ex-ama`s in de provincie Utrecht

advertisement
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 1
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord ................................................................................................................... 2
Samenvatting ............................................................................................................... 3
Analyse en conclusies ................................................................................................... 4
Aanbevelingen ............................................................................................................. 8
1
Inleiding ...............................................................................................................13
2.
Het onderzoek ......................................................................................................15
2.1
Doelgroep .....................................................................................................15
2.2
Doel & vraagstelling .......................................................................................16
2.3
Onderzoeksuitvoering ....................................................................................16
2.3.1 Deskresearch ..............................................................................................16
2.3.2 Interview doelgroepleden .............................................................................17
2.3.3 Interview sleutelfiguren ................................................................................17
2.3.4 Enquête ......................................................................................................17
3
Resultaten ...........................................................................................................18
3.1
De doelgroep benaderd .................................................................................18
3.2
Casebeschrijving ...........................................................................................18
3.3
Achtergrondvariabelen van de onderzoeksgroep ..............................................20
3.4
Uitkomsten van de dataverzameling ................................................................20
3.4.1
Met betrekking tot de visie op de eigen situatie .........................................20
3.4.2
Met betrekking tot de sociale steun ..........................................................21
3.4.3
Met betrekking tot persoonlijke vaardigheden............................................25
3.4.4
Met betrekking tot de welzijnsvoorzieningen .............................................28
3.4.5
Met betrekking tot achtergrondvariabelen .................................................32
3.5
De lopende projecten ....................................................................................34
Literatuuroverzicht .......................................................................................................40
Bijlage I: Methodologische verantwoording.....................................................................42
Bijlage II: Gebruikte vragenlijsten ..................................................................................45
Bijlage III: Tabel verdeling ama’s over de provincie .........................................................51
Bijlage IV: Gebruikte veel voorkomende afkortingen/begrippen ........................................52
Bijlage VI: Sociale kaart instellingen die zich met de doelgroep bezig houden ...................53
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 2
Voorwoord
Er schijnt een exotisch spreekwoord voor te bestaan: “Als olifanten vechten wordt het gras
vertrapt”. Om dit soort situaties te ontlopen staan jonge asielzoekers op onze stoep. Door
hen te ontmoeten wordt duidelijk hoe mensen gemangeld kunnen worden in
wereldproblematiek en regelgeving. Dat is voor veel mensen in ons aangeharkte land even
schrikken. Dat houden we liever van ons af. We hebben veel mensen gesproken die wel de
drempel nemen en die regelmatig contact hebben met de jongeren. Hoewel het nergens zo
verwoord wordt is het ons duidelijk geworden dat de doelgroep van de ex-ama’s in staat zijn
om krediet op te bouwen bij hun omgeving. Dat is niet op basis van prestaties of omdat het
moreel van die uitzonderlijke personen zijn. Het zijn misschien meer hun kwetsbaarheid en
tegenslagen, hun vaak goede wil en herkenbare menselijke behoeften en daarnaast hun
potentie als jonge in de knop. De ama’s blijken een behoorlijke “aaibaarheidfactor” te
hebben.
Het feit dat deze groep tussen de wal en het schip dreigen te komen heeft geleid tot
dit onderzoek waarbij het de bedoeling van de opdrachtgevers is geweest om te zien hoe het
met deze groep gaat en waar extra ondersteuning nodig is.
Hierbij willen wij iedereen bedanken die zijn of haar medewerking heeft verleend bij dit
onderzoek. Zonder de tijd en energie die er in is gestoken door de jongeren en medewerkers
van diverse instellingen zou dit onderzoek niet zoveel informatie hebben opgeleverd. Over
het algemeen heeft iedereen die benaderd is positief gereageerd en enthousiast
medewerking verleend.
Ook gaat een woord van dank uit naar de deelnemers van de klankbordgroep van wie de
kritische medewerking onontbeerlijk was om tot een acceptabel resultaat te komen.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 3
Samenvatting
Aanleiding voor het onderzoek
Rond de eeuwwisseling kwamen er van verschillende kanten berichten dat het niet goed zou
gaan met jonge vluchtelingen die alleen in Nederland zijn. Problemen met de woonsituatie,
de opleiding, taalproblemen, psychische klachten vanwege de juridische onzekerheid over
de status worden gerapporteerd. Deze jongeren komen zonder ouders of andere begeleiding
naar Nederland. Ze worden tot hun achttiende levensjaar begeleid door een voogd van
stichting de Opbouw, daarna vervalt deze opvang en moeten de jongeren zich (zelfstandig)
weten te redden in de Nederlandse samenleving.
