega sterft, dan
staat de wereld even stil. Je hebt iets nodig om dit verdriet met elkaar te kunnen verwerken. Hoe langer er contact was met degene die overleden is, hoe meer je de tijd moet
nemen voor het verwerkingsproces.
Wat je kunt doen als een deelnemer of groepslid overlijdt
•
•
bereid samen met je leidinggevende voor hoe je dit in de groep vertelt en wat je gaat doen;
bespreek eerst met de ouders of en hoe zij afscheid willen nemen van de groep en welke rol
zij de instelling bij de uitvaart willen geven;
•
zeg in de groep dat jullie samen dit verdriet gaan verwerken;
•
leg uit dat ieder op de eigen manier dit verdriet verwerkt en dat elke manier goed is (de een
zal zo nu en dan huilen, een ander wordt zenuwachtig en gaat lachen, weer een ander is stil);
•
bespreek met de groep wat zij ter nagedachtenis wil doen:
•
een gedenkhoekje inrichten;
•
eventuele ceremoniële activiteiten: de spullen van het groepslid opruimen, een condoleanceregister’ maken en dergelijke;
•
tekeningen, gedichtjes of briefjes maken voor op de kist;
•
wat jullie doen bij de begrafenis of crematie;
•
betrek de ouders van de andere groepsleden bij het afscheid nemen;
•
neem als team ook de tijd om hierbij stil te staan en elkaar te steunen;
•
neem in de maanden en de jaren erna regelmatig de tijd om het groepslid te herdenken: bij
speciale gebeurtenissen, door een foto op te hangen, door de verjaardag te blijven herdenken (als de ouders dat willen, kan de groep een kaartje sturen).
Het kan zijn dat er op je werk een protocol is waarin staat waar je allemaal aan moet denken als iemand ernstig ziek wordt of overlijdt.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
181
6.6 De rol van de begeleider in het groepsproces
Jouw beroepshouding heeft invloed op de ontwikkeling van kinderen, jongeren en volwassenen en op het groepsproces.
Het is dus van groot belang:
• hoe je met hen omgaat en hoe je ontwikkelingsmogelijkheden biedt;
• hoe de sfeer is die je op de groep weet te scheppen.
Je bent hier bewust en volgens plan mee bezig. We gaan daarom door op je rol als sociaal
cultureel werker en procesbegeleider.
Omgaan met groepsleden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden
Opvoeden en begeleiden is een proces tussen groepsbegeleiders en groepsleden en tussen
groepsleden onderling. Mensen hebben vrijheid nodig om zelf te ontdekken wat goed en
slecht is, waar ze plezier in hebben, hoe dingen werken, wat ze goed kunnen en met wie
ze graag om willen gaan. Groepsleden en deelnemers zijn de meeste tijd niet gericht op
de groepsbegeleider, maar op waar zij mee bezig zijn en op de andere groepsleden. Een te
grote nadruk op het contact dat jij als begeleider met hen hebt, is daarom niet zinvol. Je
kunt beter zorgen dat je goede voorwaarden schept, zodat de deelnemers individueel en
groepsgewijs zich goed kunnen ontwikkelen. In onderstaande tekst zie je de ideeën die
Elly Singer ontwikkeld heeft over de voorwaarden voor een goede groepsontwikkeling. Ze
zijn ontwikkeld voor de kinderopvang, maar ook van toepassing op het werk met tieners,
jongeren en volwassenen.
Volgens Elly Singer kun je op de volgende manier goede voorwaarden scheppen.
Voorwaarden voor een goede groepsontwikkeling
•
Je hebt respect voor wat deelnemers elkaar te bieden hebben en je geeft ze de mogelijkheid veel contact met elkaar te maken.
•
•
Je gaat uit van de vragen naar elkaar toe en naar de begeleiders toe.
Je geeft het goede voorbeeld door een goede sfeer te scheppen: bijvoorbeeld door zélf met
activiteiten te beginnen die je leuk vindt, zodat anderen daardoor aangetrokken worden.
•
Je maakt samen met de deelnemers spelregels. Je let daarbij vooral op hoe zij onderling
spelregels met elkaar maken en hoe zij deze respecteren.
•
Je stimuleert relaties tussen deelnemers onderling en je probeert de continuïteit hierin te
garanderen: bijvoorbeeld door hen samen taken te laten uitvoeren.
182
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Hoe zorg je voor een goede groepsontwikkeling?
Hanteer bij het groepswerk zo min mogelijk regels. Groepsleden ontdekken zelf de regels
en maken daarover ook afspraken met elkaar. Zijn er teveel regels, dan kunnen de groepsleden niet meer aan alle eisen voldoen en zit je permanent in een beoordelende en corrigerende sfeer. Een andere reden om zo min mogelijk regels te hanteren is dat mensen moeten
kunnen experimenteren met het overtreden van regels. Een kind, maar ook jongeren en
volwassenen, willen de eigen en andermans grenzen verkennen.
Als groepsbegeleider heb je een toegevoegde waarde. Je bent niet bepalend in de ontwikkeling maar begeleidend. Het is daarom beter om afstand te houden. Observeer de groepsleden goed, maar grijp pas in als zij elkaar schade berokkenen of als ze er zelf echt niet
uitkomen. Stuur niet teveel en laat hen zelf keuzes maken. Laat hen dingen uitproberen en
met vallen en opstaan leren. Bied zo nu en dan iets nieuws aan, als je weet dat het aanvullend werkt op waar ze al mee bezig waren, of als ze zelf niet kunnen kiezen.
Een groepsbegeleider heeft volgens Elly Singer drie rollen
•
regelaar, zorger en hoeder van de orde;
•
bemiddelaar;
•
medespeler en speelkameraad.
Vooral de eerste rol wordt veel in praktijk gebracht. Zij pleit ervoor de laatste twee rollen
meer vorm te geven.
Thema 6 Hanteren van het groepsproces
183
Creëren van een goede sfeer
Meningsverschillen en conflicten in de groep hebben meestal betrekking op voorwerpen,
het gebruik van de ruimte en de bescherming van het eigen territorium.
Elly Singer pleit daarom voor de volgende gedragsregels die zorgen voor de vrede op de
groep:
• organiseer de ruimte goed, zodat deelnemers ongestoord kunnen werken of spelen;
• hanteer als een van de weinige regels dat men elkaar niet mag storen;
• dwing niemand om samen te werken of dingen te delen;
• bemoei je niet met meningsverschillen zolang er geen (fysiek) geweld aan te pas komt;
• heb een afwachtende houding en bemiddel pas als de deelnemers er niet uitkomen.
Zorg er daarbij voor dat de fysieke ruimte jouw visie ondersteunt. Hieronder zie je een
paar voorbeelden van de uitwerking van een visie in de vormgeving van de groepsruimte.
De aankleding en inrichting van de ruimte zijn belangrijk. De inrichting en sfeer moeten aansluiten bij de doelgroep en bij de aard van de activiteit. Bij creatieve activiteiten en biljarten heb
je meer licht nodig. In de koffiehoek en in de discotheek heb je sfeerverlichting nodig. Kleurgebruik beïnvloedt de sfeer in een ruimte. Elke groep kan zelf aangeven wat zij in de inrichting
belangrijk vindt. Soms worden ruimten door verschillende doelgroepen gebruikt. Een grote
zaal wordt bijvoorbeeld vaak door zowel volwassenen als tieners gebruikt. Dan heb je veel
creativiteit nodig om de ruimte op een handzame manier iedere keer weer om te toveren tot
een ruimte die beide doelgroepen aanspreekt. Het loont om daar advies over in te winnen van
deskundigen. Bij kinderen is het goed om de ruimte in hoeken te verdelen waar groepjes apart
kunnen werken, zich af kunnen zonderen of elkaar juist vinden.
184
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
7
Omgaan met verschillen en
problemen
7.1 Inleiding
In het werken met deelnemers en bij het begeleiden van vrijwilligers stuit je op verschillen
tussen mensen en dat geeft soms problemen. Je bent vaak in situaties dat je moet overtuigen,
motiveren, compromissen moet sluiten, mensen op één lijn wilt krijgen of problemen op moet
lossen. Daarbij zet je jezelf als instrument in. De manier waarop jij je opstelt en hoe je het
aanpakt, is een belangrijke garantie voor een positieve voortgang. Daarbij kunnen bepaalde
technieken je ondersteunen.
Je stuit in dit soort situaties vaak op gevoeligheden van mensen. Meestal ken je de oorsprong
daarvan niet. Je signaleert alleen dat er iets is. Mensen kunnen weerstand tegen verandering
hebben en zij kunnen eigen belangen hebben. Die belangen kunnen de voortgang belemmeren
als je er geen rekening mee houdt. Over hoe je dit soort situaties het beste aan kunt pakken,
gaat dit thema. We gaan eerst in op het proces van het omgaan met verschillen en het oplossen
van problemen. En we gaan in op de methodische basis van het analyseren. Daarna geven we
aan waar je verantwoordelijkheid als sociaal-cultureel werker begint en waar die ophoudt. We
beschrijven zes fasen bij het oplossen van problemen. Daarna geven we nog een aantal technieken, dat je in je werk in kunt zetten en behandelen we een aantal gespreksvaardigheden.
We hebben het in dit thema steeds over problemen met vrijwilligers, maar de technieken kunnen bij ernstiger problemen met deelnemers of groepsleden ook voor hen gebruikt worden.
De inhoud van dit thema:
7.3 Probleemoplossing
7.4 Technieken voor het oplossen van problemen
7.5 Gespreksvaardigheden
7-1
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
185
Dit thema sluit aan bij thema 8 (Gesprekstechniek), thema 9 (Tweegesprekken) en thema
15 (Omgaan met conflicten) in het boek ‘Communicatie en organisatie’.
7.3 Probleemoplossing
Je wordt in het sociaal-cultureel werk vaak geconfronteerd met problemen die om een
oplossing vragen of met verschillende visies op het werk in het team of in de vrijwilligersgroep. In deze paragraaf gaan we dieper in op de verschillende manieren waarop je met
verschillen en problemen om kunt gaan en de technieken die je daarbij kunt gebruiken.
Problemen kun je in zes fasen oplossen. We behandelen die nu.
De zes fasen van probleemoplossing:
1 probleemdefinitie, doel en plan van aanpak
vaststellen
2 systematisch verzamelen van informatie
3 het trekken van voorlopige conclusies
4 voorbereiden van het gesprek
5 bespreking van de signalen en problemen
6 evalueren van de aanpak
7-2
We geven eerst een korte samenvatting van de inhoud van de zes fasen. Daarna bespreken
we elke fase uitgebreider.
186
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Probleemoplossing in zes fasen
Fase 1: Probleemdefinitie, doel en plan van aanpak vaststellen
•
Stel het doel en het onderwerp van de analyse vast.
•
Stel voor jezelf vast wat je wilt bereiken, wanneer het opgelost moet zijn en hoeveel tijd je
erin wilt steken.
•
Stel vast wanneer je je acties evalueert en bijstelt. En bedenk vooraf welke grenzen er zijn:
in welke gevallen heb je extra ondersteuning nodig, wanneer gaat een probleem jouw taak
en functie te boven.
•
Bedenk voor dat geval hoe je dan kunt handelen.
Fase 2: Systematisch verzamelen van informatie
•
Welke informatie heb je nodig.
•
Hoe verzamel je zoveel mogelijk gegevens.
•
Analyseren van de gegevens.
Fase 3 Trekken van voorlopige conclusies
•
Op basis van de analyse trek je voorlopige
inhoudelijke conclusies: waar gaat het precies om, welke risico’s zijn er en waar kan
winst behaald worden, in welke richting
moet de oplossing gezocht worden.
•
Welke uitgangspunten zijn belangrijk voor
de bespreking: welke belangen hebben de deelnemers individueel en welke
gezamenlijke belangen zijn er, hoe hoog is
de bereidheid van de deelnemers om tot
een oplossing te komen, welke inbreng
verwacht jij van de deelnemers.
Gegevens verzamelen
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
187
Fase 4 Voorbereiden van het gesprek
•
Bedenk wie er bij het gesprek zijn, hoe je de deelnemers uitnodigt, op welke termijn en op
•
Bedenk welke onderwerpen je op de agenda zet en hoe je die op de uitnodiging formu-
welk tijdstip.
leert.
•
Bedenk hoe je het gesprek of de gesprekken het beste aan kunt pakken: waar ga je zitten,
hoe formeel of informeel pak je het aan, hoe open je en wat zeg je over doel en aanpak,
hoe zal het gesprek verlopen, welke situaties kun je verwachten, wat kun je in die verschillende situaties doen.
•
Welke technieken denk je te kunnen gebruiken voor de analyse: bijvoorbeeld sociogram of
sterkte-/zwakteanalyse.
Fase 5 Bespreking van de signalen en problemen
•
Opening van het gesprek.
•
Bespreking.
•
Afronding.
Fase 6 Evalueren van de aanpak
•
Evalueer de eerste vijf fasen en trek conclusies voor de afhandeling van volgende problemen of conflicten.
7.3.1 Fase 1: probleemdefinitie, doel en plan van aanpak vaststellen
In de eerste fase is het belangrijk dat je vaststelt wat het probleem precies is, welk doel je
wilt bereiken en wat de stappen zijn.
Probleemdefinitie, doel en plan van
aanpak:
• probleemdefinitie
• doel
• de aanpak
7-3
188
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Probleemdefinitie
Stel vast wat precies het probleem is. Besteedt daarbij aandacht aan de formulering. Het
moet duidelijk zijn wat het probleem is en iedereen moet achter de definitie staan. Deze
is bovendien maar voor één uitleg vatbaar. We leggen het proces uit aan de hand van een
voorbeeld.
Voor de kindermiddag in buurthuis de Reiger is afgesproken dat de kinderen onder de 8 jaar
niet alleen buitenspelen. Deze regel is opgenomen in het activiteitenplan. In de praktijk zijn er
toch regelmatig kinderen die even aan het toezicht weten te ontsnappen en naar de speeltuin
lopen. De ouders hebben dit van hun kinderen gehoord en hebben het probleem voorgelegd
aan Kim. Kim is sociaal-cultureel werker en coördineert de kindermiddag. De activiteiten op
de middag worden door 4 vrijwilligers uitgevoerd. Kim is tijdens de activiteit in het gebouw,
houdt een oogje in het zeil, maar is niet voortdurend bij de activiteiten aanwezig. Zij besluit het
probleem aan te kaarten bij de vrijwilligers.
Zij definieert het probleem als volgt:
‘Twee ouders hebben geconstateerd dat de kinderen wel eens zonder toezicht buitenspelen.
Zij hebben dat tot nu toe twee keer geconstateerd. Dat is tegen de regels die we hebben afgesproken. De ouders zijn bang dat er iets met hun kinderen gebeurt als er geen toezicht is.
Nu heeft Kim voor zichzelf de uitgangspositie vastgesteld en het centrale probleem zo concreet mogelijk gedefinieerd. Het is belangrijk dat het probleem in feitelijke termen wordt
gedefinieerd en niet subjectief of vaag. Een subjectieve en vage formulering zou zijn: ‘Een
aantal ouders is bang dat de kinderen zonder toezicht buiten zijn.’ Daar kun je niet zoveel
mee. Kim stelt zichzelf vervolgens een doel.
Doel
Bij het vaststellen van het doel gaat zij uit van de algemene regels, van wat zij zelf vindt en
van wat de ouders met klachten vinden. Zij stelt voor zichzelf vast wat ze wil bereiken.
Bij het formuleren van het doel halen we ‘doelen’ en ‘subdoelen’ even uit elkaar. Onder
doelen verstaan we een algemeen overkoepelend doel. In dit geval is dat: ‘de kinderen
spelen onder toezicht buiten’. Dat is een juiste formulering en zij kan dat als overkoepelend doel zeker aanhouden. Maar daar komt Kim er niet mee. Zij loopt er tegenaan dat
die afspraak niet nagekomen wordt. Zij heeft een concreter subdoel dichterbij nodig om
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
189
het ‘hogere’ doel te kunnen bereiken. Dat concrete subdoel is erachter komen waarom de
afspraak niet nagekomen wordt en wat daaraan te doen is. Haar doel en subdoel voor de
kortere termijn luidt als volgt.
Doel
De kinderen spelen niet meer zonder toezicht buiten.
Subdoel
Bij de voorbereiding van de volgende activiteit, dus binnen een week, analyseer en bespreek
ik dit probleem met de vrijwilligers. Bovendien hebben we een oplossing voor het probleem of
de problemen bedacht. Over de problemen en oplossingen wordt met de ouders gecommuniceerd. We bespreken samen of ik dat doe of een van de vrijwilligers.’
Kim had ook alleen een doel kunnen formuleren. Bijvoorbeeld: ‘vanaf nu spelen de
kinderen alleen nog onder toezicht buiten.’ Dat lijkt heel daadkrachtig, is zeker SMART
geformuleerd en de vrijwilligers weten waar ze aan toe zijn. Maar Kim weet nu nog helemaal niet wat het probleem van de vrijwilligers is. Als zij in dit stadium met een directieve
oplossing komt, kan ze de plank ook helemaal mis slaan. Misschien is er wel een heel reële
oorzaak voor het probleem. Die zal zij dan toch eerst op moeten lossen. Zolang ze die niet
weet, kan ze ook geen goede oplossing bieden. Dat wil overigens niet zeggen dat de kinderen tot die tijd gewoon zonder toezicht buiten mogen zijn. Zij zal dus een ad hoc oplossing
moeten bedenken tot het moment dat ze het probleem definitief opgelost heeft.
Bij het formuleren van een goede doelstelling moet je dus oppassen dat je niet de definitieve oplossing al formuleert terwijl je geen ruimte laat voor de onderliggende oorzaken van
het probleem. Je lost op korte termijn dan misschien een probleem op, maar creëert een
volgend probleem. Als vrijwilligers de afspraken niet uitvoeren, dan zijn daar hoe dan ook
oorzaken voor. Die kunnen op het terrein van het beleid liggen dat niet goed geformuleerd
is, op organisatorisch gebied of op persoonlijk gebied. In dit stadium weet je niet welke onderliggende problemen ten grondslag liggen aan het centrale probleem. Die kennis heb je
eerst nodig en die problemen moet je eerst oplossen vóór het eigenlijke probleem opgelost
kan worden. Jouw doel is in dit stadium daarom gericht op een actie en niet op een oplossing. Je organiseert dat er een oplossing gevonden kan worden. In dit geval dus een bijeenkomst met de vrijwilligers.
190
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De doelstelling voor die bijeenkomst formuleer je weer SMART. Dus: specifiek, meetbaar,
acceptabel, realistisch en tijdgebonden. Specifiek is de doelstelling omdat er maar één
uitleg mogelijk is. De doelstelling die zij geformuleerd heeft, is zowel meetbaar als haalbaar.
Zij kan immers zelf het overleg organiseren en het gesprek met de vrijwilligers aangaan. De
afspraak is concreet, dus meetbaar. Zij heeft zichzelf en de vrijwilligers voor de bespreking
een tijdslimiet gesteld: vóór de volgende activiteit en binnen één week. Daarom is hij ook
tijdgebonden.
De aanpak
Vervolgens zet je voor jezelf nog even op een rijtje hoe je het aan gaat pakken. Die aanpak
gaat over de praktische gang van zaken. Je bereidt in dit stadium alleen het gesprek voor.
Kim heeft de volgende aanpak:
•
•
Gesprek met alle vrijwilligers.
Planning gesprek: bij de voorbereiding, drie dagen vóór de activiteit. Tussen de uitnodiging
en het gesprek moet niet teveel tijd zitten, anders zitten de vrijwilligers te lang met vragen
en onzekerheden.
•
•
Bij uitnodiging onderwerp kort aangeven.
Tijdsbesteding: 1 uur voor gesprek en nog een 1/2 uur voor een vervolggesprek voor de
evaluatie en afronding.
Bij de aanpak let je op dat je concreet blijft, dat je aanpak haalbaar is en duidelijk is voor
de betrokkenen.
Aanpak: een gesprek met de vrijwilligers
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
191
7.3.2 Systematisch verzamelen van informatie
In dit voorbeeld heeft Kim belangrijke informatie van de ouders gekregen. Zij hebben
bijgehouden wanneer de kinderen zonder toezicht buiten speelden. Verder heeft Kim in de
eerste fase alleen nog informatie nodig over wat er nu precies in het instellingsbeleid staat
over buitenspelen, en wat daar in het activiteitenplan over staat. Dat is voor dit moment
voldoende. Het systematische verzamelen van informatie doet zij samen met de vrijwilligers tijdens het gesprek.
Het is belangrijk om je niet vooraf al te zeer te verdiepen in mogelijke oorzaken van de
problemen. Als je dat doet, sta je misschien niet meer helemaal objectief in het gesprek.
Het is ook belangrijk dat de vrijwilligers zich verdiepen in het probleem en de oplossingen.
Zij moeten dus vooral nadenken. Als zij zelf de oplossing bedenken, zijn ze meer gemotiveerd om die uit te voeren. Tot het werkelijke probleem houd je dus een bepaalde afstand.
Jij kaart het alleen aan en helpt, als dat nodig is bij het vinden van geschikte oplossingen.
Bij het verzamelen van informatie in deze fase zijn de volgende aandachtspunten van
belang:
• welke informatie heb je nu nodig en welke informatie moet je in het gesprek nog verzamelen;
• hoe verzamel je de informatie nu: instellingsbeleid en activiteitenplan, werkwijzen bij
andere activiteiten, doorvragen bij de betreffende ouders;
• welke van deze informatie is belangrijk en welke niet;
• welke informatie gebruik je in het gesprek met de vrijwilligers.
192
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
7.3.3 Trekken van voorlopige conclusies
Op basis van deze eerste globale informatie denk je na over het belang van het onderwerp
en trek je daar voorlopige inhoudelijke conclusies uit: waar gaat het precies om, welke risico’s zijn er en waar kan winst behaald worden, in welke richting moet de oplossing gezocht
worden? Welke inhoudelijke uitgangspunten zijn belangrijk voor de bespreking? Welke
belangen hebben de vrijwilligers individueel en welke gezamenlijke belangen zijn er? Hoe
hoog is de bereidheid van de vrijwilligers om tot een oplossing te komen, welke inbreng
verwacht jij van hen?
Het onderwerp is uiteraard belangrijk, want er is sprake van gevaar voor de kinderen. Als zij dit
niet ter discussie stelt, geeft zij een verkeerd signaal af, namelijk dat er wel regels moeten zijn
maar dat de uitvoering daarvan niet zo nauw komt. Zij denkt daarnaast winst te kunnen behalen door dit incident aan te grijpen om de discussie in het vrijwilligersteam over ‘kinderen leren
omgaan met gevaar’ weer een nieuwe impuls te geven. Zij vindt dit een belangrijk onderwerp
omdat kinderen moeten leren om met gevaren om te gaan en zelfstandig te worden, maar
uiteraard wel binnen veilige grenzen. De straten zijn niet veilig genoeg en ouders hebben vaak
onvoldoende tijd om er met hun kinderen op uit te gaan. Kinderen kunnen zo weinig oefenen
in het leren zien van gevaren en het omgaan met gevaarlijke situaties.
