1. Wat is ADHD? 1.1. Definitie ADHD is de afkorting van Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Deze stoornis komt voor bij ongeveer 3 à 5 procent van de schoolgaande kinderen. Jongens hebben meer kans op ADHD dan meisjes, ongeveer in een verhouding van 4:1. ADHD wordt gekenmerkt door drie centrale kenmerken: aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit. Aandachtstekort: jongeren met ADHD hebben moeite om hun aandacht te richten of kunnen hun aandacht onvoldoende volhouden. Ze worden zeer vlug afgeleid door dingen die om hen heen gebeuren. Zij kunnen zich echter wel goed concentreren voor zaken die hen boeien. Het organiseren van werk en taken is voor hen moeilijk. Bovendien zijn ze vaak vergeetachtig. Hyperactiviteit: jongeren met ADHD zijn overbeweeglijk. Ze draven vaak door, kunnen moeilijk stil zitten, lopen heen en weer,…Zelfs als ze stil op een stoel zitten, merk je vaak dat hun handen, vingers, voeten,… bewegen. De overbeweeglijkheid uit zich dus niet enkel in grove bewegingen zoals rondlopen, springen, rennen,… maar ook in kleine, doelloze bewegingen zoals frunniken, prutsen,… Mensen in de omgeving worden vaak zenuwachtig van het gedrag van kinderen met ADHD. Sommige kinderen zijn vrijwel altijd overbeweeglijk, terwijl andere kinderen zich vrij goed kunnen handhaven in een gestructureerde situatie. Impulsiviteit: jongeren met ADHD doen zonder denken. Ze sturen hun gedrag niet of heel weinig. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties: de straat oversteken zonder te kijken, springen van een te hoge hoogte,… De impulsiviteit leidt er ook toe dat deze kinderen antwoorden in de klas nog voor de vraag gesteld is, commentaar of opmerkingen geven zonder eerst na te denken,… Dit kan voor de omgeving zeer vervelend zijn. ADHD is een ontwikkelingsstoornis. Dit houdt in: (1) de stoornis doet zich voor in de vroege ontwikkeling van het kind (2) de kinderen zijn duidelijk anders dan andere kinderen (3) de stoornis is vrij algemeen verspreid of komt in verschillende situaties voor (niet noodzakelijk in alle situaties) (4) de vaardigheid van het kind om met succes te voldoen aan de gebruikelijke eisen die aan kinderen van die leeftijd worden gesteld, wordt beïnvloed (5) de stoornis is na verloop van tijd en ontwikkeling vrij aanhoudend (6) de stoornis heeft te maken met een abnormale werking en ontwikkeling van de hersenen (7) de stoornis laat zich niet gemakkelijk verklaren door zuiver sociale- en omgevingsfactoren (8) de stoornis houdt verband met andere biologische factoren die de werking of ontwikkeling van hersenen kan beïnvloeden (letsel, erfelijkheid,…) De Leidraad 2002 ADHD 1 1.2. DSM-IV criteria A. Ofwel I, ofwel II: I. zes of meer van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Aandachtstekort 1) slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten; 2) heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden; 3) lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt; 4) volgt aanwijzingen vaak niet volledig op en slaagt er vaak niet in schoolwerk of karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te begrijpen); 5) heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten; 6) vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige geestelijke inspanning vereisen (zoals school- of huiswerk); 7) raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap); 8) wordt vaak gemakkelijk afgeleid door externe prikkels; 9) is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden. II. zes of meer van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Hyperactiviteit 1) beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn stoel; 2) staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten; 3) rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten of volwassenen kan dit beperkt zijn tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid); 4) kan vaak moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten; 5) is vaak “in de weer” of “draaft maar door”; 6) praat vaak aan een stuk door. De Leidraad 2002 ADHD 2 Impulsiviteit 1) gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn; 2) heeft vaak moeite om op zijn/haar beurt te wachten; 3) verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (mengt zich bijvoorbeeld zo maar in gesprekken of spelletjes). B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken, waren voor het zevende jaar aanwezig C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school, op het werk of thuis) D. Er moeten duidelijke aanwijzingen zijn van significante beperkingen in het sociale, school of beroepsmatig functioneren. E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornissen, angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis). Subtypen ADHD, het gecombineerde type. Dit subtype moet gebruikt worden als zes (of meer) van de symptomen van aandachtstekort en zes (of meer) symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit gedurende ten minste zes maanden aanwezig zijn geweest. ADHD, het type overwegend aandachtstekort. Dit subtype moet gebruikt worden als zes (of meer) symptomen van aandachtstekort (maar minder dan zes symptomen van hyperactivieteit-impulsivieiteit) gedurende ten minste zes maanden aanwezig zijn geweest. ADHD, het type van overwegend hyperactiviteit-impulsiviteit. Dit type moet gebruikt worden als zes (of meer) symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit (maar minder dan zes symptomen van aandachtstekort) gedurende ten minste zes maanden aanwezig zijn geweest. ADHD, gedeeltelijk verminderd aanwezig. Voor individuen (in het bijzonder adolescenten en volwassenen) die symptomen vertonen die niet meer volledig voldoen aan de criteria. ADHD, niet nader gespecificeerd of omschreven. De Leidraad 2002 ADHD 3 Deze laatste categorie heeft betrekking op stoornissen met in het oog vallende symptomen van aandachtstekort of hyperactiviteit/impulsiviteit die echter niet voldoen aan de criteria voor ADHD. In de DSM-IV worden onder de aandachtstekortstoornissen twee subvormen erkend. ADHD is aandachtstekort met hyperactiviteit/impulsiviteit en aandachtstekort zonder die hyperactiviteit/impulsiviteit is ADD. Kinderen met ADD hebben op school minder problemen met impulsiviteit, agressie en overbeweeglijkheid. Ze hebben ook minder problemen in de omgang met leeftijdsgenoten. Kinderen met ADD hebben een probleem met het geheugen, met perceptueel-motorische coördinatiesnelheid en met de verwerkingssnelheid van de binnenkomende info. Met andere woorden: zowel kinderen met ADD als ADHD hebben problemen op studievlak. Kinderen met ADHD hebben daarenboven meer sociale problemen omwille van hun impulsiviteit. ADD lijkt ook veel minder voor te komen en er is tot op heden minder bekend over de behandeling. 1.3. Belangrijkste kenmerken van ADHD 1.3.1. Problemen om het gedrag onder controle te houden Er zijn verschillende psychologische verklaringsmodellen om het ADHD gedrag te verklaren. Voor een uitgebreide literatuur zie Barkley (Diagnose ADHD, Lisse, Swets & Zeitlinger, 1997). De meest gevolgde theorie is momenteel de disinhibitie theorie van Barkley. Deze theorie stelt dat het vermogen om te stoppen, te denken, te remmen, te plannen en dan te handelen en die handelingen ook vol te houden (ondanks het feit dat we worden afgeleid) een probleem is bij kinderen met ADHD. Met andere woorden: het vermogen tot beheersing vormt voor kinderen met ADHD een probleem. De problemen die kinderen met ADHD ervaren komen voort uit een essentiële stoornis van de capaciteit tot remming van het gedrag, tot het beheersen van de impulsen. Kinderen zonder zelfbeheersing worden vaak aanzien als kinderen die zich niet willen beheersen, ongehoorzame kinderen, verwende kinderen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt echter dat niet enkel opvoeding en leren bijdragen tot wilskracht en zelfbeheersing, maar dat ook neurologische hersenfactoren daartoe bijdragen. Als deze hersenstructuren dus onvoldoende ontwikkeld of beschadigd zijn, is het onmogelijk om normale niveaus van zelfbeheersing en wilskracht te ontwikkelen. Met andere woorden: jongeren met ADHD hebben een biologisch probleem met zelfbeheersing en wilskracht. Dit leidt onder ander tot volgende problemen: De Leidraad 2002 ADHD 4 - problemen met het vasthouden van aandacht Kinderen met ADHD hebben het moeilijk om hun aandacht gedurende langere tijd vast te houden, vooral bij saaie taken of taken die steeds maar terugkomen. Ze verliezen sneller interesse in hun werk en hun aandacht gaat vooral uit naar taken die grote beloningen opleveren en taken die leuk zijn. Kinderen met ADHD zijn vooral gevoelig voor beloningen op korte termijn. - moeite met impulsbeheersing Kinderen met ADHD kunnen zeer moeilijk wachten. Ze worden rusteloos als ze in de rij moeten wachten, als ze op hun beurt moeten wachten tijdens een spel,… Ze hebben moeite om hun gedrag te remmen, om hun impulsen te beheersen. Deze kinderen beginnen aan een taak of proefwerk zonder eerst nauwkeurig de opdracht te lezen, antwoorden in de klas zonder hun vinger op te steken, besteden zo weinig mogelijk tijd aan saaie taken, hebben vaak ongelukjes (iets omver stoten, lichamelijke ongelukken,…). En dit alles omdat ze handelen zonder stil te staan bij de gevolgen ervan. Dit wil niet zeggen dat kinderen met ADHD niet bekommerd zijn om wat er gebeurt, maar zij bekijken niet op voorhand wat de consequenties kunnen zijn van hun daden. - een probleem met teveel gedrag Kinderen met ADHD zijn actiever gedurende de hele dag en zelfs tijdens het slapen. Vooral in schoolsituaties valt het op dat deze kinderen veel actiever zijn. Hun overbeweeglijkheid is eigenlijk een bijverschijnsel van te snel reageren. De hyperactiviteit en de impulsiviteit zijn het gevolg van hetzelfde onderliggende probleem, namelijk de moeilijkheid tot remmen van gedrag. - moeite met het opvolgen van instructies Tegen jezelf praten is een middel om je gedrag te sturen, het helpt om de eerste drang tot handelen af te remmen. Door hun gebrekkige impulsbeheersing kunnen kinderen met ADHD niet effectief “in zichzelf praten”. Met als gevolg een belemmering van de impulsbeheersing en van planmatig en doelgericht werken. Bij kinderen met ADHD wordt hun gedrag sterk bepaald door gebeurtenissen om hen heen. Daardoor kunnen zij de instructies niet goed opvolgen en kunnen ze zich moeilijk aan regels houden. - een ongelijkmatig patroon van werken Op sommige dagen kunnen zij wel hun werk netjes afmaken, op andere dagen niet. Dit leidt ertoe dat er vaak gedacht wordt: “zie je wel dat ze het kunnen, ze willen gewoon niet”. Maar het probleem is niet dat zij het werk niet kúnnen maken, maar dat ze het gelijkmatig patroon van werken niet kunnen handhaven. 1.3.2. Socio-emotionele problemen Kinderen met ADHD hebben over het algemeen niet zo’n goed contact met leeftijdsgenootjes. Ze zijn vaak te druk, te impulsief,… en daardoor niet altijd geliefd. Alhoewel ze vaak meer praten dan andere kinderen, blijken ze minder goed te reageren op vragen of op verbaal contact met leeftijdsgenoten. Deze kinderen zijn vaak zeer overweldigend en opdringerig ten opzichte van anderen, zodat ze vaak geconfronteerd worden met een afwijzende houding van anderen. Op die manier kunnen zij de sociale De Leidraad 2002 ADHD 5 vaardigheden niet voldoende aanleren. Dit hele patroon van sociale afwijzing staat vaak op de voorgrond in de schooljaren van het kind. Veelvuldig kritiek, weinig vrienden,… leidt vaak tot een lage eigenwaarde. 1.3.3. Bijkomende problemen Bijkomende problemen die zich bij veel ADHD kinderen blijken voor te doen zijn: -bewegingsstoornissen; -stoornissen in de leerbaarheid; -leerstoornissen: stoornissen van de informatieverwerking, zoals perceptiestoornissen, verwerkingsstoornissen, geheugenstoornissen, uitdrukkingsstoornissen en/of lees-, schrijfen rekenstoornissen; -emotionele problemen: emotionele labiliteit, ze blijken hun emoties slecht te kunnen beheersen en blijken zich ook heel minderwaardig te voelen (neerslachtig en depressief, een laag zelfbeeld die soms achter een masker wordt verborgen door stoer te zijn, de clown uit te hangen en soms ook achter agressief en delinquent gedrag); -relatieproblemen: ze blijken gemakkelijk de zondebok te worden in een groep, kunnen moeilijk hun gevoelsuitingen juist doseren; -slaapstoornissen 1.4. Signalen van ADHD 1.4.1. Algemene signalen Beweegt vaak onrustig met handen en voeten en frunnikt veel Heeft moeite met blijven zitten Is gemakkelijk afgeleid door prikkels van buitenaf Heeft moeite met op zijn beurt wachten Geeft vaak al het antwoord, voordat de vraag volledig gesteld is Heeft moeite met het opvolgen van aanwijzingen of opdrachten van anderen Heeft moeite om gedurende langere tijd de aandacht bij taken of spel te houden Gaat vaak van de ene bezigheid naar de andere, nog voordat de eerste is afgemaakt Heeft moeite met rustig spelen Praat vaak aan één stuk door De Leidraad 2002 ADHD 6 Lijkt vaak niet te luisteren naar wat hem of haar gevraagd wordt Verliest vaak dingen of is vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken op school en thuis Onderneemt vaak fysiek consequenties te overzien Verstoort vaak bezigheden van anderen gevaarlijke activiteiten zonder de mogelijke 1.4.2. Signalen van ADHD in de verschillende leeftijdsfasen Hoe kunnen we de ADHD problematiek in de diverse ontwikkelingsfasen herkennen? 1.4.2.1.Signalen van ADHD bij baby’s Baby’s die veel en onvoorspelbaar huilen, snel geïrriteerd zijn, problemen vertonen rond slapen en eten, hebben meer risico op een problematische ontwikkeling in het algemeen (bv. ADHD). Sommige ouders vertellen vaak dat hun kind al zeer onrustig was gedurende de zwangerschap. 1.4.2.2.Signalen van ADHD bij peuters en kleuters Vanaf 4 jaar kunnen kinderen normaal gezien eenvoudige taken volbrengen en hebben ze begrip van wat er van hen verwacht wordt. In deze leeftijdsfase kunnen ze meewerken, kunnen ze opgedragen taken accepteren en kunnen ze harmonieus met leeftijdsgenoten omgaan. Sommige peuters zijn vaak druk in de weer en willen van alles onderzoeken. Voor de ene ouder is dat een leuke ondernemende dreumes, voor de andere ouder is dat een lastig en druk kind. Het is dus niet gemakkelijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen typerend gedrag voor deze leeftijdsfase of “afwijkend gedrag”. ADHD problematiek bij kinderen van 4 tot 6 jaar wordt vooral getypeerd door onrustig en ongericht gedrag. Het impulsieve gedrag kan daarbij wel eens leiden tot ongelukken. Soms worden de kinderen ook wel eens omschreven als koppig, humeurig, ongehoorzaam,… Kinderen met ADHD maken vaak veel lawaai, rennen druk rond, gedragen zich opdringerig en verstoren vaak het spel van andere kinderen. Soms kunnen er wel al aandachtsproblemen waarneembaar zijn. Het kind kan bijvoorbeeld moeilijk zijn aandacht houden bij een speeltje, verwisselt vaak van de ene activiteit naar de andere en blijkt weinig te leren. De omgang met leeftijdsgenootjes verloopt niet altijd harmonieus en de sociale ontwikkeling wordt bemoeilijkt door hun opstandig en impulsief gedrag. Woede-uitbarstingen zijn normaal voor deze leeftijd, maar bij kleuters met ADHD komen ze meestal vaker voor en zijn ze heftiger. De Leidraad 2002 ADHD 7 We moeten er wel bedachtzaam voor zijn dat ADHD-achtig gedrag in deze leeftijdsfase vaak voorkomt. Veertig procent van de ouders meent aandachtsproblemen vast te stellen bij hun kinderen van 4 tot 6 jaar. Dit blijkt echter binnen 3 à 6 maanden terug verdwenen te zijn. Naar diagnostiek toe kan dit ertoe leiden dat er te snel wordt overgegaan op een ADHD diagnose. De ernst van de klachten en de persistentie zal hier een belangrijke leidraad vormen voor de eventuele diagnose. Wel kunnen we enkele risicofactoren onderkennen en bedachtzaam zijn voor de verdere ontwikkeling. 1.4.2.3.Signalen van ADHD bij lagere schoolkinderen Vanaf 6 jaar wordt de zelfcontrole en de gerichtheid om taken op te lossen ontwikkeld. De kinderen beginnen te beseffen welk gedrag er in welke situatie van hen verwacht wordt en ze kunnen zich bij leeftijdsgenoten, ouders, leerkrachten,… sociaal vaardig gedragen. Vanaf deze leeftijd kan ADHD eenduidiger vastgesteld worden. De symptomen van aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit zijn duidelijk en aanhoudend waarneembaar. Het gedrag op school en in de klas vormt daarbij een belangrijke maatstaf. Op school worden er immers eisen gesteld die de kern van de stoornis raken: ze moeten stil zitten, luisteren, zich concentreren, instructies opvolgen, taken afmaken,… Deze gedragingen zijn precies zo moeilijk voor een kind met ADHD. 1.4.2.4.Signalen van ADHD bij adolescenten In deze leeftijdsfase is de typische hyperactiviteit vaak wat gedempt en wordt het overschaduwd door impulsief en antisociaal gedrag. Gebrekkige sociale en communicatieve vaardigheden, chaotische denkstijl en emotionele labiliteit zijn vaak typerend voor deze jongeren. Veel adolescenten blijken een scala aan andere gedrags- en psychosociale problemen ontwikkeld te hebben. Door de vele kritieken die ze kregen ten gevolge van hun gedrag hebben velen een negatief zelfbeeld ontwikkeld. 1.4.2.5.Signalen van ADHD bij volwassenen Aandachtsproblemen, chaotisch zijn, niets afmaken, slecht luisteren, niet kunnen kiezen, niet kunnen plannen, traag denken,… komen hier op de voorgrond te staan. Twee derden van de kinderen met ADHD heeft op volwassen leeftijd nog steeds 1 of meerdere ADHD symptomen. Ongeveer 1 op drie kampt nog met het volledige syndroom. Meer dan 25% blijkt op volwassen leeftijd een antisociale gedragsstoornis te hebben of is verzeild geraakt in de criminele drank- en drugswereld. Twee derde van de ADHD jongeren blijkt het in de volwassenheid vrij goed te doen. Wanneer jongeren met ADHD opgevoed worden in problematische gezinsomstandigheden, dan blijkt dat ze op volwassen leeftijd meer ernstige psychosociale gedragsproblemen vertonen. De Leidraad 2002 ADHD 8 1.5. Oorzaken van ADHD Bepaalde studies tonen een RELATIE aan (en dus niet noodzakelijk een oorzakelijk verband) tussen een mogelijke oorzakelijke factor en ADHD (of gedragsproblemen die hier kenmerkend voor zijn). Bijvoorbeeld: roken tijdens de zwangerschap wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op hyperactiviteit en onoplettendheid bij kinderen die uit deze zwangerschap worden geboren. We moeten er echter op letten dat als twee gebeurtenissen of omstandigheden tegelijkertijd voorkomen dat dit nog niet wil zeggen dat het een het ander ook VEROORZAAKT. Volgende oorzaken worden op dit moment bewezen geacht: 1. Diverse factoren die kunnen leiden tot hersenletsel of abnormale ontwikkeling van de hersenen. 