De gesignaleerde problematiek rond deze doelgroep wordt nauwelijks door onderzoek
gestaafd, zodat de noodzaak voor ontwikkelen van beleid voor deze doelgroep onvoldoende
gefundeerd kan worden. De gemeente - en provincie Utrecht onderkennen bovenstaande
situatie. Hierom werd OKU gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar de
maatschappelijke situatie van - en het voorzieningenveld rond deze doelgroep.
Resultaten
 Het aantal In de provincie wonende ex-ama’s is ongeveer 260. Hiervan woont het iets
meer dan de helft in de gemeente Utrecht. Ongeveer de helft van de ex-ama’s heeft een
verblijfsstatus.
 Het hebben van (zekerheid over) een verblijfsvergunning blijkt de belangrijkste
voorwaarde is voor hun welzijn. De regelgeving zorgt ervoor dat ex-ama’s met een status
meer kansen hebben dan ex-ama’s die in een procedure zitten of zijn uitgeprocedeerd.
Wanneer jongeren een status hebben beginnen ze met het creëren van een plaats en
toekomst in Nederland. Jongeren die nog geen status hebben bevinden zich in een
situatie die hen niet de mogelijkheid geeft zich te ontwikkelen in de Nederlandse
maatschappij. Deze jongeren geven aan op zich weinig moeite te hebben met de
Nederlandse cultuur. De wil om te integreren is er, maar de mogelijkheden zijn er niet.
 Ex-ama’s moeten meestal lang wachten op duidelijkheid omtrent hun verblijf. Hierdoor
durven nog geen concrete voorstelling te maken van de toekomst. Door het lange
wachten op zekerheid gaat het niet goed met hen. Ze hebben last van psychische en / of
somatische klachten. Ondanks de veerkracht van deze jongeren kan er een eind komen
aan hun draagkracht waardoor ze moeilijkheden niet meer uit de weg kunnen en het
normale leven stagneert.
 Hoewel jongeren een positieve attitude hebben ten aanzien van het onderwijs geven de
scholen aan dat absentie een probleem is. Met name het veel energie investerende
onderwijzend personeel raakt hierdoor gedemotiveerd. Jongeren zelf geven aan dat
absentie te maken heeft met het (tijdelijk) overbelast zijn met allerhande problemen.
 De onderzochte jongeren maken weinig gebruik van ondersteunende voorzieningen.
Meest waarschijnlijke reden hiervoor is dat ze niet bekend zijn met het aanbod en geen
traditie hebben in het aankloppen voor ondersteuning.
 De onderzochte jongeren hebben over het algemeen een klein ondersteunend netwerk.
Meisjes hebben over het algemeen dieper gaande relaties dan jongens.
 De ex-ama’s hebben een achterstand als het gaat om het verkrijgen van woonruimte.
Met name het hospiteren is een belangrijke hindernis. Jongeren zijn een groot deel van
hun schaarse middelen kwijt aan huur voor woonruimte. Ze zetten over het algemeen de
tering naar de nering, maar dit heeft duidelijke consequenties voor hun deelname aan
vrijetijdsactiviteiten. Hierdoor is vrije tijdsbesteding vooral passief. Een en ander leidt
vaak tot verveling. Dit speelt vooral in de vakanties.
Aanbevelingen
Belangrijkste aanbeveling die wordt gedaan is het inrichten van een steunpunt dat de
belangen van de doelgroep kan behartigen, hen kan stimuleren door hen te laten
participeren in het steunpunt. Ook verspreidt het steunpunt een periodiek ter informatie van
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 4
de doelgroep en het werkveld. Dit steunpunt heeft een beleidsstimulerende functie voor
instellingen en overheden. Het steunpunt wordt met een effectiviteitsmonitor gevolgd.
Analyse en conclusies
Aantallen
In de provincie Utrecht verblijven ongeveer 490 alleenstaande jonge vluchtelingen. De
doelgroep van het onderzoek vormt hiervan ongeveer de helft (ca. 260 personen). Dit deel
woont op zichzelf op kamers of in zelfstandige woonruimte in de provincie. Van de op
zichzelf levende ex-ama's heeft ook weer ongeveer de helft een verblijfsvergunning. Het
grootste deel van de ex-ama’s (ca. 54%) woont in de gemeente Utrecht (ca. 140). Met
grote achterstand is Amersfoort de tweede gemeente (ca. 20 ex-ama's). In bijlage III wordt
een overzicht gegeven van de verdeling over de gemeenten in de provincie. In de COA
voorzieningen in de provincie verblijven nog ongeveer 230 asielzoekers uit dezelfde
leeftijdsgroep zonder status. Deze groep maakt geen deel uit van de onderzoeksgroep,
maar er zijn genoeg signalen om te stellen dat hun situatie verre van rooskleurig is.