Zij weet nu nog niet wat de oorzaken zijn dat de vrijwilligers de afspraken niet nakomen en
welke belangen zij eventueel bij hun aanpak nu hebben. Ze heeft het vermoeden dat zij de gevaren niet goed zien. Dat wil ze checken op het overleg. Als dat zo blijkt te zijn, wil ze de discussie niet alleen met hen voeren maar ook met alle andere vrijwilligers van de kinderactiviteiten.
Dat is een strategische keuze. Ze doet dat omdat ze denkt dat er misschien meer mensen zijn
die er zo over denken. En ze wil het risico niet lopen in een andere groep hetzelfde probleem
later weer te krijgen. Ze wil dat het beleid breed gedragen wordt door alle vrijwilligers. Anders
boet het aan kracht in. Zij schat in dat de brede vrijwilligersgroep het onderwerp net zo belangrijk vindt als zij en dat iedereen daar een goede discussie over zal willen voeren.
Met deze uitgangspunten in haar achterhoofd bereidt Kim vervolgens het gesprek voor.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
193
7.3.4 Voorbereiden van het gesprek
Bij de voorbereiding werk je een standaardlijstje af dat je bij elke organisatie van een bijeenkomst afwerkt.
Voorbereiding gesprek
•
•
Hoe nodig je de deelnemers aan het overleg uit, op welke termijn en op welk tijdstip.
Welke onderwerpen zet je precies op de agenda en hoe formuleer je die naar de deelnemers als je hen uitnodigt.
•
Bedenk hoe je het gesprek of de gesprekken het beste aan kunt pakken: waar ga je zitten,
hoe formeel of informeel pak je het aan, hoe open je en wat zeg je over doel en aanpak, hoe
zal het gesprek verlopen, welke situaties kun je verwachten, wat kun je in die verschillende
situaties doen.
•
Welke technieken wil je eventueel gebruiken voor het analyseren, voor het verkennen van
de problemen, voor het verkennen van mogelijke oplossingen en het kiezen van de juiste
oplossing.
•
•
Inhoud en verloop van het gesprek:
-
probleem formuleren;
-
hoe komt het en wat zijn de onderliggende problemen;
-
wat zijn mogelijke oplossingen;
-
welke oplossingen worden gekozen;
-
wanneer denken zij het probleem opgelost te hebben;
-
wie communiceert met de betreffende ouders en hoe en wanneer;
-
afspraak voor de evaluatie.
Denk vast na over het vervolg en hoe je wilt evalueren.
Op de technieken die je tijdens het gesprek eventueel kunt gebruiken gaan we hieronder
nog in.
194
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
7.3.5 Bespreking van de signalen en problemen
Bij de bespreking houd je de grote lijnen van een gesprek als leidraad: de opening, bespreking van het onderwerp, afronding met afspraken.
Bespreking van de signalen en problemen:
• opening van het gesprek
• bespreking
• afronding met afspraken
• aandachtspunten
7-4
Opening van het gesprek
Kim heeft de vier vrijwilligers uitgenodigd voor een gesprek: Joyce, Fatima, Ricardo en
Dennis. Het is Kims eindverantwoordelijkheid dus zij zit de bijeenkomst ook voor. Hiervoor heb je al gezien dat een deel van de informatie nog verzameld moet worden in dit
gesprek omdat alleen de vrijwilligers die informatie hebben. Het gaat daarbij over informatie over de onderliggende problemen van het centrale probleem dat de kinderen zonder
toezicht buitenspelen. Bij de opening geeft Kim kort aan wat de aanleiding is van het
gesprek: de klacht van de ouders. En wat het onderwerp is: zonder toezicht buitenspelen.
Vervolgens zegt zij hoe zij dit probleem aan wil pakken: inventariseren van onderliggende
problemen, deze bespreken en oplossingen zoeken.
Bespreking
De bespreking bouw je als volgt op:
1 Problemen inventariseren en bespreken.
2 De deelnemers kiezen één centraal probleem.
3 Dat probleem wordt nader verkend en geanalyseerd.
4 Het centrale probleem wordt vervolgens opnieuw gedefinieerd.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
195
Kim opent het gesprek: ‘Twee ouders hebben geconstateerd dat de kinderen wel eens zonder
toezicht buitenspelen. Zij hebben dat tot nu toe twee keer geconstateerd. Dat is tegen de regels
die we hebben afgesproken. De ouders zijn bang dat er iets met hun kinderen gebeurt als er
geen toezicht is. Herkennen jullie dat probleem?’ Vrijwilligster Fatima beaamt het: ‘Ja, het is soms
wat lastig te organiseren.’ Vrijwilligster Joyce denkt daar anders over: ‘Ik zie het niet zo als eens
probleem. Ik heb de indruk dat de kinderen daar heel goed mee omgaan. Er is nog nooit iets
gebeurd.’ Kim antwoordt: ‘Maar dat staat wel in ons beleid.’‘Jawel’, antwoordt Joyce, ‘maar toen
was ik hier nog niet. Ik denk daar genuanceerder over.’ Kim: ‘We hebben het beleid niet voor niets.
We voeren uit wat daarin staat. Als je het daar niet mee eens bent, moet je dat in het vrijwilligersteam brengen. Als iedereen vindt dat het beleid aangepast moet worden, kunnen wij dat in de
instelling aan de orde stellen. Als één vrijwilligersgroep het op eigen initiatief anders doet, is er
een probleem. Zijn jullie het daarmee eens?’ Joyce: ‘Ja, als je het zo formuleert wel natuurlijk. Maar
een regel moet toch niet tégen de kinderen gaan werken? Zo leren zij juist goed met gevaren
omgaan.’‘Oké’, zegt Kim, ‘daar wil ik graag met jullie over praten. Maar laten we eerst met elkaar
vaststellen dat het tegen het beleid is dat de kinderen zonder toezicht buitenspelen. Zijn jullie het
daarmee eens?’‘Ja, goed,’ zeggen alle vrijwilligers, ‘dat is natuurlijk ook zo.’
Je ziet dat je, vóór je het probleem kunt gaan bespreken, het er eerst met elkaar over eens
moet zijn dát er een probleem is. Er moet een gezamenlijke doelstelling voor het gesprek
zijn. Joyce vond helemaal niet dat er een probleem was. Dan wordt het lastig om oorzaken
te zoeken of oplossingen te bedenken. Je weet in dit stadium nog helemaal niet waarom zij
zo reageert. Ze heeft
misschien een andere
visie of er zijn andere
belangen waarom zij
het geen probleem
vindt. Maar het is nu
nog niet aan de orde
om daarover te praten. Eerst moet je het
met elkaar eens zijn
dat er een probleem
besproken moet worden. Nu de vrijwilligers beaamd hebben
Het probleem uiteen zetten
dat dat er wel is, kan
Kim verder gaan.
196
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Kim gaat door: ‘Als we het hier over eens zijn, zullen we dan eens kijken wat de redenen zijn
waarom de kinderen soms zonder toezicht buitenspelen?’ De vrijwilligers noemen de volgende
redenen en oorzaken:
•
beleid is te star: kinderen moeten leren eigen verantwoordelijkheden te dragen. We maken
altijd afspraken met ze, dus zo is het niet onverantwoord;
•
•
kinderen willen juist graag alleen naar buiten, lekker spannend;
organisatie: het is niet altijd gemakkelijk om iemand vrij te maken om mee naar buiten te
laten gaan, we zijn dan met de andere kinderen en de activiteit bezig;
Na de bespreking van de onderliggende oorzaken constateren de vrijwilligers dat de centrale
oorzaak het beleid is. Als het beleid soepeler is, is er geen probleem. Het beleid zou bijvoorbeeld kunnen zijn: ‘de kinderen mogen, als er goede afspraken gemaakt zijn, alleen naar buiten’.
Dan heeft elke vrijwilligersgroep meer vrijheid om het uitgangspunt dat er geen gevaarlijke
situaties voor kinderen mogen ontstaan, zelf in te vullen.
Kim vraagt door: ‘Beleid en organisatie hebben veel met elkaar te maken in jullie redenatie. Er
worden organisatorische redenen aangedragen om te onderbouwen dat het beleid niet goed
is. Laten we eerst even naar het beleid kijken los van de organisatie. Het was een bewuste keuze
om af te spreken dat de kinderen niet zonder toezicht buitenspelen. Wat vinden jullie van dit
beleid vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van kinderen?’ ‘Op zich wel goed’, zegt Ricardo,
‘maar het is niet altijd nodig. Ouders laten hun kinderen ook wel eens zonder toezicht buitenspelen. Waarom wij dan niet?’ Joyce is het hiermee eens. ‘Willen jullie het beleid opnieuw ter
discussie stellen?’ vraagt Kim. Na even denken antwoordt Joyce:‘Nou nee, dat nou ook weer niet
onmiddellijk. Alleen als meer vrijwilligersgroepen het met ons eens zijn’. ‘Laten we dat dan eerst
op het volgende vrijwilligersoverleg checken, goed?’ zegt Kim. De vrijwilligers zijn het daarmee
eens. ‘Zijn jullie het met me eens dat we vooralsnog gewoon door moeten gaan met het beleid
uitvoeren zoals het afgesproken is?’ ‘Oké, maar dan vind ik het toch nog steeds moeilijk om te
organiseren dat er iemand mee naar buiten gaat. En ik vind het ook een probleem als kinderen
niet mogen doen wat ze graag willen doen. Op school moeten ze al zoveel,’zegt Dennis.
Kim stelt voor om opnieuw te kijken welke van deze punten het centrale probleem is. De organisatie vinden zij het grootste probleem. Eigenlijk heeft het feit dat de kinderen eventueel niet
kunnen doen wat zij graag willen doen ook met de organisatie te maken, concluderen zij.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
197
De organisatie blijft nu dus als centraal probleem over. Het onderliggende probleem dat zij
daarbij aangegeven hebben, is:
• er kan geen vrijwilliger vrijgemaakt worden om mee naar buiten te gaan.
Nu kunnen zij een concrete oplossing bedenken voor dit probleem.
Bij het analyseren van problemen of conflicten kun je verschillende technieken gebruiken,
zoals: het sociogram, brainstormen, mindmap, sterkte-/zwakteanalyse of de oorzaak-gevolg keten. Op deze technieken komen we later nog terug. Welke techniek je gebruikt, is
afhankelijk van het probleem. Het gebruik van een techniek om problemen te bespreken,
voorkomt dat je verzandt in discussies. Bovendien zorgt de techniek ervoor dat je met meer
afstand naar het probleem kunt kijken. Daardoor kun je het probleem neutraler en minder
bedreigend bespreken.
Bij de bespreking van dit probleem is de oorzaak-gevolg keten een geschikte techniek.
Deze ziet er in theorie als volgt uit.
gevolg
oorzaak: ….
gevolg
oorzaak: ….
gevolg
oorzaak: ….
gevolg
oorzaak: ….
Hieronder zie je één van de oorzaken die de vrijwilligers genoemd hebben, op deze manier
uitgewerkt.
Bovenste (vijfde) tree:
•
gevolg: organisatie is moeilijk;
•
oorzaak: vrijwilliger kan niet vrijgemaakt worden.
Vierde tree:
•
gevolg: vrijwilliger kan niet vrijgemaakt worden;
•
oorzaak: de afspraak is dat we de groep in drie subgroepjes verdelen die elk een andere
activiteit doen, de vierde vrijwilliger is ‘vliegende kiep’. De activiteiten lopen echter zo goed
dat er altijd een extra groepje gemaakt moet worden dat dan begeleid wordt door de vliegende kiep.
198
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Derde tree:
•
gevolg: de afspraak is dat we de groep in drie subgroepjes verdelen die elk een andere
activiteit doen, de vierde vrijwilliger is ‘vliegende kiep’. De activiteiten lopen echter zo goed
dat er altijd een extra groepje gemaakt moet worden dat dan begeleid wordt door de vliegende kiep.
•
gevolg: alle vrijwilligers zijn betrokken bij de activiteiten binnen en we hebben geen ‘vliegende kiep’ meer die mee naar buiten kan gaan met kinderen;
Tweede tree:
•
gevolg: alle vrijwilligers zijn betrokken bij de activiteiten binnen en we hebben geen ‘vliegende kiep’ meer die mee naar buiten kan gaan met kinderen
•
oorzaak: te veel kinderen ten opzichte van het aantal vrijwilligers.
Eerste tree:
•
gevolg: te veel kinderen ten opzichte van het aantal vrijwilligers;
•
oorzaak: we weigeren geen kinderen, dat is ons beleid.
Je ziet dat oorzaak en gevolg inwisselbaar zijn. Elke oorzaak is een gevolg van een andere
onderliggende oorzaak. Door alle oorzaken zo uit elkaar te halen, overzie je stapsgewijs de
problemen en kom je uiteindelijk bij de werkelijke oorzaak. In dit geval dus het beleid.
De volgende stap is om oplossingen te bedenken voor het probleem:
1 De mogelijke oplossingen worden geïnventariseerd.
2 De oplossingen worden nader verkend en opnieuw gedefinieerd.
3 Er wordt een volgorde aangebracht in belangrijkheid van de verschillende oplossingen.
4 Er wordt gekeken welke oplossingen snel te realiseren zijn en waarvoor nog verder
onderzoek of andere oplossingen bedacht moeten worden.
5 Er wordt een tijdsplanning gemaakt voor het werken aan de oplossingen.
6 Eventueel worden taken verdeeld.
7 Er worden afspraken gemaakt over de communicatie en de evaluatie.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
199
De vrijwilligers hebben geconcludeerd dat het beleid dat er geen kinderen geweigerd worden,
de oorzaak is van het probleem. Aan de hand van de hiervoor genoemde 7 stappen, bedenken
ze mogelijke oplossingen.
1
2
De mogelijke oplossingen worden geïnventariseerd:
•
beleid aanpassen: kinderen gaan weigeren, vol is vol;
•
subgroepjes vergroten;
•
kinderen niet meer buiten laten spelen;
•
vrijwilligersteam uitbreiden.
De oplossingen worden nader verkend en opnieuw gedefinieerd:
•
Beleid aanpassen is geen optie; ze willen geen kinderen weigeren. Het is een openbare
activiteit die voor alle kinderen toegankelijk moet zijn.
•
De subgroepjes vergroten vinden zij ook geen optie. Zij willen alle kinderen zoveel
mogelijk individuele aandacht geven.
•
Kinderen niet meer buiten laten spelen is ook niet wenselijk. Kinderen moeten een
eigen keuze hebben.
•
Het vrijwilligersteam uitbreiden, is een optie. Niemand staat daar afwijzend tegenover.
Het is de vraag of er nog een vrijwilliger is te vinden.
3
4
Er wordt een volgorde aangebracht in belangrijkheid van de verschillende oplossingen.
•
De laatste optie vinden zij het beste;
•
De andere drie opties vallen af.
Er wordt gekeken of zij de oplossing snel kunnen realiseren en wat er gedaan moet worden.
•
•
Er moet een extra vrijwilliger geworven en ingewerkt worden.
Er is dus nog wat nader onderzoek nodig over de wervingsmogelijkheden en er moet
een inwerkplan komen.
•
5
Dit alles vraagt tijd, er moet een tussenoplossing komen.
Er wordt een tijdsplanning gemaakt voor het werken aan de oplossingen.
•
De tussenoplossing moet nu direct gevonden worden omdat er per de volgende activiteit als geen kinderen meer zonder toezicht buiten mogen spelen.
•
Voor de definitieve oplossing door uitbreiding van het vrijwilligersteam nemen zij een
maand de tijd.
200
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
6
Eventueel worden taken verdeeld.
•
Ze verdelen taken: Kim zal in de periode tot de definitieve oplossing gevonden is,
bijspringen. Joyce werft, Dennis maakt een inwerkplan en Fatima begeleidt de nieuwe
vrijwilliger in de eerste periode
7
Er worden afspraken gemaakt over de communicatie en de evaluatie.
Zij besluiten een huisbezoekje te brengen aan de ouders die geklaagd hebben. De vrijwilligers doen dat zelf. Zij doen uiteindelijk de activiteit en de ouders moeten hen kunnen vertrouwen. Ze willen daarom zelf actie ondernemen om het vertrouwen te herstellen. Joyce
en Dennis gaan naar de ene ouder en Fatima en Ricardo naar de andere. Ze zullen kort de
problemen aangeven die dit veroorzaakt hebben en de oplossingen.
Dan resteert nog het probleem van het beleid met betrekking tot het leren omgaan met
gevaren. Zij besluiten dit te agenderen op de eerstvolgende bijeenkomst met alle vrijwilligers voor het kinderwerk.
Afronding en afspraken
Stap voor stap hebben zij zo nieuwe haalbare en meetbare doelen gesteld tot het probleem
opgelost was. Deze doelen en de manier waarop zij daaraan werken, leggen zij vast in een
plan van aanpak. Met een plan van aanpak bedoelen we hier niet dat er een uitgebreid plan
gemaakt wordt. We bedoelen er hier mee dat de doelen, stappen en afspraken vastgelegd
worden. Dat kan bijvoorbeeld in een afsprakenlijst zijn of in een verslag van het gesprek.
In dit plan van aanpak komt te staan:
• wat het probleem is;
• wat de onderliggende oorzaken zijn;
• hoe die opgelost kunnen worden;
• wat de afspraken zijn en vervolgacties;
• een tijdsplanning met daarin opgenomen wanneer bepaalde acties uitgevoerd moeten
zijn;
• wanneer geëvalueerd wordt;
• wat de criteria zijn op basis waarvan geëvalueerd wordt.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
201
Aandachtspunten
Voor de aanpak en bespreking van problemen geven we nu nog de volgende aandachtspunten.
Aandachtspunten:
• Ben duidelijk in het doel en de aanpak van het probleem.
• Creëer een open sfeer, wees vriendelijk, duidelijk, correct en positief.
• Laat merken dat je vertrouwen hebt in de goede afloop en in het oplossend vermogen van
de vrijwilligersgroep.
• Stel duidelijke grenzen als dat moet en geef aan waarom je die grenzen stelt.
• Bouw de nodige veiligheid in zodat vrijwilligers zich open kunnen uiten zonder dat zij zich
bedreigd of aangevallen voelen.
• Benadruk de gezamenlijkheid, voorkom dat je in een sfeer terechtkomt waarin jullie tegenover elkaar staan: wij (de leiding) - zij (de vrijwilligers).
• Als je op een probleem stuit, blijf dan goed onderscheid maken tussen de signalen en feiten.
Een signaal komt vaak extremer over dan het probleem in feite is. Een signaal heeft vaak de
suggestie in zich dat er misschien nog wel meer aan de hand, terwijl dat helemaal niet zo
hoeft te zijn.
• Door een goede analyse met behulp van technieken haal je deze feiten en signalen uit elkaar
en maak je op het eerste oog gecompliceerde problemen beter bespreekbaar en hanteerbaar.
• Sla bij de analyse geen stappen over en neem de tijd voor elke stap.
• Stel verduidelijkende vragen en laat vooral de vrijwilligers aan het woord. Het is hun probleem en zij kunnen het ook oplossen.
• Stel verduidelijkende
vragen als: waarom is de
situatie anders dan wat jij
verwachtte? Wat gebeurt
er dat niet zou moeten
gebeuren en wat gebeurt
er niet wat wel zou moeten gebeuren? Kun je dit
wat meer uitleggen?
• Als een probleem niet
onmiddellijk aangepakt
kan worden, signaleer
het dan in ieder geval en
Stel verduidelijkende vragen en laat de ander aan het woord
geef aan wanneer je erop
terugkomt.
202
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
7.3.6 Evalueren van de aanpak
In het plan van aanpak is aangegeven wanneer er geëvalueerd wordt. Over hóe je dat doet,
gaan we het nu hebben. In het boek Methodisch begeleiden heb je hierover gelezen. We
spitsen wat je daar gelezen hebt toe op dit onderwerp.
Bij evalueren beoordeel je de acties en activiteiten, de aanpak. Op basis van dit oordeel
trek je conclusies voor het vervolg. Daarbij maak je onderscheid tussen het proces en het
resultaat of product.
Evalueren van de aanpak:
• vaststellen van de evaluatiecriteria
• vaststellen van de evaluatiemomenten
• evalueren van het proces van probleemoplossing
7-5
Vaststellen van de evaluatiecriteria
Eerst stel je vast wat de criteria zijn waarop je gaat beoordelen. Deze hangen nauw samen
met de probleemdefinities, de doelen die gesteld zijn en de afspraken die gemaakt zijn. In
dit geval kunnen het de volgende criteria zijn.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
203
Evaluatiecriteria
Proces:
•
op het werkoverleg zijn afspraken gemaakt over het buitenspelen en de communicatie met
de ouders;
•
de afspraken die op het werkoverleg gemaakt zijn, worden consequent uitgevoerd.
Resultaat:
•
er wordt per direct niet meer zonder toezicht buiten gespeeld;
•
Kim springt bij tot een nieuwe vrijwilliger is aangesteld;
•
binnen een maand is een extra vrijwilliger geworven en een inwerkplan gemaakt;
•
de nieuwe vrijwilliger wordt gedurende een maand intensief begeleid;
•
met beide ouders is vóór de volgende activiteit een gesprek gevoerd over de nieuwe maatregelen;
•
op het eerstvolgende vrijwilligersoverleg is het beleid met betrekking tot het leren omgaan
met gevaren besproken.
Vaststellen van de evaluatiemomenten
Je stelt een aantal momenten vast waarop je de uitvoering evalueert. Wacht met de eerste
afspraak niet te lang. Er kunnen zich nog problemen voordoen die niet zijn voorzien. Dan
kun je die beter snel oplossen, zodat de voortgang niet stagneert. Bij het vaststellen van
de evaluatiemomenten let je verder op de momenten dat er belangrijke acties uitgevoerd
moeten zijn. In dit geval dus de gesprekken met de ouders en het werven en inwerken van
de vrijwilliger. Als je de afspraak kort daarna plant, kun je nog bijstellen wat er eventueel
niet goed is gegaan.
Kim spreekt met de vrijwilligers de volgende evaluatiemomenten af:
•
direct na de gesprekken met de ouders, dat is binnen één week. Dan kijken zij vooral terug
op het resultaat van het gesprek en beoordelen of het vertrouwen voldoende hersteld is.
•
na 3 weken kijken zij of het werven van de vrijwilliger en het maken van een inwerkplan
gevorderd is.
•
Bij elke nabespreking van de activiteit kijken zij naar het effect op de kinderen: welke
invloed heeft dit op de ontwikkeling van hun zelfstandigheid, omdat door de vrijwilligers is
aangegeven dat zij vinden dat kinderen door zelfstandig naar buiten te gaan zelfstandiger
worden. Maar er wordt ook naar de organisatie gekeken: lopen de activiteiten nog even
goed als voorheen, blijft het aantal kinderen stabiel. Lukt het nu wel om de vliegende kiep
voor de buitenspelende kinderen te reserveren?
204
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Evalueren van het proces van probleemoplossing
Kijk samen met de vrijwilligers ook hoe de aanpak van jou is geweest tijdens dit proces van
probleemoplossing en hoe de inbreng van de vrijwilligers was. Ook daar leer je van voor de
toekomst. Je kunt daarbij de volgende vragen stellen.