2. Onvoldoende werking in bepaalde hersengebieden 3. Erfelijkheid 1.5.1. Diverse factoren die kunnen leiden tot hersenletsel of abnormale ontwikkeling van de hersenen Deze kunnen zijn: trauma (een val of een klap tegen het hoofd, complicaties tijdens zwangerschap of geboorte), ziekte (meningitis), embryonale blootstelling aan alcohol en vroege blootstelling aan hoge loodgehalten. Vooral het frontale deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor het remmen van gedrag, het vasthouden van de aandacht, het uitoefenen van zelfbeheersing en het plannen van de toekomst speelt hierin een grote rol. De meeste kinderen met ADHD hebben echter geen duidelijke voorgeschiedenis van een significant hersenletsel. Bij minder dan 10 procent van de ADHD kinderen kan een hersenletsel worden aangetoond. Er moet dus iets anders zijn waardoor de ontwikkeling van dit deel van de hersenen wordt verstoord. Andere wetenschappers suggereren dat er bij mensen met ADHD een tekort is aan bepaalde neurotransmitters. Neurotransmitters zijn chemische stoffen in de hersenen die een rol spelen bij de overdracht van informatie via zenuwcellen naar andere cellen. Deze stelling wordt door verschillende bronnen bekrachtigd. Namelijk: stimulerende geneesmiddelen, die de neurotransmitters beïnvloeden, geven een tijdelijke verbetering in het gedrag van kinderen met ADHD. Deze geneesmiddelen vergroten de hoeveelheid neurotransmitters dopamine en noradrenaline in de hersenen. Deze twee chemische stoffen zijn misschien in minder grote hoeveelheden aanwezig in de hersenen van mensen met ADHD. 1.5.2. Onvoldoende werking in bepaalde hersengebieden Men heeft ontdekt dat de hersenactiviteit bij mensen met ADHD in het frontale deel lager is dan bij mensen zonder ADHD. Er blijkt ook een verminderde bloedtoevoer te zijn naar de frontale delen van de hersenen bij mensen met ADHD. Deze hersendelen dragen bij tot de remming van het gedrag en het volhouden van de aandacht. Ze dragen ook bij tot het remmen en beheersen van onze emoties en motivatie alsook het gebruik van taal om ons De Leidraad 2002 ADHD 9 gedrag te beheersen en onze toekomst te plannen. Met andere woorden: kinderen met ADHD zijn actiever, maar een bepaald deel van de hersenen is bij hen minder actief. Dit klinkt tegenstrijdig, maar dat deel van de hersenen (dat bij ADHD kinderen minder actief is) is net verantwoordelijk voor de remming van gedrag, voor het volouden van de aandacht,… Hoe minder actief deze remmende centra, des te actiever het gedrag van het kind zal zijn. 1.5.3. Erfelijkheid Biologische bloedverwanten van ADHD kinderen hebben meer soorten psychologische problemen- vooral depressiviteit, alcoholisme, gedragsproblemen of antisociaal gedrag en hyperactiviteit- dan bloedverwanten van kinderen zonder ADHD. Meer dan 25 % van de eerstegraads bloedverwanten van de gezinsleden van de ADHDkinderen had ook ADHD, dit tegenover een percentage van 5 % bij een controlegroep. Als één van de tweeling ADHD heeft, dan is de kans 80 à 90 % dat de andere ook ADHD heeft. 1.5.4. Hoe wordt ADHD NIET veroorzaakt? 1.5.4.1.Het komt niet door iets dat zij hebben gegeten Vroeger dacht men dat ADHD een gevolg was van chemische toevoegingen aan voedingsmiddelen. Dit blijkt niet te kloppen. Helaas wordt deze zienswijze door de populaire media nog verspreid. “ADHD wordt veroorzaakt door suiker”. Dit is een ander argument waar men geen bewijs voor heeft. 1.5.4.2.Kan slecht ouderschap of een chaotisch gezinsleven ADHD veroorzaken? Tijdens studies van Barkley blijkt dat ouders van ADHD kinderen meer bevelen geven aan hun kinderen, dat zij meer aanwijzingen geven en hen negatiever benaderen dan andere ouders met kinderen zonder ADHD. Tevens blijkt ook dat kinderen met ADHD de bevelen en aanwijzingen van hun ouders niet zo goed opvolgen, negatiever en eigenwijzer zijn en over het algemeen minder goed in staat blijken om bevelen van hun ouders te blijven opvolgen dan kinderen zonder ADHD. Is het de ‘fout’ van de ouder dat het kind zo doet of is het de ‘fout’ van het kind dat de ouder zo reageert? Daar kan geen duidelijk antwoord op gegeven worden. Uit een studie bleek dat als de kinderen medicatie kregen (de ADHD symptomen werden met andere woorden gewijzigd), het gedrag naar de ouder toe sterk verbeterde. Maar ook het gedrag van de ouder naar het kind toe verbeterde sterk. Door verschillende bewijzen wordt het zeer onwaarschijnlijk geacht dat ADHD bij kinderen alleen een sociale oorzaak heeft, zoals ‘slecht ouderschap’, een ontwrichtend, gespannen gezinsleven,…Onderzoek suggereert dat ADHD kinderen spanningen bij hun ouders creëren die ontwrichting kunnen veroorzaken. Slecht ouderschap en een ontwrichtend gezinsleven lijken bij te dragen tot het agressieve en opstandige gedrag van het kind, maar niet tot ADHD! De Leidraad 2002 ADHD 10 1.5.5. Samenvattend Biologische factoren worden het meest in verband gebracht met ADHD. De genetische invloed op ADHD is zeer groot en veel groter dan de invloed van omgevingsfactoren. Kinderen met ADHD blijken minder hersenactiviteit te hebben in het frontale deel van de hersenen. Dit deel is net verantwoordelijk voor de remming van gedrag, biedt weerstand tegen afleiding en biedt controle over de mate van beweeglijkheid. De preciese oorzaak van de onvoldoende werking is niet bekend. Bij het voorspellen welke kinderen ernstige en aanhoudende vormen van ADHD kunnen hebben en in het bijzonder welke kinderen een risico lopen op een agressiever en opstandiger gedrag, lijkt de omgeving belangrijk te zijn, zoals in het geval van “slechte” opvoedkundige vaardigheden van de ouders. ADHD wordt dus niet veroorzaakt door de manier waarop ouders hun kinderen aanpakken en opvoeden. De manier waarop de ouders reageren op hun kind en de manier waarop zij het aanpakken, kan wel bijdragen tot het AANHOUDEN van ADHD. Als de symptomen van ADHD zich eenmaal ontwikkeld hebben, kan het deels afhangen van de aanpak van de ouders, hoe ernstig deze worden en in welke mate zij aanhouden. Ouders hebben dus het probleem in eerste instantie niet veroorzaakt, maar ze kunnen het probleem wel vergroten of verkleinen door hun aanpak. Er valt in elk geval nog veel te leren over de oorzaken van ADHD. Pas als we de oorzaken volledig begrijpen, zullen we er misschien achter komen hoe wij het kunnen genezen. 1.6. Protectieve en risicofactoren van ADHD en bijhorende gedragsproblemen 1.6.1. Protectieve factoren 1.6.1.1.Protectieve factoren in het kind goede gezondheid van de zuigeling betere cognitieve en communicatieve vaardigheden goede intelligentie gemakkelijk temperament positief zelfbeeld goede coping vaardigheden 1.6.1.2. Protectieve factoren bij de ouders hoge opleiding van de moeder stabiliteit in het gezinsleven betere sociale omstandigheden goede opvoedingsvaardigheden bij de ouders De Leidraad 2002 ADHD 11 warmte en betrokkenheid naar het kind toe realistische verwachtingen van het kind 1.6.1.3. Protectieve factoren in de onderwijsleeromgeving gestructureerd klassenmanagement duidelijke gedragsregels consequente feedback op het naleven van de regels realistische verwachting ten opzichte van de leerling leerkrachten die het gewenste gedrag modelleren 1.6.2. Risicofactoren 1.6.2.1. Risicofactoren in het kind excessief huilen als baby veelvuldige ziekte trage ontwikkelingsvoortgang negatief temperament slechte gezondheid van de zuigeling het zich vroeg voordoen van druk en veeleisend gedrag laag geboortegewicht 1.6.2.2. Risicofactoren bij de ouders ADHD in de familie het voorkomen van andere psychiatrische aandoeningen bij de familie (vooral depressie, verslavingsziekten en antisociale persoonlijkheidsstoornis) rook en alcoholconsumptie van de moeder en een matige gezondheid van de moeder tijdens de zwangerschap alleenstaand ouderschap en geringe opvoedingsvaardigheden streng en directief gedrag van de ouders tijdens de eerste jaren 1.6.2.3. Risicofactoren in de onderwijsleeromgeving slecht klassenmanagement onduidelijke regels en inconsequente opvolging ervan De Leidraad 2002 ADHD 12 onrealistische verwachtingen naar het kind toe pestsituaties, negatieve sfeer 2. Differentiaaldiagnose en comorbiditeit Het percentage kinderen dat alleen ADHD heeft, is minder dan 20 %. Als de diagnose ADHD is vastgesteld, worden er vaak nog andere problemen vastgesteld. Dit noemt men comorbiditeit (het samen aanwezig zijn van meerdere problemen). Mensen met ADHD hebben vaak nog andere medische problemen, gedragsproblemen, emotionele problemen, gedrags-, studie-, en ontwikkelingsproblemen, enz. Het onderscheid tussen differentiaaldiagnose (de te overwegen diagnose bij een bepaald ziektebeeld) en comorbiditeit is in het geval van ADHD niet scherp. Bijvoorbeeld: een specifieke leerstoornis kan gepaard gaan met ADHD symptomen, maar er kan ook sprake zijn van zowel een specifieke leerstoornis als van ADHD. Een goede diagnose is belangrijk om een begeleidingsplan op te stellen. Bijvoorbeeld: er zijn verschillende hypothesen (verklaringen) mogelijk waarom een kind storend gedrag vertoont. Familiale problemen, pestsituatie,… kunnen aan de basis liggen. Het begeleidingsplan zal er per hypothese anders uitzien. Het brainstormen over de mogelijke verklaringen van het probleem situeert zich in de strategiefase van de handelingsgerichte diagnostiek (HGD). In deze fase moeten we zicht krijgen op de oorzakelijke en instandhoudende factoren van het probleem. Welke factoren van kind, ouders, gezin en onderwijsleeromgeving kunnen de problemen veroorzaken en/of in stand houden? Dit leidt tot een aantal onderzoeksvragen. Een voorbeeld van een onderzoeksvraag bij een kind dat bijna nooit instructies opvolgt kan bijvoorbeeld zijn: ‘hoort het kind wel goed?’ We gaan deze onderzoeksvraag pas onderzoeken als het antwoord op deze vraag implicaties heeft voor het advies en de begeleiding. Dit kan gebeuren aan de hand van het als-dan-principe (Pameijer & Van Beukering). Als de vraag bevestigend wordt beantwoord, dan betekent dit voor de advisering dat …; als de vraag ontkennend wordt beantwoord, dan betekent dit…Pas als de onderzoeksvraag relevant is voor het advies en de begeleiding, dan wordt dit in de onderzoeksfase onderzocht. Volgend kader kan een hulpmiddel zijn om handelingsgerichte onderzoeksvragen op te stellen (naar Pameijer en Van Beukering). ONDERZOEKSVRAAG: BESLISSING (ALS…DAN…): ONDERZOEKSMIDDELEN: De Leidraad 2002 ADHD 13 Op die manier wordt op een verantwoorde wijze aan onderzoek gedaan. Door het stellen van onderzoeksvragen volgens het als-dan principe, verplichten we ons ertoe om efficiënt te handelen en efficiënt te onderzoeken. We onderzoeken immers niet zomaar, maar steeds gericht op een mogelijk advies. De onderzoeksvragen worden voorgelegd aan de betrokken partijen, op die manier is het voor hen duidelijk waarom er een bepaald onderzoek plaats vindt en wat de eventuele gevolgen daarvan zijn. Dit verhoogt de motivatie van ouders, kind en leerkracht om mee te werken aan een onderzoek. Ze weten waarom dit onderzocht wordt en wat de eventuele gevolgen ervan zijn. Meer uitleg hierover vindt u in deel 2 (Handelingsgerichte diagnostiek). In wat volgt komen er een aantal hypothesen of verklaringen aan bod die bepaalde gedragskenmerken van ADHD kunnen verklaren (aandachtsproblemen, gedragsproblemen,...). Wanneer men geconfronteerd wordt met deze signalen, dan kunnen volgende hypothesen van belang zijn. 2.1. Ontwikkelingsstoornissen Tussen ADHD en lichte varianten van pervasieve ontwikkelingsstoornissen (PDD, Pervasieve Developmental Disorder) bestaat er een aanzienlijke overlap ten aanzien van externaliserend probleemgedrag. De Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal Gedrag van Kinderen (VISK) is een instrument waarmee kenmerken van een pervasieve ontwikkelingsstoornis valide en betrouwbaar in beeld kunnen gebracht worden (Luteijn, 2000). De groep kinderen met PDD vertonen meer sociale problemen, meer teruggetrokken gedrag en meer PDD-specifieke problemen in sociale interactie en communicatie dan kinderen met ADHD. Let wel dat autisme een exclusie-criterium is voor ADHD. Dit wil zeggen dat eenmaal de diagnose autisme is gesteld, de diagnose van ADHD dan vervalt. Volgende symptomen komen zowel voor bij kinderen met ADHD als bij kinderen met autisme: - moeilijke omgang met leeftijdsgenoten - een gebrek aan sociale en emotionele wederkerigheid - soms een vertraagde taalontwikkeling - motorische onhandigheid - druk gedrag De oorzaken van deze gedragingen zijn echter bij beide problematieken verschillend. Het drukke gedrag is bij kinderen met ADHD een gevolg van hun impulsiviteit. Bij autisme is het drukke gedrag eerder een gevolg van angst en verwarring. Met betrekking tot sociale problemen is het zo dat kinderen met ADHD wel inzicht hebben in de regels van het sociaal verkeer, maar ze missen de zelfsturing. Met andere woorden hun sociale problemen zijn secundair aan hun problemen van impulsief en hyperactief gedrag. Dit tegenover kinderen met autisme die er niet in slagen om de symbolen in het sociale verkeer in te schatten. De Leidraad 2002 ADHD 14 2.2. Gedragsstoornis Ongeveer de helft van de kinderen en jongeren met ADHD heeft een comorbide oppositioneel-opstandige (ODD) of antisociale gedragsstoornis (CD). Als er geen sprake is van aandachtstekort kan het moeilijk zijn een onderscheid te maken tussen ODD of ADHD met overwegend hyperactiviteit-impulsiviteit. Waar genetische factoren in sterke mate bepalend zijn voor het ontstaan van ADHD, blijken psychosociale risicofactoren zoals een negatieve moeder-kind interactie, psychopathologie bij de ouders en echtelijke onenigheid, te voorspellen of er zicht naast ADHD tevens agressief of opstandig gedrag ontwikkelt. Bij ADHD én CD neemt de kans op schooluitval, verkeersongevallen, criminaliteit en druggebruik sterk toe. Kinderen met alleen ADHD ontwikkelen in de adolescentie even vaak middelenmisbruik als kinderen zonder ADHD. Om de diagnose gedragsstoornis te stellen is het belangrijk dat de gedragingen van het kind zeer goed geconcretiseerd worden (bijvoorbeeld via gesprekken, via observaties, enz.) Meer uitleg daarrond vindt u in het deel rond intake. De Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK) kan ook gebruikt worden (zie testfiche). Deze vragenlijst probeert de kenmerken van ADHD (opgesplitst in aandachtsproblemen en hyperactiviteit/impulsiviteit), ODD en CD van elkaar te onderscheiden. 2.3. Angststoornissen Ongeveer een kwart van de kinderen en jongeren met ADHD heeft tevens een angststoornis. Bij kinderen met een comorbide angststoornis is er vaak sprake van stressvolle gezinsomstandigheden en psychopathologie bij de moeder. Kinderen met een comorbide angststoornis vertonen minder hyperactiviteit-impulsiviteit dan kinderen met alleen ADHD. Kinderen met angststoornissen vertonen minder impulsiviteit, minder storend gedrag, zijn meestal sociaal teruggetrokken en hebben meer doorslaapproblemen (dit tegenover inslaapproblemen bij ADHD kinderen). Angstproblemen kunnen bevraagd worden aan de ouders, maar het is noodzakelijk om ook het kind hierin te betrekken. Alleen het kind weet hoe hij zich vanbinnen voelt. Vragenlijsten zoals de ZBV-K en de VAK (zie testfiches) kunnen gebruikt worden om de gevoelens en de gedachten van de kinderen te achterhalen. 2.4. Leerstoornissen De overlapping tussen ADHD en specifieke leerstoornissen varieert sterk naargelang de definitie die gehanteerd wordt voor leerstoornissen. Als de leerstoornis aandachtsproblemen veroorzaakt, dan verbeteren de klachten door behandeling van de leerstoornis. Veel kinderen met ADHD hebben leermoeilijkheden, dit is ook te begrijpen vanuit de ADHD problematiek waar impulsiviteit en concentratiemoeilijkheden voorop staan. 20 % van de leerlingen met ADHD kampt ook met leerstoornissen in rekenen, spelling of lezen. Het zijn primaire leerstoornissen. Deze hebben nog een andere oorzaak dan al de secundaire leermoeilijkheden waarmee de leerling kampt ten gevolge van de ADHD problematiek. In de praktijk is het echter niet altijd gemakkelijk om uit te maken wat oorzaak en gevolg is. - Is ADHD de oorzaak en zijn de leermoeilijkheden secundair? - Is de leerstoornis de oorzaak (primair) en het concentratieprobleem het gevolg? - Staan de leerstoornis en ADHD naast elkaar? Dit laatste heeft te maken met comorbiditeit. De twee eerste hebben te maken met de differentiaaldiagnose. De Leidraad 2002 ADHD 15 Een leerstoornis toont zich pas in het lager onderwijs terwijl bij ADHD vaak al symptomen worden waargenomen in het kleuteronderwijs. Het leerlingenvolgsysteem en het dagelijks werk van het kind kunnen bekeken worden om te achterhalen of er inderdaad een leerstoornis aanwezig is bij het kind, maar dit zal niet voldoende zijn. Een intelligentie test kan ook wenselijk zijn, deze levert naast de kwantitatieve gegevens ook kwalitatieve gegevens omtrent geheugenproblemen, aandacht en concentratie en de leerstijl van het kind. Tevens is er nood aan een analyse van de sterke en zwakke kanten van het kind en zijn school- en gezinsomgeving. 2.5. Trauma Bepaalde kenmerken van een trauma of Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) zijn vergelijkbaar met die van ADHD, zoals hyperalertheid, hyperactiviteit, nervositeit, enz. Bij een vermoeden van PTSS is het belangrijk om het kind daarnaar te vragen. Er wordt nu vrij algemeen geadviseerd om in te gaan op de traumatische gebeurtenis, omdat kinderen daar meestal niet spontaan over vertellen. Traumatische gebeurtenissen worden door kinderen vaak herhaald in spel of in verhalen. Dit kan een aanknopingspunt vormen om daarover een gesprek aan te gaan met het kind. 2.6. Gilles de la Tourette Ongeveer twee derde van de kinderen en jeugdigen met het syndroom van Gilles de la Tourette (GTS) voldoet aan de criteria van ADHD. Bij GTS is sprake van multipele motorische en vocale tics met een symptoomduur van ten minste één jaar. Vaak is er naast tics en ADHD sprake van dwangsymptomen. Omgekeerd is bij ongeveer 30 % van de kinderen met ADHD sprake van tics. Deze tics zijn over het algemeen licht en voldoen niet aan de criteria voor GTS. 2.7. Stemmingsstoornissen en manie Ongeveer 20 % van de kinderen en jongeren met ADHD heeft tevens een stemmingsstoornis. Bij kinderen met een comorbide stemmingsstoornis is vaak sprake van stressvolle gezinsomstandigheden en psychopathologie bij de moeder. Uit familie onderzoek is gebleken dat de kans op depressie verhoogd is in families met ADHD, met name als er tevens sprake is van antisociale gedragsproblemen. Bij kinderen met ADHD zijn de aandachtsproblemen een gevolg van problemen met gedragsinhibitie. De leerling met stemmingsstoornissen is aandachtsgestoord ten gevolge van apathie en het zich voortdurend zorgen maken over van alles (piekeraars). Een manie als onderdeel van een bipolaire stoornis (manische depressie) blijkt zich bij kinderen en jonge adolescenten (tot 16 jaar) anders te manifesteren dan bij oudere adolescenten en volwassenen. Vrijwel alle kinderen met een bipolaire stoornis voldoen aan de criteria van ADHD. Bij jonge adolescenten met een bipolaire stoornis voldoet 70 % en bij oudere adolescenten voldoet 30 % aan de criteria van ADHD. Door de grote overlap van kenmerken bij deze twee stoornissen, is het niet gemakkelijk om de juiste diagnose te stellen. De Leidraad 2002 ADHD 16 2.8. Bedplassen Als er sprake is van enuresis nocturna (bedplassen) is de kans op ADHD vergroot. Dit lijkt samen te hangen met de onrijpheid van het zenuwstelsel die bij beide stoornissen een rol speelt. Is bij een kind of jeugdige sprake van enuresis nocturna, dan pleit dit voor een onderzoek op ADHD. Voorgaande hypothesen hebben allemaal betrekking op een specifieke stoornis. Sommige kenmerken van ADHD zijn dezelfde als die van de stoornissen hierboven beschreven. Het is dus belangrijk om na te gaan om welke stoornis het precies gaat, om daarna een begeleiding te kunnen opstarten, die past bij dit kind, met die specifieke stoornis in die specifieke omgeving. De volgende hypothesen die aan bod komen, zijn ook verklaringen voor bepaalde kenmerken van ADHD gedrag, maar het zijn geen stoornissen. Toch mogen ze geenszins over het hoofd gezien worden. 2.9. Motivatieprobleem Bepaalde kenmerken van ADHD, zoals onoplettendheid, aandachtsproblemen, verminderde prestaties, enz. kunnen te maken hebben met het feit dat het kind/de jongere niet gemotiveerd is in de klas. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het feit dat het kind zich niet goed voelt in de klas, dat de studierichting niet bij hem past, dat het kind/de jongere schoolmoe is,… Deze laatste factoren moeten dus steeds bevraagd worden om ADHD eventueel uit te sluiten. 2.10. Klasfactoren Kinderen die gepest worden, het gevoel hebben dat de leerkracht het op hen gemunt heeft, zich niet goed voelen in de klas of bij de leerkracht, kunnen zich vaak opstandig gaan gedragen, hebben moeite met concentratie, zijn vlug afgeleid,…. Dit zijn allemaal gedragingen die ook voorkomen bij kinderen met ADHD. Er moet dus steeds gepeild worden naar de eventuele aanwezigheid van voorgaande factoren. 