Rol van de verblijfsstatus
Naar voren komt dat het hebben van een zekere verblijfsvergunning de meest cruciale
voorwaarde is voor het welzijn van de doelgroep. Een groot deel van de overige
moeilijkheden hebben hier hun basis. Beleid en regelgeving voorziet er uiteraard in dat
voor de ex-ama’s met een status meer kansen zijn dan voor de ex-ama’s, die nog in een
procedure zijn of zijn uitgeprocedeerd. Voor de jongeren is zekerheid over hun verblijf in
Nederland erg belangrijk. Wanneer ze een status hebben kan begonnen worden met het
creëren van een plaats en toekomst in Nederland. De jongeren die nog geen status
hebben en heel lang moeten wachten op duidelijkheid, durven over het algemeen nog
geen concrete voorstelling te maken van de toekomst. Met deze jongeren, die al erg lang
wachten op zekerheid over hun verblijf, gaat het niet echt goed. Ze hebben vaak last van
psychische en/of somatische klachten.
Hier is in de praktijk een tegenstrijdigheid gegroeid. In sommige gevallen is het
juridisch voordeliger om niet direct om een antwoord van de IND aan te dringen, maar de
wachtperiode te verlengen. Ondanks het feit dat alle jongeren aan deze handelwijze de
voorkeur geven, heeft het een nadelig effect op hun welzijn.
Met betrekking tot ontwikkelingskansen en remmingen ontwikkelde Anker (1994) het
zogenaamde balansmodel: ‘systeemeisen zijn taken die gelden voor iedere jongere die in
Nederland opgroeit. Het gaat om een pakket van eisen waaraan iedere burger moet
voldoen om maatschappelijk te kunnen functioneren, een soort minimumpakket van
toelatingsvoorwaarden (het ontwikkelen van zelfstandige relaties, het ontwikkelen van een
eigen identiteit, je losmaken van het ouderlijk milieu, het verwerven van inzicht in
omgangsvormen, je voegen naar wetten en regels, het behalen van
onderwijskwalificaties, mondig zijn, het zoeken naar werk, het aanvragen van een
uitkering, het gebruik maken van voorzieningen, etc. Kan iemand niet aan deze
voorwaarden voldoen, dan is de kans op maatschappelijke integratie zeer gering'.
Het hebben van een status is een mogelijkheid tot het kunnen voldoen aan de
systeemeisen die gelden binnen de Nederlandse samenleving. De ex-ama’s die langdurig
zonder status verkeren bevinden zich in een situatie die ze niet de mogelijkheid geeft zich
verder te ontwikkelen. Dit heeft tot gevolg dat ze niet kunnen integreren in de
Nederlandse samenleving. Het beleid van de centrale overheid is erop gericht dat deze
groep niet integreert en door uitsluiting van voorzieningen gedwongen wordt het land te
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 5
verlaten. Ons inziens is deze groep te lang tussen de wal en het schip gehouden om hen
zonder duidelijke perspectieven te laten.
Draaglast/draagkracht
Hoewel er altijd verschillen zullen zijn tussen doorzetters en jongeren die de strijd
opgeven, komt uit het onderzoek naar voren dat jongeren over het algemeen kansen
grijpen waar ze er zijn. Waar de jongeren kansen laten liggen gebeurt dit vooral vanuit
een zelfbeschermingmechanisme. Ze kunnen het er niet bij hebben. Coleman (1990, p.
207) beschrijft hoe in een normale ontwikkeling en normale opvoedingssituatie
ontwikkelingstaken min of meer na elkaar opdoemen en om een oplossing vragen. Bij
onze doelgroep zien we dat soms erg veel problemen tegelijk de aandacht van de
jongeren vragen. Van der Veer (1988) geeft aan dat het veelal om veerkrachtige jongeren
gaat. Dit gegeven is ook door de respondenten regelmatig aangehaald. Echter aan
veerkracht kan op den duur ook een eind komen.
“Niet nadenken” als overlevingsstrategie
Opvallend is dat jongeren aangeven dat “niet nadenken” een belangrijke strategie is in het
overkomen van de dagelijkse problemen. Dit gedrag kan gezien worden als copinggedrag
van mensen die het zwaar te verduren hebben. Delfos (1998) wijst er in dit verband op dat
het belangrijk is om het eigen verwerkingsmodel van mensen te respecteren, aangezien dat
op dat moment het meest haalbare is. Het lijkt alsof ze de problemen, waarvoor (nog) geen
oplossing gevonden is, parkeren op een plaats waar ze niet in de weg staan. Zo kunnen de
jongeren bezig zijn met eisen die in het hier en nu belangrijk zijn. Als erg veel verschillende
problemen om aandacht vragen kan de figuurlijke parkeerplaats vol raken. Zo’n situatie kan
ontstaan kort na het achttiende levensjaar. Ze worden dan geconfronteerd met allerlei
keuzen die gemaakt moeten worden of dilemma’s die opgelost moeten worden. Is de
draagkracht dan niet al te groot, dan kunnen de jongeren de moeilijkheden niet meer uit de
weg en het normale leven stagneert.