Procesevaluatie probleemoplossing
•
•
•
•
Wat vonden jullie van de aanpak:
-
de manier waarop het probleem naar voren gebracht werd;
-
de manier waarop het besproken is;
-
de omstandigheden waaronder het besproken is;
-
de sfeer en toon van het gesprek;
-
de afspraken die gemaakt zijn;
-
de acties die we bedacht hebben;
-
de tijdsplanningen;
-
zijn er dingen die een volgende keer anders of beter moeten?
Hoe was jullie inbreng:
-
coöperatief;
-
positief;
-
in eerste instantie weerstand;
-
gericht op oplossingen;
-
flexibel;
-
creatief;
-
collegiaal;
-
zijn er dingen die je een volgende keer anders of beter zou willen doen?
Wat vonden jullie van het proces:
-
het moment van ingrijpen;
-
de manier van communiceren onderling;
-
de samenwerking, afstemming en communicatie met de ouders;
-
de taakverdelingen;
-
de manier waarop de acties zijn uitgevoerd?
Verdient deze aanpak herhaling?
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
205
7.4 Technieken voor het oplossen van problemen
Je hebt hiervoor al een aantal technieken en methoden gezien die je kunt gebruiken bij het
omgaan met verschillen en problemen:
• een methode om in zes fasen problemen op te lossen;
• een analysetechniek: de oorzaak-gevolg keten;
• de SMART-formule voor het meetbaar maken van afspraken en doelen;
• de systematische manier om in zeven stappen problemen te inventariseren en oplossingen te bedenken.
• het plan van aanpak: waarin in korte punten de oplossing van de problemen wordt
weergegeven;
• de evaluatie.
Er zijn echter nog meer technieken die je in kunt zetten. Een aantal is al in andere boeken
of thema’s behandeld:
• de sterkte-/zwakteanalyse: dit is een analysetechniek die in het boek ‘Methodisch begeleiden’ en in het thema over bijdragen aan beleid in dit boek behandeld is (SWOT-analyse). Je kunt die gebruiken om sterke en zwakke kanten van individuele vrijwilligers en
deelnemersgroepen te analyseren. Maar je kunt hem ook gebruiken om het aanbod aan
activiteiten te analyseren of de processen in het vrijwilligersteam eens onder de loep te
nemen: hoe wordt er achter de bar samengewerkt of hoe verloopt de organisatie van het
sinterklaasfeest.
• De RUMBA-formule voor het formuleren van doelen, vergelijkbaar met de SMARTformule. Ook deze is in het boek Methodisch begeleiden behandeld.
• De volgende conflicthanteringsstijlen zijn behandeld in het boek ‘Communicatie en
organisatie’:
- toegeven;
- compromis sluiten;
- ontlopen;
- resultaatgericht
handelen;
- doordrukken.
Wat zijn iemands sterke en zwakke kanten?
206
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
We behandelen nu nóg twee technieken en één methode die je kunt gebruiken bij het
hanteren van conflicten, problemen of het omgaan met verschillen. Zij zijn echter ook op
andere momenten te gebruiken, bijvoorbeeld in vergaderingen intern of met andere organisaties. Maar als eerste behandelen we de normale besluitvorming. Kun je met het team
op een goede manier besluiten nemen dan voorkom je veel problemen.
Technieken en methoden voor het
oplossen van problemen:
• besluitvorming
• brainstormen
• mindmapping
• onderhandelen
7-6
7.4.1 Besluitvorming
Op vrijwilligersvergaderingen, in een werkoverleg en tijdens vergaderingen met deelnemers
neem je besluiten over allerlei onderwerpen. Op basis van die besluiten veranderen werkwijzen,
stel je beleid bij, maak je afspraken met elkaar en besluit je tot wijzigingen in de inrichting of
de aanschaf van materialen. Neem je een verkeerd besluit dan heeft dat negatieve gevolgen voor
het werk. Het is dus belangrijk dat je goede besluiten neemt. Door aandacht te besteden aan de
manier waarop je besluiten neemt, kun je de kwaliteit van de besluiten vergroten.
Besluitvorming:
• besluitvormingsproces
• aandachtspunten bij de besluitvorming
• soorten besluiten
7-7
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
207
Het besluitvormingsproces
Besluiten moeten leiden tot een goed effect. Het effect van een besluit wordt bepaalde door
de kwaliteit en de acceptatie. Dat wordt ook wel als volgt geformuleerd: E = K x A (Effectiviteit is Kwaliteit x Acceptatie). Dat betekent dat de inhoud van het besluit niet alleen
kwalitatief goed moet zijn, maar dat het ook gedragen moet worden door degenen die het
uit moeten voeren en door degenen die er de gevolgen van ondervinden.
Je kunt tot een goed besluit komen als je bij de besluitvorming systematisch te werk gaat
en het proces goed in de gaten houdt. Bij het nemen van besluiten wordt een aantal fasen
doorlopen. Het probleem hierbij is vaak, dat niet iedereen in dezelfde fase zit. De een is
nog op zoek naar wat het probleem nu precies is, terwijl een ander al een oplossing bedacht
heeft. Als je te snel tot besluitvorming overgaat, kan het zijn dat je iets over het hoofd
gezien hebt dat naderhand alsnog besproken moet worden. Of er ligt een slecht besluit
dat niet uitvoerbaar is. Als gespreksleider moet je de fasen dus goed in de gaten houden en
ervoor zorgen dat de groep de fasen gestructureerd doorloopt.
De vijf fasen van het besluitvormingsproces
1
vaststellen en definiëren van het probleem of onderwerp en het te nemen besluit
2
nader verkennen van het probleem en inventariseren van criteria en oplossingen
3
identificeren van de gevolgen van de oplossingen en eventuele alternatieven
4
kiezen
5
evalueren van het besluit
In de eerste fase wordt het probleem of het onderwerp besproken en vastgesteld. Bijvoorbeeld: veel materialen zijn oud en aan revisie of vervanging toe. Het besluit dat genomen
wordt, moet dus een oplossing voor dit probleem bieden.
In de tweede fase wordt het probleem nader verkend en worden mogelijke oplossingen
bedacht. Het blijkt bij nadere bestudering bijvoorbeeld vooral om gereedschap te gaan.
Bovendien is het misschien niet nodig om alles op te knappen. Er worden criteria aangelegd voor welk gereedschap wel en welk niet wordt opgeknapt. Daarbij wordt eerst
opnieuw vastgesteld wat er nu precies moet zijn. Er komt een inventarislijst. Ook wordt
naar de diversiteit gekeken en de veiligheidseisen worden bij de besluitvorming betrokken.
Vervolgens wordt een aantal oplossingen voor de reparaties bedacht. Er kan bijvoorbeeld
een werkgroepje geformeerd worden dat inventariseert welke gereedschappen gereviseerd
208
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
worden en welke vervangen. Het maakt daar een plan voor. Er kan ook besloten worden
enkele ouders te vragen een avond mee te helpen. Of er kan voor gekozen worden in de
loop van een jaar een aantal duurdere gereedschappen op te (laten) knappen en/of te vervangen.
In de derde fase worden de gevolgen van alle oplossingen besproken. Ten aanzien van de
hierboven genoemde oplossingen wordt besloten dat die te veel tijd en energie kosten. Er
worden praktische alternatieven bedacht. Het eerste alternatief is dat de sociaal-cultureel
werker zelf selecteert welke materialen opgeknapt kunnen worden en welke weggedaan
kunnen worden. Daarna geeft hij een klussenbedrijf de opdracht het gereedschap op te
knappen. Een ander alternatief is dat de sociaal-cultureel werker gericht een paar handige
ouders vraagt om op een avond samen met hem de materialen op te knappen. Ook van
deze alternatieven worden de voor- en nadelen besproken.
In de vierde fase wordt besloten welke van de alternatieven gekozen wordt. In deze fase valt
dus het feitelijke besluit.
In de vijfde fase kijk je zowel tijdens de vergadering als na verloop van tijd terug op het
genomen besluit: was het besluit bij nader inzien ook nog het goede besluit, is het uitvoerbaar, is iedereen er tevreden over?
Aandachtspunten bij de besluitvorming
Goede beslissingen kunnen alleen genomen worden als iedereen over goede informatie beschikt. Volgens van Dam en Marcus voldoet goede besluitvorming aan de volgende eisen:
• de informatie is recent (veel informatie is vaak te laat beschikbaar);
• betrouwbaar;
• globaal van aard (geen details, maar hoofdzaken);
• overzichtelijk gepresenteerd (lay-out);
• toekomstgericht (met de informatie moeten beslissingen worden genomen die op de
toekomst betrekking hebben).
De informatie moet een reëel beeld geven van de gevolgen van de te nemen besluiten. Het
gaat erom de belangrijkste informatie te geven; niet te veel en niet te weinig.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
209
Met het geven van informatie kun je behoorlijk manipuleren: je houdt informatie achter, je
geeft zoveel informatie dat mensen door de bomen het bos niet meer zien of je geeft alleen
die informatie die jou goed uitkomt. Op korte termijn bereik je daar misschien mee dat er
snel een besluit ligt, maar de kwaliteit van het besluit laat te wensen over. Het lijkt democratisch en daadkrachtig, maar is het in feite niet. Waarschijnlijk moet je op zo’n besluit
later weer terugkomen omdat mensen de informatie die je achtergehouden hebt, toch te
weten komen. Of omdat het besluit in de praktijk niet uitvoerbaar is. Dat komt de sfeer
niet ten goede en maakt mensen wantrouwend. Beter is het om, vóórdat er belangrijke
beslissingen genomen worden, in een klein groepje of samen met je leidinggevende het
probleem of het te nemen besluit goed te analyseren en de consequenties op een rijtje te
zetten. Presenteer deze dan objectief en geef de gelegenheid er vragen over te stellen en er
met elkaar over na te denken.
Bij deze analyse kijk je naar de mogelijkheden voor de toekomst en de onmogelijkheden en
je let op de voor- en nadelen van elk alternatief. Je kunt hierbij gebruikmaken van de vier
M’s:
• middelen;
• methoden;
• materialen;
• mens.
Deze vier M’s zijn altijd aan de orde bij het nemen van besluiten. Een besluit heeft bijvoorbeeld gevolgen voor de financiële middelen of voor een bepaalde ruimte. Er moet
een keuze uit verschillende methoden gemaakt worden. Er moeten bepaalde materialen
gekozen worden. En de gevolgen voor de betrokken mensen zijn van belang. Je kunt de
vier M’s als volgt toepassen. We nemen als voorbeeld de keuze voor een programma voor
de vakantieactiviteiten.
210
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De 4 M’s bij de keuze voor een programma
4 M’s
middelen
constatering
we hebben een
beperkt budget voor
activiteiten en/of het
inhuren van specialisten
methoden we hebben, gezien
de financiële middelen, de keuze uit de
volgende activiteiten:
1. ….
2. ….
Activiteit 1 verdient
de voorkeur, omdat
die het beste aansluit
bij onze visie
materialen de activiteit is
uitgewerkt in de
activiteitenmap en er
is standaardmateriaal
voor de activiteiten
mensen
de vrijwilligers
moeten geïnstrueerd
worden
gevolg
we zijn niet helemaal
vrij in de keuze van
het programma
oplosbaar? oplossing
ja
goedkope activiteiten bedenken en
zoveel mogelijk zelf
uitvoeren
dit is voldoende
keuze, aangezien
deze activiteiten nog
steeds gewild zijn
Nvt
nvt
activiteit 2 valt af
Nvt
nvt
we hoeven zelf geen Nvt
materialen aan te
schaffen of te ontwikkelen
nvt
instructie bij voorkeur op de plek waar
de activiteit wordt
uitgevoerd
instructie regelen
met instructeur
ja, als de
instructeur
dat wil
Bij het nemen van besluiten houd je je aan een aantal regels. Die stel je in principe ook
vooraf vast. Bij het eerdere voorbeeld van het gereedschap is dat uiteraard niet zo van
belang, maar in andere situaties kan dat heel belangrijk zijn. Bijvoorbeeld als er wijzigingen
in het jaarprogramma aangebracht worden.
Ben je voor of tegen het besluit?
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
211
Regels bij de besluitvorming:
• eerst worden de achtergronden van het besluit besproken: waar gaat het precies om, wat
is de aanleiding en waarom moet er een besluit genomen worden, voor wie heeft het
consequenties, enzovoort;
• van tevoren moet duidelijk zijn hoe zwaar het te nemen besluit weegt en wie bevoegd is
het besluit te nemen;
• de consequenties van de mogelijke besluiten moeten geanalyseerd worden: de mogelijkheden en onmogelijkheden en de risico’s als er niets gedaan wordt;
• van tevoren moet afgesproken worden hóe een besluit genomen wordt: met meerderheid van stemmen, consensus, enzovoort.
Soorten besluiten
Er zijn verschillende soorten besluiten mogelijk. Zij hebben allemaal voor- en nadelen.
Soorten besluiten
1
Autoriteit of eenmansbesluit
Het besluit wordt door één persoon, meestal de voorzitter, genomen. Doorgaans wel nadat
de mening van de groep gevraagd is.
Voordelen: snelle besluitvorming;
duidelijk gecentraliseerd proces.
Nadelen:
lage betrokkenheid deelnemers;
mogelijk weinig draagvlak.
2
Delegatie of minderheidsbesluit
Eén persoon of een paar personen uit de groep krijgen de bevoegdheid namens de groep
een besluit te nemen.
Voordelen: snelle besluitvorming;
deskundig besluit.
Nadelen:
mogelijk weinig draagvlak;
afhankelijke positie van de gehele groep.
212
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
3
Stemmen of meerderheidsbesluit
Bij een meerderheidsbesluit wordt door middel van stemming een besluit genomen.
Voordelen: snelheid;
herkenbare uitkomst;
grote betrokkenheid en groot draagvlak.
Nadelen:
stimuleert niet tot creativiteit;
er kan partijvorming optreden, en een sfeer van winnaars en verliezers;
recht van de sterkste waardoor er bij de verliezers minder draagvlak kan zijn.
4
Consensus
Bij consensus valt er een besluit waar iedereen minimaal achter kan staan maar niemand
het voor het volle honderd procent mee eens is. Het besluit wordt genomen omdat er per
se een besluit moet vallen.
Voordelen: stimuleert de creativiteit van de groepsleden;
groot draagvlak en bereidheid tot samenwerking is groot;
er wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie en vaardigheden van
de groepsleden;
Nadelen:
vraagt veel energie en tijd;
werkt alleen bij een stevige en stabiele groep.
5
Unanimiteit
Het voorstel wordt alleen aangenomen als iedereen achter het besluit staat. Bij heel belangrijke besluiten die veel draagvlak vragen, is dit van belang.
Voordelen: geeft een goede gemeenschappelijke basis, de groep is solidair;
grote betrokkenheid.
Nadelen:
vraagt veel energie en tijd, wat demotiverend kan werken;
soms grote compromissen;
‘vlees noch vis’-besluit omdat oorspronkelijke standpunten afgezwakt worden;
6
Veto
Bij vetorecht kan één deelnemer of één instantie het besluit tegenhouden. Hij hoeft daar
zelfs geen argumenten voor te noemen. Deze vorm van besluiten nemen wordt voor de
volledigheid genoemd, maar wordt in het sociaal-cultureel werk zelden of nooit toegepast.
Voordelen: grote problemen voor degene die het vetorecht heeft, worden voorkomen.
Nadelen:
er kan alleen een besluit vallen als de persoon of instantie die vetorecht heeft
het met een besluit eens is.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
213
Afhankelijk van de zwaarte van het besluit en de omstandigheden kies je voor één van deze
besluiten.
Om tot een goed besluit te komen, is de manier waarop je informatie geeft en discussie
voert van groot belang. Voor het voeren van de discussie kun je gebruikmaken van verschillende technieken. Daar gaan we het nu over hebben. We behandelen brainstormen,
mindmapping en onderhandelen.
7.4.2 Brainstormen
Een techniek als brainstormen gebruik je regelmatig zonder dat je je daar van bewust
bent. Je wilt het kerstfeest eens anders organiseren. Met elkaar bedenk je allerlei manieren
waarop dat kan en dan kies je die je die het meest aanspreekt. Of je verzamelt samen met
je collega’s of in het vrijwilligersteam mogelijke onderwerpen voor een informatiebijeenkomst. Daaruit kies je vervolgens.
Brainstormen is het op een gestructureerde manier verzamelen én ordenen van ideeën,
oplossingen, activiteiten, enzovoort. Het is niet zomaar het in het wilde weg spuien van
ideeën. Het is de bedoeling dat je daarna de ideeën ordent. Je kunt op de volgende manieren brainstormen:
• Op een flip-over of whiteboard verzamel je alle ideeën en suggesties die door de deelnemers geroepen worden. Of je laat ieder voor zich ideeën op een sticker zetten. Daarna
verzamel je die en plakt ze op een flip-over of whiteboard. In dit stadium worden er
nog geen ideeën geschrapt. Alle ideeën komen op de flip-over terecht. Er worden ook
nog geen opmerkingen over gemaakt en er wordt geen kritiek op geuit.
• Staan alle ideeën op de flip-over, dan geef je iedereen de gelegenheid er nog meer te
noemen.
• Vervolgens deel je ze in groepen in: welke ideeën horen bij elkaar of lijken op elkaar.
• Je bespreekt alle groepen en alle ideeën in de groepen. De groep schift die ideeën eruit
die niet van pas komen of die dubbel zijn.
• Vervolgens vraag je of nu echt alles er staat.
• Dan selecteert de groep de beste ideeën en zegt waarom die ideeën het beste zijn. Er
volgt een discussie over die ideeën.
• Ten slotte selecteert de groep de ideeën die verder uitgewerkt gaan worden.
214
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Soms zien mensen alleen bezwaren. Dat lijkt de creativiteit om tot een idee of oplossing
te komen in de weg te staan. Maar je kunt er ook gebruik van maken. Dat noemen we
‘negatief brainstormen’. Je laat iedereen benoemen waarom iets, bijvoorbeeld een activiteit,
gedoemd is om te mislukken. Als de lijst compleet is, ga je spiegelen. Elk negatief punt
heeft een positieve tegenhanger. Bijvoorbeeld ‘we hebben onvoldoende tijd voor de voorbereiding’. Daar kan tegenover komen te staan ‘we kunnen ouders vragen te helpen’ of ‘we
verschuiven een andere activiteit’. Heb je alle negatieve punten gespiegeld, dan weet je hoe
je de activiteit wél kunt organiseren.
Bij brainstormen zijn verschillende rollen belangrijk. De een denkt praktisch, de ander
denkt aan de kosten, de volgende speelt de advocaat van de duivel en ziet alleen waarom
iets niet kan, enzovoort. Je kunt bewust met die rollen omgaan en die rollen over de
groepsleden laten wisselen. Edward de Bono heeft een techniek ontwikkeld om creatief
denken te bevorderen: de zes denkhoeden. Volgens de Bono is er in teams meestal veel
kennis aanwezig, maar borduren zij steeds door op dezelfde kennis. Dat is funest voor
vernieuwing en creativiteit. Om daar iets aan te doen kun je de zes denkhoeden gebruiken.
Elke hoed heeft een eigen kleur. Elke kleur staat voor een rol die door teamleden doorgaans gespeeld wordt.
Het gebruik van de zes denkhoeden heeft twee doelen: de deelnemers zijn met één ding
tegelijk bezig en het wordt de deelnemers gemakkelijk gemaakt om over te schakelen naar
een andere manier van denken. Door één hoed te kiezen worden de deelnemers gedwongen op één manier te denken. Dat geeft een beter resultaat dan wanneer iedereen op alle
manieren moet denken. Zo komen er verrassende nieuwe ideeën naar boven.
Alle deelnemers krijgen zes hoeden of kaarten in verschillende kleuren, en een handleiding
met de betekenis van de kleuren. De deelnemers nemen telkens de kleur hoed waarin
zij op dat moment willen denken en communiceren. Door het opzetten van een van de
hoeden of het opsteken van een van de kaarten is duidelijk vanuit welke denkstijl iemand
een bijdrage levert. Tijdens de brainstormsessie wordt zo snel duidelijk welke denkstijlen
overheersen.
Je kunt ook bewust kiezen het scala aan denkstijlen te verbreden door deelnemers te vragen
van hoed te wisselen of het team te vragen allemaal dezelfde hoed op te zetten. Het dragen
van de hoeden maakt het mogelijk om dingen te denken en te zeggen die anders minder
gemakkelijk gezegd zouden worden.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
215
Zes denkhoeden
Witte hoed:
denken in de vorm van feiten, cijfers en informatie. Met de witte hoed streven
Rode hoed:
emoties, een denker kan de rode hoed opzetten om een gevoel te uiten.
de denkers naar een zo groot mogelijke objectiviteit.
Zwarte hoed: de zwartkijker, hij vestigt de aandacht op alles wat verkeerd kan gaan, onjuist is
of risico’s inhoudt.
Gele hoed:
de kleur van de zon verbeeldt het positief en constructief denken. De gele denker is steeds op zoek naar kansen.
Groene hoed: deze hoed staat voor creativiteit en nieuwe ideeën.
Blauwe hoed: overspanning van het denkproces. De blauwe denker definieert de problemen
en regelt de opeenvolging van de verschillende denktaken.
(Bron: Beleidsimpuls)
Aandachtspunten bij brainstormen:
• Geef voldoende leiding aan het proces, anders is de opbrengst gering en niet duidelijk.
• Sommige deelnemers voelen zich soms niet creatief genoeg. Stel iedereen gerust door
uit te leggen dat deze methode het bedenken van creatieve oplossingen en ideeën gemakkelijk maakt.
• Zorg voor een open sfeer waarin iedereen de kans krijgt en uitgenodigd wordt om mee
te doen. Voorkom dat enkele deelnemers de boventoon gaan voeren.
• Waak ervoor dat er direct gereageerd wordt op de ideeën, of dat er negatieve opmerkingen gemaakt worden.
• Neem veel tijd om alle ideeën of oplossingen naar boven te laten komen. Laat ook
rustig stiltes vallen zodat mensen na kunnen denken.
• Als een groep problemen heeft om in het openbaar ideeën te uiten, dan kun je de
ideeën ook op briefjes laten schrijven en op laten hangen.
216
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
7.4.3 Mindmapping
Mindmapping kun je ook zien als een vorm van brainstormen. Maar het is bovenal een
manier om de samenhang tussen ideeën of problemen aan te geven. En om achterliggende
problemen op te sporen. De techniek werkt als volgt.
In het midden van een vel zet je het centrale idee, probleem of verschil van mening, bijvoorbeeld: voedingsbeleid. Daar omheen verzamel je de steekwoorden en eventuele onderliggende problemen. Bij elk steekwoord kan vervolgens weer een woord gezet worden dat
daarmee samenhangt, of meerdere woorden. Zo krijg je op één vel een compleet overzicht.
Je visualiseert het daarmee waardoor het beter hanteerbaar is.