2.11. Gezinsproblemen/stressfactoren Problemen thuis zoals echtelijke conflicten, ruzies, enz., maar ook stressfactoren zoals financiële problemen, kleine huisvesting,… kunnen voor het kind een bron van stress zijn die zich uit in het gedrag van het kind. Het kind kan bijvoorbeeld zo sterk ingenomen zijn door deze problemen dat het zich in de klas moeilijk kan concentreren, of het kind gaat zich opstandig opstellen. Ook hier is het zo dat deze kenmerken voorkomen bij kinderen met ADHD. Het is dus belangrijk om een goed zicht te hebben op eventuele gezinsproblemen of stressoren, omdat zij een belangrijke verklaring kunnen zijn waarom het kind storend gedrag stelt. De Leidraad 2002 ADHD 17 2.12. Leef- en eetpatroon Alle kinderen hebben nood aan voldoende slaap en een vast dagritme. Kinderen die te weinig slapen, hebben moeite met concentratie en kunnen ‘lastig’ gedrag gaan vertonen. Daarnaast is het ook belangrijk dat kinderen op regelmatige tijdstippen eten en dat er aandacht wordt besteed aan wat de kinderen eten. Kinderen die ’s avonds voor het slapen gaan nog veel cola drinken, kunnen moeite hebben met slapen, waardoor ze overdag moe en prikkelbaar zijn. Het is dus belangrijk om een zicht te hebben op de leefsituatie van het gezin om te zoeken naar een verklaring voor het ‘storend’ gedrag. 2.13. Intelligentie: mentale retardatie/hoogbegaafdheid Wanneer een kind hoogbegaafd is, dan kan het zijn dat hij niet oplet in de klas (omwille van onderstimulering), dat hij zich verveelt, lastig gedrag gaat stellen,… Dit kan ook zo zijn bij kinderen die niet zo intelligent zijn of een mentale achterstand hebben. De onoplettendheid, het lastig gedrag,… kunnen doen denken aan ADHD, maar het is belangrijk om de hypothese ‘intelligentie’ niet uit het oog te verliezen. 3. Diagnostiek van ADHD Momenteel zijn er geen specifieke instrumenten of geen specifieke biologische kenmerken om ADHD te diagnosticeren. Het gaat om een zuiver klinische diagnose, die moet gebeuren op basis van observatie, voorgeschiedenis van het kind,… Volgende zaken kan men gebruiken om een diagnose te stellen: 3.1. - vragenlijsten voor ouders en leerkrachten (zie later) - verslagen van de leerkrachten (observatiegegevens, notities,…) - medisch onderzoek om o.a. epilepsie, ziekte,… na te gaan. Enkele belangrijke principes van diagnostiek bij ADHD 3.1.1. Belangrijk om de problemen te concretiseren - waar, wanneer, bij wie,… doet het probleem zich voor? - ernst, frequentie van het probleem - antecedenten (factoren die voorafgaan aan het probleem), consequenten (gevolgen) De vage termen die de ouders vaak gebruiken, worden omgezet in meer concrete. Bijvoorbeeld: in plaats van “ze is altijd stout” wordt het “ze stoort altijd haar broer als hij speelt”. Een belangrijk hulpmiddel om het probleemgedrag te verduidelijken en te concretiseren is observatie. Meer informatie over observeren vindt u in het deel over Intake. De Leidraad 2002 ADHD 18 3.1.2. Belangrijk om te vragen naar positieve aspecten Wat gaat er wel goed met het kind, wat kunnen de ouders goed en waarin is de school sterk? Deze positieve factoren kunnen relevante informatie opleveren over de ernst van de problematiek, hoe minder positieve factoren er zijn, hoe ernstiger het probleem. Positieve aspecten kunnen ook waardevolle informatie geven over de waarschijnlijkheid van een hypothese. Als een kind enkel op school “bizar gedrag” vertoont, dan is de hypothese van bijvoorbeeld een ernstige pervasieve ontwikkelingsstoornis onwaarschijnlijker dan wanneer het kind in meerdere situaties bizar gedrag vertoont. Bovendien is het aangenaam voor de ouders om ook over positieve zaken te vertellen en niet alleen over problemen. Vaak is de relatie tussen ouders en school gespannen. Door het uitwisselen van positieve aspecten naar elkaar, kan deze relatie opgehelderd worden. De ouders appreciëren het bijvoorbeeld dat de taakleerkracht aandacht heeft voor hun kind en de school waardeert de extra inspanningen van de ouders. 3.1.3. Belangrijk om de ontwikkelingsgeschiedenis te bevragen Als men een vermoeden heeft van ADHD is het belangrijk om de ontwikkelingsgeschiedenis van het kind te bevragen. Een uitgebreide vragenlijst kan men terugvinden bij het deel rond intake. De ontwikkelingsgeschiedenis geeft de hulpverlener een beeld over het verloop van de ontwikkeling van het kind en bovendien verkrijgt men ook informatie over de opvoedingsvaardigheden van de ouders, hun opvattingen, hun relatie met het kind, eventuele stressvolle gebeurtenissen in het gezin (nu en vroeger),… Het neemt wat tijd in beslag, maar het is zeer waardevol. 3.1.4. Belangrijk om het kind te bevragen Bij ADHD komt meestal de ouder met de hulpvraag, dus is het belangrijk om na te gaan of het kind de problemen erkent die ervaren worden door de ouders, de leerkracht,… Hoe denkt het kind over de problemen en wat is zijn beleving daaromtrent? Voelt het kind zich goed in zijn vel of lijdt hij onder de problematiek? Dit zijn zaken die we enkel te weten komen door het kind of de jongere mee een plaats te geven in de diagnostiek. 3.1.5. Belangrijk om te observeren Uit hetgeen volgt zal blijken dat er geen “ADHD-test” bestaat. ADHD is een gedragsdiagnose, daarom zijn gedragsobservaties zeer belangrijk. Met betrekking tot de diagnose ADHD, worden volgende aspecten vaak geobserveerd (Barkley, 1990): - de tijd waarmee een kind met een taak bezig is de tijd dat een kind aan het wriemelen is het aantal keer dat het kind zijn stoel verlaat de mate waarin het kind praat (tegen zichzelf of tegen een ander) het aantal keren dat een kind van taak verwisselt Meer informatie over observeren windt u terug in het deel Intake. De Leidraad 2002 ADHD 19 3.2. Diagnostiek van ADHD: psycho-sociaal 3.2.1. Het kind/ de jongere 3.2.1.1.Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK)- Harter voor Adolescenten Dit zijn vragenlijsten die peilen naar het zelfwaardegevoel bij kinderen en jongeren. Op die manier heeft men een zicht hoe het zelfbeeld van de jongere is en dit op verschillende domeinen. De CBSK is bestemd voor kinderen van 8 tot 12 jaar. Bij afname geef je best volgende instructies: -lees een vraag voor -laat de kinderen een van beide alternatieven kiezen -laat ze daarna ‘een beetje’ of ‘helemaal’ aankruisen Bij kinderen kan je het als volgt verwoorden: “je ziet hier 2 grote kolommen: dit stelt telkens 2 verschillende soorten kinderen voor. Bijvoorbeeld: sommige kinderen spelen liever buiten en andere kinderen kijken liever naar T.V. Welke kindje past het best bij jouw?” Dan kiezen ze tussen de linker en rechter kolom. Daarna vraag je: “is dat een beetje waar voor jouw of is dat helemaal waar voor jouw?” De vragenlijst heeft 6 schalen die competentie meet op elk van de gebieden. Schoolvaardigheden Hoe goed vindt het kind zichzelf op school, hoe kijkt het kind tegen zijn schoolprestaties aan? Sociale Acceptatie Vindt het kind van zichzelf dat het erbij hoort? Meent hij/zij genoeg vrienden te hebben, kan hij/zij gemakkelijk vrienden maken? Denkt het kind dat hij/zij geliefd is? Sportieve Vaaardigheden Meent het kind goed mee te kunnen in sport, gymnastiek,… Fysieke Verschijning Hoe beoordeelt het kind zijn uiterlijk, hoe vindt hij/zij zichzelf eruit zien? Gedragshouding Vindt het kind dat het zich goed gedraagt, denkt het kind dat het zich gedraagt zoals het hoort? De Leidraad 2002 ADHD 20 Gevoel van Eigenwaarde Hoe beoordeelt het kind zichzelf in het algemeen als persoon? Hoe is zijn/haar gevoel van eigenwaarde? De Harter (voor jongeren van 12 tot 18 jaar) bevat 8 subschalen. Deze zijn schoolvaardigheden, sociale acceptatie, atletische competentie, fysische verschijning, job competentie, romantische aantrekking, gedragshouding, intieme vriendschap en globaal zelfbeeld. Dit wordt op dezelfde manier gescoord en geïnterpreteerd als de CBSK (zie testfiches). 3.2.1.2.Interview Om te peilen of er kenmerken van ADHD aanwezig zijn, kan volgend interview zeer nuttig zijn. De vragen peilen naar de aanwezigheid van de DSM-IV kenmerken van ADHD. Het voordeel van dit interview, is dat je meer informatie en meer nuances krijgt dan bij het invullen van een vragenlijst. Bovendien kan dit interview ook gemakkelijk gebruikt worden bij kinderen en jongeren. Dit interview is gericht naar kinderen en jongeren. Voor het gebruik van dit interview bij ouders of leerkrachten moet de zinsbouw aangepast worden. In bijlage vindt u het interview terug, zodat u het kan gebruiken tijdens een gesprek. AANDACHT - Word je vaak afgeleid van (vergeet je vaak, stop je vaak met) wat je aan het doen was, omdat er bijvoorbeeld kleine dingen gebeuren? (geluiden buiten, een auto die passeert, mensen die aan het praten zijn,…) - Als je dan eenmaal afgeleid bent, hoe moeilijk is het dan voor jou om terug door te gaan met hetgeen je aan het doen was? - Klagen andere mensen erover (bijvoorbeeld je ouders, de leraar,…) dat je niet luistert? Vind je vaak dat je niet hebt geluisterd naar wat anderen zeiden? Is dit vaker zo dan bij klasgenootjes? - Vind je het moeilijk om op te letten op school of om op te letten als je je huiswerk maakt? Of als je een spelletje aan het doen bent of iets anders wat je erg leuk vindt, is het zelfs dan moeilijk om op te letten? - Maak je veel slordige fouten? Worden anderen soms boos op je omdat je slordig bent of kleine details vergeet? - Vind je het moeilijk om dingen te organiseren die uit een aantal stappen bestaan? Bijvoorbeeld een recept volgen, een opdracht uitvoeren, iets in elkaar bouwen (auto, modelbouwen,…)? - Heb je vaak moeite om dingen te onthouden die je gedurende de dag moet doen? Klagen anderen erover dat je vaak dingen vergeet? - Verlies je steeds spullen? Wat voor soort dingen verlies je vaak? - Vind je het moeilijk om dingen af te maken die anderen aan je vragen om te doen? Als je bezig bent met je huiswerk, moeten anderen er jou steeds weer aan herinneren dat je je werk moet afmaken? Indien ja, hoe komt dat? Is dat omdat je het niet wil doen of begrijp je de opdracht niet, of… De Leidraad 2002 ADHD 21 - Probeer je vaak om je huiswerk niet te maken, zelfs wanneer je ouders/leraren echt graag willen dat je dit doet? Vind je het moeilijk om te blijven werken tijdens je huiswerk als de opdracht lang duurt? Hoe komt dat? HYPERACTIVITEIT - Vind je het erg moeilijk om langer dan een paar minuten stil te zitten? Zeggen anderen jou vaak dat je moet stilzitten of dat je niet mag wiebelen? (voor adolescenten: als je lang moet stilzitten, voel je je dan rusteloos, voel je je alsof je moet bewegen en rondlopen,…)? - Sta je vaak recht, wanneer dat eigenlijk niet mag (bijvoorbeeld in de klas, tijdens het eten,…). Moeten andere mensen vaak aan jou vragen om terug te gaan zitten? - Ben je altijd rond aan het rennen (op plaatsen waar dat eigenlijk niet mag)? En klimmen en springen, doe je dat vaak? Moeten anderen vaak aan je vragen om te stoppen met rennen, klimmen,…? - Vind je het moeilijk om rustig te spelen? Zeggen de mensen jou soms dat je veel lawaai maakt? - Ben jij iemand die graag de hele tijd rondrent? - Zeggen de mensen jou soms dat je (te) veel praat? Zeggen de mensen jou vaak dat je moet zwijgen? IMPULSIVITEIT - Roep je vaak het antwoord luidop in de klas, nog voor dat de juffrouw de vraag volledig gesteld heeft? Moet de juf vaak tegen jou zeggen dat je je vinger moet opsteken? - Vind je het moeilijk om op je beurt te wachten tijdens een spel, als je moet aanschuiven aan de kassa,…? Wat gebeurt er als je een tijdje moet wachten? - Zeggen de mensen vaak dat jij onderbreekt, dat je begint te vertellen terwijl andere mensen aan het praten zijn? Verstoor jij soms spelletjes zonder dat je eerst gevraagd hebt om mee te spelen? 3.2.1.3.Youth Self Report, YSR: voor jongeren van 11 tot 18 jaar. Deze vragenlijst is parallel aan de CBCL en de TRF (zie testfiches). De vragenlijst vormt een goed uitgangspunt om een breed spectrum van problemen te bevragen. Zaken die niet aan bod zijn gekomen tijdens het gesprek, kunnen hier dan naar voor komen. Na de scoring van de vragenlijst kan dit dan met de jongere verder besproken worden (zie testfiche). De Leidraad 2002 ADHD 22 3.2.2. De ouders 3.2.2.1. Child Behavior Checklist, CBCL Deze vragenlijst kan meegegeven worden na een eerste gesprek of na een eerste contact. Het biedt het voordeel om op korte tijd veel informatie te verkrijgen. Pas als er meer duidelijkheid is waarover het probleem gaat, kan men een meer gerichte vragenlijst meegeven. De CBCL heeft een leeftijdsbereik van 4 tot 16 jaar. Er is een aparte CBCL voor kinderen van 2 tot 3 jaar. 3.2.2.2. Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen, VvGK Met behulp van de VvGK kan nagegaan worden of en in welke mate symptomen van ADHD (opgesplitst tussen aandachtstekort en hyperactiviteit/impulsiviteit), ODD en CD bij een kind aanwezig zijn. Het is een zeer kwalitatieve vragenlijst, die zicht kan geven op het feit of het eerder een gedragsprobleem is of eerder ADHD of de combinatie van beiden (comorbiditeit). Deze vragenlijst kan gebruikt worden bij kinderen van 6 tot 12 jaar. De vragenlijst kan zowel door de ouders als door de leerkracht ingevuld worden. De vragenlijst bevat 42 items en de afname duurt ongeveer 10 minuten. Het wordt aangeraden om de vragenlijst zowel door de ouders als door de leerkracht te laten invullen om op die manier inzicht te verkrijgen in het gedrag van het kind thuis en op school (zie testfiche). De vragenlijst heeft 4 subschalen: Aandachtstekort (9 items) Hyperactiviteit/impulsiviteit (9items) ODD (Oppositional Defiant Disorder) (8 items) CD (Conduct Disorder) (16 items) 3.2.2.3. ADHD-vragenlijst, AVL De AVL bevat in totaal 18 specifieke vragen over gedragsproblemen op de gebieden aandacht, hyperactiviteit en impulsiviteit. De AVL bestaat uit 1 hoofdschaal (ADHD totaal) en drie subschalen (aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit). Deze vragenlijst kan gebruikt worden bij kinderen van 4 tot 18 jaar. Er zijn aparte normtabellen voor kinderen van 4 tot 12 jaar en voor jongeren van 12 tot 18 jaar. Let wel: met deze vragenlijst kan men niet de diagnose ADHD stellen. Kinderen kunnen hoog scoren en dit kan bijvoorbeeld wel aanleiding geven om verder onderzoek te plannen. Dit is trouwens zo voor alle vragenlijsten. Met een vragenlijst kan er nooit een diagnose gesteld worden. Het kan enkel een aanzet betekenen om een bepaald gebied verder te exploreren. De AVL is echter niet zo’n goede vragenlijst. De Leidraad 2002 ADHD 23 3.2.2.4. Interview Dezelfde vragen kunnen gesteld worden aan de ouders. Wel zinsbouw aanpassen (zie 3.2.1.2. en bijlage 1). 3.2.2.5. Conners Parents Questionnaire Deze observatievragenlijst omvat 93 items en het invullen duurt ongeveer 15 minuten. Een herziene versie heeft het aantal items teruggebracht tot 48. Deze lijst kan een vertrekpunt vormen om bepaalde gedragingen verder te bevragen en te concretiseren. 3.2.3. De leerkracht 3.2.3.1. TRF De TRF biedt de mogelijkheid een oordeel te geven over de schoolprestaties van kinderen, over hun algemeen functioneren op school en over hun emotionele en gedragsproblemen (dit is hetzelfde als bij de CBCL). De schoolprestaties worden beoordeeld op een 5- puntenschaal (1-5) voor elk schoolvak. Voor het algemeen functioneren op school worden er 6 gebieden bevraagd op een 7puntenschaal (bv. Hoe vlijtig, hoe adequaat gedraagt hij zich,…). De leerkracht kan ook beoordelen hoe gunstig de thuissituatie is (zie testfiche). 3.2.3.2. Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen, VvGK Uitleg: zie ouders (3.2.2.2.) 3.2.3.3. ADHD-vragenlijst Uitleg: zie ouders (3.2.2.3.) 3.2.3.4. Interview Uitleg: zie boven (3.2.1.2.) en bijlage 1. 3.2.3.5. Conners Teachers Questionnaire Deze vragenlijst omvat 39 items en het invullend duurt ongeveer 5 à 10 minuten. Een herziene versie heeft het aantal items teruggebracht tot 28. Een verkorte versie bevat maar 10 items en het invullen neemt slechts 5 minuten in beslag. De Leidraad 2002 ADHD 24 3.3. Diagnostiek van ADHD: neuropsychologisch Intelligentie-onderzoek: WISC III Let wel, een intelligentie test is niet waardevol voor het detecteren van ADHD karakteristieken. Met andere woorden, er is geen subtest specifiek voor de ADHD stoornis. Afname van een intelligentie test kan wel een aantal andere hypotheses uitsluiten of verklaren (bijvoorbeeld: het kind is onoplettend mede door hoogbegaafdheid). Afname van een intelligentie test kan ook waardevolle informatie leveren ook de werkhouding van het kind. Hoe is de concentratie, motivatie,…? functie-onderzoek - aandacht/concentratie: Bourdon-Vos - geheugen en leerbaarheid: Complexe figuren van Rey 15 woorden van Rey - impulsiviteit/planning: Matching Familiar Figure Test (MFFT) Stroop- kleurwoordentest Bepaalde tests zijn bij velen bekend, andere tests zijn misschien minder bekend. De meest belangrijke en meest gebruikte tests worden uitgelegd in de testfiches. Deze tests kunnen ons wel specifieke informatie opleveren, maar het voorspellen van de aan- of afwezigheid van de diagnose ADHD is niet zo accuraat. Barkley raadt het gebruik van deze tests af. De tests zijn vaak wel betrouwbaar en valide, maar de associatie met de symptomen van ADHD is niet zoals we die in een natuurlijke setting waarnemen. 3.4. Algemeen besluit Vragenlijsten en neuropsychologische tests kunnen allemaal helpen in het opbouwen van een beeld over het kind. De vragenlijsten geven ons een zicht waar de individuele knelpunten en waar de sterktes zitten van het kind. Dit is van groot belang om later het behandelplan op te stellen. Uit het vorige is gebleken dat de vragenlijsten en tests een hulpmiddel kunnen zijn, maar geen enkele test geeft uitsluitsel over de diagnose ADHD. Dit blijft een gedragsdiagnose en daarom zijn gedragsobservaties zeer belangrijk. De resultaten van de diagnostiek worden samengebracht in een integratief beeld en op basis van dit wordt er een indicatie en advisering gedaan en dit steeds in overleg met alle betrokken partijen (zie indicatiestelling en adviesfase van de handelingsgerichte diagnostiek). De Leidraad 2002 ADHD 25 4. Aanpak van ADHD binnen het CLB Een multidisciplinaire benadering is noodzakelijk om ADHD efficiënt aan te pakken. Zowel het kind, de ouders, de leerkracht(en), broers en zussen en andere belangrijke personen moeten actief deelnemen aan het interventieprogramma. De belangrijkste peilers waarop de aanpak berust zijn psycho-eductie, training in opvoedingsvaardigheden, gedragstherapie en eventueel medicatie. Psycho-educatie is een eerste en zeer belangrijke stap. Ouders worden vaak ingelicht over ADHD door de kinderpsychiater of arts. Maar ook de leerkracht en andere belangrijke personen hebben nood aan informatie. Dit is een belangrijke taak van de CLB medewerker. Hoe kan de CLB medewerker dit doen? U kan bijvoorbeeld het hoofdstuk rond “wat is ADHD?” meegeven of samen bespreken met de betrokkenen. Zit Stil heeft eveneens een aantal goede informatiebrochures die kunnen meegegeven worden (zie publicaties, einde hoofdstuk). Daarnaast is het noodzakelijk om met de ouders en de leerkracht te werken rond opvoedingsvaardigheden en gedragstherapeutische aanpak. In wat volgt worden een aantal algemene opvoedingsvaardigheden besproken en aan aantal vaardigheden die specifiek van toepassing zijn bij kinderen met ADHD. Dit wordt uitgewerkt zowel voor de ouders als voor de leerkracht. Het werken via de ouders, leerkracht(en),…noemt men mediatietherapie. De leerkracht en/of de ouder worden ingeschakeld als mediator tussen de therapeut en het kind. Ook hier kan de CLB medewerker een grote rol spelen. De opvoedingsvaardigheden kunnen met de betrokkenen besproken worden of ze kunnen aangeleerd worden in een oudertraining. De Groepstrein en Zit Stil (zie doorverwijzing), organiseren oudertrainingen en trainingen voor leerkrachten. De CLB medewerker kan zelf ook, naargelang tijd, kennis en ervaring een aantal vaardigheden aan de ouders en leerkrachten aanleren. Ten slotte worden er nog enkele mogelijkheden uitgewerkt om op het niveau van het kind zelf te werken. Vooreerst worden algemene opvoedingsvaardigheden besproken. Deze vormen de basis in de aanpak van ADHD en aanverwante gedragsproblemen. Kennis van deze opvoedingsvaardigheden is zowel voor de ouders als voor de leerkracht zeer belangrijk. Afhankelijk van de kennis, de interesse en de tijd die de CLB- medewerker heeft, kan hij/zij de ouders en de leerkracht coachen in opvoedingsvaardigheden en hen enkele belangrijke principes meegeven. Daarna wordt de aanpak op niveau van de leerkracht, op het niveau van het gezin en op het niveau van het kind beschreven. 