De overlevingsstrategieën van de jongeren geven aan op welke gebieden de
hulpverlenings-, zorg- en welzijnsinstanties aan kunnen sluiten. Een manier van sociale
interactie waarbij niet veel nagedacht hoeft te worden is sportbeoefening, of andere
gestructureerde vrijetijdsbesteding. De jongeren geven zelf aan graag te sporten, maar hier
over het algemeen geen geld voor te hebben, of niet te weten waar ze moeten zijn. Ook
kunnen instellingen en overheden de kansen voor de jongeren vergroten door het
optimaliseren van de randvoorwaarden voor een zelfstandig bestaan, zoals leefbare
woonruimte en voldoende financiële middelen.
Verschil van perspectief
Het is opvallend dat de instanties, die zich bezig houden met ex-ama`s, veel meer oog
hebben voor de belemmeringen die deze jongeren ondervinden, dan dat de jongeren dat
zelf doen. Sleutelfiguren zijn meer gericht op een optimalisering van het aanbod ofwel het
wegnemen van belangrijke belemmeringen. Uiteraard geven ook de jongeren
belemmeringen en problemen aan, maar het lijkt alsof ze die accepteren en vervolgens
overgaan tot de orde van de dag. De jongeren lijken meer gefocust op de mogelijkheden
en de kansen. Kansen die op hun weg liggen, zoals naar school gaan, worden over het
algemeen met beide handen aangegrepen. Het verschil in perspectief zou verklaard
kunnen worden door de volgende factoren:
1) de jongeren geven sociaalwenselijke antwoorden,
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 6
2) jongeren zijn beleefd en schamen zich voor problemen die ze ervaren,
3) jongeren hebben vanuit hun culturele achtergrond geen ervaring en traditie waarbij
welzijnsvoorzieningen een rol spelen. Hierdoor hebben ze er geen zicht op en weten
niet wat mogelijk is.
Hoewel we het idee hebben dat alle genoemde factoren een rol spelen, zijn er indicaties
dat de laatstgenoemde factor een belangrijke rol speelt. In ieder geval maken ex-ama’s
weinig gebruik van ondersteunende instanties terwijl er wel degelijk sprake is van noden
en behoeften onder de jongeren.
Dit verschil van perspectief kan makkelijk veroorzaken dat aanbod niet bij jongeren
aansluit. Hulpverleners hebben vaak voor ogen welke doelen er uiteindelijk gehaald
moeten worden om adequaat in de maatschappij te kunnen functioneren en ze kunnen op
basis hiervan een aanbod organiseren. Jongeren overzien deze hele route naar
maatschappelijk functioneren vaak niet en zoeken een uitweg voor problemen die zich
hier en nu manifesteren. Hun vraag wordt dan niet gedekt door het aanbod van de
hulpverlening. Bij het ontwikkelen van een aanbod voor deze jongeren is het belangrijk
om de vragen en behoeften die de jongeren zelf formuleren en de oplossingen die ze zelf
aandragen serieus te nemen. Deze manier van ‘empowerment’ mobiliseert de kracht en
het probleem oplossend vermogen van de jongeren en zal er toe leiden dat ze het snelst
op eigen benen kunnen staan.
Seksuele voorlichting
Uit het onderzoek komt naar voren dat seksualiteit en de seksuele voorlichting een heikel
punt zijn. Dit onderwerp bleek in de interviews met de jongeren niet goed aan bod te kunnen
komen, vermoedelijk omdat er een taboe op rust. Ook is gebleken dat alledrie de
geïnterviewde Chinese meisjes een kind hebben of zwanger zijn waarbij de meisjes zeiden
dat de kinderen niet gepland waren.
Er blijken veel indicaties te zijn van ongewenste zwangerschappen die ontstaan zijn
gedurende de reis naar Nederland en ook in de centra. Daarbij sluit de voorlichting niet aan
bij de doelgroep. Voorlichting wordt in de AZC’s in groepsverband aangeboden. Dit remt de
jongeren actief deel te nemen aan het programma en het kan het misverstand doen ontstaan
dat Nederlanders net zo makkelijk seks bedrijven als ze er over praten. Sommigen voelen dit
als een norm waar ze aan moeten beantwoorden.
Relaties
Ex-ama's hebben over het algemeen geen grote ondersteunende kennissenkring en nog
minder kennissen onder Nederlanders. Jongens hebben oppervlakkiger contacten met hun
vrienden dan meisjes met hun vriendinnen, maar jongens hebben wel vaak (intieme) relaties
met Nederlandse meisjes terwijl ze nauwelijks Nederlandse jongens in hun kennissenkring
hebben. Jongeren missen de ondersteuning die ze normaal gesproken van ouders zouden
krijgen. Veel jongeren zijn gelovig en geven aan veel steun aan hun geloof te hebben.