Deze techniek kun je gebruiken om samen met vrijwilligers te praten over bijvoorbeeld
nieuw beleid of om te kijken welke acties ondernomen moeten worden om een activiteit
te organiseren, of om achterliggende oorzaken van problemen op te sporen. Hieronder
werken we het voorbeeld ‘voedingsbeleid’ uit in een mindmap. We gaan er daarbij vanuit
dat er nieuw beleid ontwikkeld moet worden.
mag niet te duur worden
ouders extra laten betalen
gezond snoep
warme maaltijden
traktaties
2 dagen per week
wat wel en wat niet?
informatie voedingscentrum
voedingsbeleid
ongezond is ook lekker
rekening houden met moslims
schijf van vijf
varkensvlees gescheiden houden
richtlijnen aan moslims zelf vragen
Je kunt de mindmap zo uitgebreid maken als je zelf wilt. Uit de mindmap kun je de belangrijkste onderwerpen en uitgangspunten halen en daar acties op bedenken. Elk onderdeel kun je weer in een afzonderlijke mindmap uitwerken. Met behulp van de mindmap
kun je heel ingewikkelde problemen en onderwerpen overzichtelijk in beeld brengen.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
217
7.4.4 Onderhandelen
Onderhandelen is een proces waarbij individuen, groepen of groeperingen samen tot
overeenstemming over iets proberen te komen. Bij onderhandelen gaat het erom dat beide
partijen instemmen met het resultaat. Met onderhandelen creëer je een sfeer en bouw je
zoveel vertrouwen op dat je met elkaar tot een overeenkomst kunt komen.
Onderhandelen doe je overal: met vrienden (naar welke film gaan we?), met je directe
collega’s (hoe regelen we de vakanties onderling?), in het team (worden mijn beleidsvoorstellen door de groep overgenomen of die van een ander?). Met onderhandelen kom je op
voor je eigen belang zonder dat je dat van anderen beschadigd. Bij onderhandelen zet je je
sterkste kanten in: slim, handig, sociaal, enzovoort. Maar per moment verander je wel eens
van rol en zet je weer andere kanten in, afhankelijk van wat op dat moment nodig is.
Als je even teruggaat naar het voorbeeld van Kim, dan kun je dat zien. Kim heeft vooraf overdacht hoe zij het probleem in zou brengen. Daarbij heeft zij zeker overdacht hoe zij de vrijwilligers het beste kon overtuigen van het probleem. Zij heeft ook zeker bedacht welke manier
het beste bij haar paste en het meeste resultaat zou hebben: bijvoorbeeld streng en met drang,
of overtuigend met argumenten. En zij zal bedacht hebben dat zij eerst stellig de norm weer
boven tafel zal halen (er wordt niet zonder toezicht buiten gespeeld) en zich vervolgens flexibel
en open op zal stellen bij het zoeken naar oplossingen. Zij is dus bewust of onbewust bezig
geweest met onderhandelen. En zij heeft bewust of onbewust een bepaalde stijl van onderhandelen ingezet.
Het belangrijkste bij het onderhandelen is dat je kennis van zaken hebt. En dat je vooraf
hebt nagedacht over de doelstelling en de strategie. Bij onderhandelen kun je bepaalde
technieken gebruiken en bepaalde strategieën. En er gelden bepaalde spelregels. Het
belangrijkste bij onderhandelen is om je ervan bewust te zijn dat iedereen belangen en
behoeften heeft die verwezenlijkt moeten worden. Het is de kunst om die belangen en
behoeften duidelijk te krijgen en iedereen zoveel mogelijk aan zijn trekken te laten komen.
Daarbij moet je er rekening mee houden dat achter de wens of de behoefte die geuit wordt,
meestal een achterliggende en vaak diepere behoefte schuilgaat. Als je die niet boven tafel
krijgt en die er niet bij betrekt, zul je niet snel tot een goed besluit komen.
218
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Is er werkelijk meer behoefte aan buitenspeeltoestellen of is er een andere reden voor deze wens?
In het team kan bijvoorbeeld de wens geuit worden dat er meer speeltoestellen op het
buitenterrein geplaatst worden. Maar waar komt die wens vandaan? Is dat werkelijk de behoefte of is er een andere reden waarom deze wens geuit wordt? Maken de kinderen buiten
bijvoorbeeld veel ruzie of is de buitenspeelruimte erg kaal? Je hebt dan eerst een gesprek
nodig over wat belangrijk is bij het buitenspelen, welke behoeften kinderen hebben en
welke behoeften de sociaal-cultureel werkers en vrijwilligers hebben. Dan pas weet je of het
aanschaffen van meer speeltoestellen ook werkelijk de oplossing is. In het voorbeeld van
Kim zag je ook dat de vrijwilligers eerst door moesten praten vóór dat de werkelijke oorzaken en behoeften op tafel lagen en vóór dus ook een goede oplossing gevonden werd.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
219
We kunnen in dit bestek niet alles uitgebreid behandelen, maar we geven hieronder wel
nog enkele tips die je bij het onderhandelen (of overleggen) kunt gebruiken.
Tips voor het onderhandelen
•
Bedenk vóór een overleg de werkwijze:
-
stel samen met de deelnemers aan het overleg een duidelijk doel vast en welk resultaat
bereikt moet worden (niet inhoudelijk);
-
bespreek de werkwijze: hoeveel tijd ervoor uitgetrokken wordt, wie erbij aanwezig zijn,
wie voorzit en notuleert, welke middelen erbij nodig zijn: whiteboard, flip-over, stiften,
papier, pennen, laptop, drankjes, enzovoort;
-
als je zelf een voorkeur hebt voor wie er voorzit, breng dat dan als eerste naar voren
(een voorzitter kan de bijeenkomst namelijk maken of breken);
-
zoek een geschikte ruimte waarin je niet afgeleid wordt en die stimuleert om tot goede
oplossingen te komen;
-
bedenk waar je zelf wilt zitten, waar voel jij je het beste, en zorg dat je die plaats snel
bezet;
-
overweeg of je na afloop nog informeel met de deelnemers wilt doorpraten of juist niet,
soms kan dat belangrijk zijn om weer een goede sfeer te krijgen of om de puntjes op de
i te zetten;
•
zorg dat je vooraf overeenstemming hebt over de aanpak van het probleem.
Bedenk wat de omstandigheden zijn:
-
wat wil ik bereiken, waar heb ik werkelijk behoefte aan;
welke wensen hebben anderen op tafel gelegd en wat zijn hun wezenlijke achterliggende behoeften;
-
hoe groot is het belang dat mijn idee het haalt;
-
hoe kan ik het beste overtuigen;
-
welke richtlijnen en grenzen zijn er vanuit het beleid, regels, protocollen, leidinggevenden, enzovoort;
-
waar zit mijn ‘onderhandelingsruimte’ (waar kan ik iets toegeven en waar niet) en wanneer kom ik daarmee naar buiten;
-
wat is de stijl van de ‘andere partij of organisatie’ en wat zijn hun sterke en zwakke kanten;
-
welke belangen heeft de andere partij of organisatie;
-
waar zit haar onderhandelingsruimte;
-
welke strategie zal zij hanteren;
-
welke sfeer is nodig om tot een goed resultaat te komen: rust en respect voor elkaar zijn
bijvoorbeeld belangrijk.
220
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
•
Bedenk vooraf wat er inhoudelijk kan gebeuren: welke reacties zal de andere partij of organisatie hebben op je voorstel, of met welk voorstel zal de andere partij komen? Hoe reageer
je dan: met welke tegenvoorstellen kun je meegaan en met welke niet? Welke alternatieven
of welk tegenaanbod heb je zelf eventueel? Hoe denk je dat de ander daarop reageert?
Hoever kun je daar dan in meegaan?
•
Welke onderhandelingsstijl ga je hanteren: flexibel, volhardend, vechten, masseren, enzovoort?
•
Maak in het gesprek direct duidelijk wat je wilt bereiken. Leg al je wensen en behoeften op
tafel. Laat de ander maar ‘nee’ zeggen.
•
Richt je in het gesprek niet zozeer op de opties die de andere partij aangeeft, maar richt je
op de belangen daarachter. Houd die voor ogen en kijk in hoeverre je daaraan tegemoet
kunt komen zonder je eigen doel uit het oog te verliezen.
•
Pas op voor de valkuilen: te aardig of te streng zijn, jezelf of de ander onderschatten, iemand persoonlijk aanvallen, emotioneel worden, het onderste uit de kan willen halen.
•
Wees niet te goed van vertrouwen maar wees ook niet te wantrouwend. Bouw het vertrouwen langzaam op. Als je teveel wantrouwt, kun je niet tot overeenstemming komen. Als je
teveel vertrouwt, zal de andere partij met de voordeligste uitkomst aan de haal gaan.
•
•
Neem voldoende tijd en zo nu en dan een pauze als dat nodig is.
Heb je het idee dat je nu niet tot een goed resultaat kunt komen, stel dan een vervolgoverleg voor. De tijd ertussen kun je gebruiken om informeel de tegenpartij te ‘masseren’.
•
Kom met creatieve en verrassende ideeën die de andere partij kunnen overtuigen of voor
jouw standpunt winnen.
•
Geef je grenzen duidelijk aan en houd het contact open.
•
Maak alles niet te zwaar, zorg ook voor luchtigere momenten en humor.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
221
7.5 Gespreksvaardigheden
Bij het begeleiden van deelnemers, vrijwilligers en groepen voer je verschillende soorten gesprekken en daarbij gebruik je diverse gespreksvaardigheden. Ook goede gespreksvaardigheden dragen bij aan het voorkomen en oplossen van problemen. We behandelen daarom
een aantal belangrijke gespreksvaardigheden.
Gespreksvaardigheden:
• actief luisteren
• non-verbale houding
• vragen stellen
• samenvatten
• concretiseren
• reflectie van gevoel
• reguleren
7-8
7.5.1 Actief luisteren
Horen is het min of meer passief opnemen van geluiden. Via de oren komen allerlei geluiden in de hersenen terecht. De ontvanger verwerkt het signaal en doet er wel of niet iets
mee. Luisteren daarentegen is actief. Het bevordert de communicatie tussen twee mensen
en staat aan de basis van de individuele begeleiding. Door goed te luisteren naar je gesprekspartner maak je echt contact en dat is een belangrijke voorwaarde om samenwerking
concreet te maken. Alleen door goed te luisteren kun je je begeleiding op elk individu of de
groep afstemmen.
Actief luisteren bevordert
222
•
de communicatie tussen twee mensen;
•
de cliënt of groep om verder te spreken;
•
het opnemen van informatie uit de belevingswereld van de cliënt of groep;
•
het teruggeven van informatie;
•
het openstaan voor de cliënt of de groep;
•
aandacht en interesse hebben en tonen;
•
geconcentreerd zijn.
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Een valkuil is dat je denkt aan een half woord genoeg te hebben om te weten wat er aan de
hand is. Daardoor loop je het risico dat je onvoldoende gegevens verzamelt; niet voldoende
luistert. Je interpreteert en verklaart dan al tijdens het luisteren, waardoor je mogelijk oplossingen bedenkt die geen antwoord geven op het probleem. Je kunt die situatie eenvoudig vermijden door eerst te luisteren en pas daarna gericht te zijn op interpretaties en het
verklaren van je gegevens. Dit komt overeen met eerst denken en dan doen.
Karin is werkzaam in de peuterspeelzaal in het buurthuis. Zij voert een intakegesprek met
Daniëlle, moeder van Marissa. Karin kent Daniëlle niet en ze gaat zoveel mogelijk relevante gegevens verzamelen zodat zij Marissa zo goed mogelijk kan ondersteunen in de opvoeding. Daniëlle geeft in het gesprek aan erg moe te zijn, sinds drie maanden slecht te slapen en ‘s nachts
lang wakker te liggen. Ze heeft daardoor overdag soms moeite om zich met Marissa bezig te
houden. Karin vraagt meteen door over het slaapgedrag van Marissa, in de veronderstelling
dat het kind de slaapproblemen van Daniëlle veroorzaakt. Daniëlle probeert dit voor zichzelf na
te gaan en geeft antwoord op de vragen die Karin stelt: ‘Ja, ze wordt wel vaak wakker ’s nachts
en dan moet ik er wel eens uit. Ik ben overdag dan wel vaak moe. ‘Tja, dan is het logisch dat je
overdag moe bent’, zegt Karin.
Karin probeert direct te verklaren hoe het komt dat Daniëlle vermoeid is. Had Karin goed
geluisterd en Daniëlle aangemoedigd verder te vertellen, dan zou naar voren zijn gekomen
dat haar man vijf maanden geleden is overleden en dat Daniëlle daar ’s nachts wakker van
ligt. Een belangrijk punt dat ook van invloed is op de opvoeding en nu door direct interpreteren over het hoofd is gezien. Het voorbeeld geeft aan dat echt luisteren een actieve
geconcentreerde bezigheid is die nauwkeurig moet worden uitgevoerd.
7.5.2 Non-verbale houding
Non-verbale communicatie is onderdeel van actief luisteren en een vaardigheid waar je
aandacht aan moet besteden tijdens gesprekken die je voert. Door non-verbale communicatie moedig je je gesprekspartner en de groepsleden aan verder te spreken en toon je
aandacht en interesse. Dat begint met je lichaamshouding. Uit je lichaamshouding blijkt
of je daadwerkelijk geïnteresseerd bent in de ander. Een open lichaamshouding, een klein
beetje voorovergebogen in de richting van de ander, nodigt uit tot spreken. Ook goed
oogcontact is een uiting van interesse en aandacht voor degene die spreekt. Je kijkt dus de
ander aan maar je biedt tegelijkertijd ook de gelegenheid de blik te ontwijken. Bijvoorbeeld, als iemand iets vertelt waar hij zich voor schaamt, kan het ondersteunend zijn als het
oogcontact onderbroken wordt.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
223
Behalve door de juiste lichaamshouding kan iemand ook op andere manieren non-verbaal
worden aangemoedigd verder te spreken. Het gaat dan om de zogeheten kleine aanmoedigingen zoals verbaasd kijken, af en toe knikken, de wenkbrauwen fronsen, hm-hm en
ja-ja zeggen. Tijdens een gesprek stem je je woordkeuze af op degene waar je mee praat.
Met intonatie benadruk je woorden. Wat vaak vergeten wordt, is dat stiltes in een gesprek
ook nodig zijn. In de communicatie tussen mensen heeft stilte vaak met de overdracht van
emoties en gevoel te maken. De hoeveelheid stiltes in een gesprek en de lengte ervan worden door diverse factoren bepaald. Waarschijnlijk in de eerste plaats door de aard van het
gesprek. Als het onderwerp emotioneel beladen is, vallen er bijvoorbeeld meer stiltes. De
stiltes worden vaak langer als er een beslissing genomen moet worden. Veel mensen denken
dat een stilte betekent dat er niets te zeggen valt. Niets is minder waar. Stiltes hebben een
belangrijke functie bij het sturen van het gesprek. Ook biedt stilte de gelegenheid om na te
denken, voor jou maar ook voor degene waar je mee praat.
Non-verbale houding
•
een open lichaamshouding, licht voorovergebogen, gericht naar de cliënt;
•
oogcontact maken;
•
non-verbale aanmoedigingen als knikken, hummen, wenkbrauwen fronsen of verbaasd
kijken;
•
gebruik maken van stiltes in een gesprek.
Een open lichaamshouding
224
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
7.5.3 Vragen stellen
Er zijn verscheidene manieren van vragen stellen om informatie te achterhalen. Je kunt
afwisselend gebruikmaken van open vragen, gesloten vragen, vragen die dieper ingaan op
het onderwerp of vragen ter verduidelijking. Door nieuwe vragen te stellen, geef je richting
en sturing aan het gesprek.
Vragen stellen:
• open vragen
• gesloten vragen
• brede vragen
• dieptevragen
• doorvragen
• waarom-vragen
• nieuwe vragen
• suggestieve vragen
7-9
Open vragen
Als je een open vraag stelt, begin je vaak met wat, waarom of hoe. Met open vragen krijg je
meer achtergrondinformatie, onderliggende motieven en kom je meer te weten over bedoelingen. Je dringt beter door in de leefwereld. Je gesprekspartner kan antwoorden zoals hij
wil. Hij krijgt de ruimte waardoor het gesprek ook meer tijd kost. Bijvoorbeeld: ‘Wat vind
jij het belangrijkste probleem?’
Gesloten vragen
Op gesloten vragen kun je alleen antwoorden met ja of nee. Deze vragen beginnen met een
werkwoord. Je geeft als vraagsteller meer sturing aan het gesprek door een gesloten vraag
te stellen. Het stellen van gesloten vragen is nuttig als je bepaalde feiten wilt weten, maar
minder geschikt om een probleem te verkennen of te verdiepen. Bijvoorbeeld: ‘Heb je als
eens eerder aan een activiteit in dit buurthuis deelgenomen?’ Wanneer je echter veel gesloten vragen achter elkaar stelt, kan dit voor je gesprekspartner lijken op een kruisverhoor of
enquête.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
225
Brede vragen
Met een vraagstelling die breed is, kun je iets nieuws aanboren. Bijvoorbeeld: ‘Hoe zie jij
de organisatie van die activiteit?’ Of: ‘Wat zou je vandaag willen doen?’
Dieptevragen
Je kunt met je vraagstelling de diepte ingaan waardoor je verduidelijking krijgt over het
gespreksonderwerp. Bijvoorbeeld: ‘Je zegt dat je niet naar de huiswerkclub kon komen.
Kwam dat omdat je zoveel andere activiteiten hebt in je vrije tijd of is er een andere reden?
Zijn er problemen thuis of op school, waardoor je niet kon komen?’
Doorvragen
Dit zijn vragen die doorgaan op wat de ander net heeft gezegd. Je gaat vaak ook in op de
taal die iemand gebruikt. Bijvoorbeeld als iemand zegt: ‘Ik vond het heel goed’, kun je
doorvragen: ‘Wat vond je precies zo goed?’ Doorvragen stimuleert om het onderwerp te
verdiepen, het verhaal concreter en duidelijker te maken. De ander merkt dat je serieus in
hem geïnteresseerd bent. Doorvragen bestaat meestal uit open vragen: ‘Wat bedoel je met
verschil van mening? Wat maakt dit zo moeilijk voor je? Welke ervaring heb je daarmee? Je
zegt misschien, maar waar hangt dat vanaf?’
Een gesloten vraag kan ook, want het effect is meestal dat de ander doorgaat met vertellen. Bijvoorbeeld: ‘Kun je me daar een concreet voorbeeld van geven? Wil je daar wat meer
over vertellen?’
Waarom-vragen
Waarom-vragen stel je uit interesse naar de beweegredenen. Waarom-vragen hebben echter
vaak het effect dat de ander het gevoel krijgt verantwoording te moeten afleggen, bijvoorbeeld als je vraagt: ‘Waarom was je vanmorgen zo laat?’Een waarom-vraag stel je dan ook
alleen als het echt als waarom is bedoeld, als je wilt onderzoeken. In je intonatie klinkt
interesse voor de ander:‘Waarom denk jij dat dat een betere oplossing is?’
Nieuwe vragen
Bij het stellen van een nieuwe vraag, verander je van onderwerp of je voegt een nieuw
aspect aan je onderwerp toe. Nieuwe vragen kunnen iemand op een nieuw spoor zetten,
een nieuw perspectief openen. Ze komen van de vraagsteller, buiten het verhaal van je
gesprekspartner(s). Het verschil met doorvragen is dat nieuwe vragen ingaan op wat de
ander inbrengt. Snel en veel nieuwe vragen toevoegen werkt echter afleidend. Er is dan
geen rust om te verdiepen.
226
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Suggestieve vragen
Je kunt door de manier van vragen de ander het antwoord al in de mond leggen. We
hebben het dan over suggestieve vragen. Het is voor je gesprekspartner moeilijk op een
suggestieve vraag een ander antwoord te geven dan wat hem in de mond wordt gelegd.
Suggestieve vragen bevatten vaak woorden en uitdrukkingen als: Toch? Niet dan?
Voorbeelden van suggestieve vragen, zijn:
• Ik begrijp dat je vader vorig jaar is overleden, je zult natuurlijk wel diep in de put hebben gezeten?
• Wat stinken die bloemen, hè?
• Je bent het toch ook met me eens dat je dit anders had moeten aanpakken?
7.5.4 Samenvatten
Tijdens een gesprek is het soms nodig te checken of de ander je begrepen heeft. Dat doe je
door kort te herhalen wat je gesprekspartner zegt en door samen te vatten. Je maakt duidelijk dat de samenvatting geen conclusie is van jou, maar een vraag aan je gesprekspartner of
de groep. Naast kort herhalen en samenvatten kun je ook ‘parafraseren’. Je geeft dan in het
kort de essentie weer van wat de gesprekspartner(groep) je vertelt of je vat het probleem
samen als je inschat genoeg te weten. Soms kan iemand niet goed verwoorden wat hij nou
daadwerkelijk bedoelt.
Door een parafrase te geven, vat je niet samen in woorden of zinnen wat je gesprekspartner
zei, maar probeer je de bedoeling te verwoorden:
• Bedoel je dat je in die periode teveel werk op je hebt genomen?
• Begrijp ik goed dat jullie willen dat ik samen met jullie kijk hoe er meer structuur in de
activiteiten aangebracht kan worden?
• Als ik goed geluisterd heb, heb je er nu niet zoveel last meer van dat je gepest werd?
Je vat dus tussentijds samen en dat doe je ook aan het eind van het gesprek ter afronding.
Je herhaalt dan ook de gemaakte afspraken. Samenvatten en parafraseren zijn goede manieren om het gesprek te reguleren.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
227
7.5.5 Concretiseren
Concretiseren is een vaardigheid waarbij de gesprekspartner of de groep wordt aangemoedigd om zo specifiek mogelijk over feiten, meningen en emoties te spreken. Door te
concretiseren vraag je eigenlijk om verheldering. Het verhelderen van vage of onduidelijke
aanduidingen over feiten, meningen en emoties. Door te concretiseren wordt het beeld
voor je gesprekspartner, de groep en voor jou duidelijker. Je gesprekspartner krijgt door
concretiseren een scherper inzicht. Dat is gewoonlijk de eerste stap in het onderkennen of
herkennen van een probleem.
Alle voorgaande gespreksvaardigheden dragen ertoe bij dat je concretiseert. Wanneer
bepaalde antwoorden onduidelijk of vaag zijn kun je, met behulp van actief luisteren, samenvatten en vragen stellen, concretiseren. Door te concretiseren vermijd je dat uitspraken
verkeerd worden beoordeeld of uitgelegd. Je concretiseert alleen wanneer het nodig is. Het
heeft immers geen zin alles tot in detail te concretiseren. Woorden als nooit, altijd, alles,
soms, iedereen, regelmatig, veel en dergelijke, kunnen concretisering nodig hebben om je
een duidelijker beeld te vormen.