4.1. Algemene opvoedingsvaardigheden Tussen het vermoeden ADHD en de uiteindelijke diagnose, kan er heel wat tijd zitten. Er is uitgebreide diagnostiek nodig en er moet een kinderpsychiater ingeschakeld worden. In deze tussenperiode kunnen we als hulpverlener toch al het een en ander doen. Dit geldt ook voor kleuters, waar de diagnose van ADHD (nog) niet gesteld kan worden. Het onderscheid tussen normale ‘hyperactiviteit’ en ‘ADHD-hyperactiviteit’ valt dan immers nog moeilijk te maken. Toch worden leerkrachten en CLB-medewerkers vaak geconfronteerd met drukke kleuters. Als er nog geen diagnose kan gesteld worden, moeten we dan gewoon afwachten? Neen, ook al kan men de diagnose van ADHD niet stellen, toch kunnen ouders, leerkrachten en CLB-medewerkers al heel wat doen. In wat volgt wordt er uitgebreid aandacht besteed aan algemene opvoedingsvaardigheden die zowel voor de ouders als voor de leerkracht De Leidraad 2002 ADHD 26 zeer nuttig en zinvol kunnen zijn. Deze opvoedingsvaardigheden zijn later ook de basis bij de aanpak van ADHD. Dit hoofdstuk werd opgesteld aan de hand van het boek van Theo Compernolle, handleiding voor de opvoeding van overbeweeglijke kinderen. Het boek is speciaal geschreven voor ouders. In die zin heb ik ook dezelfde schrijfstijl gehanteerd (“uw kind”). Dit hoofdstuk biedt ook veel waardevolle informatie voor leerkrachten. 4.1.1. Hoe u een kind het best iets kunt aanleren Gedrag is iets dat u kunt waarnemen Als uw kind huilt, dan denkt u vaak dat het pijn heeft, als uw kind schreeuwt, veronderstelt u dat het boos is,… Maar het kind is misschien bang, heeft misschien hoofdpijn, voelt zich misschien niet goed,…we zijn er zelden zeker van waarom ons kind een bepaald gedrag stelt. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen waarneming en veronderstelling. Als het kind tegen de deur schopt (dit is een waarneming), dan kan het zijn dat het kind boos is (dit laatste is wel een veronderstelling). Wat we kunnen zien, dat is gedrag en dat gedrag biedt het meeste houvast voor verandering. Het kind mag boos zijn, het mag echter niet schoppen en slaan. Gedrag is iets dat nooit alleen staat We moeten het gedrag van een kind steeds zien in de context. Om het gedrag van uw kind te begrijpen moet er rekening gehouden worden met de situatie waarin het gedrag ontstaat. Een kind kan onrustig zijn in de klas omdat er straks een toets is, omdat hij gepest wordt in de klas, omdat oma straks komt,… Gedrag is iets dat aangeleerd wordt Elk gedrag kan aangeleerd worden. Een kind leert gedrag uit zijn omgeving. Ook overbeweeglijk gedrag kan aangeleerd worden. We moeten ons wel afvragen over welke vaardigheden het kind beschikt, om nieuw gedrag aan te leren. Kinderen leren van anderen en omgekeerd Als u bijvoorbeeld snel geïrriteerd reageert, dan is de kans groot dat uw kind dat ook zal doen. Maar ook volwassenen leren van hun kinderen. Als je als ouder je kind slaat omdat het stout is geweest en het kind stopt met het ongewenste gedrag, dan heeft jouw kind je geleerd dat slaan een goede methode is om het ongewenste gedrag te doen stoppen. De Leidraad 2002 ADHD 27 Leren is in het begin vooral: nabootsen De eerste fase van het leren is nabootsen. Belonen van het nabootsen is een stimulans om verder te leren. Als er niet spontaan nabootsing optreedt, dan kan u uw kind helpen door het eerst samen te doen. Nieuw gedrag moet u heel concreet en eenvoudig maken Stil zitten, rustig zijn, netjes zijn,… wat is dat allemaal precies? Elk gedrag dat u uw kind wil aanleren, moet u eerst omschrijven in heel duidelijke en eenvoudige termen. Vooral voor een kind met ADHD is het belangrijk dat de opdrachten enkelvoudig zijn en super-eenvoudig. Schrijf de kleine eenvoudige opdrachten op een lijstje. Deze kleine stukjes, die samen een gedrag vormen, kunnen veel gemakkelijker aangeleerd worden dan een ingewikkeld gedrag. Als ouder moet u ook beslissen wat uw prioriteiten zijn. Welk gedrag wil u eerst aanpakken? U moet hier kiezen en beide ouders moeten het daarmee eens zijn. Voor het aanleren van nieuw gedrag is aanmoediging nodig Uw kind leerde kruipen, lopen, spelen, praten, zindelijk worden,…Een eindeloze lijst van steeds maar nieuwe gedragingen. We vinden dat normaal, maar eigenlijk is het een wonder. Een kind volhardt om al die gedragingen aan te leren omdat het van zijn ouders een hoop aanmoedigingen krijgt of omdat het gedrag op zichzelf belonend is. Een aanmoediging is een vorm van beloning. Telkens als uw kind iets doet waarvoor het een beloning krijgt, zal hij aangemoedigd worden om datzelfde nog eens te doen. Daarbij is de gouden regel: als gedrag meteen aangemoedigd wordt, vergroot de kans dat het herhaald zal worden. Gedrag wordt aangemoedigd als - het een prettig gevolg heeft (een knuffel, een zoen, een snoepje,…) - een niet prettige situatie ophoudt (geen honger meer na het eten, na het gehoorzamen stopt vader met zeuren,…) Ouders vinden het soms niet nodig om hun kind aan te moedigen of te belonen wanneer hij iets doet dat ‘normaal’ is. Ze vinden het dan overbodig hun kind ertoe aan te sporen iets goeds te doen. Terwijl het de gewoonste zaak van de wereld is om hun kind te straffen, als hij iets niet goed doet. Met andere woorden: straffen is heel gewoon en belonen is abnormaal. Dit is geen verwijt naar de ouders toe: het zit in onze cultuur ingebakken om veel meer te letten op wat iemand verkeerd doet en hem daarvoor te straffen dan hem een complimentje te geven voor wat hij goed doet. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat: - gewenst gedrag moeilijk kan aangeleerd worden zonder enige aanmoediging of beloning - straf vaak leidt tot een toename van het ongewenst gedrag - het geven van aanmoedigingen bijdraagt tot een plezierige positieve sfeer waarin het aanleren van nieuw gedrag zowel voor het kind als voor zijn ouders prettig ervaren wordt De Leidraad 2002 ADHD 28 - straf de positieve invloed van de ouders ondermijnt - ouders die hun kinderen aanmoedigen, op hun beurt de meeste aanmoedigingen terugkrijgen. Ze worden door hun kinderen beloond - mensen díe mensen tot vriend kiezen, die hun het meest aanmoedigen - aanmoedigingen het kind zelfvertrouwen geven, het kind stimuleren in creativiteit en in initiatief nemen. - veel straf het zelfvertrouwen van het kind ondermijnt Het geven van aanmoediging is dus belangrijk, maar voor een overbeweeglijk kind is het nog véél belangrijker dan voor een ander kind. Ook al doet het kind met ADHD zo zijn best, er gaat nog zoveel fout dat zijn zelfvertrouwen er voortdurend door ondermijnd wordt. Aanmoediging en beloning hebben niets te maken met verwennen. U verwent uw kind pas wanneer u hem aanmoedigt en beloont, ook als hij zich niet goed gedraagt. Sociale aanmoedigingen zijn de beste Dit is het geven van aandacht (een knuffel, een zoen, een aai, lachen, prijzen,…). Deze kosten niets, we hebben ze altijd bij de hand en dit in een onuitputtelijke voorraad. Het ‘doodgewoon’ geven van aandacht is zeer belangrijk!! Naast materiële beloningen en sociale beloningen zijn er nog de activiteitenbeloningen: samen een wandeling maken, een half uurtje langer mogen opblijven,… Voor overbeweeglijke kinderen zullen we in het begin dikwijls materiële beloningen moeten gebruiken. U geeft iets concreets in ruil voor iets concreets. Altijd meteen aanmoedigen en uw aanmoediging blijven herhalen Aanmoedigen moet u consequent doen en dit gedurende een lange periode. Na een tijdje zal uw kind het verband zien tussen zijn gedrag en uw beloning. Als u tussen gedrag en aanmoediging een te lange tijd laat verlopen, verdwijnt dat verband, zeker voor een overbeweeglijk kind dat het moeilijk heeft zijn aandacht bij één ding te houden. Hoe moeilijker een kind iets nieuws aanleert, hoe strikter u zich dient te houden aan de regel: ‘beter kleine aanmoedigingen en beloningen telkens en meteen, dan één grote na verloop van tijd’. Pas als het kind een bepaald gedrag goed beheerst, mag u de beloning af en toe eens weglaten. Als uw kind het eenmaal goed doet, is het zelfs belangrijk om niet meer de hele tijd te belonen, maar wel af en toe. Het doelgedrag bereiken met kleine stapjes Nieuw gedrag dat u uw kind wil aanleren, moet u eerst in kleine deeltjes opdelen. Zo klein dat het kind ze stuk voor stuk aankan en succes mogelijk is. De Leidraad 2002 ADHD 29 Meestal begint u met aanleren van de laatste stap Als u een gedrag kunt opdelen in stapjes en u kan het kind het laatste stapje eerst aanleren, dan is dat de gemakkelijkste methode. Bijvoorbeeld: de rits van de jas dichtdoen. Het voordeel hier is dat de nieuwe stap altijd gevolgd wordt door iets wat het kind al kan. Gedrag kunt u beïnvloeden door de situatie te veranderen waarin het uitlokken plaatsvindt Veel overbeweeglijke kinderen hebben moeite om zich te concentreren. We kunnen hen helpen door hen korte opdrachten te laten doen en hen vervolgens aan te moedigen tot steeds langere periodes van concentratie. We kunnen hen ook anders helpen: we passen de situatie aan zodat hun aandacht vanzelf al groter is. Wat te doen als aanmoedigingen een averechts effect hebben? Het kan zijn dat u als ouder er niet altijd in slaagt om aanmoediging en ontmoediging duidelijk van elkaar te scheiden. Bijvoorbeeld: u wordt meteen boos naar aanleiding van ongewenst gedrag, maar u krijgt snel spijt en doet meteen erna weer vriendelijk. Uw ontmoediging wordt dan eigenlijk een aanmoediging. ADHD- kinderen leren moeilijker iets aan dan andere kinderen Bij ADHD kinderen dienen de regels veel langer en strikter te worden aangehouden. 4.1.2. Hoe u een kind het snelst iets kan afleren 4.1.2.1. Hoe ongewenst gedrag in stand wordt gehouden Ongewenst gedrag wordt meestal uitgelokt door bepaalde omstandigheden. Daarom moet u extra letten op details van de uitlokkende situatie. Ongewenst gedrag wordt ook aangemoedigd door de positieve gevolgen ervan. Als ouder moedigen we vaak onbewust het negatieve gedrag aan. Als een bepaald gedrag in het verleden prettige gevolgen had, is de kans erg groot dat het in de toekomst zal worden herhaald. Dit is een belangrijke regel bij het aanleren van gedrag, maar een even belangrijke regel voor het in stand houden van ongewenst gedrag. De Leidraad 2002 ADHD 30 4.1.2.2. De kwestie straf Het is belangrijk dat u uw kind zeer duidelijk laat merken wanneer het zich niet aan de regels of afspraken houdt. Uw kind heeft die leiding nodig; leiding geeft zekerheid, duidelijkheid en houvast. Logische, beperkte en consequente straffen, spaarzaam gegeven, kunnen een belangrijk hulpmiddel zijn. Met straffen moeten we echter zuinig zijn, er zijn ook nadelen aan verbonden. Deze zijn: - straf onderbreekt het ongewenste gedrag, maar op de langere termijn bereikt u er weinig mee - agressief straffen is een slecht voorbeeld. Ouders die vaak agressief straffen krijgen agressief gedrag terug - straffen kan de stemming in het gezin verknoeien - straffen is beperkt. U kan niet altijd roepen, schreeuwen,… Voortdurend aanmoedigen is in feite gemakkelijker dan voortdurend straffen. - uw kind houdt het ongewenste gedrag vaak langer vol dan dat u de straf volhoudt - straf heeft dikwijls maar het gewenste effect, wanneer degene die straft in de buurt van het kind blijft - het kind legt vlug het verband tussen het onaangename van de straf en de persoon die straft - als een kind vaak wordt gestraft, krijgt hij een gevoel van minderwaardigheid in de zin van: “ik kan niets, ik doe nooit iets goed” Met straf maakt u snel iets duidelijk. Dit is soms noodzakelijk. Maar verwacht er geen blijvende resultaten van, als u niet meteen ook het tegenovergestelde gedrag aanleert en aanmoedigt. Helemaal niet straffen is onmogelijk en af te raden Sommige ouders straffen niet als het kind zich ongewenst gedraagt, maar reageren eerder in de trant van: ‘als je dit doet, dan maak je me droevig’. Maar het zich verdrietig of ontgoocheld tonen, is ook een vorm van straf en zelfs een hele erge. Andere ouders denken dat als hun kind stout is, dat komt omdat ze niet voldoende liefde hebben gegeven. Ze reageren dan op ongewenst gedrag met betuigingen van liefde en genegenheid. Alsof een kind stopt met ongewenst gedrag, als hij maar overtuigd is van de liefde van zijn ouders. Een straf willen omzeilen blijkt niet effectief te zijn. Een korte milde straf, die evenredig is met het ‘foutieve gedrag’ blijkt daarentegen wel effectief. Gebruik een milde straf: telkens en onmiddellijk Soms moet het ongewenste gedrag meteen gestopt worden. Een onmiddellijke, korte en duidelijke tussenkomst van de ouders is dan noodzakelijk! Dit is te meer het geval als het gedrag gevaarlijk is voor het kind of hinderlijk voor de omgeving. Als u regelmatig ‘niet doen’ zegt en het kind toch zijn zin blijft doen, leert het kind dat ‘niet doen’ maar zeer relatief is. De Leidraad 2002 ADHD 31 ‘Niet doen’ zeggen en uw kind vervolgens toch zijn gang laten gaan kan soms levensbedreigend zijn. Uw kind leren gehoorzamen is van het allergrootste belang voor zijn eigen veiligheid. Het is belangrijk dat u onmiddellijk straft en bovendien moet u bij ernstig ongewenst gedrag altijd straffen!! Een milde kleine straf, telkens en onmiddellijk gegeven, werkt veel beter dan een uitgestelde straf die af en toe wordt gegeven. Een kleine maatregel volstaat meestal als u optreedt bij het eerste teken dat er iets misgaat. Als u te lang wacht voor u optreedt, zult u eerder geneigd zijn een grote straf te geven. Het is belangrijk dat u goed observeert, dat u precies leert zien wanneer een bepaald gedrag begint mis te lopen en dat u de uitlokkende situatie tijdig herkent. Beter dan straf: negatieve consequenties Dit is: het zorgen voor onaangename gevolgen. Gedrag dat onaangename gevolgen heeft zal verminderen. Bij kinderen met ADHD, moet u er rekening mee houden dat het kind niet meteen lering trekt uit de negatieve consequenties van een bepaald gedrag. De beste consequenties zijn die welke logisch in de lijn van het ongewenste gedrag liggen. Een kind dat een glas omgooit, moet de tafel opruimen. Het is belangrijk dat uw kind van tevoren weet wat de gevolgen zullen zijn van zijn ongewenst gedrag. Een kind moet van tevoren weten waar hij zich aan te houden heeft en wat de consequenties zullen zijn als hij zich niet aan de regels houdt. Meer nog dan een ander kind heeft een ADHD kind behoefte aan duidelijkheid. Bovendien: leer het tegenovergestelde, gewenste gedrag aan De gouden regel is: leer nooit ongewenst gedrag af zonder het tegenovergestelde, gewenste gedrag aan te moedigen. Het is bovendien plezieriger om een kind iets aan te leren dan om hem iets af te leren. 4.1.2.3. Hulpmiddelen bij het afleren van ongewenst gedrag Scoor het gewenste gedrag Hoe weet u of uw kind zich aan het nieuwe aangeleerde gedrag houdt? De ene dag heeft u de indruk dat het goed gaat, de andere dag gaat het helemaal niet naar uw zin. Als u zich een dag zelf niet zo goed voelt, dan zult u eerder geneigd zijn te denken dat uw kind het ook niet zo goed doet. Goed of slecht zijn interpretaties, die vaak samenhangen met uw stemming. U kan daarom het gewenste gedrag gaan tellen. De TAVA methode: Totale Afzondering Van Aanmoediging Het is niet gemakkelijk om het ongewenste gedrag helemaal niet aan te moedigen, omdat alleen al een blik of simpelweg uw aanwezigheid in veel gevallen genoeg is om door uw kind als een aanmoediging ervaren te worden. TAVA lijkt veel beter te werken dan schelden, roepen, slaan,… Deze methode is vooral geschikt voor kinderen tot 12 jaar en voor kinderen die moeilijk iets aan- of afleren. De methode komt hierop neer dat het kind in een ruimte wordt afgezonderd, waarin hij geen enkele aanmoediging krijgt of kan vinden. De ruimte mag niet donker of angstaanjagend zijn. Volgende regels zijn daarbij belangrijk: De Leidraad 2002 ADHD 32 - De ruimte mag het kind geen angst aanjagen - Het beste is een afzonderlijke ruimte te nemen (hal, W.C.,…) - Er mag niets in de ruimte te vinden zijn waarmee het kind kan spelen - TAVA moet in het begin elke keer toegepast worden wanneer het kind zich ongewenst gedraagt - TAVA moet onmiddellijk volgen op het ongewenste gedrag - U mag TAVA alleen toepassen voor een bepaald ongewenst gedrag - U mag TAVA slechts toepassen als u ook met een aanmoedigingsprogramma begint - Leg uw kind van tevoren uit hoe TAVA werkt (ik ben vaak tevreden over je, maar af en toe doe je toch wat brutaal en ik wil niet dat je dat nog langer doet. We zullen je helpen om dat gedrag af leren. Als je terug brutaal doet, zal ik tegen jou zeggen: “dat was brutaal, ga in TAVA”. Dan ga je naar de badkamer en blijf je daar twee minuten. Als de wekker afloopt mag je eruit komen). - Als u TAVA gebruikt, moet u ophouden met mopperen en schelden. Eén zin moet volstaan: “je hebt gevochten, ga in TAVA” - Verlies nooit uw kalmte als u TAVA toepast, blijf kalm, maar vastberaden - Het is belangrijk dat beide ouders het volstrekt met elkaar eens zijn omtrent de aanpak - Het geeft niet als je kind dit niet als straf ervaart (laat je dus niet van de wijs brengen als hij zegt: zet me maar in de badkamer, dat vind ik toch niet erg) - Discussieer niet met uw kind. Zo’n discussie is aandacht geven en dat is dan weer aanmoedigen - TAVA mag in principe maar kort duren. Als regel geldt: de leeftijd van het kind in minuten. Dus een kind van 4 jaar, moet 4 minuten in TAVA 4.1.3. Straffen: enkele aandachtspunten Goede straf wil ongewenst gedrag afleren, fouten herstellen. Het kind moet zich medeverantwoordelijk voelen voor zijn eigen gedrag. 1. Begrijpt het kind voldoende wat er van hem verwacht wordt? Het is belangrijk om het kind te vertellen waarom hij iets fouts heeft gedaan. 2. Aanmoedigen en stapsgewijs aanleren is de beste strategie om een kind van gedrag te veranderen. Straffen mag niet de eerste strategie zijn. 3. Wees consequent! Nu eens wel straffen en dan weer niet heeft geen zin. 4. Let erop dat je het foute gedrag straft, met andere woorden je straft gedrag, maar niet de persoon. 5. Een straf moet voorspelbaar zijn. Er moeten daar duidelijke afspraken over zijn. 6. Een straf moet zinvol zijn. De straf moet te maken hebben met het foute gedrag (bv. wie lege blikjes heeft gegooid op de speelplaats, ruimt op). 7. Als je een straf aankondigt, voer ze dan ook uit!! 8. Niet dreigen met straffen die onuitvoerbaar zijn. De Leidraad 2002 ADHD 33 9. Een straf moet niet erger zijn dan nodig. 10. De straf moet zo snel mogelijk volgen op het ongewenste gedrag. 11. Na de straf starten we terug met een propere lei. We hebben al te vaak de neiging om terug te komen op een fout. 4.1.4. Belonen: enkele aandachtspunten 1. Steeds je afspraken over belonen nakomen. 2. Een beloning werkt het best als ze nauw aansluit bij het gedrag. 3. Zorg voor voldoende afwisseling: een verrassende beloning heeft een grotere waarde. 4. Niet altijd belonen na elk gewenst gedrag. 5. De beloning moet ook voor het kind als een beloning gezien worden, ze kunnen bijvoorbeeld samen met het kind besproken worden. 6. Beter vaak een kleine beloning dan heel weinig één grote beloning. 4.1.5. De vijf ouderlijke vaardigheden volgens Patterson Patterson heeft reeds veel onderzoek gedaan naar ouderlijke vaardigheden en volgende 5 opvoedingsvaardigheden blijken cruciaal te zijn: Disciplinering (leiding geven en grenzen stellen) Hier is het belangrijk om het (on)gewenste gedrag juist te benoemen. Het kind moet weten welk gedrag gewenst is en welk gedrag ongewenst is. Onbelangrijk ongewenst gedrag wordt het best genegeerd, als ouder ga je er best niet verder op in. Het juist gebruiken van negatieve gevolgen na ongewenst gedrag is eveneens een belangrijk aspect van deze eerste vaardigheid. Monitoring Monitoring houdt in dat je als ouder toezicht houdt en controle uitoefent op je kind. Volgende vragen zijn hierbij cruciaal: WAT doet mijn kind, WAAR, MET WIE en WANNEER? Positieve bekrachtiging Hier gaat het om het systematisch aanmoedigen en belonen van gewenst gedrag. Positieve betrokkenheid Het is belangrijk om op een positieve wijze begaan te zijn met je kind, ervoor te zorgen en erom geven. Probleem-oplossen Deze vaardigheid houdt in om samen problemen te bespreken en op te lossen. De Leidraad 2002 ADHD 34 Belskey stelt dat ouderlijke opvoedingsvaardigheden een directe invloed uitoefenen op het gedrag van kinderen. Met andere woorden, inefficiënte en onvoldoende opvoedingsvaardigheden leiden vaak tot gedragsproblemen bij kinderen. In een interview of gesprek met de ouders is het daarom belangrijk om te peilen naar deze opvoedingsvaardigheden. Dit kan ook aan de hand van een vragenlijst van Karla Van Leeuwen, met name de Schaal voor Ouderlijk Gedrag, SOG (voor meer uitleg zie testfiche). 