Niettemin is het regelmatig bezoeken van bijeenkomsten in kerk of moskee voor de meesten
niet gebruikelijk.
Het traject voor het achttiende jaar en de toekomst
Over het begeleid wonen dat vorm wordt gegeven door de Opbouw voor het achttiende jaar
zijn de jongeren over het algemeen zeer tevreden. Het traject in de COA periode wordt door
de jongeren niet genoemd. Vanuit de sleutelpersonen komt echter naar voren dat ze de
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 7
situatie in de COA-voorzieningen vaak niet geschikt vinden voor dit jonge publiek. Er is te
weinig aandacht voor hen en de instanties die zorg aanbieden werken langs elkaar heen.
Aangezien deze periode buiten het bestek van dit onderzoek valt konden we hier niet verder
op in gaan.
Met betrekking tot de toekomst van de ex-ama’s is op basis van eerder onderzoek de
verwachting dat er een terugslag zal plaatsvinden in het functioneren als ze zich eenmaal
definitief gevestigd zullen hebben en er rust optreedt. In feite bevindt nog steeds ongeveer
de helft van hen (zonder status) zich in dermate onzekere situaties dat ze nog gebruik
moeten maken van overlevingsstrategieën. Pas als er ruimte ontstaat om te leven, zullen
naar verwachting onverwerkte ervaringen manifester worden.
Spreiding van de jongeren over de provincie
Zoals uit de gegevens blijkt is de spreiding van de ex-ama's over de gemeenten in de
provincie niet evenwichtig. In de gemeente Utrecht woont ca. 54% van de ex-ama's. Dit
heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het in de stad Utrecht (ondanks het feit dat de
gemeente Utrecht als moeilijk bekend staat wat betreft het verkrijgen van een kamer) toch
nog makkelijker is om een kamer te krijgen dan in de provinciegemeenten. Daar komt bij dat
van de respondenten vernomen werd dat er bij jongeren een hang bestaat om naar de grote
stad te trekken. Het wegtrekken heeft ook te maken met het feit dat jongeren met een
verblijfsvergunning over het algemeen geen beroep kunnen doen op sociale huisvesting. Zo
heeft bijvoorbeeld de gemeente Veenendaal waar statushouders veelal wèl gehuisvest
worden in zelfstandige woonruimte relatief veel ex-ama's.
De vraag is nu of het gunstig is als jongeren meer gespreid zouden wonen over de
provincie. Argument vóór concentratie van jongeren is dat het de mogelijkheid biedt om het
voorzieningenniveau lokaal op een goed peil te brengen. Daarnaast geeft een grotere stad
meer mogelijkheden om land - en taalgenoten te ontmoeten dan in kleinere plaatsen. Daar
staat tegenover dat jongeren vaak al een kennissenkring hebben opgebouwd in de plaats
waar ze ook in de Opbouwvoorziening woonden. Vertrek betekent het achterlaten van een
ondersteunend sociaal systeem. Ook is het voorstelbaar dat bij een redelijk voorzieningen
niveau de integratie in een kleinere plaats gemakkelijker verloopt. Nader onderzoek is nodig
om te bepalen of meer spreiding over de gemeenten wenselijk is.
Dagbesteding: school en werk
De meeste geïnterviewde jongeren gaan naar school. Slechts een enkele jongere werkt. De
door ons geïnterviewde onderwijsmedewerkers constateren veel verzuim van ex-ama's.
Recent is een noodkreet gegeven door de directeuren van zes grote
scholengemeenschappen in het noorden van het land in een brandbrief aan de Tweede
Kamer (Volkskrant, 20 juni 2001, p.3). Hoewel de Utrechtse situatie minder ernstig lijkt is het
evident dat de absentie een optimale schoolprestatie in de weg staat hetgeen leidt tot
verdere onderwijsachterstanden.
Materiele situatie
De bestedingsmogelijkheden van de doelgroep zijn niet groot. Hoewel de jongeren de tering
naar de nering zetten zien we dat het voor hen vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan
allerlei maatschappelijke voorzieningen, simpelweg omdat ze onvoldoende middelen
hebben. Ook komt het er vaak niet van om een actieve vrijetijdsbesteding ter hand te nemen.
Dit ondanks een vaak positieve attitude ten aanzien van sport. Als gevolg hiervan vervelen
jongeren zich vaak en dit doet zich het sterkst voor in de vakanties. Vaak ook weten de
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 8
jongeren niet de weg naar gesubsidieerde vrijetijdsbesteding. Er is bekend dat sportclubs
soms jongeren adopteren.