7.5.6 Reflectie van gevoel
Wanneer je gevoelens reflecteert, probeer je het gevoel van je gesprekspartner of de groep
te verduidelijken. Door verduidelijking van gevoelens kun je ondersteunen in het helder
krijgen van emoties of het belang van gevoelens. Bijvoorbeeld: ‘Uit jullie woorden maak ik
op dat jullie niet tevreden zijn over de gang van zaken tijdens de nabespreking. Klopt dat?‘
228
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
7.5.7 Reguleren
Het gesprek reguleren betekent dat je structuur aanbrengt in het gesprek. Reguleren doe je
om de rode draad vast te houden en ervoor te zorgen dat het gespreksdoel ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
Reguleren:
• openen
• gespreksdoelen vaststellen
• gesprekspunten vaststellen
• beschikbare tijd noemen
• terugkoppelen naar begindoelen
• samenvatten
• vragen stellen die sturing geven
• hardop denken
• afsluiten
7-10
Nadat je het gesprek geopend hebt, stel je doelen vast en noem je de beschikbare tijd en
de gesprekspunten. Tussentijds koppel je terug naar je begindoelen en vat je samen. Door
verschillende soorten vragen te stellen zoals gesloten vragen, doorvragen en nieuwe vragen,
geef je verdere sturing aan het gesprek. Door hardop te denken, voorkom je dat je gedachtegang blokkeert. Wanneer er een stilte valt, is hardop denken een middel om te laten
weten wat er in je omgaat en blijft het gesprek op gang.
Ten slotte sluit je het gesprek af door een samenvatting te geven en gemaakte afspraken
te herhalen. Door reguleren vermijd je dat gesprekspartners of groepen te ver uitweiden.
Door een gesprek te reguleren komen alle gespreksonderwerpen die van belang zijn ook in
gelijke mate aan bod.
Thema 7 Omgaan met verschillen en problemen
229
230
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
THEMA
11
Werken met vrijwilligers
11.1 Inleiding
In het sociaal-cultureel werk wordt veel met vrijwilligers gewerkt. Activiteiten in buurt- en
clubhuizen zijn alleen mogelijk dankzij hun inzet. Vrijwilligerswerk is voor velen een goede
vrijetijdsbesteding. Voor anderen is het de eerste opstap naar regulier werk. Vaak worden
cliënten na verloop van tijd vrijwilliger. Een groep vrijwilligers is dus divers van samenstelling: buurtbewoners, ex-cliënten en mensen in een arbeidstraject. Het onderscheid tussen
cliënten en vrijwilligers is niet altijd scherp te trekken. De begeleiding vraagt om verschillende methoden en meerdere deskundigheden van de begeleider.
We gaan in dit thema in op de positie, de taken, bevoegdheden en de functie van vrijwilligers. We bespreken een aantal regelingen voor vrijwilligers en het werven van vrijwilligers.
Als laatste bespreken we de begeleiding van vrijwilligers.
De inhoud van dit thema:
11.2 Positie en functie van het vrijwilligerswerk
11.3 Visie op en beleid voor vrijwilligerswerk
11.4 Werkwijze
11.5 Regels en regelingen
11.6 Het werven van vrijwilligers en de introductie
11.7 De begeleiding
11.8 De tevredenheid van vrijwilligers onderzoeken
11.9 Algemene tips voor de begeleiding
11-1
Dit thema sluit aan bij thema 3 (Een draaiboek maken) in het boek Methodisch begeleiden. Het sluit ook aan op thema 19 (Beheer) in dit boek.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
231
11.2 Positie en functie van het vrijwilligerswerk
De leefbaarheid in buurten, wijken, kernen en dorpen hangt in hoge mate af van het werk
dat vrijwilligers verzetten. Vrijwilligers werken in vele sectoren en op veel terreinen: peuterspeelzalen, buurt- en clubhuizen, in wijkaccommodaties, dorpsraden, seniorenverenigingen, kerkelijke organisaties, allochtone organisaties, huisbezoekprojecten, klussendiensten,
bibliotheken, enzovoort. Zij organiseren activiteiten voor alle leeftijdsgroepen, gaan op
bezoek bij mensen thuis die dreigen te vereenzamen en bezorgen maaltijden bij senioren.
Ze doen administratief werk, schoonmaakwerkzaamheden, organiseren recreatieve activiteiten, geven computerlessen, kooklessen, geven informatie en advies over activiteiten en
de dienstverlening in buurten, organiseren het kindercarnaval en sportactiviteiten, verzorgen de beesten op de kinderboerderij, verzorgen de koffie in buurthuizen en servicepunten
voor ouderen en zorgen dat kleine reparaties bij ouderen thuis gedaan worden.
In de Wet maatschappelijk ondersteuning is niet voor niets een heel prestatieveld gewijd
aan vrijwilligers en mantelzorgers. Vrijwilligers en mantelzorgers hebben een belangrijke
functie. Zonder vrijwilligers zou het sociaal-cultureel werk niet kunnen bestaan. Zonder
mantelzorgers zouden de kosten voor de gezondheidszorg de pan uit reizen.
Hoewel mantelzorgers ook vrijwilligers zijn, is er wel verschil met de vrijwilligers. Mantelzorgers doen vrijwilligerswerk in de thuissituatie voor zieken, mensen met een beperking
of ouderen. Het zijn meestal mensen uit de directe omgeving van de verzorgde. Mantelzorgers krijgen niet zozeer begeleiding als wel ondersteuning. Zij worden meestal door
mantelzorgorganisaties ondersteund of door vrijwilligerscentrales en soms door sociaal-cultureel werkers.
Een mantelzorger
232
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Gemeenten hebben vanuit het rijk in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning de opdracht vrijwilligerswerk te bevorderen en vrijwilligers en mantelzorgers te ondersteunen. Dat doen zij op veel verschillende manieren, zoals je hieronder ziet.
Ondersteuning vrijwilligerswerk door gemeenten:
Doel van de ondersteuning:
•
Een extra stimulans geven aan het vrijwilligerswerk per kern, buurt, dorp of wijk, zodat
meer mensen en mensen uit specifieke doelgroepen vrijwilligerswerk gaan of blijven verrichten.
•
Het stimuleren van en zorgdragen voor deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.
•
Een structurele en professionele ondersteuning bieden aan de vrijwilligersorganisaties.
Middelen voor de ondersteuning:
•
Het subsidiëren van een vrijwilligerscentrale. Deze werft vrijwilligers en bemiddelt tussen
organisaties die vrijwilligers nodig hebben en vrijwilligers die vrijwilligerswerk zoeken. Ze
heeft een cursusaanbod voor de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.
•
Inzetten van waarderingsinstrumenten: jaarlijkse vrijwilligersdagen waarbij vrijwilligers in
het zonnetje gezet worden en vrijwilligers een vergoeding krijgen als blijk van waardering.
•
Een voorzieningenaanbod creëren en in stand houden, als steun in de rug voor vrijwilligers.
•
Collectieve verzekering afsluiten: WA- en ongevallenverzekering.
•
Een onkostenvergoeding geven aan vrijwilligers.
•
Het ontwikkelen van gemeentelijke richtlijnen voor het doen van vrijwilligerswerk met
behoud van een sociale uitkering.
•
Het op schrift zetten van een methodische aanpak waarmee organisaties zelfstandig hun
vrijwilligersbeleid kunnen uitvoeren en verder kunnen ontwikkelen.
•
Het organiseren van snuffelstages voor het voorgezet onderwijs in organisaties. Hierdoor
kunnen leerlingen in de praktijk ervaring opdoen met bekende en minder bekende vormen
van vrijwilligerswerk. Bovendien leren zij de sociale en maatschappelijke betekenis en
waarde van de organisaties en het vrijwilligerswerk kennen.
•
Wervingsmethoden ontwikkelen die gericht zijn op verschillende doelgroepen, zoals tieners en jongeren, volwassenen en ouderen.
•
Het opzetten van een servicepunt voor vrijwilligers waar vrijwilligers informatie en advies
kunnen krijgen over fondsenwerving, sponsoring, wetgeving en vergunningen. Zij kunnen
er ook kopiëren, foldertjes maken, inbinden en dergelijke.
•
Cursussen en andere deskundigheidsbevordering subsidiëren voor vrijwilligers: besturen,
organiseren, sponsoring, omgaan met cliënten, enzovoort.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
233
In een gemeente is vaak een klankbordgroep van instellingen, vrijwilligersorganisaties,
sponsors en fondsen. Zij werken samen om het vrijwilligerswerk te ontwikkelen en te
stimuleren, om over activiteiten te adviseren en die te promoten.
Vrijwilligerswerk heeft niet alleen een functie voor de mensen waarvoor vrijwilligers
werken. Het heeft ook een functie voor de vrijwilligers zelf. Vrijwilligerswerk biedt vrijwilligers een zinvolle vrijetijdsbesteding. Zij hebben op het werk hun sociale contacten. Zij
leren organiseren, coördineren, vergaderen, contacten leggen, leidinggeven, begeleiden,
ondersteunen, creatieve ideeën aandragen, verantwoordelijkheden dragen, punctueel zijn,
administreren, budgetteren en budgetten bewaken. Kortom, ze leren eigenlijk alles wat je
ook als werknemer leert. Om die reden worden vrijwilligersplekken ook wel ingezet om
werkervaring op te doen in het kader van een traject op weg naar werk. Mensen die nog
niet toe zijn aan een betaalde baan, kunnen in het vrijwilligerswerk ervaring opdoen en
hun deskundigheid vergroten. Zij kunnen leren om in een normaal werkritme te komen
en verantwoordelijkheden te dragen. Zij worden bij hun vrijwilligerwerk begeleid door de
sociaal-cultureel werker, maar daarnaast is er nog een trajectbegeleider vanuit een reïntegratiebedrijf. Dat is een organisatie die mensen zonder werk begeleidt naar werk.
Vrijwilligers komen dus niet alleen iets brengen, zij komen ook iets halen. In het werken
met vrijwilligers moet je hier terdege rekening mee houden. Vrijwilligers zijn niet alleen
uitvoerders van zinvolle activiteiten, zij zijn ook je klanten.
De belangrijkste functies van het vrijwilligerswerk zijn:
• bijdragen aan de leefbaarheid, samenhang en integratie in wijken, buurten en dorpen
(wijkraden, buurtverenigingen, ouderenverenigingen, huisbezoeken);
• het organiseren van ontmoeting en van recreatieve en educatieve activiteiten voor verschillende doelgroepen;
• dienstverlening (bijvoorbeeld voorlichting en klussendienst) aan ouderen, zieken en
mensen met een beperking zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven
wonen;
• participeren in de samenleving;
• opdoen van werkervaring;
• signaleren van problemen in de gemeente.
234
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Het vrijwilligerswerk heeft, zoals je ziet, een belangrijke functie voor buurt- en wijkbewoners en voor de vrijwilligers zelf. Het heeft daarnaast een belangrijke functie voor gemeenten die de vrijwilligers hard nodig hebben voor de uitvoering van hun beleid. Vrijwilligers
(en sociaal-cultureel werkers) zien en horen veel dat van belang is voor het ontwikkelen van
gemeentelijk beleid. Zij hebben contact met buurtbewoners en lopen rond in de wijken.
Zij horen en zien waar knelpunten en problemen zijn. Direct of via de sociaal-cultureel
werkers komen hun signalen bij de gemeente terecht.
De Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) is het branchenetwerk van vrijwilligersorganisaties in Nederland. Zij komt op voor de belangen van vrijwilligers en versterkt
de positie van het vrijwilligerswerk. Zij vertegenwoordigt de sector in het binnen- en buitenland. De NOV heeft normen en richtlijnen opgesteld voor het vrijwilligerswerk. Daarin
staat dat vrijwilligerswerk:
• geen betaald werk mag verdringen;
• niet verricht mag worden in een bedrijf dat winst maakt;
• geen werk mag zijn dat normaal gesproken betaald wordt;
• aanvullend moet zijn; als de vrijwilliger er mee stopt mag dat geen essentiële problemen
opleveren.
Een vrijwilliger mag geen betaald werk verdringen
Thema 11 Werken met vrijwilligers
235
11.3 Visie op en beleid voor vrijwilligerswerk
Een organisatie die met vrijwilligers werkt, heeft meestal een visie op en beleid met betrekking tot de positie en het werk van vrijwilligers. In dat beleid kan het volgende opgenomen
worden:
• Wat is de doelstelling van de organisatie?
• Welke functie en taken heeft de organisatie?
• Hoe past het vrijwilligerswerk hierbij?
• Waarom werkt de organisatie met vrijwilligers?
• Welke definitie van vrijwilligerswerk hanteert de organisatie?
• Welke vrijwilligersprofielen (soorten vrijwilligers) heeft de organisatie?
• Op welke manier werft en selecteert de organisatie vrijwilligers?
• Welke PR-activiteiten zet de organisatie in met het oog op het werven en binden van
vrijwilligers?
• Wat is de positie van de vrijwilligers ten opzichte van de vrijwilligers in loondienst?
• Welke taken worden door vrijwilligers uitgevoerd?
• Wat zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden?
• Wat zijn de rechten en plichten?
• Welke inspraakmogelijkheden hebben vrijwilligers?
• Hoe wordt de verantwoording van het werk geregeld?
• Hoe worden vrijwilligers gefaciliteerd? (vergoedingen, gebruik van materialen, lokalen,
en dergelijke)
• Op welke manier bindt de organisatie vrijwilligers aan zich?
• Op welke manier worden vrijwilligers ondersteund en begeleid en wie zijn daarvoor
verantwoordelijk?
Het is belangrijk dat het beleid wordt uitgewerkt in samenspraak met de vrijwilligers.
Daarmee creëer je draagvlak voor de uitvoering. Als beleid ondersteund wordt door degenen die het uit moeten voeren, verbetert dat de kwaliteit van het werk. In dat kader is het
ook belangrijk dat het beleid regelmatig geëvalueerd en bijgesteld wordt in samenspraak
met vrijwilligers.
236
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.4 Werkwijze
Vrijwilligers nemen een bepaalde positie in de organisatie in en er wordt op een bepaalde
manier samengewerkt.
Werkwijze:
• twee soorten vrijwilligers
• plaats in de organisatie
• inspraak
• klachten
• het werken met vrijwilligers samengevat
11-2
11.4.1 Twee soorten vrijwilligers
Sociaal-cultureel werkers kunnen met twee soorten vrijwilligers te maken krijgen:
1 de vrijwilligers van verenigingen;
2 de vrijwilligers binnen de eigen organisatie.
De vrijwilligers van een vereniging
Sommige organisaties bestaan alleen uit vrijwilligers. Dat zijn de verenigingen. Verenigingen worden soms door sociaal-cultureel werkers begeleid. Zij begeleiden de vrijwillige besturen en organiseren cursussen en themabijeenkomsten voor hen: een cursus ‘bestuurlijke
verantwoordelijk’ bijvoorbeeld of een cursus ‘vergaderen en notuleren’. Voor de vrijwilligers
organiseren zij eveneens activiteiten in het kader van de deskundigheidsbevordering. Bijvoorbeeld een cursus ‘klantvriendelijkheid’, ‘begeleiden van deelnemers’ of ‘organisatie van
activiteiten’. Soms leveren sociaal-cultureel werkers ook een bijdrage aan de werving van
vrijwilliger en het regelen van vrijwilligerscontracten en – vergoedingen.
De vrijwilligers binnen de eigen organisatie
Organisaties voor sociaal-cultureel werk werken zowel met betaalde beroepskrachten als
met vrijwilligers. De positie en de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn uit
elkaar gehaald en op elkaar afgestemd.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
237
De betaalde beroepskrachten hebben de taak de vrijwilligers te werven, selecteren, aan te
sturen, begeleiden en ondersteunen. Zij sluiten de contracten met vrijwilligers af, zorgen
voor de deskundigheidsbevordering en de bindingsactiviteiten. Dat zijn activiteiten die
de sfeer en samenwerking in de vrijwilligersgroep stimuleren. De begeleiding gebeurt met
name in groepen en als het nodig is individueel. De begeleiding is georganiseerd rondom
de activiteiten. Elke activiteit heeft een vrijwilligersgroep die met elkaar de activiteiten
voorbereid, uitvoert en napraat over de uitvoering. De sociaal-cultureel werker is alleen bij
de uitvoering betrokken als de vrijwilligers niet helemaal zelfstandig de taken uitvoeren. De
sociaal-cultureel werker kan ook meer op afstand begeleiden. Dan komt hij samen met een
vrijwilligersgroep een paar keer per jaar bij elkaar om het programma door te spreken en te
kijken of alles goed geregeld is.
In de buitenschoolse opvang (BSO) is dit anders. Daar werken in principe geen vrijwilligers, tenzij de opvang in bijvoorbeeld een buurthuis of sportschool is. Vaak gaan kinderen
van de BSO naar het buurthuis toe. Organiseert het buurthuis of de sportschool de opvang
zelf, dan moet zij aan dezelfde normen voldoen als de kinderopvang. Dat wil zeggen dat
er per groep kinderen een vastgesteld aantal pedagogisch werkers moet zijn. Daar bovenop
kunnen dan vrijwilligers bij het werk betrokken zijn. Bijvoorbeeld iemand die een kookcursus geeft, of creatieve activiteiten met de kinderen doet. Er zal echter altijd een beroepskracht in de buurt zijn die verantwoordelijk is.
In de BSO werken in principe geen vrijwilligers
238
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.4.2 Plaats in de organisatie
Vrijwilligers werken in de uitvoering. Bestuursleden van stichtingen voor sociaal-cultureel
werk zijn ook vrijwilligers, maar daar hebben we het in dit kader niet over. De vrijwilligers
die we hier bedoelen doen direct werk met de deelnemers. De plaats die de vrijwilligers in
de organisatie innemen, is afhankelijk van de organisatiestructuur. Een organisatie met alleen vrijwilligers heeft een andere structuur ( een platte structuur) dan een organisatie met
betaalde en onbetaalde krachten (hiërarchische structuur).
In een hiërarchische structuur staan vrijwilligers onderaan. Dat klinkt vervelend, want het
lijkt of zij daardoor minder betekenen. Niets is echter minder waar. Zonder de vrijwilligers
zou de organisatie haar werk niet kunnen doen. Zij zijn in aantal ook veel groter dan de
beroepskrachten. Vrijwilligers werken onder verantwoording en leiding van sociaal-cultureel werkers. Sociaal-cultureel werkers worden aangestuurd door het middenmanagement.
Het middenmanagement legt verantwoording af aan de directie en de directie aan het
bestuur. In een schema ziet er dat als volgt uit.
Verantwoordingslijn sociaal-cultureel werk
bestuur
directie
middenmanagement
sociaal-cultureel werkers
vrijwilligers
Naast deze lijnfunctionarissen zijn er nog stafafdelingen, de ondernemingsraad, cliëntenraden en de vrijwilligersvertegenwoordiging. Stafafdelingen werken direct onder de directeur.
De ondernemingsraad, cliëntenraden en de vrijwilligersvertegenwoordiging hebben een
regulier overleg met de directeur en soms ook met het bestuur.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
239
Kleine organisaties als peuterspeelzalen en verenigingen bestaan vaak alleen uit vrijwilligers.
Zij hebben een veel plattere structuur. Ook daar is er echter altijd een bestuur dat de knopen doorhakt en de eindverantwoordelijkheid draagt. De uitvoerend vrijwilligers leggen in
deze organisaties rechtstreeks ‘verantwoording’ af aan het bestuur. Dat gaat alleen allemaal
veel informeler dan in een organisatie met betaalde krachten.
11.4.3 Inspraak
Vrijwilligers hebben inspraak in zaken die hun werk betreffen, zowel in de organisatie als in
het centrum waar zij werken.
Voor de inspraak op organisatieniveau kiezen zij uit hun midden een aantal vrijwilligers
(de vrijwilligersvertegenwoordiging) die overleg voeren met bestuur en directie. Dit overleg
voeren zij namens alle vrijwilligers. Soms zijn zij ook vertegenwoordigd in de ondernemingsraad. Soms zit er zelfs namens of op voordracht van de vrijwilligers een bestuurslid in
het bestuur.
Daarnaast hebben vrijwilligers inspraak in het werk en hun positie op het centrum waar
zij werken. Daarvoor zijn er zo nu en dan bijeenkomsten voor alle vrijwilligers. Daarop
worden de meer algemene zaken in het centrum besproken. Deze bijeenkomsten worden
door de sociaal-cultureel werkers voorbereid en voorgezeten.
Vrijwilligers hebben inspraak
240
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Naast deze formele inspraakvormen zijn er ook nog meer informele vormen. Hieronder zie
je een overzicht van de inspraakvormen.
Inspraakvormen
Wandelgang
•
informeel en ad hoc overleg op initiatief van de vrijwilliger of de sociaal-cultureel werker
Enquête (tevredenheidsmeting)
•
op initiatief van de organisatie, de onderwerpen zijn gekozen door de organisatie, de organisatie koppelt de uitslag terug naar de vrijwilligers.
Werkoverleg
•
regelmatig of incidenteel overleg over activiteiten waarbij ieder kan inbrengen wat hij wil.
Referendum
•
incidentele vraag aan vrijwilligers op initiatief van de organisatie over een bepaald onderwerp. De uitslag wordt teruggekoppeld naar de vrijwilligers.
Vrijwilligerspanel
•
gestructureerd groepsgesprek, met en door vrijwilligers, waarin zij aan de hand van een
bepaald onderwerp of thema hun wensen en behoeften kenbaar maken op het gebied van
vrijwilligerswerk.
Vrijwilligers(advies)raad
•
vrij formele vorm van inspraak. Procedures, rechten en plichten zijn vastgelegd in reglementen.
Vrijwilligersvertegenwoordiging in de OR
•
formele vorm van inspraak, waarbij procedures, rechten en plichten zijn vastgelegd in reglementen. Er vindt structureel overleg plaats met de directie.
Vrijwilligers Ondernemingsraad (VOR)
•
formele vorm van inspraak, waarbij procedures, rechten en plichten vastgelegd zijn in reglementen. Er vindt structureel overleg plaats met de directie. De afspraken met de directie
worden vastgelegd in verslagen. De organisatiestructuur en wijze van functioneren van de
vrijwilligers OR zijn vastgelegd in een huishoudelijk reglement.
Bron: NOV en SVM
Thema 11 Werken met vrijwilligers
241
Inspraak kan niet afgedwongen worden. Of vrijwilligers inspraak krijgen is afhankelijk van
de goede wil van beide partijen.
11.4.4 Klachten
Net als voor betaalde krachten is er ook voor vrijwilligers een klachtenregeling. Met klachten van vrijwilligers moet je zorgvuldig omgaan. Neem je ze niet serieus, dan verlies je de
vrijwilliger en krijg je een vervelende sfeer in de groep. Dat kan er uiteindelijk toe leiden
dat je een vrijwilligerstekort hebt.
De meeste klachten los je gewoon onderling op. Het hebben van een klachtenregeling is
van belang om vrijwilligers en de klachten serieus te nemen, om te leren van fouten die
gemaakt zijn en om beleid bij te stellen. ‘Een klacht is eigenlijk een goed advies’ wordt wel
eens gezegd. Daar geef je de belangrijkste functie van een klacht eigenlijk mee aan.
Om klachten goed en objectief te kunnen behandelen is er een klachtenprocedure. Daarin
staat hoe de klacht kan worden ingediend, hoe hij geregistreerd en behandeld wordt. Soms
is er een formele klachtencommissie. De uitslag wordt door de klachtencommissie of de
leidinggevende altijd teruggekoppeld naar de vrijwilliger. De procedure wordt geregeld geevalueerd in de vrijwilligersvertegenwoordiging of de ondernemingsraad. De klacht wordt
meestal behandeld door een leidinggevende.