4.2. Specifieke principes bij de aanpak van ADHD binnen het CLB Vooraleer we kunnen starten met de begeleiding van kinderen en jongeren met ADHD, is het noodzakelijk om hun beperkte capaciteit tot gerichte aandacht, rustig gedrag,… te accepteren. Daarna kan er opbouwend gewerkt worden met een duidelijk structurerende pedagogische aanpak EN een sterk positief bekrachtigend klimaat. Dit alles steeds met voldoende externe motivatie, aangezien kinderen en jongeren met ADHD een beperkt intrinsiek motivatievermogen hebben. Zoals reeds eerder vermeld heeft ADHD te maken met het feit dat het kind zijn gedrag niet goed kan remmen. Daarom zijn volgende principes van belang bij het omgaan met kinderen met ADHD. 1. Regels en instructies moeten duidelijk en kort zijn. Maak gebruik van kaarten, lijsten en andere visuele middelen om het kind aan de regels en instructies te helpen herinneren. 2. Beloningen, straf en feedback die bedoeld zijn om het gedrag te sturen, moeten zo snel mogelijk gegeven worden. Het hele belonings- en strafsysteem moet goed georganiseerd worden, systematisch worden uitgevoerd en goed gepland zijn. 3. Om ervoor te zorgen dat het ADHD kind zich aan de regels houdt, is het zeer belangrijk dat u regelmatig feedback geeft en de consequenties die u aan het wel- of niet opvolgen van de regels had ingesteld ook doorvoert. 4. De consequenties voor gewenst en ongewenst gedrag moeten sterker zijn dan bij kinderen zonder ADHD. ADHD kinderen zijn immers minder gevoelig voor algemene complimentjes en standjes. 5. Het gebruik van beloningen en aanmoedigingspremies gaat altijd voor het gebruik van straf. Pas na ongeveer twee weken na het invoeren van een beloningssysteem, mag er ook straf gebruikt worden. De regel is: twee tot drie keer belonen voor elke keer dat het kind gestraft wordt. 6. Een beloningssysteem kan het hele jaar doeltreffend zijn als de beloningen regelmatig veranderd worden. ADHD kinderen zijn immers sneller uitgekeken op beloningen dan andere kinderen. 7. Bij verandering van activiteit (bv.: naar de turnles gaan) a. Neem de regels nog eens door, VOORDAT het kind met een nieuwe activiteit start b. Zeg duidelijk wat de beloningen zijn voor gewenst gedrag tijdens de volgende situatie c. Zeg welke straf het kind krijgt bij ongewenst gedrag d. Houdt u aan dit plan zodra het kind aan de nieuwe activiteit begint. Boodschap aan de onderwijzers: denk hardop, denk vooruit. De Leidraad 2002 ADHD 35 8. - Streef naar consequentie - Trek de problemen van het kind niet persoonlijk aan - Vergeet niet dat het kind een handicap heeft - Oefen vergevingsgezindheid 4.3. Aanpak van ADHD op niveau van de leerkracht en de klas 4.3.1. Psycho-educatie Zoals reeds eerder aangehaald is psycho-educatie de eerste stap. De leerkracht moet weten wat ADHD is, wat de invloed van ADHD is op het gedrag en de leerprestaties van het kind. Op die manier kan de leerkracht begrip opbrengen en meewerken aan de interventies. U kan de leerkracht het hoofdstuk rond “wat is ADHD?” meegeven en/of samen bespreken en de brochures van Zit Stil (zie publicaties) kunnen ook meegegeven worden. 4.3.2. Gedragstherapeutische technieken Positieve en negatieve consequenties zijn de meest doeltreffende gedragssturende instrumenten voor in de klas. 4.3.2.1. Het gebruik van positieve consequenties Positieve aandacht van de leerkracht Het geven van een complimentje of een andere vorm van positieve aandacht (een glimlach, een knikje, schouderklopje,…) zijn de belangrijkste instrumenten van een leerkracht om het gedrag van een ADHD kind bij te sturen. De meeste kinderen hechten veel waarde aan positieve aandacht. Het geven van complimentjes en het laten blijken van erkenning lijkt misschien eenvoudig, maar om dit geordend en systematisch te doen, vereist dit een grote vaardigheid. De complimentjes moeten snel worden gegeven, steeds op een andere toon en in andere woorden. Het doeltreffend gebruik van complimentjes vergt van de leerkracht dat hij veel meer toezicht op het kind moet houden of vaker moet controleren of hij zijn werk goed doet. Als de leerkracht weerstand vertoont (als ik het kind met ADHD meer aandacht geef, dan krijgen de andere leerlingen minder aandacht,…), vertel hem dan wat ADHD is. De leerkracht zal begrijpen dat ADHD een handicap is en niets te maken heeft met luiheid of ondeugend zijn. Gebruik signalen om u eraan te helpen herinneren consequenties te geven Bijvoorbeeld: de leerkracht plakt op verschillende plaatsen in de klas stickertjes waar hij vaak even naartoe kijkt (smile-stickers). Dit helpt de leerkracht eraan herinneren dat hij moet controleren waar de ADHD leerling mee bezig is en dat hij het kind moet prijzen als het positief bezig is. De leerkracht kan ook op een cassette een zachte toon opnemen. Elke keer de leerkracht de toon hoort, kijkt hij wat de leerling doet en prijst hij het kind op gepaste wijze. Als het kind acht jaar en ouder is, kan deze methode gebruikt worden om kinderen zichzelf te leren De Leidraad 2002 ADHD 36 controleren. De leerling krijgt een kaart met twee kolommen, één met een plus (een lachend gezicht) en één met een min (een fronsend gezicht). Als het kind de toon hoort, zet het een kruisje in de ‘+’ kolom als het op dat moment de instructies opvolgt of een kruisje in de ‘-’ kolom als het op dat moment niet de instructies opvolgt. De leerkracht kan tijdens een bepaalde periode (bijvoorbeeld een lesuur) tien fiches in zijn linker zak doen en elke keer hij positieve aandacht aan het kind heeft gegeven een fiche in zijn rechter zak doen. Het doel is om aan het eind van een periode alle fiches in de andere zak te hebben. Tastbare beloningen en beloningssystemen Prijzen en negeren zijn op zichzelf vaak niet voldoende. De leerkracht kan een aantal beloningen geven die meer invloed hebben. Die beloningen kunnen worden gegeven in de vorm van privileges. Bijvoorbeeld: extra pauze, speciale spelletjes doen, knutselopdracht,… Het is belangrijk dat de leerkracht een hele lange lijst beloningen heeft om verveling te voorkomen. Het slagen van een beloningssysteem is voor het grootste deel afhankelijk van de doelen die worden gesteld. Terwijl een normaal kind wordt beloond voor uitstekende prestaties, moeten veel ADHD kinderen verhoudingsgewijs echter voor veel mindere prestaties worden beoordeeld. Tastbare beloningen zijn heel belangrijk voor het sturen van gedrag van kinderen van vier tot zeven jaar. Op de middelbare school kunnen punten, cijfers of kaarten worden gegeven. 4.3.2.2. Het gebruik van negatieve consequenties Negeren Negeren wordt vaak gebruikt bij milde vormen van ongewenst gedrag. Deze vorm wordt vooral gebruikt als dit ongewenst gedrag lijkt aangemoedigd te worden door de aandacht die de leerkracht eraan geeft. Het is echter niet altijd duidelijk of het kind zich misdraagt om aandacht te vragen of zich misdraagt om andere redenen. De meeste vormen van ongewenst gedrag ontstaan door een biologische handicap van het kind. Negeren betekent niet dat het niet meer nodig is om het gedrag van het kind in de gaten te houden. Het betekent een tijdelijk afwenden van de aandacht aan het gedrag van het kind. Negeren werkt het best in combinatie met het geven van complimentjes. Prijs de kinderen die netjes op hun plaats blijven zitten en geef geen aandacht aan het ADHD kind dat rondloopt in de klas. Negeren is niet altijd voldoende om het ongewenste gedrag te doen stoppen. Ook als een kind agressief is of zaken kapot maakt, is negeren niet voldoende. In dit geval moet er snel een specifieke straf worden gegeven. Strafpunten of boetes bij ongewenst gedrag Dit kan inhouden dat een beloning wordt weggenomen of niet wordt gegeven op het ogenblik dat een kind zich misdraagt. De ‘time-out’ methode Dit wil zeggen dat een kind de kans wordt ontnomen om positieve aandacht of beloningen te krijgen. Deze methode wordt aanbevolen bij kinderen die agressief of verstorend zijn. Plaats het kind bijvoorbeeld op een plaats in de klas waar het geen beloningen kan krijgen. Het kind moet bijvoorbeeld achter een scherm gaan zitten, met zijn gezicht naar een kale muur kijken, zijn schoolwerk opruimen, zijn hoofd op tafel leggen,… De Leidraad 2002 ADHD 37 Een andere methode is: ‘een goed gedrag klok’. Door zich gedurende een bepaalde tijd gewenst te gedragen, kan een kind (en de ganse klas) een beloning verdienen. De klok loopt als het kind gewenst gedrag vertoont en wordt korte tijd stilgezet als het kind zich misdraagt. Uit studies blijkt dat dit een effectieve methode is. Bij de meeste ‘time-out’ methoden stelt men vooraf een aantal regels vast voordat het kind terug op zijn plaats mag komen. Deze regels houden meestal in dat het kind een bepaalde periode rustig moet zijn. Soms lukt het niet om de kinderen in ‘time-out’ te zetten. Om dit te verhinderen, kunnen kinderen hun straftijd verkorten als ze zich goed gedragen of als ze meewerken. Aan de andere kant, kan de straftijd worden verlengd als het kind zich weigert aan de ‘time-out’ regels te houden. Schorsing van school Hier moet voorzichtig mee omgegaan worden.Veel kinderen vinden het immers prettiger om een hele dag thuis te blijven dan op school te zitten. Hoe kunt u de negatieve gevolgen van straf beperken? Straf kan doeltreffend zijn, maar er kunnen onplezierige bijwerkingen ontstaan als de straf niet op de juiste manier wordt toegepast. Deze kunnen zijn: afkeer van de leerkracht, escalatie van het probleemgedrag,… Richtlijnen om deze ongewenste effecten te vermijden: - straf mag slechts bij uitzondering worden gegeven. Een kind vaak streng straffen kan het opstandige gedrag in kinderen juist vergroten. Kinderen leren zich dan agressief op te stellen, net als de leerkracht. - als negatieve consequenties worden gebruikt, moeten kinderen ook leren dat ze worden beloond voor gewenst gedrag en dat dit niet verenigbaar is met ongewenst gedrag. - het is beter een kind te straffen door een beloning of een privilege af te nemen, dan door straffen te gebruiken die afkeer kunnen opwekken. 4.3.3. Inschakelen van klasgenoten bij gedragssturende maatregelen Klasgenoten reageren vaak op het storende gedrag van het ADHD kind door te giechelen te lachen,… Aan de andere kant kunnen ze ook wraak nemen op het ADHD kind als het lastig is of als hij pest. Een groepsbeloningsprogramma voor de ganse klas kan helpen om het effect op te heffen als leerlingen aandacht geven aan het gedrag van het ADHD kind. Klasgenoten kunnen ook direct ingrijpen. Ze kunnen worden aangespoord om het gedrag van het ADHD kind te negeren. Leeftijdsgenoten kunnen er ook voor zorgen dat het ADHD kind zich gewenst gaat gedragen door het kind te prijzen en positieve aandacht te geven. Ook de klasgenoten moeten uiteraard beloond worden voor hun inspanningen. Het gebruik van klasgenoten als ‘toezichthouders’ biedt enkele voordelen: de leerkracht hoeft niet meer de hele tijd op iedereen te letten, het gedrag van de toezichthouders wordt verbeterd,… Bij deze methode moet de leerkracht goede instructies geven en toezicht houden. Het kan ook enkele gevaren inhouden. Het is niet de bedoeling dat de klasgenoten de rol van de leerkracht opnemen. Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden wat de taak van de leerlingen is en waar de grenzen liggen. De Leidraad 2002 ADHD 38 4.3.4. Inschakelen van de ouders ‘Thuisgebonden’ beloningssystemen Hier krijgt het kind van de leerkracht een waardering mee naar huis die aangeeft hoe het kind zich die dag heeft gedragen. Op basis hiervan wordt het kind beloond voor het gedrag op school. De waardering van de leerkracht kan in de vorm van een briefje of een formele waarderingskaart. Bijvoorbeeld: links op de kaart staat het doelgedrag waar de leerkracht moet op letten. Rechts staan de verschillende lesperiodes. De leerkracht geeft voor elke lesperiode en elk doelgedrag een cijfer die aangeeft hoe het kind functioneerde. Het is de bedoeling dat de leerkracht deze kaart mee naar huis geeft. Deze doelgedragingen kunnen betrekking hebben op verschillende domeinen (schoolse taken, sociale vaardigheden,…). Het succes van dit systeem is afhankelijk van de manier waarop de waardering van de leerkracht consequent wordt vertaald in consequenties die thuis worden gegeven. Een aantal studies suggereert dat de combinatie van positieve en negatieve consequenties het beste is. In het algemeen zijn thuisgebonden beloningssystemen nog doeltreffender als deze worden gecombineerd met schoolgebonden beloningssystemen. Bij deze laatste wordt het kind op school beloond voor het gedrag dat het op school vertoonde. Door de combinatie van beide systemen, krijgen de ouders regelmatig feedback, worden ze eraan herinnerd het gedrag van hun kinderen te belonen en worden de ouders op tijd gewaarschuwd als ze het gedrag op school een probleem dreigt te worden. Heen – en – weer schriftje Het is zeer belangrijk dat de ouders op de hoogte blijven van de ontwikkelingen en gedragingen van hun kind op school. Dit kan met een heen – en – weer schriftje gebeuren. De leerkracht noteert in het schriftje hoe het kind zich heeft gedragen, wat er die dag allemaal gebeurd is,…Ook de ouders kunnen er opmerkingen, vragen,… in kwijt. Het schriftje kan ook gekoppeld worden aan een beloningssysteem. 4.3.5. Zelfinstructietraining De denk hardop, denk vooruit procedure leren aan ADHD kinderen. Dit houdt in dat het kind een aantal zelfinstructies leert, die hij moet opvolgen als hij aan het werk is. Tot deze zelfinstructies behoren onder meer (1) het kind hardop tegen zichzelf laten zeggen wat de opdracht of het probleem is (2) zeggen wat zijn plan of strategie is waarmee hij het probleem gaat oplossen (3) zichzelf instrueren zijn aandacht bij het werk te houden (4) bij zichzelf zeggen wat zijn plan is bij het uitvoeren totdat het werk af is (5) tegen zichzelf zeggen hoe hij vindt dat hij het gedaan heeft. Ondanks het veelbelovende karakter van deze methode bij kinderen met ADHD, zijn er nog geen studies die hebben kunnen bewijzen dat deze methode positieve resultaten teweeg brengt. Daarom: gebruik dit nooit als enige methode! In elk geval moet de leerkracht de methode zelf in de klas aanleren en gebruiken, het kind mag de methode niet van iemand anders geleerd hebben, omdat de kans dan klein is dat het kind deze methode in de klas gaat gebruiken. De Leidraad 2002 ADHD 39 4.3.6. Didactische strategieën Regels en instructies Regels en instructies moeten duidelijk en kort zijn. Kinderen met ADHD hebben het immers moeilijk met meervoudige opdrachten. Ouders en leerkrachten zijn zich vaak niet bewust van de complexiteit van de instructies die men geeft. Taken moeten opgedeeld worden in kleine delen en sequentieel aangeboden worden. Bovendien moeten regels en instructies vaak herhaald worden. Dit verhoogt de gehoorzaamheid van het kind. In groep is dat soms moeilijk, maar de leerkracht kan zich nadat hij de opdracht aan de groep heeft gegeven, even richten naar het kind met ADHD en de instructies nog eens herhalen. Best worden de instructies op een positieve manier geformuleerd. Met andere woorden: men moet aangeven wat men wil dat er gebeurt in plaats van wat er niet mag gebeuren. Eens het voor het kind duidelijk is wat men wil dat er gebeurt, is de basis gelegd. Het kan handig zijn de geldende regels op te schrijven en op te hangen in de klas (dit is ook een handige tip voor thuis). Leren structureren Het kind kan geleerd worden hoe het zijn werk zelf kan structureren en hoe het een grotere taak kan opsplitsen in kleinere deeltaken. De leerkracht kan het kind helpen door te voorzien in kleine hoeveelheden werk om er zeker van te zijn dat het kind bij de taak blijft. Het is belangrijk om het kind te bekrachtigen wanneer de taak voltooid is en zeer snel een andere taak aanbieden. Op die manier heeft het kind meer kans om beloond te worden. Een consistente routine Het steeds variëren van de sequens van dagelijkse activiteiten is voor die kinderen verwarrend en heeft een negatieve invloed op hun prestaties. Leerkrachten moeten erop letten om activiteiten steeds vooraf te plannen, zodat de kinderen op de hoogte zijn van de activiteiten. Het ophangen van een dagschema kan hierbij nuttig zijn. Thuis kan een dagschema ook zeer goed helpen, vooral voor routines ’s morgens en ’s avonds, voor klusjes,… Het helpt vaak verwarring voorkomen. Verandering in routines worden het best vroeg genoeg aangekondigd zodat het kind hierop kan anticiperen. 4.3.7. Tips voor leerkrachten - Laat het kind vooraan zitten in de klas, in de buurt van de tafel van de leerkracht. Niet aan het raam en niet te dicht bij andere kinderen. Als dit niet lukt, geef het kind dan een plaats achter in de klas, zodat het voor zich kan zien wat er gebeurt. - Naast de gewone zitplaats van het kind, kan je een apart hoekje inrichten waar het kind zich extra goed kan concentreren. - Verander zo weinig mogelijk aan de inrichting van het lokaal. - Verander niet steeds de opstelling van de tafels, wat niet wil zeggen dat een kringgesprek niet mogelijk is. Het is wel belangrijk dat het kind op voorhand weet wanneer dit gebeurt. - Sta eens stil bij het aantal geluiden in de klas en bekijk aan welke geluiden er iets valt te doen. De Leidraad 2002 ADHD 40 - Maak het dagritme bekend door een herkenbaar dagschema. Bij afwijkingen proberen voldoende op voorhand die aan te kondigen. - Maak gebruik van rituelen - Probeer de leerstof zo aantrekkelijk mogelijk te maken, zodat de aandacht gevangen blijft (korte opdrachten, veel kleuren,…). - Leg aan de andere kinderen uit dat het kind een beetje anders reageert, omdat het niet anders kan. Op die manier kan het kind zich geaccepteerd voelen. - Probeer te voorkomen dat het kind steeds als laatste wordt gekozen door de andere kinderen. - Confronteer het kind nadrukkelijk met de gevolgen van zijn daden. - Leg de anderen kinderen uit dat ze de spelregels heel duidelijk moeten uitleggen aan het kind en dat ze die niet mogen veranderen tijdens het spel. - Beschrijf samen met het kind welk gedrag storend is voor hemzelf en voor de anderen en probeer in duidelijke termen gewenst gedrag te omschrijven. - Zorg ervoor dat de basisregels van de klas zeer duidelijk zijn (misschien visueel maken) en herhaal ze regelmatig. - Opdrachten moeten eenvoudig en duidelijk worden gegeven, kinderen met ADHD hebben het immers moeilijk met meervoudige opdrachten. Het kind kan aangeleerd worden hoe het zijn werk zelf kan structureren en hoe een grote taak moet opgesplitst worden in kleinere deeltaken. - Instructies voor een ganse klas zorgen soms voor moeilijkheden (het kind met ADHD heeft ze vaak niet gehoord). Het kan helpen om na de klassikale instructies, zich even tot de leerling apart te wenden en de instructies te herhalen. - Zeker niet vergeten: bij het begin van een nieuw schooljaar, de volgende leerkracht informeren over ADHD en over de specifieke leerling. 4.3.8. De rol van het CLB Alle voorgaande principes en strategieën kunnen samen met de leerkracht worden besproken. Er kan bijvoorbeeld eens een studiedag georganiseerd worden rond gedragstherapeutische aanpak in de klas of rond ADHD. Het is in elk geval belangrijk dat de leerkracht over voldoende informatie beschikt en dat de leerkracht voor vragen terecht kan bij het CLB. De CLB medewerker hoeft niet op elke vraag een pasklaar antwoord te hebben, maar samen kan er op zoek gegaan worden naar oplossingen. De leerkracht moet het gevoel krijgen dat hij/zij er niet alleen voor staat. 