Het blijkt dat jongeren meestal op relatief dure kamers wonen en vaak in buurten die
als achterstandswijk betiteld worden. Jongeren verhuizen betrekkelijk vaak.
Het is de verwachting dat de uitkering van jongeren zonder verblijfsvergunning
waarschijnlijk nog in 2001 ingetrokken gaat worden. Nu al raakten we jongeren op het spoor
die als gevolg van het intrekken van de uitkering in de illegaliteit verdwenen. Het is de
verwachting dat zij meer baten zien in een leven als illegaal in Nederland dan in vertrek naar
een ander land. Voortzetting van dit beleid zal naar verwachting extra druk op het
daklozencircuit geven.
De nieuwe vreemdelingenwet/ama-notitie
In de nieuwe wet gaat er voor de ama’s veel veranderen. De meeste hiervan vallen buiten
het bestek van dit onderzoek. Op een aantal van deze veranderingen kan vanuit het
onderzoek wel commentaar gegeven worden.
Snelle beslissing: Het is op zichzelf toe te juichen dat de regering een snelle beslissing wil
over toelating tot het integratietraject of het terugkeertraject. Vanuit het onderzoek komt
helder naar voren dat de onzekerheid en het zich niet kunnen richten op de toekomst
belangrijke hindernissen vormen in de ontwikkeling van jongeren. In dit licht wil de overheid
in het belang van de jongeren handelen (Ministerie van Justitie, 2001b) door hen zoveel als
mogelijk is terug te sturen naar land van herkomst en familie, zonder dit nader te
onderzoeken. Daarnaast is de trend van de nieuwe ama-notitie dat een groot deel van de
binnenkomende ama’s terugkeert naar het land van herkomst in het belang van het
draagvlak voor het ama-beleid in de samenleving.
De Opbouw (2001) betwijfelt of de belangen van de ama niet ondergeschikt worden
gemaakt aan het vreemdelingenbeleid. De Opbouw doet de voorspelling dat het beleid
"gedoemd is te mislukken" en dat het "desastreus" is voor kinderen tot en met veertien jaar.
Aldus rijst de vraag wiens belang het meest gediend wordt met deze ama-notitie. Het lijkt
zeer wenselijk de ontwikkelingen op de voet te volgen opdat over een paar jaar dit beleid
hierop kan worden getoetst
Het terugkeertraject voor het 18e jaar:
De landelijke overheid wil in het kader van de terugkeervariant jongeren in units van
ongeveer 25 personen opvangen op locaties met ongeveer 100 jongeren (Ministerie van
Justitie, 2001a). In het onderzoek stuitten we op grote aantallen jongeren die her en der in
de AZC's wonen. Hoewel de situatie van jongeren in de COA-voorzieningen strikt genomen
buiten het onderzoek valt, kwamen er een aantal indicaties van problemen aan het licht die
inherent zijn aan de opvang in de schaalgrootte zoals wordt voorgesteld. Te denken valt hier
aan verveling, demotivatie doordat jongeren geen perspectieven worden geboden, en het
risico van ongewenste seksuele intimiteiten en zwangerschappen.
Aanbevelingen
Aanvullende voorziening
De Provincie en de Gemeente Utrecht hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de
inwoners ongeacht hun status volgens de Vreemdelingenwet. Beide overheden dienen
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 9
aanvullende fondsen en faciliteiten beschikbaar te stellen als grondrechten en
toekomstperspectieven van haar ingezetenen gevaar lopen. Hierbij is complicerend dat we
te maken hebben met mogelijke inconsistentie tussen beleid van de diverse overheden. Het
is in het belang van de jongeren in de doelgroep hierdoor niet opnieuw in de knel te komen
doordat het voorzieningenniveau voor hen onder de maat ligt of doordat het hen niet of
onvoldoende bereikt.
De in het onderzoek betrokken instellingen geven aan dat er behoefte bestaat aan een
steunpunt dat een outreachende rol heeft ten aanzien van de ex-ama's. We nemen deze
aanbeveling over en geven hier een opsomming van kenmerken van het in te richten
steunpunt:
 Het werkterrein is de provincie Utrecht.
 De doelgroep wordt gevormd door jonge alleenstaande vluchtelingen tot 23 jaar met
gerede vooruitzichten op voorlopig verblijf in Nederland. Daarnaast is er een
intermediaire doelgroep die we omschrijven als (potentiële) aanbieders van
voorzieningen voor de genoemde jonge vluchtelingen.
 De werkwijze is outreachend. Het steunpunt laat zich integraal in met alle
levensgebieden en is gericht op het oplossen van voorkomende problemen en op het
opvullen van hiaten in het voorzieningenveld.
 Het steunpunt sluit aan bij de mogelijkheden en kracht van de jongeren in kwestie door
hen te mobiliseren en hen te laten participeren in de voorziening. Dit kan gebeuren door
een stuurgroep in te stellen waarin ex-ama's participeren en door hen zoveel mogelijk in
de uitvoering van het werk te betrekken.