De normale werkwijze is dat een vrijwilliger zijn problemen rechtstreeks bespreekt met
degene die het betreft. Kan dat om een bepaalde reden niet, gaat hij naar degene die leiding geeft aan de betreffende persoon. Deze zal dan bemiddelen in het conflict of de klacht
verder in behandeling nemen. Als deze procedure niet werkt, kan de klager de klachtencommissie inschakelen. Daarvoor is het misschien nodig de klacht op schrift te zetten en
naderhand in de klachtencommissie toe te lichten. Soms hoeft de klacht niet op schrift
gezet te worden, maar kan de klager de klacht direct in de klachtencommissie uiten. De
klachtencommissie doet na verloop van tijd uitspraak en koppelt die terug met de klager.
242
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.4.5 Het werken met vrijwilligers samengevat
Met vrijwilligers werk jij als sociaal-cultureel werker op de volgende manier samen. We
geven het nog even in een samenvatting weer:
• op verzoek van besturen en vrijwilligers van verenigingen: ondersteuning bij werven en
selecteren van vrijwilligers en de deskundigheidsbevordering regelen;
• bij het werven en selecteren binnen de eigen organisatie: voorbereiden, uitvoeren, soms
het betrekken van vrijwilligers daarbij;
• bij het organiseren van activiteiten: planning, voorbereiding, evaluatie;
• bij het organiseren van de deskundigheidsbevordering: beleid, planning, voorbereiding,
uitvoering en evaluatie;
• vrijwilligersbijeenkomsten op centrumniveau: voorbereiden, voorzitten, verslag maken;
• het organiseren van de inspraak op centrumniveau en eventueel organisatieniveau:
vergaderschema, voorbereiding, voorzitten, verslag maken.
Met de vrijwilligers sluit je een contract af waarin de belangrijkste afspraken staan. Het
werk van de vrijwilliger en zijn welbevinden op het werk, evalueer je geregeld. Het algemene welbevinden van de vrijwilligersgroep evalueer je geregeld op centrumniveau.
Met vrijwilligers werk je samen bij activiteiten
Thema 11 Werken met vrijwilligers
243
11.5 Regels en regelingen
Vrijwilligers hebben met een aantal regelingen te maken die voor henzelf en voor de uitvoering van hun werk van belang zijn.
Regels en regelingen voor vrijwilligers:
• vergoedingen
• verzekeringen
• alcohol en roken
• regels, afspraken en protocollen
• het vrijwilligerscontract
• ondersteuning
11-3
11.5.1 Vergoedingen
Er zijn twee soorten vergoedingen mogelijk: vergoeding via de belasting en een onkostenvergoeding via de organisatie. Via de organisatie kunnen vrijwilligers een vast bedrag
per maand krijgen óf een vergoeding voor alle daadwerkelijk gemaakte (en aangetoonde)
kosten. De maximale vaste vergoeding wordt jaarlijks door de overheid vastgesteld. Deze
is ongeveer € 150,- per maand en € 1500,- per jaar. Daar hoeft geen belasting over betaald
te worden. Mensen met een bijstandsuitkering krijgen een lager bedrag. Als het vrijwilligerswerk echter het vinden van een betaalde baan bevordert, kan de gemeente de hogere
vergoeding van maximaal € 150,- per maand aan de bijstandsgerechtigde geven.
Een vrijwilliger kan, naast het vaste bedrag, ook nog een onkostenvergoeding krijgen.
Komt het totale bedrag boven de maximale onkostenvergoeding uit, dan moet de vrijwilliger misschien wel belasting betalen over wat hij meer verdient. Dat is het geval als de totale
vergoeding hoger is dan de totale onkosten die de vrijwilliger gemaakt heeft. Een vrijwilliger mag geen vergoeding krijgen die in de buurt komt van het salaris van iemand die in
loondienst is.
Het geven van een vast bedrag per maand voorkomt administratieve rompslomp met bonnetjes. De organisaties zijn overigens niet verplicht om een onkostenvergoeding te geven.
244
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
De belastingdienst hanteert de volgende definitie van een vrijwilliger.
Een vrijwilliger is een persoon die niet in loondienst is. Hij doet het werk op vrijwillige basis
voor een organisatie die geen winst maakt. De vrijwilliger ontvangt daarvoor geen reële arbeidsbeloning zoals in loondienst. De vergoeding die hij krijgt, staat niet in verhouding tot het
werk dat gedaan wordt.
11.5.2 Verzekeringen
Een vrijwilliger kan schade aanrichten of een ongeluk krijgen. Er zijn verzekeringen die de
financiële gevolgen hiervan dekken. De organisatie waar de vrijwilliger werkt, kan verzekerd zijn tegen de wettelijke aansprakelijkheid. Als dat niet zo is, is de organisatie zelf aansprakelijk voor schade die de vrijwilligers onder werktijd aanrichten. Als er geen duidelijke
afspraken zijn over het vrijwilligerswerk, kan zelfs de vrijwilliger persoonlijk aansprakelijk
gesteld worden. In dat geval kan de aansprakelijkheidsverzekering van de vrijwilliger zelf de
kosten moeten vergoeden. De activiteiten moeten dan wel onder de dekking vallen.
Naast de aansprakelijkheidsverzekering kan een organisatie ook nog een ongevallenverzekering afsluiten voor het geval er een ongeluk gebeurt. Deze verzekering is vooral belangrijk
voor vrijwilligers met een bijstandsuitkering, huisvrouwen en studenten. Zij kunnen bij
invaliditeit namelijk geen aanspraak maken op de WAO (Wet arbeidsongeschiktheid) of
een AOW-uitkering (Algemene arbeidsongeschiktheidswet).
Behalve een ongevallen- en/of een aansprakelijkheidsverzekering zijn de volgende verzekeringen belangrijk:
• een auto-inzittendenverzekering, als de vrijwilliger mensen vervoert;
• een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, voor vrijwilligers die veel advieswerk doen.
11.5.3 Alcohol en roken
Vrijwilligers dienen zich aan dezelfde regels te houden voor wat betreft het gebruiken en
schenken van alcohol en roken. Vrijwilligers mogen alcoholische dranken schenken. Zij
moeten dan wel minimaal 18 jaar zijn en een korte cursus ‘Instructie Verantwoord Alcoholgebruik’ gevolgd hebben. De vereniging moet een register bijhouden van de vrijwilligers
die deze instructie gehad hebben.
Vrijwilligers mogen, net als sociaal-cultureel werkers en deelnemers, niet binnen roken. In
het thema over beheer vind je meer informatie over de Drank- en horecawet en de Tabakswet.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
245
11.5.4 Regels, afspraken en protocollen
Voor vrijwilligers is er in de wet weinig geregeld. Er is ook niet zoiets als een CAO voor
vrijwilligers. Vrijwilligerswerk is echter niet vrijblijvend. Andere mensen en activiteiten
zijn immers afhankelijk van de inzet van vrijwilligers. Daarom maken de organisatie en de
vrijwilliger wel afspraken met elkaar over de rechten en plichten: de taken, de tijdsinvestering, hoe vaak de vrijwilliger komt en wanneer. In de praktijk komt het erop neer dat met
een nieuwe vrijwilliger in de ene organisatie vrijblijvende mondelinge afspraken gemaakt
worden en in de andere organisatie een vrijwilligerscontract wordt opgesteld. Over het
vrijwilligerscontract lees je hierna meer.
Voor het werk met cliënten zijn vrijwilligers aan de zelfde protocollen gebonden als de
vrijwilligers in loondienst. Bijvoorbeeld de gedragscode voor het omgaan met collega’s, clienten en deelnemers, en eventueel een meldcode voor huiselijk geweld. Ook wetten als de
Wet op de privacyreglementen, de Wet BIG en de Warenwet zijn op het vrijwilligerswerk
van toepassing. De Arbo-wet is niet van toepassing, maar de organisatie is wel aansprakelijk te stellen bij een onveilige situatie. Meer over regels en wetten lees je in het thema over
beheer.
Veel organisaties hebben, naast of in plaats van het vrijwilligerscontract, richtlijnen voor
vrijwilligers opgesteld. Richtlijnen geven zowel vrijwilligers als de begeleider houvast. Je
weet wat je van elkaar kunt verwachten en je kunt elkaar aanspreken. Je kunt erop terugvallen in het geval er onduidelijkheden of conflicten zijn. De meeste richtlijnen gaan over
de taakverdeling en de afbakening van verantwoordelijkheden.
De contracten en de richtlijnen zijn algemene documenten. Je gebruikt ze telkens weer. Er
worden echter ook richtlijnen en afspraken vastgelegd in beleidsstukken en plannen van
aanpak. Deze worden meestal jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld. Daarnaast staan er in verslagen, besluitenlijsten of actielijsten van vergaderingen afspraken en worden er soms per
activiteit of situatie afspraken gemaakt. Meestal worden afspraken op schrift gezet, maar
niet altijd. Als je mondeling afspraken maakt, is het belangrijk dat je checkt of iedereen
hetzelfde in gedachten heeft bij de afspraken. Anders kun je achteraf vervelende misverstanden krijgen.
Bij het maken van afspraken ga je uit van je verantwoordelijkheid en je houdt rekening
met je bevoegdheden. Niet over alles kun je zelfstandig afspraken maken. Overleg daarover
vooraf met je leidinggevende of kijk er eerst jouw richtlijnen, taak- en functieomschrijving
of beleidsstukken op na.
246
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.5.5 Het vrijwilligerscontract
Veel organisaties maken een overeenkomst op met vrijwilligers, een vrijwilligerscontract. Daarin
staan alle afspraken en voorwaarden waaronder gewerkt wordt. Een contract biedt duidelijkheid
aan alle partijen. Bij eventuele problemen kun je terugvallen op wat in het contract staat.
Hieronder zie je wat in een vrijwilligerscontract opgenomen kan worden.
Inhoud vrijwilligerscontract
Inwerkperiode:
•
hoe lang
•
wie werkt er in
•
welke werkzaamheden
•
hoe wordt de overeenkomst afgesloten
Begeleiding:
•
wie begeleidt
•
hoe vaak en in welke vorm
Werktaken:
•
welke werktijden
•
welke taken
•
verandering mogelijk
•
taakverdeling met beroepskrachten
•
opzegtermijn
Bijleren en bijscholing:
•
mogelijkheden
•
kosten
Meebeslissen:
•
wanneer inspraak
•
waarin inspraak
Onkostenvergoeding:
•
welke onkosten
•
op welke wijze
Verzekeringen:
•
aansprakelijkheidsverzekering
•
ongevallenverzekering
Conflicten-/geschillenregeling:
•
wie en wanneer toegepast
Bron: Vrijwilligerswerk.nl
Thema 11 Werken met vrijwilligers
247
11.5.6 Ondersteuning
Er zijn verschillende organisaties die ondersteuning bieden aan het vrijwilligerswerk.
Organisaties die ondersteuning bieden:
• vrijwilligerscentrale of vrijwilligerssteunpunt
• mantelzorgorganisaties
• landelijke organisaties
11-4
Vrijwilligerscentrale
De belangrijkste is wel de vrijwilligerscentrale. Een vrijwilligerscentrale heeft als belangrijkste taak te bemiddelen tussen vrijwilligers en organisaties en verenigingen. Zij ondersteunt vrijwilligers door het aanbieden van cursussen. Zij heeft ook tot taak de gemeente
te adviseren over het vrijwilligersbeleid en op te treden als belangenbehartiger voor de
vrijwilligers.
248
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Functies vrijwilligerscentrale
•
bemiddeling
•
informatie en advies
•
belangenbehartiging
•
promotie
•
werkontwikkeling
•
deskundigheidbevordering
Er zijn wel 120 vrijwilligerscentrales in het land.
Mantelzorgorganisaties
Mantelzorgorganisaties behartigen de belangen van mantelzorgers. Zij geven advies en
informatie over voorzieningen en diensten, zoals de dagopvang in verzorgingshuizen, de
mogelijkheid van een logeerhuis voor de verzorgde, de wettelijke mogelijkheden voor tegemoetkomingen om zorg en werk te kunnen combineren, financiële vergoedingen, hulpmiddelen, enzovoort. Zij verwijzen mantelzorgers ook door, bijvoorbeeld voor individuele
ondersteuning door deskundigen of contactgroepen voor lotgenoten.
Landelijke organisaties
Lokale ouderenverenigingen, gehandicaptenorganisaties en vrijwilligersorganisaties zijn
verenigd in landelijke organisaties die de belangen op landelijk niveau behartigen. Zij praten bijvoorbeeld met regeringsvertegenwoordigers. Zij praten ook met elkaar om het werk
op elkaar af te stemmen.
De Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk die eerder al genoemd is, is zo’n organisatie
die de belangen van vrijwilligers op landelijk niveau behartigd. Voor individuele vrijwilligers is er een landelijk telefoonnummer waar vrijwilligers informatie kunnen inwinnen: de
Landelijke Vrijwilligers Informatie Telefoon.
Movisie is een professionele landelijke organisatie die onder andere voor gemeenten,
vrijwilligersorganisaties, mantelzorgorganisaties, maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en zelforganisaties werkt. Haar doel is de participatie en zelfredzaamheid van
burgers te bevorderen.
Bij alle landelijke organisaties kun je terecht voor informatie, advies en ondersteuning.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
249
11.6 Het werven van vrijwilligers en de introductie
Vrijwilligers willen bij een organisatie werken waar zij vertrouwen in hebben en waar de
sfeer goed is. Om vrijwilligers binnen te krijgen, moet je dus aandacht aan deze onderwerpen besteden. Je draagt samen met je collega’s zorg voor een goed imago van de organisatie
waar vrijwilligers graag willen werken. Bij het werven en selecteren van vrijwilligers laat je
dat zien.
Werven en selecteren van vrijwilligers:
• werven van vrijwilligers
• selecteren van vrijwilligers
• introductie van nieuwe vrijwilligers
11-5
11.6.1 Werven van vrijwilligers
Vrijwilligers kun je op verschillende manieren werven.
Het werven van vrijwilligers:
• vrijwilligerscentrale
• mond op mond reclame
• adverteren
11-6
250
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Vrijwilligerscentrale
In een gemeente is, zoals je gezien hebt, meestal een vrijwilligerscentrale of vrijwilligerssteunpunt waar alle organisaties hun vrijwilligers kunnen werven. Organisaties die vrijwilligers zoeken, melden zich bij de vrijwilligerscentrale en schrijven zich daar in. Zij
omschrijven precies voor welke functies zij vrijwilligers zoeken. Die gegevens komen in
het informatiesysteem van de vrijwilligerscentrale. Aan de hand daarvan kan de vrijwilligerscentrale kijken of er geschikte kandidaten zijn. Kandidaten schrijven zich ook bij de
vrijwilligerscentrale in. Zij omschrijven wat zij kunnen en welke soort activiteiten zij willen
doen; ze geven een curriculum vitae af.
Mond op mond reclame
De meeste vrijwilligers in een organisatie komen uit de directe omgeving van die organisatie. De organisatie is dus meestal al bekend bij de aspirant-vrijwilliger. Hij heeft over
de organisatie gehoord van buren, vrienden of bekenden. Of hij is deelnemer aan een
activiteit. De meeste vrijwilligers komen via mond-tot-mond reclame bij een organisatie
binnen. Dat wil niet zeggen dat het dus allemaal vanzelf gaat. Je praat met andere vrijwilligers regelmatig over het werven van nieuwe vrijwilligers. Je luistert goed of deelnemers
eventueel interesse hebben om vrijwilliger te worden. Je laat het aan deelnemers en andere
organisaties weten als er nieuwe vrijwilligers nodig zijn.
Adverteren
Lukt het via de vrijwilligerscentrale en mond-tot-mond reclame niet om voldoende vrijwilligers te krijgen, dan kun je nog adverteren. Adverteren in een landelijke krant heeft alleen
zin voor landelijke activiteiten. Dus dat zal niet zo snel gebeuren. Meestal adverteer je in
plaatselijke krantjes of je hangt een advertentie op in de plaatselijke supermarkten. Uiteraard zet je ook een wervende tekst op de site. Je kunt er ook voor kiezen om te vragen of je
advertenties in wachtkamers op mag hangen of in de ontvangstruimten van organisaties in
de buurt.
Bij advertenties is het belangrijk dat heel concreet en kort duidelijk gemaakt wordt wat
het doel is. In de advertentie moeten de belangrijkste uitgangspunten en voorwaarden van
de organisatie kort en goed naar voren komen. Let bij advertenties ook op de lay-out. De
belangrijkste gegevens kun je vet of schuin maken, of in het midden op een aparte regel
zetten. Door witregels maak je de tekst luchtiger en krijg je een duidelijke indeling. Hieronder zie je hoe je een advertentietekst op kunt stellen.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
251
Peuterspeelzaal Harlekijn
heeft op woensdag- en vrijdagochtend nog plaats voor een vrijwilliger
In peuterspeelzaal Harlekijn werkt één professionele medewerker naast vrijwilligers en stagiaires. Op elke eerste woensdag van de maand organiseren we voor ouders een koffiebijeenkomst. Voor de organisatie van deze activiteit zoeken wij nog een vrijwilliger.
Uw taken zijn:
•
het ontvangen van de ouders;
•
koffie en thee zetten en inschenken;
•
overige praktische werkzaamheden;
•
opruimen.
Als u geïnteresseerd bent, kunt u elke ochtend tussen 9.00 en 12.00 uur contact opnemen met
Wies de Boer of langskomen op peuterspeelzaal Harlekijn in basisschool Dierendonk aan de Jan
Pieter Heyestraat 103, tel.nr. 023-1035666.
11.6.2 Selecteren van vrijwilligers en introductie
In deze paragraaf gaan we in op de volgende onderwerpen.
Selecteren van vrijwilligers:
• functieomschrijving, taakomschrijving en profiel
• selectiecriteria
• het sollicitatiegesprek
• aannemen van de vrijwilliger
• afwijzen
• introductie
11-7
252
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Functieomschrijving, taakomschrijving en profiel
Vóór je iemand aanneemt heb je bedacht wat die moet gaat doen, aan welke voorwaarden
de vrijwilliger moet voldoen en welke persoonlijke kenmerken belangrijk zijn. Jij en degenen waarmee de nieuwe vrijwilliger gaat samenwerken, hebben daar bepaalde verwachtingen van. Daarom stel je een profiel op van de nieuwe medewerker.
Daarin zet je het volgende:
Organisatie:
•
soort organisatie en de activiteiten;
•
iets over het vrijwilligersbeleid.
Functie:
•
een functieomschrijving;
•
de doelgroep;
•
bevoegdheden en verantwoordelijkheden;
•
de plaats van de functie binnen de organisatie.
Voorwaarden waaronder gewerkt wordt:
•
eventuele vergoedingen;
•
ondersteuningsmogelijkheden.
Taken:
•
de taken die bij de functie horen;
•
het aantal uren en de dagen.
Profiel:
•
de vereiste kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten;
•
eventueel de minimale werkervaring;
•
persoonskenmerken en gewenste motivatie.
Bij het opstellen van het profiel is het ook belangrijk dat je de ‘markt’ in de gaten houdt.
Als je verwacht dat er weinig vrijwilligers zullen reageren, is het niet handig als je al te hoge
eisen stelt.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
253
Soms willen vrijwilligers zich niet direct vastleggen. Daarom is het handig om een proefperiode af te spreken, of om vrijwilligers te werven voor een bepaalde periode of een bepaald
project. Na die periode kunnen zij eventueel alsnog besluiten door te gaan.
De selectiecriteria
Samen met je collega’s en de belanghebbende vrijwilligers spreek je af wat de belangrijkste
eisen zijn waar de nieuwe vrijwilliger aan moet voldoen. Van een vrijwilliger mag je vragen
dat hij:
• zich met de doelstelling en de richtlijnen van de organisatie kan verenigen;
• beschikt over een aantal vaardigheden en kwaliteiten zoals goede communicatieve vaardigheden, kunnen organiseren, oog hebben voor de eigen aard van elke deelnemer;
• beschikt over specifieke kennis als bijvoorbeeld schildertechnieken, kennis van de computer, administratieve processen;
• enthousiast en bereid is om met andere samen te werken en te overleggen;
• voldoende tijd voor de activiteit heeft en op bepaalde tijden beschikbaar is;
• zich voor een bepaalde minimale periode wil inzetten;
• zo nodig een training of cursus volgt.
Stel geen al te hoge eisen, want het is vaak moeilijk om vrijwilligers te vinden. Wees ook
voorzichtig met opleidingseisen. Die passen minder bij het karakter van vrijwilligerswerk.
Je maakt van de eisen een lijstje met een rangorde van heel belangrijk naar minder belangrijk. Aan de hand van dit lijstje beslis je uiteindelijk welke vrijwilliger het wordt. En als je
maar één kandidaat hebt, kijk je of deze wel aan de minimale eisen voldoet.
Het is moeilijk vrijwilligers te vinden
254
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Het sollicitatiegesprek
Je nodigt de kandidaat mondeling uit. Dan kun je vast kennismaken en overleggen. Eventueel stuur je vóór het gesprek nog wat informatie op. Geef in ieder geval voor het gesprek
de taak- en functieomschrijving en het profiel.
Bedenk samen met de sollicitatiecommissie welke vragen er gesteld worden en hoe het
gesprek verloopt. Spreek ook duidelijk af wie voorzit.
Zorg bij het gesprek voor een correcte en prettige ontvangst. Creëer geen formele sfeer,
maar doe ook niet te informeel. Houd de sfeer een beetje neutraal. Stel de aspirant-vrijwilliger op zijn gemak door eerst even een informeel praatje te houden. Je kunt ook even
een korte rondleiding door het gebouw geven en intussen vertellen wat er zoals gedaan
wordt.
Vrijwilligers zijn soms geneigd een ‘ons kent ons sfeertje’ te creëren. In zo’n sfeer is het voor
nieuwe vrijwilligers moeilijk om in de groep geaccepteerd te worden. Probeer zo’n sfeertje
te voorkomen en een open sfeer in de groep te houden.
Het sollicitatiegesprek
•
Leg uit wat de organisatie doet en welke activiteiten er zijn.
•
Leg uit waarvoor een nieuwe vrijwilliger gezocht wordt, wat de taken zijn, voor welke doelgroep en met wie hij gaat samenwerken.
•
Leg uit onder welke voorwaarden de vrijwilliger gaat werken: vergoeding, verzekeringen,
bindingsactiviteiten, inspraak, contract, enzovoort.
•
Leg als laatste uit wat jij verwacht voor wat betreft zijn deskundigheid en houding.
•
Vraag wat de vrijwilliger leuk vindt aan het werk, welke ervaringen hij heeft, wat hij van het
werk verwacht en waar hij goed en minder goed in is.
•
Vraag welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden hij graag zou willen hebben.
•
Vraag welke ondersteuning hij graag wil hebben.
•
Vraag wanneer hij kan beginnen en hoe hij geïntroduceerd wil worden.