4.4. Aanpak van ADHD op niveau van de school 4.4.1. Pedagogische adviezen aan de school Kinderen met ADHD hebben het moeilijk om zich te concentreren voor een langere periode met als gevolg dat ze vaak problemen ervaren op school. Op school moeten kinderen hun lichaamsbewegingen onderdrukken, onmiddellijke behoeftebevrediging uitstellen en een optimaal arousal hebben. Dit zijn allemaal aspecten waar een kind met ADHD het moeilijk mee heeft. Kinderen met ADHD storen vaak de les, hebben moeite om op hun stoel te De Leidraad 2002 ADHD 41 blijven zitten, kunnen niet onafhankelijk werken, hebben moeite met het volgen van regels en richtlijnen, hebben moeite om zorg te dragen voor hun materiaal,… Het werken met deze kinderen wordt frustrerend en de leerkrachten gaan steeds negatiever reageren. Er volgt vaker straf, veel vermaningen,… Bovendien zijn de relaties met leeftijdsgenoten vaak verstoord en eerder negatief en bedreigend. Dit alles heeft zijn invloed op het zelfbeeld van het kind, zijn schools presteren,… Het is duidelijk dat dit probleem vraagt om effectieve interventies op school. De keuze van de interventie moet steeds aangepast worden aan de individuele kenmerken van het kind. Het is belangrijk om regelmatig bijeenkomsten te organiseren met de ouders, de leerkracht (en eventueel het kind), zodat er kan bijgestuurd en geëvalueerd worden. Door de kinderen erbij te betrekken, kan dit hun motivatie verhogen. Tijdens deze contacten worden er ook vaak contracten getekend tussen ouders, leerkracht en kind, om op die manier het programma consistent te blijven volgen. Deze bijeenkomsten verlopen echter niet altijd even gemakkelijk. Ouders en leerkrachten hebben reeds een lange voorgeschiedenis achter de rug. Ouders geloven vaak dat de onkunde van de leerkracht of de school de oorzaak is van de problemen die ze thuis met hun kind ervaren. Vaak hebben de ouders onrealistische verwachtingen van de school en de leerkracht. Leerkrachten denken vaak dat de problemen die zij met het kind ervaren te wijten zijn aan conflictueuze toestanden binnen het gezin, gebrekkige opvoeding of anderzijds denken ze dat ADHD volledig biologisch bepaald is en dat enkel medicatie kan helpen. Leerkrachten denken soms dat hun interacties weinig zullen uithalen. Deze tweestrijd moet eerst en vooral opgelost worden, wil het programma slagen. Dit kan door onder andere relevante info te geven over ADHD. In elk geval moeten de ouders, de leerkracht en het schoolteam op 1 lijn gebracht worden, willen interventies succes hebben. 4.4.2. Sociale ondersteuning van de leerkracht Het is belangrijk dat de leerkrachten zich gesteund voelen door collega’s en door de directie. De leerkracht moet zijn frustraties, onbegrip, gevoelens van machteloosheid,…ergens kwijt kunnen. Dit kan alleen als er op school een open en collegiaal klimaat aanwezig is. 4.4.3. Integratie van het ADHD kind in de klasgroep Kinderen met ADHD worden vaak gepest. Er is dus nood aan meer toezicht en controle op de speelplaats, tijdens de middagpauze,… Bovendien kan het belangrijk zijn dat andere kinderen uit de klas weten wat ADHD is en waarom dat kind soms “anders” is. De leerling aanvaarden en stimulerend begeleiden in een positief leerklimaat is een prioriteit. De Leidraad 2002 ADHD 42 4.4.4. De rol van het CLB Het is belangrijk dat er op school een open klimaat heerst, dat de problematiek ADHD (maar ook andere problemen) erkend worden en dat men constructief zoekt naar oplossingen. Dit houdt in dat er op de school duidelijk beleid moet zijn, dat de directie zijn team van leerkrachten ondersteunt en dat de leerkrachten onderling een team vormen in het zoeken naar oplossingen. De CLB medewerker kan het belang van dit alles extra benadrukken en meehelpen aan het opbouwen van een “team geest”. Het is ook belangrijk om het ganse schoolteam te ondersteunen en hen te erkennen in de problemen die ze ervaren. Het heeft geen zin om de problematiek te minimaliseren, maar ook het dramatiseren helpt niet. Benoem het steeds als “een probleem”, en beklemtoon de noodzaak ervan om samen naar een oplossing te zoeken. 4.5. Aanpak van ADHD op niveau van het gezin 4.5.1. Psycho-educatie Als de ouders onvoldoende op de hoogte zijn van de stoornis ADHD, dan is het belangrijk dat dit eerst gebeurt. Dit kan een belangrijke taak zijn van de CLB medewerker. Ook hier (net als bij de leerkracht) kan het hoofdstuk rond “wat is ADHD?” meegegeven en besproken worden en kunnen er brochures van Zit Stil gebruikt worden (zie publicaties). 4.5.2. Pedagogische adviezen aan het gezin Het is van het allergrootste belang dat kinderen met ADHD, maar ook alle andere kinderen kunnen rekenen op een onvoorwaardelijke liefdevolle koestering! Kinderen met ADHD komen soms onsympathiek over, maar ook zij hebben nood aan geborgenheid, liefde,… Een gestructureerd gezinsleven opbouwen Kinderen met ADHD hebben nood aan voorspelbaarheid. Zij leven immers in een wereld zonder orde en regelmaat. De structuur kunnen zij zelf niet aanbrengen en moet dus van buitenaf komen. - structuur in de tijd: vaste dagindeling,… - structuur in de ruimte: vaste plaats aan tafel,… - structuur in de persoonlijke begeleiding Motoriek en zelfredzaamheid ondersteunen (taakkaart) Kinderen met ADHD zijn vaak onhandig of slagen er niet in bepaalde taken tot een goed einde te brengen. Een taakkaart kan hierbij helpen. Bijvoorbeeld bij het opruimen van de kamer. Welke deeltaken zijn daar allemaal voor vereist? De vuile was in de wasmand, kledij netjes in de kast hangen, niets onder bed laten liggen,… Deze deeltaken allemaal noteren en op een fiche schrijven zodat het kind met ADHD kan controleren wat hij al allemaal gedaan heeft. Op die manier is later geen discussie mogelijk of de taak goed of niet goed werd uitgevoerd, want de deeltaken stonden duidelijk opgeschreven. De Leidraad 2002 ADHD 43 Leren gestructureerd spelen en werken Help hen om ordening te brengen in het spel (bijvoorbeeld door niet teveel speelgoed in het zicht te plaatsen). Leren minder impulsief reageren De “STOP DENK DOE” strategie aanleren. Eerst stoppen en nadenken vooraleer over te gaan tot handelen. Het kind met ADHD kan bijvoorbeeld leren eerst tot 5 te tellen vooraleer iets te doen. Het kind leert tegen zichzelf zeggen “stop denk doe”. Met behulp van een cue (bijvoorbeeld een armbandje) kan het kind eraan herinnerd worden om eerst “stop denk doe” in zichzelf te zeggen. Sociale vaardigheden verhogen Vaardigheden, zoals complimentjes geven, kritiek uiten, goed luisteren, je fouten toegeven,… zijn zeer belangrijk en vaak hebben kinderen met ADHD het daar moeilijk mee. Vandaar dat er bij de begeleiding van kinderen met ADHD vaak een sociale vaardigheidstraining hoort. 4.5.3. Tips voor ouders - Geef alle spullen een vaste plaats, zo weet het kind waar alles ligt. - Geef het kind een vaste plaats aan tafel. - Geef duidelijk aan waarvoor een ruimte of een gedeelte ervan kan gebruikt worden. - Gebruik de slaapkamer/een gecreëerd relaxatiekamertje als uitwijkingsmogelijkheid voor het kind in geval van drukte en/of onverwachte momenten. - Gebruik de eigen kamer niet als straf, maar gebruik daar een andere ruimte voor. - Zorg voor een “energie-ontladingskamertje” of een ruimte waar het kind rommel of lawaai mag maken. - Maak duidelijke afspraken rond huiswerk: waar, wanneer,… - Laat uw kind een checklist gebruiken om zijn boekentas klaar te maken en controleer. - Zeker niet vergeten: volg de agenda op. - Kaft het schoolmateriaal in verschillende kleuren. Bijvoorbeeld voor elk vak een ander kleur. - … 4.5.4. Externe begeleiding van het gezin Begeleiding in de opvoeding - ouders hebben nood aan informatie en nood aan emotionele ondersteuning - aandacht voor de andere kinderen in het gezin - vaak wordt er een oudercursus aangeraden De Leidraad 2002 ADHD 44 Begeleiden in het uitbouwen van de schoolloopbaan - schoolkeuze: cruciale opdracht voor het CLB om te zoeken naar een geschikte school - een cursus “leren studeren” is vaak nodig bij kinderen met ADHD 4.5.5. Specifieke strategieën voor de aanpak van ADHD bij adolescenten De adolescentie is een moeilijke periode, en dit brengt soms specifieke problemen met zich mee. In wat volgt worden een aantal specifieke strategieën uitgelegd die kunnen helpen om met deze extra moeilijke periode om te gaan. Dit hoofdstuk werd opgesteld aan de hand van het boek van Barkley. Door de enorme fysieke, emotionele en mentale veranderingen die tieners ondergaan ontstaan er vaak eindeloze discussies tussen ouders en kind. Het kind toont geen respect, verzet zich tegen het gezag van de ouders of misdraagt zich op een manier die menig volwassene de schrik op het lijf jaagt. Als uw kind in de puberteit komt, gaat er een nieuwe wereld vol verleidingen voor hem/haar open, waaronder alcohol, drugs en seksualiteit. Uw kind moet verstandige keuzes maken, opdat deze nieuwe mogelijkheden geen problemen gaan vormen. Dit zijn de normale verleidingen die horen bij de adolescentie. Bij tieners met ADHD kunnen deze dramatische vormen aannemen. Door ADHD zijn tieners vaak niet goed in staat deze veranderingen in hun ontwikkeling de baas te blijven. De adolescent met ADHD kan te maken krijgen met slechte schoolresultaten, sociaal isolement, depressiviteit, lage zelfwaarde,… 4.5.5.1. Gouden regels om te overleven 1. Begrijp de ontwikkelingen die een adolescent doormaakt en de invloed van ADHD hierop In deze ontwikkelingsfase wordt er van de tieners verwacht dat ze van volledige afhankelijkheid in de kinderjaren, overstappen naar gelijkheid met hun ouders als volwassene. We veronderstellen dat ze in al hun taken slagen (vormen van hun identiteit, vriendschappen ontwikkelen, opleiding,…), ook nog goede resultaten behalen op school en in goede harmonie samenleven met het gezin. De enorme lichamelijke veranderingen zorgen voor steeds meer humeurigheid, gevoeligheid voor kritiek en kwetsbare eigenwaarde. Tieners met ADHD zijn vaak op sociaal en emotioneel gebied niet altijd volwassener dan toen ze kind waren. Ze ondergaan echter wel dezelfde lichamelijke veranderingen als alle andere adolescenten. De tiener met ADHD is misschien daarom nog ‘gevoeliger voor kritiek, nog defensiever,…’. De Leidraad 2002 ADHD 45 2. Ontwikkel een flexibele houding en een redelijk verwachtingspatroon Als u onrealistische verwachtingen heeft, zult u de meeste tijd ongetwijfeld teleurgesteld, ontmoedigd en boos zijn. Deze gevoelens weerhouden u ervan om het probleemgedrag van uw ADHD tiener op doeltreffende wijze op te lossen. Verwacht geen perfectie of totale gehoorzaamheid, verwacht geen uitmuntende schoolresultaten,… Verwacht wel dat uw kind redelijke cijfers haalt, zijn huiswerk doet zonder al te veel ruzie, zich aan de basisregels houdt, op een positieve manier met u omgaat en conflicten oplost. 3. Stel duidelijke regels vast voor in huis en buitenshuis Tieners ontwikkelen allerlei strategieën om uw ouderlijk gezag te ondermijnen. Een ‘laat maar gaan benadering’ werkt niet. Onderzoek heeft uitgewezen dat een democratische houding over het algemeen beter werkt dan een strikt autoritaire houding. De adolescent wordt hier zoveel mogelijk betrokken in de besluitvorming, hij leert onderhandelen over oplossingen. Het is zeer belangrijk dat hij dit ook buitenshuis gebruikt. Neem de basisregels (zowel voor thuis als voor op straat) regelmatig met de adolescent door. 4. Controleer of de regels voor in huis en buitenshuis worden opgevolgd en zorg dat ze worden opgevolgd; vorm een front Naarmate ADHD kinderen ouder worden, wordt het ook steeds moeilijker om regels af te dwingen. Het is belangrijk dat de ouders proberen een hecht front te vormen door met elkaar te communiceren en te overleggen. Een regel kan alleen worden afgedwongen als ook wordt gecontroleerd of de regel wordt opgevolgd. Controleer regelmatig waar uw tiener zich bevindt en houd bij of hij alle taken binnen de vastgestelde tijd uitvoert. ADHD tieners hebben meer en vaker toezicht nodig dan andere adolescenten. U moet altijd weten waar uw tiener uithangt. 5. Communiceer op positieve en doeltreffende wijze Discussies monden vaak uit in beschuldigingen, kleineringen, sarcasme,… De tieners reageren hierop door zich af te wenden, te zwijgen of te gaan schelden. Het is dus belangrijk om op zoek te gaan naar doeltreffende communicatievormen. 6. Los onenigheden samen op - Blijf als ouder tijdens de hele discussie kalm en zakelijk en luister met belangstelling naar het standpunt van uw tiener - Bij een discussie is het de bedoeling dat iedereen geeft en neemt. Het is de bedoeling dat je samen een plan opstelt waar alle partijen zich in kunnen vinden - Elke partij toont zich bereidwillig te luisteren naar wat de andere partijen te zeggen hebben De Leidraad 2002 ADHD 46 - Begin met een punt die niet zo emotioneel geladen is - Probeer niet alle onenigheden in 1 gesprek op te lossen - Wijs iemand aan die tijdens het gesprek aantekeningen maakt Stap 1: formuleer het probleem Stap 2: bedenk mogelijke oplossingen Stap 3: neem de mogelijkheden nog eens door en bepaal welke mogelijkheid het best is Stap 4: breng de oplossing in de praktijk 7. Behoud uw gevoel voor humor en ga regelmatig even zonder uw tiener op vakantie 4.5.5.2. Hoe kan u studieproblemen bij adolescenten met ADHD aanpakken? Alle aanbevelingen die tot nog toe gedaan zijn, gelden even veel voor adolescenten met ADHD als voor jongere kinderen. Zodra de kinderen naar de middelbare school gaan, verandert er veel. Er zijn veel meer leerkrachten betrokken bij elke leerling en de lestijden zijn korter. Er worden meer eisen gesteld aan de individuele verantwoordelijkheid van de jongeren. Door al deze veranderingen is de kans groot dat de schoolresultaten van de ADHD kinderen achteruit gaan zodra ze naar de middelbare school gaan. Hier volgen een aantal nuttige tips: 1. Als de resultaten van uw tiener achteruitgaan of slecht zijn en hij heeft nooit eerder speciale lesprogramma’s gehad, vraag dan om begeleiding aan de leerkracht, het CLB,… 2. ADHD adolescenten hebben meestal voorlichting nodig over de aard van hun handicap. Voorlichting kan ertoe bijdragen dat de tieners hun beperkingen aanvaarden en met hun handicap leren omgaan. Vraag eventueel aan een hulpverlener of hij dit wil doen, uw tiener zal meer geneigd zijn te luisteren naar een hulpverlener dan naar u. 3. Indien medicatie vroeger succesvol was, kunt u nagaan wat de voordelen zijn als uw kind terug medicatie gaat gebruiken. Wees voorbereid op weerstand tegen medicatie. U kan overwegen een contract op te stellen waarbij de tiener beloningen kan krijgen voor het dagelijks innemen van de medicatie. 4. Plan aan het begin van een schooljaar een teamvergadering. Deze moet worden bijgewoond door de leerkrachten, de ouders, de schoolpsycholoog, directie en de adolescent zelf. Vertel in het kort wat de stoornis inhoudt en probeer de anderen te overtuigen van de noodzaak voor een nauwe samenwerking tussen de school, de ouders en de tiener als het de bedoeling is om de studieresultaten te verbeteren. 5. Het is belangrijk dat één van de leerkrachten van uw tiener optreedt als “zaakbehartiger”. Deze persoon helpt de tiener te organiseren. Ze kunnen elkaar drie keer per dag ontmoeten gedurende enkele minuten. De zaakbehartiger kan dan De Leidraad 2002 ADHD 47 bijvoorbeeld controleren of hij zijn huiswerk heeft gemaakt, of hij al zijn boeken mee heeft, de agenda heeft ingevuld,… 6. Overweeg om bijlessen voor uw tiener te regelen. 7. Maak elke week tijd vrij om samen iets met uw tiener te doen wat u allebei leuk vindt. Door deze uitjes blijft de band met uw tiener positief. 4.5.6. De rol van het CLB De strategieën die hier werden besproken, kunnen doorgenomen worden met de ouders. Het is belangrijk dat de ouder zich begrepen voelt en bij iemand terecht kan met zijn/haar problemen. Soms is er een doorverwijzing nodig naar een andere school of naar een therapeutische setting (GGZ, revalidatie,…). Het is belangrijk om met de betrokkenen te gaan samen zitten en samen te zoeken naar de beste oplossing. Op het einde van de tekst vindt u een aantal doorverwijzingen. Meer uitgebreide informatie daarrond vindt u in het deel “Doorverwijzingsmogelijkheden” in de map. 4.6. Aanpak van ADHD op niveau van het kind/de jongere De specifieke problemen van elk kind afzonderlijk vormen het uitgangspunt voor de behandeling. Een multidisciplinaire benadering is noodzakelijk voor de behandeling van een kind met ADHD. 4.6.1. Medicatie Talloze studies tonen aan dat mensen met ADHD zeer veel baat hebben bij een stimulerend geneesmiddel, antidepressiva en ook clonidine (een middel tegen hoge bloeddruk). Men heeft aangetoond dat een stimulerend geneesmiddel, bij 50 tot 95 procent van de kinderen een verbetering geeft in het gedrag, de studieresultaten en de sociale aanpassing van het kind. Medicatie biedt echter niet voor iedereen hulp. Medicatie is tevens een oplossing voor een korte periode, dit wil zeggen dat als de medicatie ’s avonds uitgewerkt is, de ouders toch over vaardigheden moeten beschikken om op dat moment effectief met hun kind te kunnen omgaan. Een andere beperking van medicatie is dat het kind op zich niets leert. Deze tekst is een samenvatting van hoofdstuk 18: stimulerende geneesmiddelen uit Barkley (Diagnostiek van ADHD bij kinderen en jongeren). Eerst en vooral worden er een aantal mythes besproken en daarna wordt kort de werking van de medicatie uitgelegd. 4.6.1.1. Mythes Mythe 1: een stimulerend geneesmiddel is gevaarlijk en zou niet door kinderen mogen worden ingenomen Mythe 2: een stimulerend geneesmiddel verdoezelt slechts ‘het echte probleem’ en heeft niet direct invloed op de onderliggende oorzaken van ADHD bij het kind. De Leidraad 2002 ADHD 48 Het stimulerend geneesmiddel beïnvloedt direct dat deel van de hersenen dat minder goed werkt en de uiterlijke symptomen van ADHD veroorzaakt. Helaas is de werking van een stimulerend geneesmiddel van korte duur. Hierdoor denken veel mensen dat het probleem zo verdoezelt wordt in plaats van verholpen. Een behandeling met een stimulerend geneesmiddel is tot op heden de enige behandeling die het onoplettende, impulsieve en onrustige gedrag van ADHD kinderen normaliseert. Zij maken het kind niet intelligenter, maar halen er meer uit wat er in zit. Mythe 3: een kind kan ‘high’ worden van een stimulerend geneesmiddel net als van andere drugs en het is verslavend Sommige volwassenen die stimulerende geneesmiddelen gebruiken, vertonen een opgewekte stemming, zijn euforisch,… Hoewel dit inderdaad kan voorkomen, is het niet normaal en bij kinderen eerder zeldzaam. Ouders maken zich vaak ook zorgen dat hun kind verslaafd raakt of dat hun kind als tiener een hoger risico heeft om verslaafd te raken aan drugs. Uit studies blijkt dit niet het geval te zijn. Mythe 4: een stimulerend geneesmiddel belemmert de kinderen in hun groei en kan slechts tot een bepaalde leeftijd gebruikt worden De uiteindelijke lichaamslengte van het kind wordt door deze medicatie niet beïnvloedt. De invloed op het gewicht van uw kind is waarschijnlijk ook minimaal. In het eerste jaar van de behandeling kan het kind wat gewicht verliezen, maar daarna moet dat gewichtsverlies weer zijn opgeheven. Mythe 5: een stimulerend geneesmiddel kan alleen door jonge kinderen worden gebruikt Iemand met ADHD kan zijn hele leven een stimulerend geneesmiddel gebruiken. 