 Het steunpunt heeft een beleidsstimulerende rol ten aanzien van voorzieningen en
overheden.
 Men werkt nauw samen met en voor lokale instellingen zoals Vluchtelingenwerk.
 Gezien de veranderingen die er in het veld plaatsvinden is sprake van een projectmatige
aanpak en financiering. Periodiek worden er nieuwe doelstellingen of eventueel nieuwe
doelgroepen vastgesteld. Hierbij wordt ook rekening gehouden met nieuwe wetgeving en
de overgangssituatie. Hetzelfde geldt ten aanzien van de problemen die leven bij het
grote aantal jonge vluchtelingen binnen de azc’s.
We stellen ons een aantal activiteiten van dit steunpunt voor:
 Het behartigt de belangen van de doelgroep. Hierbij kan de samenwerking met Samah
gezocht worden.
 Het initieert, organiseert en ondersteunt Gastgezinnenprojecten en Maatjesprojecten. Dit
kan in samenwerking met Samah en het Katholieke centrum voor welzijnsbevordering
die in sommige plaatsen ervaring opdeden met maatjes- en gastouderprojecten
 Het geeft een periodiek e-mailbulletin uit waarin actuele informatie wordt gegeven aan
instellingen en de doelgroep. Ook komt de informatie op een website.
 Het steunpunt participeert in het Theehuis zoals dat door Vluchtelingenwerk Utrecht
wordt vormgegeven. Aanbevelenswaardig is om te rade te gaan bij het inloopproject van
Amabel in Amsterdam voor een effectieve vormgeving.
 Het steunpunt organiseert mede met andere partners in het veld werkervarings- en
werkgelegenheidsprojecten zoals in Rotterdam werd georganiseerd met het project
Summer in the city en het restaurant de Bazaar.
 Het steunpunt organiseert of stimuleert in samenwerking met andere organisaties als het
Rode Kruis en Scouting Nederland zomeractiviteiten (bijvoorbeeld vakantiekampen, een
Summerschool zoals in Deventer). Ook het eerder genoemde Summer in the city lijkt een
attractief model voor tijdsbesteding in de zomer.
 Het steunpunt organiseert of stimuleert het organiseren van festiviteiten en
sportactiviteiten. Deze kunnen gekoppeld worden aan licht informatieve activiteiten
(bijvoorbeeld: op een feest is ook een stand met informatie over relevante thema’s of
activiteiten aanwezig). Ook hierbij kan de samenwerking met Samah gezocht worden.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 10



Het steunpunt mobiliseert de bij de doelgroep betrokken instanties om in overleg te
treden met aanbieders van huisvesting om de voorkomende knelpunten met betrekking
tot huisvesting te bespreken. Te denken valt in de gemeente Utrecht aan Stichting
Sociale Huisvesting, Stichting Jongeren Huisvesting Utrecht, stichting de
Tussenvoorziening. Indien nodig worden stappen ondernomen voor de inrichting van een
Wegwijzer project zoals dat door Vluchtelingenwerk Leeuwarden en de Opbouw is
vormgegeven.
Het steunpunt bemiddelt in een huisvestingsaanbod of dit wordt aangeboden via het
steunpunt. Het inspelen op de behoefte aan goede huisvesting schept de mogelijkheid
om meer in contact te komen met jongeren van de doelgroep.
Het steunpunt heeft een actieve bemoeienis met een aantal Zorgnetwerken voor
Vluchtelingen in de provincie.
De effectiviteit van de voorziening wordt zo mogelijk met een monitor gevolgd.
Knelpunten onder gemeentelijke verantwoordelijkheid







Scholen, die jongeren krijgen aangeboden vanuit de Internationale Schakelklas (ISK)
van het Prismacollege, de Toeleiding Middelbaar Beroepsonderwijs (TMBO) en de
volwasseneneducatie van het ROC, doen er goed aan om naast het
taalbeheersingsniveau ook te kijken naar de motivatie van de jongeren om een
bepaalde vervolgopleiding te doen.
Met betrekking tot voorkomen van absentie krijgen de betrokken scholen ruimte voor
een aantal noodzakelijke onderwijsflankerende voorzieningen zoals faciliteiten voor een
verzuimbeleid, maatschappelijk werk voor scholieren en orthopedagogische
ondersteuning. Eventueel kan hier ook gedacht worden aan de vorming van een
zogenaamde 'Interventieklas': notoire spijbelaars worden bij elkaar gezet waarbij extra
aandacht aan de leerlingen wordt gegeven door remedial teaching en interventies door
het maatschappelijk werk.