•
Vraag aan het eind of alles duidelijk is, of de kandidaat nog vragen heeft en wat hij van het
gesprek vond.
•
Sluit af door te zeggen wanneer je laat weten of de kandidaat aangenomen is.
Laat een gesprek niet te lang duren: drie kwartier, maximaal een uur. Je kunt eventueel nog
een vervolgafspraak maken.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
255
Aannemen van de vrijwilliger
Na het gesprek praat je met de leden van de sollicitatiecommissie na en selecteer je aan de
hand van de belangrijkste criteria de beste kandidaat. Laat alle kandidaten zo snel mogelijk
de uitslag weten. Het is niet prettig voor hen als zij te lang moeten wachten.
Met de nieuwe vrijwilliger kun je een contract opstellen. De voordelen daarvan zijn dat
de afspraken duidelijk vastliggen. Dat kan misverstanden voorkomen. Met name wanneer
de vrijwilliger het werk doet in het kader van een arbeidstraject, is het nodig een overeenkomst op te stellen. Het nadeel van een contract is dat het nogal formeel is. Niet alle
vrijwilligers vinden dat prettig en sommige voelen zich er teveel door gebonden. Hiervoor
heb je gezien wat je zoal in een vrijwilligerscontract op kunt nemen. Hieronder zie je een
voorbeeld van een eenvoudig vrijwilligerscontract.
Wat vrijwilligers moeten weten
256
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Vrijwilligerscontract
De vrijwilliger verklaart dat zij/hij bekend is met en een exemplaar heeft ontvangen van de
richtlijnen voor vrijwilligers binnen de stichting. Zij/hij kan zich verenigen met wat daarin staat
over het doel en de werkwijze van de stichting, over de taken en de plaats van de vrijwilligers
in het algemeen binnen de organisatie en hun inbreng in het beleid. Voorts met hetgeen voor
vrijwilligers is geregeld met betrekking tot verzekeringen en een onkostenvergoeding.
De volgende concrete afspraken zijn gemaakt tussen de vrijwilliger en de stichting:
1
De taken van de vrijwilliger zijn:
...................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................
2
De werktijden zijn:
...................................................................................................................................................................................
3
De vrijwilliger is bereid in principe minimaal een jaar aan de stichting verbonden te blijven.
Bij vertrek wordt het werk in overleg met .................................................................................................
zo goed mogelijk overgedragen.
4
Voor het inwerken en de begeleiding zal ....................................................................... zorgdragen.
5
De volgende onkosten zullen door de stichting worden vergoed:
...................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................
6
Voor de vrijwilliger is een WA - en ongevallenverzekering afgesloten (ter inzage).
Zowel de vrijwilliger als de organisatie zullen deze afspraken zo goed mogelijk nakomen.
Namens de organisatie
(naam)
De vrijwilliger
(naam)
.......................................................................................
...........................................................................................
Handtekening:
Handtekening:
.......................................................................................
...........................................................................................
Datum:
.......................................................................................
Bron: VIPinfo
Thema 11 Werken met vrijwilligers
257
Je kunt eventueel met de nieuwe vrijwilliger een proefperiode afspreken. Maar spreek in
ieder geval af hoe de introductie en begeleiding in de eerste periode verlopen en wanneer je
evalueert. Maak afspraken over de manier waarop je de vrijwilliger begeleidt, hoe vaak en
door wie. Spreek ook af wanneer het contract definitief wordt opgesteld. Dat is doorgaans
na de evaluatie.
Afwijzen
Kandidaten die het niet geworden zijn, zeg je correct en mondeling af. Zij hebben tijd en
energie in de sollicitatie gesproken, dus zij hebben recht op een goede afronding. Vooral
voor mensen die in een arbeidstraject zitten, is het belangrijk om dit proces zorgvuldig af te
ronden. Zij zitten in een kwetsbare positie. Een goede afronding is ook belangrijk, omdat
door wrevel of onzorgvuldigheid het imago van de organisatie beschadigd kan worden. Dit
is mede belangrijk, omdat de meeste vrijwilligers in de omgeving van de organisatie zullen
wonen. Zij kunnen dus voor een slechte PR naar de (potentiële) klanten zorgen.
11.6.3 Introductie van nieuwe vrijwilligers
Bij het aannemen van de vrijwilliger heb je afspraken gemaakt en die al dan niet vastgelegd. Je hebt met hen ook over de introductie in de organisatie gesproken en je hebt hen
informatie over de organisatie gegeven. De volgende stap is hen de eerste dag van de activiteit te ontvangen, in de vrijwilligersgroep te introduceren en hen aan de deelnemers voor
te stellen. Als de nieuwe vrijwilliger in een groep gaat samenwerken, is het goed om vóór
de activiteit even een afspraak met de hele groep te maken. De groep kan dan zelf vertellen
over de gang van zaken, de afspraken, taakverdeling en de activiteiten.
Je kunt na het aannemen van een nieuwe vrijwilliger de introductie ook overlaten aan een
goed ingewerkte vrijwilliger. Dat is in de meeste gevallen zelfs te verkiezen. Vrijwilligers die
zelfstandig zijn, zitten niet te wachten op bevoogding door jou. Bovendien bevorder je er
hun zelfstandigheid mee en je laat merken dat je vertrouwen in ze hebt. Je kunt altijd een
vinger aan de pols houden door achteraf je interesse te tonen in het verloop van de introductie, zowel bij de vrijwilligersgroep als bij de nieuwe vrijwilliger.
Bij de introductie in de groep zijn de volgende aandachtspunten belangrijk:
• persoonlijke aandacht voor de nieuwe vrijwilliger;
• een open sfeer in de vrijwilligersgroep;
• informatie over het doel van de activiteit, de deelnemers, de publiciteit, de werving;
• heldere werkwijze: overleggen, voorbereidingsgesprekken, nabesprekingen, planning;
258
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
• heldere informatie over de taakverdeling binnen de groep, de verantwoordelijkheden en
bevoegdheden;
• helderheid over de praktische uitvoering: te gebruiken materialen, klaarzetten en
opruimen, budget, betalingen door deelnemers voor de activiteit en drank, entree of
bijdrage;
• informatie over de bindingsactiviteiten van de groep.
Bij de introductie is het belangrijk dat de nieuwe vrijwilliger alle informatie krijgt die hij
nodig heeft. Niet alles zal blijven hangen. Dus houd er rekening mee dat je zo nu en dan
nog iets moet verhelderen. Spreek af dat je na een korte periode, bijvoorbeeld twee weken,
een kort gesprekje hebt om te checken of alles goed verloopt. Is er dan iets, dan kan de
vrijwilliger dat aangeven. Na ongeveer een maand evalueer je wat uitgebreider. Dat kun je
het beste alleen met de vrijwilliger doen. Zijn er dingen in de groep die niet goed zitten,
dan kan hij er op dat moment vrij over praten. Samen met de vrijwilliger spreek je vervolgens af hoe je daar verder mee omgaat.
Als er vanuit de vrijwilligersgroep signalen zijn gekomen dat het niet goed gaat, bespreek
je dat ook. In de meeste gevallen bespreken de vrijwilligers dat onderling, maar soms leidt
dat niet tot een oplossing. Als het echt niet gaat, dan zeg je dat tijdens de evaluatie ook.
Ben dan helder in je doel: de vrijwilliger blijft aan of niet, of de vrijwilliger blijft aan maar
krijgt extra begeleiding. Voor alle opties bedenk je hoe het verder moet. Blijft de vrijwilliger, ondanks problemen, toch aan, dan maak je afspraken over de manier waarop hij werkt
en hoe de problemen opgelost kunnen worden. Kan de nieuwe vrijwilliger niet in deze
vrijwilligergroep blijven, dan is er misschien nog een andere vrijwilligersplek in de organisatie waar hij beter tot zijn recht komt. Is dat niet het geval, dan kun je de vrijwilliger nog
doorverwijzen naar een andere organisatie of naar de vrijwilligerscentrale.
Leg altijd goed uit waarom de vrijwilliger niet kan blijven: in korte, vriendelijke en heldere bewoordingen. Kom daarbij terug op de verwachtingen die jullie beide hadden en de
eventuele afspraken die gemaakt zijn. Dat maakt het wat gemakkelijker. Bovendien heb je
het dan niet over de persoonlijkheid van de vrijwilliger, maar over meer zakelijke dingen:
de uitvoering van het werk en eventueel het gedrag dat niet goed valt. Doe dat met respect
voor de persoon. Geef ook aan wat er wel goed ging en zeg dat je het spijtig vindt dat het
zo loopt. Maak het allemaal niet te zwaar. Vraag hoe hij het werk en de contacten met de
vrijwilligers wil afronden.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
259
11.7 Begeleiding
Vrijwilligers doen dit werk om verschillende redenen. Niet alleen omdat zij bij willen
dragen aan de samenleving, maar ook omdat zij het vrijwilligerswerk graag doen en nodig
hebben. Zij zijn zowel collega als klant van de sociaal-cultureel werker. Dat geeft een dubbele verhouding tussen jou en de vrijwilliger. Enerzijds ben je degene waar ze graag een
persoonlijk en sociaal contact mee hebben. Anderzijds begeleid je hen en moet je dus ook
wel eens iets zeggen of doen wat minder leuk voor hen is. In het algemeen is het daarom
goed om een vriendelijke, maar neutrale relatie met hen te hebben. Je luistert goed naar
hun wensen en behoeften, hebt samen met hen plezier in het werk, maar houdt ook een
zekere afstand.
Vrijwilligers hebben in de organisatie belangrijke taken waarbij ook verantwoordelijkheden
en bevoegdheden horen. Het uitvoeren van taken, het hebben van verantwoordelijkheden
en bevoegdheden en het krijgen van inspraak motiveert vrijwilligers. Zonder dat verliest
het werk zijn aantrekkelijkheid. Niet iedere vrijwilliger kan en wil echter dezelfde verantwoordelijkheden dragen. Bij de begeleiding is het dragen van verantwoordelijkheden en
het krijgen van bevoegdheden daarom een belangrijk onderwerp.
Begeleiding:
• het begrip begeleiden
• de begeleidingstaken van een sociaal-cultureel
werker
• begeleidingsstijlen
• begeleidingsmethoden
11-8
260
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.7.1 Het begrip begeleiden
Begeleiden is een breed begrip. Je kunt op verschillende manieren begeleiden: instrueren,
coachen, sturen, vraaggericht begeleiden, zelfsturing bevorderen, opleiden en trainen. Je
kunt je begeleidingsstijl ook variëren, afhankelijk van de situatie en de vraag van de vrijwilligers. Er is niet één goede manier van begeleiden. In deze paragraaf behandelen we daarom
verschillende begeleidingsstijlen en –methoden. We laten zien in welke situaties je deze
kunt hanteren.
Begeleiden is een overkoepelende term voor alle manieren van begeleiden. We definiëren
die als volgt.
Begeleiden is:
het geheel van activiteiten en handelingen dat je
beroepsmatig, bedoeld en bewust uitvoert om een
vrijwilliger te helpen zijn functie goed uit te oefenen
11-9
Een begeleidingsgesprek
Thema 11 Werken met vrijwilligers
261
11.7.2 De begeleidingstaken van een sociaal-cultureel werker
Jouw leidinggevende voorziet je van de belangrijkste kaders en richtlijnen voor je werk. Je
hebt ook een functie- en taakomschrijving waarin richtlijnen staan. Hieronder zie je de
taken van een sociaal-cultureel werker met betrekking tot de begeleiding.
Taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de begeleiding
•
samen met vrijwilligers opstellen van een activiteitenplan;
•
evalueren en bijstellen van het activiteitenplan;
•
het inwerken en instrueren van nieuwe vrijwilligers;
•
het begeleiden van vrijwilligers;
•
het bevorderen van de deskundigheid van vrijwilligers;
•
het centrale vrijwilligersoverleg leiden (overleg in het buurthuis met alle vrijwilligers);
•
onderlinge communicatie tussen vrijwilligers bewaken;
•
bewaken van de uitvoering en van de kwaliteit van het vrijwilligerswerk;
•
het verantwoorden van de begeleiding naar je leidinggevende;
•
het adviseren van de organisatie over het vrijwilligersbeleid.
Bepaalde taken kun je delegeren naar vrijwilligers. Het introduceren en inwerken van een
nieuwe vrijwilliger bijvoorbeeld, of het voorbereiden van activiteiten en het evalueren van
activiteiten.
Voor je delegeert, stel je jezelf de volgende vragen:
• moet ik dit per se doen of kunnen ook anderen het doen;
• accepteren degenen met wie de vrijwilliger samen werkt het, als je taken delegeert;
• welke risico’s zijn er als het niet goed gebeurt;
• belast ik een ander niet onverantwoord;
• laat de situatie op dit moment het toe.
Omdat de uitvoering jouw eindverantwoordelijkheid blijft, moet je wel steekproefsgewijs
controleren of een taak goed uitgevoerd wordt.
262
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.7.3 Begeleidingsstijlen
Je kunt verschillende begeleidingsstijlen hebben. De begeleidingsstijl zegt iets over de manier waarop je begeleidt, je houding en je visie.
Begeleidingsstijlen:
• sturend
• ondersteunend
• laissez-faire (laat gaan)
11-10
Welke stijl van begeleiden je kiest is afhankelijk van de situatie, de vrijwilligers en van je
persoonlijkheid. De stijl van begeleiden is ook afhankelijk van de cultuur in een organisatie
en op de locatie.
In een autoritaire cultuur waar veel van bovenaf wordt opgelegd, instrueer je, stel je regels en
controleer je. Je stuurt meer.
In een democratische organisatiecultuur is meer aandacht voor de inbreng van elke vrijwilliger.
Je begeleiding is gericht op samenwerken en het ontwikkelen van ieders competenties. Je bent
ondersteunend.
In een laissez-faire cultuur gaat iedereen zijn eigen gang. Er wordt geen of weinig leiding gegeven.
Het zal duidelijk zijn dat de eerste stijl niet aan de orde is in een organisatie die afhankelijk
is van vrijwilligers. Die laten zich waarschijnlijk geen autoritaire stijl welgevallen. Ook de
laissez-faire stijl zal niet altijd passend zijn. Heel zelfstandige groepen waar veel veiligheid
en verantwoordelijkheidsgevoel is, kunnen die stijl wel aan. Maar bij andere groepen kan
het uitdraaien op machtsstrijd, conflicten en een regelrechte puinhoop. Dus blijft de democratische begeleidingsstijl over, met, afhankelijk van de situatie en de vrijwilliger, soms
wat elementen van de twee andere stijlen.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
263
Naast de cultuur en je persoonlijke voorkeur, wordt je stijl van begeleiden bepaald door de
situatie en door de persoonlijke eigenschappen en competenties van degene die je tegenover je hebt. In een noodsituatie treed je regulerend en sturend op. Als vrijwilligers actief
zijn en een goede inbreng hebben, treed je wat terug. Je wacht hun vragen af en reageert
daar op. Bij een beginnende vrijwilliger zul je nog meer informeren en instrueren. Maar
een ervaren vrijwilliger heeft dat niet meer nodig. Je wisselt dus wel eens van stijl. Dat heet
situationeel begeleiden: je past je begeleidingsstijl aan de groep, de individuele vrijwilliger
en de situatie aan.
11.7.4 Begeleidingsmethoden
Begeleidingsmethoden zijn vastgestelde werkwijzen voor de begeleiding van vrijwilligers
met het doel hun deskundigheid te bevorderen. De begeleiding is bijvoorbeeld gericht op
de activiteiten, op de samenwerking met andere vrijwilligers en organisaties, op de organisatie van het werk en de taakverdeling. Bij de begeleiding komen de competenties en
leerpunten van individuele vrijwilligers en van groepen aan de orde. De begeleiding kan
ook gericht zijn op de loopbaanontwikkeling van een vrijwilliger in een arbeidstraject. Dan
stem je de begeleiding af met de trajectbegeleider van het reïntegratiebedrijf en je rapporteert de vorderingen.
Er is niet één goede begeleidingsmethode. Er zijn verschillende methoden die ook in
verschillende situaties toegepast kunnen worden. We behandelen de volgende begeleidingsmethoden.
Begeleidingsmethoden:
• individuele begeleiding
• groepsbegeleiding
• coachen
• zelfsturing
• competentiegericht begeleiden
• trainingen, opleidingen, cursussen en
themabijeenkomsten
• algemene tips voor de begeleiding
11-11
Coaching, trainingen en cursussen worden het meest ingezet.
264
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Individuele begeleiding
Je kunt kiezen voor individuele begeleiding en/of groepsbegeleiding. In principe begeleid
je vrijwilligers in groepen. Behalve als een vrijwilliger individueel werk verricht of als er iets
bijzonders aan de hand is. Een vrijwilliger kan bijvoorbeeld op een bepaald moment even
wat extra individuele ondersteuning nodig hebben.
Bij de begeleiding houd je rekening met wat een vrijwilliger motiveert en de reden waarom
hij/zij dit werk doet. Dat wil zeggen dat je aandacht hebt voor:
• de behoefte aan sociale contacten;
• verwachtingen, wat hen motiveert en hun persoonlijke doelen;
• de mate waarin zij verantwoordelijkheid willen en kunnen dragen en welke bevoegdheden zij hebben;
• de behoefte aan informatie over het werk en betrokken te worden bij andere zaken;
• eventueel de oriëntatie op werk en daarmee samenhangend de behoefte om specifieke
ervaringen op te doen;
• eventuele specifieke begeleidingsvragen.
Met alle vrijwilligers maak je afspraken over de begeleiding: de inhoud, de manier van
begeleiden, wie de begeleiding geeft en hoe vaak. Je vraagt op welke punten de vrijwilliger
begeleiding wil hebben en hoe zijn deskundigheid bevorderd kan worden: door gesprekken, instructies, eens bij anderen in de groep kijken, een cursus, training of informatiebijeenkomsten. Ieder jaar maak je afspraken over de deskundigheidsbevordering en evalueer
je die.
Kijken bij een activiteit
Thema 11 Werken met vrijwilligers
265
Groepsbegeleiding
Groepsbegeleiding kan betekenen dat je de vrijwilligers van één groep begeleidt, maar ook
het gehele team of een subteam van meerdere groepen. Als je merkt dat vrijwilligers van
verschillende groepen met dezelfde vragen en problemen zitten, kun je die met hen gezamenlijk bespreken. Als je merkt dat het hele vrijwilligersteam tegen een aantal problemen
oploopt, dan maak je er een teambespreking van.
Bij het begeleiden van groepen vrijwilligers kun je drie onderwerpen onderscheiden die als
een rode draad door alle begeleidingsgesprekken lopen: de vrijwilligers zelf, de activiteiten
en de samenwerking tussen vrijwilligers onderling.
Met betrekking tot de vrijwilligers gaat het in de begeleiding om:
• de definiëring van de doelgroep: leeftijd, cultuur, wensen en behoeften, concrete
ideeën, zelforganiserend vermogen, financiële draagkracht, betrokkenheid, sociale contacten;
• afbakening van de taken van vrijwilligers en de deelnemers aan de activiteiten: wat
doen de deelnemers zelf en wat doen de vrijwilligers;
• sfeer: hebben de deelnemers het naar hun zin, hangt er een prettige sfeer, zijn er dissonanten en hoe ontstaan die, hoe wordt daarop gereageerd en hoe wordt het opgelost,
wat is de rol van de vrijwilligers daarin en hoe wordt die rol opgepakt en uitgevoerd;
• contacten: hebben de vrijwilligers een goed onderling contact, zijn er voldoende mogelijkheden om informeel met elkaar te communiceren, vallen er geen vrijwilligers buiten
de boot, zijn er voldoende vrijwilligers, zijn ze tevreden over de activiteiten, de sfeer en
de contacten.
Voor wat betreft de activiteiten zijn de belangrijkste onderwerpen:
• afstemming van het aanbod op de wensen en behoeften van de deelnemers: aard van de
activiteiten, keuze voor concrete activiteiten;
• afstemming van het aanbod op andere activiteiten in het centrum: kunnen de activiteiten tegelijkertijd uitgevoerd worden, in hoeverre storen zij elkaar, kan er eventueel
samengewerkt worden, welke afspraken zijn er over klaarzetten en opruimen.
• het jaarprogramma: opstellen, uitvoeren, regelmatig evalueren en eventueel tussentijds
bijstellen, kwaliteit van het programma;
• de afzonderlijke activiteiten: planning, voorbereiding, organisatie, materialen en andere
middelen, ruimten, financiën, werving deelnemers, uitvoering, evaluatie, kwaliteit van
de activiteiten, tevredenheid van deelnemers;
266
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Voor wat betreft de samenwerking tussen de vrijwilligers onderling zijn de belangrijkste
punten:
• taakverdeling: evenwichtige verdeling naar draagkracht, zijn de taken goed op elkaar
afgestemd;
• inhoud van de taak: ieder neemt de taak die bij hem past, heeft een taak voldoende
leerpunten voor de vrijwilligers in een arbeidstraject;
• sfeer: is de stemming positief en heeft ieder het naar zijn zin, is er voldoende animo om
het werk te doen;
• contacten: werkt men prettig samen, is er een goed onderling contact, vallen er geen
vrijwilligers buiten de boot, zijn de vrijwilligers tevreden over de activiteiten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken en begeleiding.
Vrijwilligers kunnen, als zij goed zijn ingewerkt, de activiteiten in principe zelfstandig
voorbereiden, uitvoeren en evalueren. Jij bent op afroep aanwezig en springt in als dat
nodig is. Een paar keer per jaar kun je bij een nabespreking of evaluatie zijn om de stand
van zaken door te nemen en eventuele afspraken bij te stellen. Daarnaast houd je regelmatig een vinger aan de pols bij iedere vrijwilliger afzonderlijk. Je kijkt of hij/zij nog tevreden
is en nog op de goede plek zit. Misschien heeft hij/zij nog wensen en behoeften die hij/zij
dan naar voren kan brengen.
Bij vrijwilligersgroepen die minder zelfstandig zijn, zit je er meer bovenop. Die groepen
leidt of coach je meer. Je bent bij de voorbereiding van de activiteiten, houdt een oogje
in het zeil bij de uitvoering of werkt mee. Je praat samen met de vrijwilligers na over de
activiteiten.
Een voorbereidingsgesprek wordt in eerste instantie door jou georganiseerd en voorbereid.
Je zit de vergadering voor en stelt samen met de groep de agenda op. Jij of eventueel een
groepslid maakt een besluitenlijstje. Lange verslagen zijn niet nodig, het gaat er maar om
dat alle groepsleden naderhand terug kunnen lezen wat de afspraken zijn. Naarmate de
zelfstandigheid van de groep groeit, kun je steeds meer taken aan de groepsleden overdragen en trek je je steeds meer terug.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
267
In een voorbereidingsgesprek komen de volgende onderwerpen aan de orde:
• welke activiteit staat op het programma;
• wanneer is deze activiteit geslaagd en waar moet bij de organisatie dus vooral op gelet
worden;
• een draaiboek maken: waar is de activiteit, welke materialen zijn nodig, hoeveel kost
het en welk budget is er, tijdsduur, aanvang en afloop, benodigde tijd om alles klaar te
zetten en voor te bereiden, benodigde tijd om alles op te ruimen, taakverdeling, sleutels
regelen, betrokkenheid van deelnemers bij de organisatie, drank en versnaperingen,
afspraken maken met mensen die achter de bar staan, enzovoort;
• wanneer wordt er nagepraat.