4.6.1.2. De werking van stimulerende geneesmiddelen Stimulerende geneesmiddelen verhogen het prikkelniveau van de hersenen. Waarom worden de gebruikers dan niet hyperactiever? Omdat het gebied dat door dit soort medicatie wordt geprikkeld, verantwoordelijk is voor de remming van het gedrag en het blijven volhouden van de aandacht. In België wordt vooral Rilatine aanbevolen. Een stimulerend geneesmiddel werkt in eerste instantie doordat het de werking vergroot van een aantal chemische stoffen die van nature in de hersenen aanwezig zijn. Twee van deze stoffen zijn bekend: dopamine en norepinefrine. Beide stoffen komen overal in de hersenen voor, maar een grote concentratie van deze stoffen is te vinden in het voorste gedeelte van de hersenen. Dit is het gebied waarvan wij denken dat hierin de oorzaak van het probleem van ADHD ligt. Door de hoeveelheid chemische stoffen die in de hersenen beschikbaar is te verhogen, wordt de werking van deze hersencellen door deze stimulerende geneesmiddelen verhoogd. Deze hersencellen schijnen vooral verantwoordelijk te zijn voor het feit dat wij ons gedrag kunnen remmen en onze aandacht kunnen vasthouden. De Leidraad 2002 ADHD 49 Bij 70 tot 90 % van de kinderen die een stimulerend geneesmiddel neemt, heeft dit een positief effect op het gedrag. Dit betekent dus dat bij 10 tot 30 % van de kinderen geen positieve reactie wordt waargenomen. Het grootste voordeel van een behandeling met een stimulerend geneesmiddel is dat de doeltreffendheid van psychologische en onderwijskundige hulp wordt vergroot. Barkley e.a. raden aan medicatie in combinatie met andere therapeutische behandelingen te gebruiken en dus niet als enige vorm van therapie. Hoe beïnvloedt een stimulerend geneesmiddel het gedrag en emoties? Het geneesmiddel heeft een positieve invloed op het concentratievermogen en het doorzettingsvermogen van een kind. Het geneesmiddel vermindert ook de rusteloosheid en verbetert de grove motorische activiteit. De meeste kinderen zijn veel minder impulsief en hebben minder problemen met luidruchtigheid, agressief en storend gedrag en het niet opvolgen van regels. Hoe kan dit geneesmiddel de leer- en studieprestaties veranderen? Stimulerende geneesmiddelen brengen zeer waarschijnlijk verbetering aan in de manier waarop een kind zich blijvend kan concentreren en zichzelf kan beheersen. Het heeft tevens een gunstig effect op de fijne motoriek en de snelheid waarmee een kind reageert. Het verbetert de intelligentie niet van het kind, maar het vergroot wel de vaardigheid van het kind om te tonen wat het al geleerd heeft. In het algemeen is de invloed van dit geneesmiddel het best merkbaar in situaties waarbij van de kinderen wordt verlangd dat zij hun gedrag remmen en zich concentreren op hun werk. Verandert dit geneesmiddel het sociale gedrag? Ja! Door het geneesmiddel kunnen de kinderen de opdrachten van hun ouders beter opvolgen en blijven ze dit na verloop van tijd beter doen. De ouders en leerkrachten reageren op hun beurt door het aantal opdrachten en de mate van toezicht op de kinderen te verminderen. De mate van verbetering verschilt van kind tot kind. Elk kind reageert op zijn manier. Hoe lang werkt het geneesmiddel? Het geneesmiddel wordt bijna altijd oraal ingenomen. Het wordt snel in het bloed opgenomen en komt snel en gemakkelijk in de hersenen. Het wordt ook binnen de 24 uur door het lichaam uitgescheiden. 4.6.1.3. Bijwerkingen De meeste bijwerkingen zijn niet ernstig. Vergeet niet dat het geneesmiddel binnen de 24 uur ‘weggespoeld’ wordt. Mocht de bijwerking zoveel last berokkenen dat u moet stoppen met de medicatie, dan is deze ook snel verdwenen. De meeste van de bijwerkingen die kinderen rapporteerden (verminderde eetlust, problemen met slapen, angst,…) werden ook waargenomen toen de kinderen een namaakpil innamen. Dit betekent dat deze bijwerkingen eerder een uiting zijn van het probleem ADHD dan van het geneesmiddel. In de meeste gevallen zijn de werkelijke bijwerkingen mild: De Leidraad 2002 ADHD 50 - verminderde eetlust - verhoogde hartslag en bloeddruk - verhoogde elektrische hersenactiviteit - slapeloosheid - zenuwtrekkingen (dit is een onwillekeurige spierbeweging in het gezicht, of (in mindere mate) in andere lichaamsdelen. Tien procent van de normale kinderen heeft in hun kindertijd een of andere zenuwtrek. Bij de helft van de ADHD kinderen bestaat de kans dat dit ernstigere vormen aanneemt. Zodra er gestopt wordt met de medicatie of een lagere dosis wordt toegediend, verdwijnen deze tics). Een diagnose van ADHD houdt niet automatisch in dat uw kind met een geneesmiddel moet behandeld worden. Als uw arts wel deze opvatting lijkt te hebben, raden wij u aan een andere arts te raadplegen. De volgende tien regels kunnen u helpen bij het nemen van een beslissing om medicatie uit te proberen. 1. Is het kind lichamelijk en geestelijk goed onderzocht? 2. Hoe oud is het kind? Bij kinderen jonger dan 4 jaar is het vaak minder doeltreffend of heeft het meer bijwerkingen. 3. Zijn er al andere therapieën toegepast? Probeer eerst andere manieren van hulp. Bijvoorbeeld een oudertraining. Het kan zijn dat het gedrag van het kind zoveel problemen veroorzaakt dat het gezin niet kan meedoen aan een gedragsgestuurde training. In dat geval is het misschien goed om wel met medicatie te beginnen. 4. Hoe ernstig is het huidige ongewenste gedrag? Soms is het zo ernstig dat medicatie de snelste en doeltreffendste manier kan zijn om een crisissituatie aan te pakken tot er met andere vormen van therapie kan worden begonnen. 5. Bent u in staat voldoende toezicht te houden op de manier waarop de geneesmiddelen worden gebruikt en om ervoor te zorgen dat er geen misbruik van wordt gemaakt? 6. Hoe staat u tegenover medicatie? 7. Heeft uw kind vroeger last gehad van zenuwtrekkingen, een psychose of een gedachtenstoornis? Indien dit het geval is, is het niet raadzaam een stimulerend geneesmiddel voor te schrijven. 8. Is het kind angstig, bang of klaagt het vaker over lichamelijke symptomen? Deze kinderen reageren vaak minder goed op een stimulerend geneesmiddel. 9. Heeft de arts voldoende tijd om de medicatie voldoende te controleren? 10. Wat vindt het kind zelf van de medicatie en de alternatieven? Bij oudere kinderen en adolescenten is het belangrijk dat het gebruik van medicatie wordt besproken en dat de redenen voor deze behandeling worden uitgelegd. De Leidraad 2002 ADHD 51 4.6.2. Psychologische interventies 4.6.2.1. Het kind uitleggen wat ADHD is Het is belangrijk dat het kind met ADHD de relatie begrijpt tussen zijn aandachts-, impulsiviteits-, en hyperactiviteitsproblemen en het blijvend falen om aan de eisen van de omgeving te voldoen. Het kind kan op die manier de samenhang leren zien tussen zijn/haar gedrag en de problemen thuis, op school en met leeftijdsgenoten. ADHD mag niet als excuus ingeroepen worden voor zijn gedrag, maar het moet wel de actieve betrokkenheid van het kind aanmoedigen. 4.6.2.2. Zelfcontrolestrategieën Deze strategieën werden ontworpen voor de behandeling van de impulsieve, ongeorganiseerde manier waarop kinderen met ADHD hun taken en sociale relaties tegemoet treden. De effectiviteit van deze interventies staat nog ter discussie. Ze eisen bovendien enorm veel tijd om goed geïmplementeerd te raken. Er is sterke supervisie nodig om na te gaan of de kinderen hun gedrag wel goed volgen. Wel is het zo dat deze interventies kunnen aangeleerd worden aan de onmiddellijke verzorgers van het kind en zo kunnen ze toegepast worden in de dagelijkse situatie en is er meer kans op supervisie. Deze strategieën mogen in geen geval als monotherapie gebruikt worden! Zelfinstructietraining Een voorbeeld van een zelfcontrolestrategie is de zelfinstructietraining (ZIT). Deze zorgt ervoor dat het kind zijn handelen en denken leert structureren. Een bekend voorbeeld van ZIT is de methode van Meichenbaum. Het onderliggende idee is dat taal dient als sturing voor ons handelen. Een concrete uitwerking van een zelfinstructieprogramma is het “Think Aloud” programma van Camp en Bash. Men leert een kind tegen zichzelf praten en zo zichzelf te instrueren tijdens het uitvoeren van een taak. Er worden 5 stappen onderscheiden: 1. een volwassen model voert de taak uit, terwijl hij hardop tegen zichzelf praat (cognitieve modeling) 2. het kind voert dezelfde taak uit, geleid door de instructies van het model (overte externe sturing) 3. het kind voert de taak uit, terwijl het zichzelf luidop instrueert (uitwendige zelfsturing) 4. het kind fluistert de instructie tegen zichzelf terwijl het de taak uitvoert (vervaagde uitwendige zelfsturing) 5. het kind voert de taak uit terwijl het zijn handelingen stuurt via innerlijke spraak. Bij oefening verdwijnen de verbalisaties: ze worden geïnternaliseerd zodat denken en handelen automatisch verlopen. Het aanleren van zelfinstructie gebeurt aan de hand van cue cards van Fozzy de Beer. Het kind leert zichzelf volgende 4 vragen te stellen: 1. Wat is mijn probleem? 2. Hoe los ik het op? Wat wordt mijn plan? De Leidraad 2002 ADHD 52 3. Maak ik nuttig gebruik van mijn plan? 4. Hoe kreeg ik het voor elkaar? Wat is mijn resultaat? Deze strategie wordt reeds in veel scholen en klassen toegepast. De Beertjes zijn voor velen bekend. Via de ZIT verwerft men controle over de impulsiviteit. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor het verwerven van sociaal aangepast gedrag door middel van pobleemoplossingsstrategieën. Probleem oplossen De ZIT wordt in het bijzonder toegepast bij het aanleren van problem solving vaardigheden. De verschillende stappen worden gevisualiseerd aan de hand van prenten van Fozzy de beer of via cue cards in de stop-denk-doe-methode. De verschillende stappen van probleem oplossen: Wat moet ik doen? Het kind moet het probleem nauwkeurig waarnemen en de gegevens analyseren. Wat is mijn plan? Het kind moet stilstaan bij het probleem of bij de opgave en niet direct aan de slag willen gaan. Het kind leert niet alleen dat er meerdere oplossingsmogelijkheden zijn, maar leert ook het effect van de gekozen strategie in te schatten. Ik doe mijn werk Met een vooropgesteld werkplan en een oplossingsstrategie verloopt de uitvoering van de opdracht vlotter en systematischer. Is het klaar? Wat vind ik van mijn werk? Het kind moet terugblikken op de oorspronkelijke probleemstelling, zijn werkplan kritisch bekijken en zijn oplossingen eventueel evalueren. 4.6.2.3. Bevorderen van sociale competentie Kinderen met ADHD ervaren juist heel wat moeilijkheden in de ontwikkeling van aangepaste sociale gedragingen en relaties met leeftijdsgenoten, omdat hun gedrag wordt gekenmerkt door hyperactiviteit, impulsiviteit en aandachtsproblemen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen met ADHD meer gebruik maken van negatieve verwoordingen en fysieke agressie dan hun leeftijdgenoten. Dit gedrag leidt vaak tot geringe acceptatie door leeftijdsgenoten. Training in sociale competentie heeft twee doelen: 1. Een toename creëren van de gevoeligheid en van het bewustzijn bij de kinderen met ADHD hoe hun gedrag een invloed uitoefent op het gedrag van anderen 2. Het aanleren van prosociale gedragingen De Leidraad 2002 ADHD 53 4.6.2.4. Sociale vaardigheidstraining Kinderen met ADHD worden vaak gepest omwille van hun impulsief gedrag, dat vaak negatief overkomt bij anderen. Een programma voor sociale vaardigheidstraining bij kinderen met ADHD moet drie vaardigheden omvatten: 1. Vaardigheden voor het beginnen van een sociale interactie Dit houdt onder andere in vaardigheden voor het succesvol initiëren of invoegen in een interactie die reeds aan de gang is. 2. Conversatievaardigheden Kinderen met ADHD hebben het moeilijk met interpersoonlijke wederkerigheid. 3. Training in woede controle 4.6.3. Individuele psychotherapie De voorgaande strategieën kunnen in principe door het CLB worden uitgevoerd. Het is natuurlijk wel zo dat dit afhankelijk is van de kunde en de tijd van de CLB medewerker. Soms zijn de problemen te ernstig bij het kind met ADHD en is er intensievere psychotherapie nodig. Dit is afhankelijk van elk kind en van elke situatie. Dit kan in een DGGZ of bij een privé therapeut (zie doorverwijzing). 4.6.4. De rol van het CLB Het is belangrijk dat de ouders en de leerkracht(en) op de hoogte zijn van de werking van de medicatie en de gevolgen ervan. Ouders werden vaak ingelicht door de psychiater of arts, maar ook leerkrachten hebben behoefte aan die informatie. U kan samen met hen het deeltje rond medicatie doornemen en bespreken. Ook de jongere heeft nood aan informatie. Als dit niet gebeurt is dor een arts, dan kan de CLB medewerker dat doen. De vernoemde psychologische interventies kunnen door een CLB medewerker opgenomen worden. Het is wel zo dat niet elke CLB medewerker de tijd heeft om langdurig individueel met het kind te werken. Het is wel belangrijk dat u het kind blijft opvolgen en indien nodig kan doorverwijzen (zie “doorverwijzing“in de map). De Leidraad 2002 ADHD 54 5. 5.1. 5.2. 5.3. Preventie Op schoolniveau - Is er een duidelijke visie in de school omtrent de opvoeding van kinderen en jongeren? Staat die visie neergeschreven? Zijn directie en leerkrachten bereid hun onderwijsgedrag in vraag te stellen (vernieuwing, discussies,…)? - Worden de medewerkers ondersteund en begeleid om zich positief te blijven engageren. Beschouwen de leerkrachten zich als een team? - Waar liggen de grenzen voor de school en zijn die voor iedereen duidelijk? Heeft de school een plan voor straffen en belonen? - Is er een overlegcultuur? - … Op klasniveau - Is het duidelijk welke afspraken er gelden in de klasgroep (klasregels) of bij de verschillende leerkrachten? - Is er voldoende ondersteuning voor leerkrachten met “moeilijke klassen”? - Bij het begin van een nieuw schooljaar: best de leerkracht voorbereiden op het kind met ADHD, door hem in te lichten over de geschiedenis van het kind, over de mogelijkheden van het kind,…In het begin oefent de leerkracht vaak veel druk uit opdat het kind zich gewenst zou gedragen. De leerkracht weet niet dat het kind dit eigenlijk niet kan, waardoor er vaak een toename is van de problemen. Op niveau van de begeleider - Geef ik voldoende aanwijzingen bij wat mag en niet mag? - Weten de leerlingen hoe ik met hen wil samenwerken op relationeel vlak (hoe spreken ze me aan)? - Geef ik de leerlingen een kans om mee te bepalen wat de regels zijn? - Reageer ik genoeg met humor en relativeringszin? - Vertrek ik vanuit een positieve opstelling en respect voor mijn leerlingen? De Leidraad 2002 ADHD 55 6. Beslisboom: richtlijnen bij het gebruik 1. ‘Beslisbomen zijn grafische voorstellingen die stapsgewijs vanuit een bepaald punt steeds alle nieuwe keuzemogelijkheden weergeven’ (definitie 'van Dale'). Ze helpen dus bij het nemen van beslissingen in een proces. 2. De beslisbomen in deze bundel zijn gebaseerd op de fasen van de Handelingsgerichte Diagnostiek (HD). Ze omvatten de intakefase, de strategiefase, de onderzoeksfase, de integratie- en indicatiestellingfase, de adviesfase en de evaluatiefase. Het wordt sterk aanbevolen om het hoofdstuk over HGD in deze bundel te lezen vooraleer met het gebruik van de beslisboom aan te vangen. 3. Ondanks dat er over fasen wordt gesproken, is deze beslisboom geen rigide stappenplan in de tijd. Het is eerder de explicitering van een denkproces en handelingsproces, waarbij de stappen niet strikt chronologisch op elkaar volgen, maar waarbij het wel belangrijk is dat ze worden doorlopen. 4. De beslisboom is geen strak keurslijf, maar een draaiboek voor goed handelen. 5. De beslisboom maakt het denk- en handelingsproces transparant en is daarom een hulpmiddel bij het samenwerken: elke partner (collega, cliënt) kan goed meevolgen welke stappen van het proces reeds doorlopen zijn en welke nog moeten volgen. 6. De onderzoeksfase komt uitgebreid aan bod in de beslisbomen. Dit is de fase waar een heel aantal beslissingen moeten gemaakt worden en waar een heel aantal hypothesen/onderzoeksvragen moeten getoetst worden, daarom ook de hypothesetoetsende fase genoemd. De beslisboom helpt bij het overlopen van de meest belangrijke hypothesen waar men bij een vermoeden van een bepaald probleem best rekening mee houdt. Als uit de intake reeds duidelijk blijkt dat de hypothese niet van toepassing is, slaat men deze gewoon over. Als de hypothese wel belangrijk kan zijn met het oog op een bepaald advies, is het nodig ze te toetsen met de meest gepaste toetsingsmiddelen. Deze worden aangegeven in de beslisboom. 7. Om de belangrijkheid van een hypothese na te gaan, stelt men telkens een ‘als-danonderzoeksvraag’: als ik deze hypothese bevestigd zal zien, dan kan ik zo gaan handelen. Men toetst dus geen hypothesen enkel om een diagnose te kunnen stellen, men toetst (slechts die) hypothesen van waaruit men een handelingsplan kan opstellen. 8. De lijst met hypothesen is niet exhaustief: voor elke specifieke situatie dient er te worden overwogen of er nog andere hypothesen een rol zouden kunnen spelen bij de aanmeldingsvraag. 9. Hieruit volgt dat het belangrijk is dat de gebruiker van de beslisboom flexibel kan omgaan met het voorgestelde stappenplan: naar eigen goeddunken en professionaliteit kan aan een bepaalde fase meer of minder tijd worden besteed. In samenspraak met de cliënt kan men ook steeds het proces bij een bepaalde fase verlaten. 10. De doelstelling van de beslisboom is het formuleren van een gepast advies dat bruikbaar is voor de cliënt. 11. Vanuit elke bevestigde hypothese loopt een pijl in stippellijn naar een mogelijke actie. De aard van de pijl toont aan dat men nog niet meteen tot handelen overgaat, maar dat men de mogelijke acties inventariseert terwijl men de hypothesetoetsende fase overloopt. Tijdens de integratie- en indicatiestellingsfase gaat men alle verkregen informatie samenbundelen en in overleg met alle partijen een handelingplan opstellen dat rekening houdt met de inventarisatie van mogelijke acties. 12. Een uiteindelijk handelingsgericht advies zal steeds gesteund zijn op de getoetste hypothesen en op de aanwezige protectieve en risicofactoren bij de cliënt, zal bestaan uit een minimaal noodzakelijk en een maximaal wenselijk advies waaruit de cliënt dan kan kiezen en zal een actie beogen op drie terreinen: het kind, de ouders en de school. De Leidraad 2002 ADHD 56 De Leidraad 2002 ADHD 57 De Leidraad 2002 ADHD 58 De Leidraad 2002 ADHD 59 7. Doorverwijzing ADHD Hieronder vindt u kort enkele doorverwijzingsmogelijkheden voor kinderen en jongeren met ADHD. Meer uitleg daar rond vindt u in het deel ‘Doorverwijzing’ achteraan in de map. 7.1. Kinderen en adolescenten Centra en instellingen Ambulant Centrum voor Ambulante Revalidatie Tel : 09/ 259 28 12 Centrum voor Functionele Revalidatie Tel : 09/ 345 93 33 CGG Eeklo Tel : 09/ 377 18 61 CGG Holstraat Tel : 09/ 269 89 39 CGG Wetteren Tel : 09/ 369 49 41 Dienst voor Taal-, Ontwikkelings-,en Leerstoornissen Tel : 050/ 34 27 29 Guidance Centrum voor Kinderen en Adolescenten Tel : 09/ 233 91 42 Impuls – Centrum voor Ambulante Revalidatie Tel : 09/ 225 22 01 Kind en Adolescent Tel : 09/ 264 64 27 Revalidatiecentrum Tel : 09/ 282 07 82 Revalidatiecentrum Groot Begijnhof Tel : 09/ 228 21 67 Residentieel De Kaap – Dienst voor Kinder – en Jeugdpsychiatrie Tel : 09/ 252 16 45 Semi-Residentieel Psychiatrisch Verzorgingstehuis Dr. Guislain Tel : 09/ 216 33 11 Privé therapeuten Deneckere Karen Tel : 09/ 225 38 69 Duhen Marie Christine Tel : 09/ 227 95 15 De Wilde Philippe Tel : 09/ 227 38 95 Vanderwegen Dominique Tel : 09/ 384 26 12 De Leidraad 2002 ADHD 60 7.2. Adolescenten Centra en instellingen Ambulant CGG Lokeren Tel : 09/ 348 91 42 Residentieel Observatie – en Behandelingscentrum De Waai Tel : 09/ 377 46 15 Psychiatrisch Verzorgingstehuis Sint-Jan De Deo Tel : 09/ 225 82 96 Privé therapeuten Schram Gunter Tel : 09/ 224 09 89 Andere initiatieven Centrum “Zit Stil” Tel : 03/ 830 30 25 COS-Gent Tel : 09/ 240 57 44 Sprankel-Afdeling Oost-Vlaanderen Tel : 09/ 282 70 33 (na 19 u) Tel : 09/ 220 15 74 (overdag, woe niet) De Leidraad 2002 ADHD 61 8. LITERATUUR 8.1. Literatuur voor ouders Barkley, R. A. & Benton, C.M. (2000). Druktemakers: in 8 stappen naar een beter gedrag van uw kind met ADHD. Lisse: Swets & Zeitlinger. Barkley, R.A. (1997). Diagnose ADHD. Een gids voor ouders en hulpverleners. Lisse: Swets & Zeitlinger. Bollaert, R. (2002). Zit Stil! Op school. Omgaan met ADHD in de klas. Lannoo. Compernolle, T. & Dorelijers, T. (2001). Zit Stil! Handleiding voor het opvoeden van overbeweeglijke kinderen. Lannoo. Compernolle, T., Lootens, H., Moggré, R. en Van eerden, T. (1997). Alles went, ook een adolescent. Wegwijzer bij het opvoeden van jongeren. Lannoo. Glorieux, P. (2000). Gevraagd: ‘superouders’. Lannoo Zit Stil: Kleuterbrochure: voor ouders en kleuterleidsters Schoolbrochure: voor ouders en leraren van kinderen in de lagere school Puberteit en ADHD: voor ouders, leraren en jongeren Medicatie bij ADHD: voor ouders, leraren en hulpverleners Zit Stil beschikt over een literatuurlijst, waar je deze brochures kan bestellen. 