Geef instructie over wat er moet gebeuren bij calamiteiten. In dat kader kun je aan vrijwilligers een EHBO-cursus aanbieden en het rampenplan met hen doornemen. Zorg ook dat
bij de telefoon altijd de telefoonnummers staan die gebeld moeten worden bij calamiteiten.
Tijdens de activiteit let je op of iedereen uit de voeten kan met de taken, hoe de sfeer is en
de samenwerking, of de taken goed op elkaar zijn afgestemd en of vrijwilligers en deelnemers zich op hun gemak en prettig voelen. Indien nodig, coördineer je de uitvoering en
geef je tijdens de uitvoering instructies aan individuele vrijwilligers. Bij de deelnemers pols
je aan het eind wat zij van de activiteit vonden. Je observaties betrek je bij de nabespreking.
Bij de nabespreking komen de volgende punten aan de orde:
• hoe is de activiteit in de ogen van alle vrijwilligers verlopen;
• kon iedereen met zijn taken uit de voeten;
• hoe was de samenwerking en afstemming;
• wat vonden de deelnemers van de activiteit;
• was de voorbereiding voldoende;
• waren er voldoende materialen en middelen;
• wat is voor verbetering vatbaar;
• wat moet beslist niet meer gedaan worden;
• wat is de eindconclusie: is deze activiteit (eventueel met aanpassingen) voor herhaling
vatbaar.
268
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Bij de volgende activiteiten ben je doorgaans aanwezig:
• Het opstellen van het jaarprogramma: daar neem jij het voortouw in. Je stemt dat af op
de organisatiedoelen en onderzoeken naar de wensen en behoeften van de deelnemers.
Samen met de vrijwilligers brainstorm je over de mogelijke activiteiten en maakt een
keuze.
• Een paar keer per jaar evalueer je met elke vrijwilligersgroep. Ook daar neem je het
voortouw in, want jij bent verantwoordelijk voor een goede gang van zaken en je moet
eventuele knelpunten tijdig oplossen.
• Bij grote festiviteiten en belangrijke bijeenkomsten ben je altijd aanwezig. Dat motiveert de vrijwilligers en jij doet daar veel informatie op over de wensen en behoeften
van deelnemers, over de slaagkansen van activiteiten en over goede omstandigheden
voor activiteiten.
Coachen
Coaching is een vorm van persoonlijke begeleiding op vrijwillige basis. Dat doe je met vrijwilligers die daarom vragen of met vrijwilligers die in een arbeidstraject zitten. De methode
is gebaseerd op gelijkwaardigheid en verantwoordelijkheid. Degene die gecoacht wordt,
werkt aan zijn (zelf )bewustzijn, zijn competenties en aan effectief gedrag. Hij gaat daarvoor een interactie aan met zijn coach. Coaching is gericht op het bereiken van resultaten
die vooraf benoemd zijn.
Coachen van een vrijwilliger
Thema 11 Werken met vrijwilligers
269
Vooraf worden afspraken gemaakt over de technieken die gebruikt worden (zie hieronder).
Bovendien worden afspraken gemaakt over de gerichtheid van het coachen: op een taak of
op de persoon. Bij coaching kunnen de volgende technieken ingezet worden.
Coachingtechnieken
Luisteren, doorvragen, invoelen en reflecteren
De belangrijkste technieken die een coach inzet zijn luisteren, doorvragen, invoelen en reflecteren. Luisteren naar het verhaal zelf, maar ook naar de woorden die tussen de regels door
worden gezegd. Vooral door de vragen van de coach, krijgt de vrijwilliger inzicht in zijn eigen
denken en handelen. Daardoor is hij daarna in staat zelf zijn functioneren aan te passen.
Instrueren
Bij instrueren wordt kennis overgedragen. Dit wordt ingezet als het geen zin heeft om de
vrijwilliger zelf iets uit te laten zoeken. De coach helpt de vrijwilliger op weg door instructies te
geven en de weg naar verdere informatie te wijzen.
Mentoring
Bij mentoring gaat het veelal ook om kennisoverdracht. Daarnaast gaat het om ondersteuning
bij zelfreflectie en loopbaanontwikkeling. De kennisoverdracht gaat bij mentoring over cultuur,
waarden en normen, organisatiestructuur, machtsverhoudingen, enzovoort binnen de organisatie.
Klankborden
Bij klankborden reageert de coach op wat de vrijwilliger inbrengt. De vrijwilliger kan zo zijn
ideeën toetsen en verrijken. Dit kunnen zowel vakinhoudelijke ideeën en problemen zijn als
intermenselijke.
Confronteren/spiegelen
Bij het confronteren wordt door de coach een ‘spiegel’ voorgehouden. De vrijwilliger wordt zo
geconfronteerd met zichzelf. De coach oordeelt daarbij niet. De vrijwilliger bepaalt zelf wat hij
hier verder mee doet.
Coachen kan zowel op de taak gericht zijn als op de persoon. Bij taakgericht coachen ligt
het accent op aanleren van kennis en vaardigheden. Bij persoonsgericht coachen ligt het
accent op het aanleren, afleren of wijzigen van gedrag. Coachen kan ingezet worden als er
270
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
al een probleem is, maar ook ter voorkoming van problemen. Vaak krijgt iemand die net
begint een coach toegewezen. Een ervaren vrijwilliger kan ook tijdelijk de taak van coach
op zich nemen.
Tijdens een coachingstraject kan een vrijwilliger opdrachten krijgen om wat hij geleerd
heeft in de praktijk toe te passen. Daar kom je dan in een volgend gesprek op terug.
Zelfsturing
In het sociaal-cultureel werk zijn vaak groepen zelfstandig of zelfsturend aan het werk.
Een zelfsturend team is gezamenlijk verantwoordelijk voor een taak of activiteit. Het team
doet in principe alle taken. Er is meestal geen eindverantwoordelijke. Per taak of activiteit neemt wel één groepslid de coördinatie op zich. Voor elke taak of activiteit is dat dus
iemand anders.
Doordat iedereen in verschillende taken en verantwoordelijkheden getraind is, neemt de
deskundigheid van zo’n zelfsturend team en van de individuele leden toe. De snelheid
waarmee activiteiten en taken georganiseerd worden, neemt toe en er worden minder
fouten gemaakt.
Niet elke vrijwilligersgroep kan een zelfsturend team worden. De onderlinge verhoudingen moeten goed zijn, want die komen soms onder druk te staan. Als een teamlid minder
goed is, kunnen de andere teamleden gefrustreerd raken. Omdat er geen leider is, moet het
zelfoplossende vermogen van de teamleden groot zijn.
Je helpt als sociaal-cultureel werker een zelfsturend team het meest door:
• samen met hen goede afspraken te maken over het doel en het resultaat van de taak of
activiteit. Dan hebben zij houvast;
• duidelijk aan te geven waar de grenzen zijn: budget, inschakelen van anderen, gebruikmaking van ruimten, enzovoort. Zeg ook waar zij zelfstandig over kunnen beslissen en
wanneer zij zich tot jou moeten wenden;
• hen verder alle vrijheid te geven om de taak of activiteit naar eigen inzicht uit te voeren.
Geef hen daarvoor ook de nodige bevoegdheden;
• ervoor te zorgen dat je collega sociaal werkers en je leidinggevende achter de werkwijze
staan;
• vooraf aan de hele vrijwilligersgroep aan te geven hoe en waarom er zo gewerkt wordt;
• een vinger aan de pols te houden hoe alles loopt en tijdig problemen aan te pakken als
het zelfsturende team daartoe niet in staat blijkt te zijn.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
271
Competentiegericht begeleiden
Competentiegericht begeleiden is een manier van begeleiden voor stagiaires in de beroepsbegeleidende leerweg of de beroepsopleidende leerweg. Over de begeleiding van stagiaires
hebben we het in dit thema echter niet. We gebruiken wel dezelfde methode om te laten
zien hoe je vrijwilligers die in een arbeidstraject zitten, kunt begeleiden. Zij moeten immers voor een groot deel dezelfde competenties opbouwen.
Sommige vrijwilligers belanden in dit werk omdat zij vastgelopen zijn in hun ontwikkeling. Meestal is dat veroorzaakt door problemen waar zij eerst aan moeten werken voor
zij weer normaal kunnen functioneren. Zijn zij weer enigszins in staat om te functioneren, dan komen ze in een traject richting werk of opleiding. Een aantal van hen gaat dan
vrijwilligerswerk doen in het sociaal-cultureel werk, omdat zij/hij hoopt daar later ook
voor opgeleid te kunnen worden en erin te kunnen gaan werken. Deze groep vrijwilligers
wordt in dit traject begeleid door een trajectbegeleider van een integratiebedrijf en door de
sociaal-cultureel werker.
De trajectbegeleider zet samen met de vrijwilliger een traject uit en bespreekt met hem
hoe hij daaraan gaat werken. De eerste competenties die deze vrijwilliger moet leren, zijn
natuurlijk niet zo hoog gesteld. Het gaat er in het begin om weer in een normaal ritme te
komen, in contact te komen met collega’s en deelnemers en sociale vaardigheden te ontwikkelen. Over de begeleiding van deze vrijwilligers gaat deze paragraaf.
Competentiegericht begeleiden staat tegenover kennisgericht begeleiden. Kennisgericht begeleiden is eenzijdig gericht op het uitbreiden van kennis en van theorie. Competentiegericht
begeleiden heeft betrekking op het verbinden van theorie en praktijk met elkaar. Het gaat
over kennen en kunnen. Het gaat over het vermogen om kennis, inzicht, houding, vaardigheden en persoonskenmerken als een samenhangend geheel in te zetten in de praktijk.
Een vrijwilliger in de buitenschoolse opvang organiseert wekelijks zelfstandig schilderactiviteiten voor de groep van 8 tot 12 jaar. Zij heeft kennis opgedaan over schildertechnieken. Daarvoor heeft ze ondersteuning gezocht bij een docent van de kunstacademie. En ze weet waar ze
in de begeleiding van de kinderen op moet letten. Ze heeft geanalyseerd hoe ze de schildertechniek het beste over kan dragen. Ze heeft een zodanige relatie met de kinderen opgebouwd
dat zij graag komen en goed naar haar luisteren. Samen met de sociaal-cultureel werker heeft
ze afgesproken hoe ze de activiteit vormgeeft. Ze heeft kennisgemaakt met de ouders zodat
die weten wie er met hun kinderen omgaat. De vrijwilliger doet regelmatig verslag van de
resultaten aan de sociaal-cultureel werker.
272
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Tot nu toe heeft de vrijwilliger hierbij de volgende competenties ingezet:
•
onderzoeken;
•
analyseren;
•
vakdeskundigheid toepassen;
•
formuleren en rapporteren;
•
relaties bouwen en netwerken;
•
ethisch en integer handelen;
•
samenwerken en overleggen;
•
aandacht en begrip tonen;
•
begeleiden;
•
beslissen en activiteiten aansturen.
Om gestructureerd aan het verbeteren van zijn competenties te kunnen werken, maakt de
vrijwilliger samen met zijn trajectbegeleider en de sociaal-cultureel werker een persoonlijk
ontwikkelingsplan (POP) en persoonlijk activiteitenplan (PAP). In het POP staat wat hij
wil leren. In het PAP staat de manier waarop hij daaraan wil werken. Hij geeft zelf aan
hoeveel tijd hij voor het verwerven van de competenties nodig heeft en welke begeleiding
hij nodig heeft. De vrijwilliger legt een portfolio aan van zijn resultaten. De vrijwilliger kan
het portfolio later gebruiken voor het verwerven van een stageplaats in de beroepsopleiding.
Portfolio aanleggen
Thema 11 Werken met vrijwilligers
273
De sociaal-cultureel werker geeft direct begeleiding aan de vrijwilliger op de werkplek. Hij
heeft verschillende rollen. Hij is zelf een voorbeeld, begeleider, coach en beoordelaar van de
resultaten.
De trajectbegeleider van het reïntegratiebedrijf is eindverantwoordelijk voor de vrijwilliger.
Hij begeleidt en ondersteunt meer algemeen de ontwikkeling van de vrijwilliger.
Bij de begeleiding zijn er twee processen. Eén proces speelt zich af op de werkvloer waar de
vrijwilliger daadwerkelijk aan zijn competenties werkt. Het andere proces is het proces dat
de vrijwilliger met de trajectbegeleider heeft.
Begeleidingsprocessen
1
Het proces met de trajectbegeleider
De trajectbegeleider begeleidt degene die in het arbeidstraject zit bij zijn hele leerproces
op weg naar een betaalde baan.
2
Het proces met de sociaal-cultureel werker
De sociaal-cultureel werker begeleidt degene die in het arbeidstraject zit in zijn functioneren op de werkvloer. Daar gaat het om de resultaten. Daarmee laat de leerling zien de
vereiste competenties te hebben.
Wat betekent dit nu in de praktijk? In hoeverre is deze begeleiding anders dan de begeleiding
van andere vrijwilligers en stagiaires? In feite stel je jezelf in de begeleiding niet zoveel anders
op dan bij stagiaires. Beide werken met een POP, PAP en portfolio. In het POP en PAP staat
precies welke competenties de vrijwilliger zich eigen wil maken. Dus dat is je uitgangspunt.
Samen met de vrijwilliger denk je na over de manier waarop hij zijn doelen kan bereiken:
• welke taken en activiteiten passen daarbij;
• welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden passen daarbij;
• welke taken en activiteiten denkt hij met enige voorbereiding zelfstandig uit te kunnen
voeren;
• bij welke taken wil hij ondersteund worden;
• op welke manier wil hij ondersteund worden: instructie, coaching tijdens de uitvoering,
individuele begeleiding vóór en na een activiteit, groepsbegeleiding, informatie, enzovoort.
• hoe plant hij zijn werkzaamheden;
• hoe verwerkt hij zijn opdrachten;
• wanneer koppelt hij terug naar de sociaal-cultureel werker en wanneer naar de trajectbegeleider.
274
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Met andere woorden, samen met de vrijwilliger maak je een plan van aanpak hoe hij zijn
leertraject vorm gaat geven. Ten opzichte van een gewone vrijwilliger stelt dit meer en
andere eisen aan de begeleider. Je bent net als de trajectbegeleider gericht op ‘leren’ en het
verwerven van voldoende competenties om te kunnen gaan solliciteren.
Trainingen, opleidingen, cursussen en themabijeenkomsten
Trainingen en cursussen zijn beproefde middelen om de deskundigheid te bevorderen.
Je kunt ze gericht inzetten voor de begeleiding van hele teams maar ook voor individuele
vrijwilligers. Er zijn tal van mogelijkheden: van cursussen voor vrijwilligers met huishoudelijke taken tot cursussen en trainingen over creatieve activiteiten, samenwerken, besturen
en financiën. Er zijn verschillende redenen waarom deskundigheidsbevordering nodig kan
zijn.
Redenen voor deskundigheidsbevordering
•
De organisatie is veranderd en vrijwilligers moeten getraind worden in de nieuwe werkwijzen. Als dat voor de gehele organisatie is, wordt het traject centraal aangestuurd.
•
Een vrijwilligersgroep wil bepaalde onderwerpen onder de loep nemen, maar wil eerst
meer inzicht hebben in de mogelijkheden: bijvoorbeeld maaltijden bezorgen bij ouderen
thuis. Je kunt dan een themabijeenkomst organiseren waarop dit onderwerp besproken
wordt. Je nodigt een organisatie uit die dit al doet. Die kan voorlichting geven en vragen
beantwoorden.
•
De vrijwilligers van het buurthuis geven aan dat zij meer willen samenwerken met de basisschool en de kinderboerderij. Ze weten echter niet hoe zij dit aan zullen pakken. Je nodigt
een netwerkdeskundige uit om hen op weg te helpen.
•
Een vrijwilliger geeft aan dat hij meer ervaring op wil doen met administratieve processen.
Je regelt dat hij ‘stage’ kan lopen op het centraal bureau.
•
Een vrijwilliger wil in de buitenschoolse opvang een voorleesproject starten. Je verwijst
hem naar de bibliotheek om de mogelijkheden te onderzoeken. Je laat hem een cursus
volgen om een methode onder de knie te krijgen.
•
•
Een zelfsturend team wil intervisie invoeren en daarvoor getraind worden.
Het bestuur van de ouderenvereniging geeft aan dat zij deskundiger willen worden in het
besturen van hun organisatie. Zij willen een training.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
275
De organisatie faciliteert vragen om deskundigheidsbevordering. Dat doet zij op basis van
beleid. Zij formuleert dus eerst een doelstelling voor de deskundigheidsbevordering van
vrijwilligers. Op basis van dit beleid stelt zij per jaar een budget vast. Dat kan opgesplitst
worden in een centraal budget voor de hele organisatie en een budget per locatie. Voor het
budget op de locatie kun je samen met je collega’s beleid maken.
Voor het maken van beleid voor deskundigheidsbevordering stel je jezelf de volgende
vragen:
• welke doelen zijn er voor het komende jaar;
• welke activiteiten zijn daaraan gekoppeld;
• zijn de huidige vrijwilligers competent om die uit te voeren;
• welke competenties van de vrijwilligers wil je vergroten;
• welke wensen zijn er vanuit de vrijwilligers: vanuit groepen en individuele wensen;
• welke hebben prioriteit;
• wat is uiteindelijk de keuze;
• hoe bespreek je die met de vrijwilligers.
Welke doelen hebben we en welke activiteiten koppelen we daaraan?
276
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.8 De tevredenheid van vrijwilligers onderzoeken
Zoals je de tevredenheid van klanten onderzoekt, onderzoek je ook de tevredenheid van
vrijwilligers. Daar zijn standaard vragenlijsten voor, zoals de ‘APK Vrijwilligerstevredenheid’. Dat is een computerprogramma met een digitale lijst met stellingen en vragen over
drie onderwerpen:
• wat wil de vrijwilliger voor zichzelf;
• wat vindt hij van zijn werkzaamheden;
• hoe denkt hij over de organisatie.
Met deze meting kun je ook verschillen tussen de beoordelingen van verschillende vrijwilligersgroepen zien. De gegevens kunnen gebruikt worden voor een analyse, een rapportage
en voor de ontwikkeling van nieuw beleid. Je kunt er de gemeente inzicht mee geven in de
tevredenheid van de vrijwilligers in je organisatie. Aan de hand van de uitslagen kun je met
vrijwilligers het beleid doorspreken en eventueel bijstellen.
Naast het APK is er ook nog een standaard tevredenheidsmeting ontworpen door CIVIQ
(nu MOVISIE): Vrijwilligers Tevredenheids Onderzoek (VTO). Ook dit is een digitale
vragenlijst. Hij is geschikt voor organisaties met meer dan 30 vrijwilligers.
In de tevredenheidmeting komen de volgende onderwerpen aan de orde:
• persoonsgegevens;
• algemene gegevens over de vrijwilligersplek en de taken, uren, afspraken en motivatie;
• vragen over de organisatie: verwachtingen vanuit de organisatie, taakverdelingen binnen de organisatie, aansluiting op persoonlijke interesses, tevredenheid over de inhoud
van het werk, plezier bij de uitvoering;
• begeleiding: inwerken, terugkoppeling, contactmogelijkheden met leiding, krijgen
van waardering, ondersteuning, duidelijkheid over waar de vrijwilliger terecht kan met
vragen en problemen, betrokkenheid van leiding;
• samenwerking: met betaalde medewerkers, met ander vrijwilligers, binnen de afdeling,
sfeer, deskundigheid ander vrijwilligers;
• faciliteiten: materialen en gereedschappen, voorzieningen als koffie en ruimten, informatievoorziening, regelingen, vergoedingen;
• ontwikkeling: eigen inbreng van ideeën, aansluiting bij beschikbaarheid, uitvoeren
extra taken indien gewenst, scholing, cursussen en deskundigheidsbevordering, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
• toekomst: voortzetten werk, stoppen met werk, mogelijke verbeteringen, algemene
tevredenheid.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
277
Bij elk onderdeel kan een rapportcijfer gegeven worden.
MOVISIE kan bij de tevredenheidsmeting ondersteuning bieden bij:
• voorbereiden en uitvoeren van de meting;
• analyseren van de onderzoeksuitkomsten;
• presenteren van de belangrijkste onderzoeksresultaten;
• een adviesgesprek naar aanleiding van de uitkomsten.
Movisie kan helpen bij tevredenheidsmeting
278
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
11.9 Algemene tips voor de begeleiding
We eindigen met een aantal algemene tips voor de begeleiding van vrijwilligers.
Algemene tips voor de begeleiding van vrijwilligers:
•
Vrijwilligers verschillen erg van elkaar. Zij hebben verschillende redenen waarom zij het
werk doen en ook verschillende behoeften. Om tevreden vrijwilligers te krijgen, kun je daar
het beste bij aansluiten. Het is belangrijk om daar bij de intake direct aandacht aan te besteden en te inventariseren wat de persoonlijke beweegredenen van iemand zijn en welke
wensen en behoeften daaruit voortkomen. Op basis van die wensen en behoeften organiseer je de vrijwilligersactiviteiten: zowel de ondersteuning als de bindingsactiviteiten.
•
Vrijwilligersgroepen maken dezelfde processen en fasen door als elke andere groep: kennismaken, elkaar verkennen, samenwerken, conflicten oplossen, afscheid van elkaar nemen.
Je begeleidt hen daarbij ook op eenzelfde manier als andere groepen. Je schept mogelijkheden om met elkaar kennis te kunnen maken, je praat met hen over wat goede samenwerking is, je helpt hen bij het oplossen van conflicten en je hebt rituelen voor het vieren van
verjaardagen en het afscheid nemen.
•
Houd goed in de gaten wat de draagkracht per individu en groep is en of die zich goed
verhoudt tot de draaglast. Teveel vragen is niet goed, maar te weinig vragen en verwachten
ook niet. Zoek dus naar een goede balans.
•
Leuke bindingsactiviteiten met vrijwilligers zijn bijvoorbeeld: aandacht voor verjaardagen,
na grote activiteiten even samen napraten en iets drinken, samen kerst en nieuwjaar vieren,
een uistapje maken, een vrijwilligersfeest organiseren.
•
In de meeste gemeenten wordt ieder jaar op 7 december de nationale vrijwilligersdag
gevierd. Op die dag worden de vrijwilligers en vrijwilligersprojecten door de wethouder
in het zonnetje gezet. Er zijn festiviteiten en er worden prijzen uitgereikt. Ook landelijk
wordt op die dag aandacht aan het vrijwilligerbeleid besteed. Het NOV geeft het ‘Nationale
Compliment’ aan een in het oog springend vrijwilligersproject. De gemeente met het beste
vrijwilligersbeleid krijgt van hen het ‘Gemeente Compliment’. Je kunt de dag samen met de
ambtenaar of de wethouder voorbereiden en bijdragen aan de organisatie.
Thema 11 Werken met vrijwilligers
279
280
Sociaal-Cultureel Werk; SAW 4
Download