8.2. Ouderverenigingen Zit Stil Heistraat 321 2610 Wilrijk 03/830.30.25 Sprankel Berkenlaan 16A 9840 De Pinte 09/282.70.33 (’s avonds) De Leidraad 2002 ADHD 62 8.3. Literatuur voor leerkrachten Bollaert, R. (2002). Zit Stil! Op school. Omgaan met ADHD in de klas. Lannoo. Compernolle, T. & Dorelijers, T. (2001). Zit Stil! Handleiding voor het opvoeden van overbeweeglijke kinderen. Lannoo. Compernolle, T., Lootens, H., Moggré, R. en Van eerden, T. (1997). Alles went, ook een adolescent. Wegwijzer bij het opvoeden van jongeren. Lannoo. Zit Stil: Kleuterbrochure: voor ouders en kleuterleidsters Schoolbrochure: voor ouders en leraren van kinderen in de lagere school Puberteit en ADHD: voor ouders, leraren en jongeren Medicatie bij ADHD: voor ouders, leraren en hulpverleners Zit Stil beschikt over een literatuurlijst, waar je deze brochures kan bestellen. 8.4. Literatuur voor kinderen en jongeren De Sterck, M. & Godon, I. (1998). Vroem vroem…boem. Querido (vanaf 6 jaar). Vriens, J. (1996). Ga jij maar op de gang! Van Goor, Amsterdam (vanaf 9 jaar). 8.5. Websites www.adhd.wereld.nl www.hersenstorrm.com www.gaaf.org www.gezondheid.be www.zitstil.be 8.6. Referenties Baert, K. (2002). ADHD. Op één spoor? Garant Barkley, R. A. & Benton, C.M. (2000). Druktemakers: in 8 stappen naar een beter gedrag van uw kind met ADHD. Lisse: Swets & Zeitlinger. Barkley, R.A. (1997). Diagnose ADHD. Een gids voor ouders en hulpverleners. Lisse: Swets & Zeitlinger. De Leidraad 2002 ADHD 63 Bollaert, R. (2002). Zit Stil! Op school. Omgaan met ADHD in de klas. Lannoo. Bruininks, A.C. (1997). Ze doen het niet expres. Een structuurverlenende aanpak bij aandachtsstoornissen en hyperactiviteit. Uitgeverij SWP. Compernolle, T. & Dorelijers, T. (2001). Zit Stil! Handleiding voor het opvoeden van overbeweeglijke kinderen. Lannoo. Compernolle, T., Lootens, H., Moggré, R. en Van eerden, T. (1997). Alles went, ook een adolescent. Wegwijzer bij het opvoeden van jongeren. Lannoo. De Sterck, M. & Godon, I. (1998). Vroem vroem…boem. Querido. Glorieux, P. (2000). Gevraagd: ‘superouders’. Lannoo Gunning, B. (1998). Behandelingsstrategieën bij kinderen en jeugdigen met ADHD. Bohn Stafleu Van Loghum. Luykx, M & Cupers, C. (2002). Normaalbegaafde leerlingen met ontwikkelingsstoornissen. Zorgverbreding, CLB van het gemeenschapsonderwijs. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (1999). Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van ADHD. Uitgeverij Boom. Prins, P. & Pameijer, N. (2000). Protocollen in de jeugdzorg. Lisse: Swets & Zeitlinger. Prins, P., ten Brink, E., Eenhoorn, A. & Lootens, H. (1999). ADHD: een multimodale behandeling. Bohn Stafleu Van Loghum. Vriens, J. (1996). Ga jij maar op de gang! Van Goor, Amsterdam. Zit Stil: kleuterbrochure: voor ouders en kleuterleidsters Schoolbrochure: voor ouders en leraren van kinderen in de lagere school Puberteit en ADHD: voor ouders, leraren en jongeren Medicatie bij ADHD: voor ouders, leraren en hulpverleners ADHD, een complex verhaal: een open venster op aanleunende stoornissen en etiketten (deeel 1, 2 en 3). Zit Stil beschikt over een literatuurlijst, waar je deze brochures kan bestellen. De Leidraad 2002 ADHD 64 Bijlage 1: Interview ADHD AANDACHT - Word je vaak afgeleid van (vergeet je vaak, stop je vaak met) wat je aan het doen was, omdat er bijvoorbeeld kleine dingen gebeuren? (geluiden buiten, een auto die passeert, mensen die aan het praten zijn,…) - Als je dan eenmaal afgeleid bent, hoe moeilijk is het dan voor jou om terug door te gaan met hetgeen je aan het doen was? - Klagen andere mensen erover (bijvoorbeeld je ouders, de leraar,…) dat je niet luistert? Vind je vaak dat je niet hebt geluisterd naar wat anderen zeiden? Is dit vaker zo dan bij klasgenootjes? - Vind je het moeilijk om op te letten op school of om op te letten als je je huiswerk maakt? Of als je een spelletje aan het doen bent of iets anders wat je erg leuk vindt, is het zelfs dan moeilijk om op te letten? - Maak je veel slordige fouten? Worden anderen soms boos op je omdat je slordig bent of kleine details vergeet? - Vind je het moeilijk om dingen te organiseren die uit een aantal stappen bestaan? Bijvoorbeeld een recept volgen, een opdracht uitvoeren, iets in elkaar bouwen (auto, modelbouwen,…)? - Heb je vaak moeite om dingen te onthouden die je gedurende de dag moet doen? Klagen anderen erover dat je vaak dingen vergeet? - Verlies je steeds spullen? Wat voor soort dingen verlies je vaak? - Vind je het moeilijk om dingen af te maken die anderen aan je vragen om te doen? Als je bezig bent met je huiswerk, moeten anderen er jou steeds weer aan herinneren dat je je werk moet afmaken? Indien ja, hoe komt dat? Is dat omdat je het niet wil doen of begrijp je de opdracht niet, of… - Probeer je vaak om je huiswerk niet te maken, zelfs wanneer je ouders/leraren echt graag willen dat je dit doet? Vind je het moeilijk om te blijven werken tijdens je huiswerk als de opdracht lang duurt? Hoe komt dat? HYPERACTIVITEIT - Vind je het erg moeilijk om langer dan een paar minuten stil te zitten? Zeggen anderen jou vaak dat je moet stilzitten of dat je niet mag wiebelen? (voor adolescenten: als je lang moet stilzitten, voel je je dan rusteloos, voel je je alsof je moet bewegen en rondlopen,…)? - Sta je vaak recht, wanneer dat eigenlijk niet mag (bijvoorbeeld in de klas, tijdens het eten,…). Moeten andere mensen vaak aan jou vragen om terug te gaan zitten? - Ben je altijd rond aan het rennen (op plaatsen waar dat eigenlijk niet mag)? En klimmen en springen, doe je dat vaak? Moeten anderen vaak aan je vragen om te stoppen met rennen, klimmen,…? De Leidraad 2002 ADHD 65 - Vind je het moeilijk om rustig te spelen? Zeggen de mensen jou soms dat je veel lawaai maakt? - Ben jij iemand die graag de hele tijd rondrent? - Zeggen de mensen jou soms dat je (te) veel praat? Zeggen de mensen jou vaak dat je moet zwijgen? IMPULSIVITEIT - Roep je vaak het antwoord luidop in de klas, nog voor dat de juffrouw de vraag volledig gesteld heeft? Moet de juf vaak tegen jou zeggen dat je je vinger moet opsteken? - Vind je het moeilijk om op je beurt te wachten tijdens een spel, als je moet aanschuiven aan de kassa,…? Wat gebeurt er als je een tijdje moet wachten? - Zeggen de mensen vaak dat jij onderbreekt, dat je begint te vertellen terwijl andere mensen aan het praten zijn? Verstoor jij soms spelletjes zonder dat je eerst gevraagd hebt om mee te spelen? De Leidraad 2002 ADHD 66 INHOUDSOPGAVE 1. Wat is ADHD? ………………………………………………………………………….. 1 1.1. Definitie .................................................................................................................. 1 1.2. DSM-IV criteria....................................................................................................... 2 1.3. Belangrijkste kenmerken van ADHD ...................................................................... 4 1.3.1. Problemen om het gedrag onder controle te houden ................................. 4 1.3.2. Socio-emotionele problemen ..................................................................... 5 1.3.3. Bijkomende problemen .............................................................................. 6 1.4. Signalen van ADHD ............................................................................................... 6 1.4.1. Algemene signalen .................................................................................... 6 1.4.2. Signalen van ADHD in de verschillende leeftijdsfasen............................... 7 1.4.2.1.Signalen van ADHD bij baby’s ...................................................... 7 1.4.2.2.Signalen van ADHD bij peuters en kleuters .................................. 7 1.4.2.3.Signalen van ADHD bij lagere schoolkinderen .............................. 8 1.4.2.4.Signalen van ADHD bij adolescenten ........................................... 8 1.4.2.5.Signalen van ADHD bij volwassenen ............................................ 8 1.5. Oorzaken van ADHD.............................................................................................. 9 1.5.1. Diverse factoren die kunnen leiden tot hersenletsel of abnormale ontwikkelingvan de hersenen ............................................................................... 9 1.5.2. Onvoldoende werking in bepaalde hersengebieden .................................. 9 1.5.3. Erfelijkheid ...............................................................................................10 1.5.4. Hoe wordt ADHD NIET veroorzaakt? .......................................................10 1.5.4.1.Het komt niet door iets dat zij hebben gegeten ............................10 1.5.4.2.Kan slecht ouderschap of een chaotisch gezinsleven ADHD veroorzaken?...........................................................................................10 1.5.5. Samenvattend ..........................................................................................11 1.6. Protectieve en risicofactoren van ADHD en gedragsproblemen ............................11 1.6.1. Protectieve factoren .................................................................................11 1.6.1.1.Protectieve factoren in het kind ....................................................11 1.6.1.2. Protectieve factoren bij de ouders ...............................................11 1.6.1.3. Protectieve factoren in de onderwijsleeromgeving ......................12 1.6.2. Risicofactoren ..........................................................................................12 1.6.2.1. Risicofactoren in het kind ............................................................12 De Leidraad 2002 ADHD 67 1.6.2.2. Risicofactoren bij de ouders ........................................................12 1.6.2.3. Risicofactoren in de onderwijsleeromgeving ...............................12 2. Differentiaaldiagnose en comorbiditeit …………………………….……….….. 13 2.1. Ontwikkelingsstoornissen ......................................................................................14 2.2. Gedragsstoornis....................................................................................................15 2.3. Angststoornissen ..................................................................................................15 2.4. Leerstoornissen ....................................................................................................15 2.5. Trauma .................................................................................................................16 2.6. Gilles de la Tourette ..............................................................................................16 2.7. Stemmingsstoornissen en manie ..........................................................................16 2.8. Bedplassen ...........................................................................................................17 2.9. Motivatieprobleem .................................................................................................17 2.10. Klasfactoren ......................................................................................................17 2.11. Gezinsproblemen/stressfactoren .......................................................................17 2.12. Leef- en eetpatroon ...........................................................................................18 2.13. Intelligentie: mentale retardatie/hoogbegaafdheid .............................................18 3. Diagnostiek van ADHD …………………………………………………………….. 18 3.1. Enkele belangrijke principes van diagnostiek bij ADHD .........................................18 3.1.1. Belangrijk om de problemen te concretiseren ...........................................18 3.1.2. Belangrijk om te vragen naar positieve aspecten .....................................19 3.1.3. Belangrijk om de ontwikkelingsgeschiedenis te bevragen ........................19 3.1.4. Belangrijk om het kind te bevragen ..........................................................19 3.1.5. Belangrijk om te observeren .....................................................................19 3.2. Diagnostiek van ADHD: psycho-sociaal ................................................................20 3.2.1. Het kind/ de jongere .................................................................................20 3.2.1.1.Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK) ..................20 3.2.1.2.Interview ......................................................................................21 3.2.1.3.Youth Self Report, YSR: voor jongeren van 11 tot 18 jaar. ..........22 3.2.2. De ouders ................................................................................................23 3.2.2.1. Child Behavior Checklist, CBCL ..................................................23 3.2.2.2. Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen, VvGK .............23 De Leidraad 2002 ADHD 68 3.2.2.3. ADHD-vragenlijst, AVL................................................................23 3.2.2.4. Interview .....................................................................................24 3.2.2.5. Conners Parents Questionnaire ..................................................24 3.2.3. De leerkracht ............................................................................................24 3.2.3.1. TRF ............................................................................................24 3.2.3.2. Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen, VvGK .............24 3.2.3.3. ADHD-vragenlijst ........................................................................24 3.2.3.4. Interview .....................................................................................24 3.2.3.5. Conners Teachers Questionnaire ...............................................24 3.3. Diagnostiek van ADHD: neuropsychologisch ........................................................25 3.4. Algemeen besluit ..................................................................................................25 4. Aanpak van ADHD binnen het CLB ………………………………………………..26 4.1. Algemene opvoedingsvaardigheden .....................................................................26 4.1.1. Hoe u een kind het best iets kunt aanleren ...............................................27 4.1.2. Hoe u een kind het snelst iets kan afleren ................................................30 4.1.2.1. Hoe ongewenst gedrag in stand wordt gehouden .......................30 4.1.2.2. De kwestie straf ..........................................................................31 4.1.2.3. Hulpmiddelen bij het afleren van ongewenst gedrag ...................32 4.1.3. Straffen: enkele aandachtspunten ............................................................33 4.1.4. Belonen: enkele aandachtspunten ...........................................................34 4.1.5. De vijf ouderlijke vaardigheden volgens Patterson ...................................34 4.2. Specifieke principes bij de aanpak van ADHD binnen het CLB .............................35 4.3. Aanpak van ADHD op niveau van de leerkracht en de klas ..................................36 4.3.1. Psycho-educatie .......................................................................................36 4.3.2. Gedragstherapeutische technieken ..........................................................36 4.3.2.1. Het gebruik van positieve consequenties ....................................36 4.3.2.2. Het gebruik van negatieve consequenties...................................37 4.3.3. Inschakelen van klasgenoten bij gedragssturende maatregelen ...............38 4.3.4. Inschakelen van de ouders.......................................................................39 4.3.5. Zelfinstructietraining .................................................................................39 4.3.6. Didactische strategieën ............................................................................40 4.3.7. Tips voor leerkrachten ..............................................................................40 4.3.8. De rol van het CLB ...................................................................................41 4.4. Aanpak van ADHD op niveau van de school .........................................................41 De Leidraad 2002 ADHD 69 4.4.1. Pedagogische adviezen aan de school ....................................................41 4.4.2. Sociale ondersteuning van de leerkracht ..................................................42 4.4.3. Integratie van het ADHD kind in de klasgroep ..........................................42 4.4.4. De rol van het CLB ...................................................................................43 4.5. Aanpak van ADHD op niveau van het gezin ..........................................................43 4.5.1. Psycho-educatie .......................................................................................43 4.5.2. Pedagogische adviezen aan het gezin .....................................................43 4.5.3. Tips voor ouders ......................................................................................44 4.5.4. Externe begeleiding van het gezin ............................................................44 4.5.5. Specifieke strategieën voor de aanpak van ADHD bij adolescenten .........45 4.5.5.1. Gouden regels om te overleven ..................................................45 4.5.5.2. Hoe kan u studieproblemen bij adolescenten aanpakken? .........47 4.5.6. De rol van het CLB ...................................................................................48 4.6. Aanpak van ADHD op niveau van het kind/de jongere ..........................................48 4.6.1. Medicatie ..................................................................................................48 4.6.1.1. Mythes ........................................................................................48 4.6.1.2. De werking van stimulerende geneesmiddelen ...........................49 4.6.1.3. Bijwerkingen ...............................................................................50 4.6.2. Psychologische interventies .....................................................................52 4.6.2.1. Het kind uitleggen wat ADHD is ..................................................52 4.6.2.2. Zelfcontrolestrategieën ...............................................................52 4.6.2.3. Bevorderen van sociale competentie ..........................................53 4.6.2.4. Sociale vaardigheidstraining .......................................................54 4.6.3. Individuele psychotherapie .......................................................................54 4.6.4. De rol van het CLB ...................................................................................54 5. Preventie……...………………………………………………………………………...55 5.1. Op schoolniveau ...................................................................................................55 5.2. Op klasniveau .......................................................................................................55 5.3. Op niveau van de begeleider ................................................................................55 6. Beslisboom: richtlijnen bij het gebruik …..……………………………………….56 7. Doorverwijzing ADHD ……..…………………………………………………………60 7.1. Kinderen en adolescenten ....................................................................................60 7.2. Adolescenten ........................................................................................................61 De Leidraad 2002 ADHD 70 8. Literatuur …….…………………………………………………………………………62 8.1. Literatuur voor ouders ...........................................................................................62 8.2. Ouderverenigingen ...............................................................................................62 8.3. Literatuur voor leerkrachten ..................................................................................63 8.4. Literatuur voor kinderen en jongeren.....................................................................63 8.5. Websites ...............................................................................................................63 8.6. Referenties ...........................................................................................................63 9. Bijlage 1: Interview ADHD ...…………………………………………………………65 De Leidraad 2002 ADHD 71