Aandacht wordt gegeven aan de deskundigheid van docenten om met de doelgroep om
te gaan ten einde demotivering onder docenten tegen te gaan. Te denken valt aan een
training interculturele communicatie of aan de aansluiting bij het gemeentelijke
interculturalisatiebeleid dat erop gericht is instellingen meer competent te maken in het
omgaan met en betrekken van allochtonen in de organisatie.
Met sportclubs en afdelingen sport van de gemeenten wordt overlegd wat gedaan kan
worden om doelgroepjongeren actiever in sportclubs te betrekken. Te denken valt hier
aan het 'adopteren' van jongeren door de clubs, zodat ze bijvoorbeeld voor een
gereduceerd tarief mee kunnen doen aan sportactiviteiten. Wellicht is een uitbreiding
van het project Sport scoort! tot de ISK en de Basiseducatie mogelijk waardoor de
oriëntatie op sportmogelijkheden wordt vergroot.
Vanwege technische redenen is het alleen mogelijk om zich bij het ROC Utrecht voor
het komende schooljaar aan te melden in de maand juni. Hierdoor wordt het voor een
aantal jongeren met een W-document die in het voorjaar achttien jaar worden
onmogelijk gemaakt om nog een vervolgopleiding te doen. Inmiddels zijn er afspraken
gemaakt tussen de gemeente en het ROC om deze technische barrière op te heffen.
Overige gemeenten in de provincie zouden soortgelijke afspraken kunnen maken om in
voorkomende gevallen deze problemen op te lossen.
Instellingen die betrokken zijn bij de doelgroep spreken de verwachting uit dat onder de
nieuwe wet het aantal zwervende asielzoekers zal toenemen. De gemeente ontwikkelt
beleid in om dit te voorkomen.
Het is van belang dat de Medische Opvang Asielzoekers de ruimte krijgt en neemt om in
de periode voor het achttiende jaar de gezondheidssituatie van de individuele jongere in
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 11

kaart te brengen en in voorkomende gevallen zorgmaatregelen voor het achttiende
levensjaar op de rails te zetten.
Gezien de misverstanden die kunnen ontstaan met betrekking tot seksualiteit is het
belangrijk dat seksuele voorlichting op maat wordt aangeboden, waarbij met name
aandacht is voor de respons van de jongere op het voorlichtingsaanbod. Hierbij kan
gebruik worden gemaakt van modellen van gespreksvoering zoals die zijn ontwikkeld
door Pharos (2000).
Knelpunten onder rijksverantwoordelijkheid



Er wordt onderzocht of het zinvol is om ex-ama’s met een verblijfsvergunning op te
nemen in de gemeentelijke taakstelling. Dat dit nu niet het geval is heeft veelal tot
gevolg dat jongeren uit gemeenten wegtrekken waar ze een tijdje woonden in de KWE
en waar ze een ondersteunend sociaal systeem op hebben gebouwd. Veel van deze
jongeren trekken nu naar de grote steden.
Ex-ama's met een W-document krijgen wel leefgeld, maar geen studie- en reisgeld voor
school. Hierdoor dreigen hun kansen ontnomen te worden. Deze inconsequentie wordt
opgeheven.
Een betere oplossing wordt bereikt wanneer de overheid haar uitspraken serieus neemt
waar gesproken wordt over het tegengaan van "dubbele boodschappen" (Ministerie van
Justitie, 2001, p. 1) door alle jongeren die nu in het 'integratietraject' van de Opbouw
(KWE's en andere voorzieningen) zitten een verblijfsvergunning te verlenen. Ook de
huidige groep van ex-ama's met W-document leven vaak al meer dan drie jaar met
dezelfde dubbele boodschap waarbij uitzicht op - en in beperkte mate de kansen zijn
gegeven om te integreren. Kansen die zij vaak met beide handen hebben aangegrepen.
Om de dubbele boodschap tegen te gaan en om te voorkomen dat jonge asielzoekers in
de illegaliteit terecht komen wordt aan deze jongeren een verblijfsvergunning verstrekt.
In het kader van de nieuwe vreemdelingenwet zien we de volgende aanbevelingen.
 Het nieuwe beleid gaat leiden tot het samenbrengen van jonge asielzoekers met als
doel om hen voor te bereiden op een vertrek uit Nederland. Op basis van ervaringen in
de huidige asielzoekerscentra komt in het onderzoek naar voren dat deze concentratie
van jongeren mogelijk kan leiden tot problemen wat betreft ongewenste
zwangerschappen. Aangezien dit voor de betrokkenen zeer ingrijpende gebeurtenissen
zijn is het aan te bevelen een krachtig beleid in te zetten om dit te voorkomen.
 Om voor de jongeren in het terugkeertraject de perspectieven levend te houden en om
demotivatie en verveling te voorkomen worden attractieve training en ontspanning op
een professionele wijze verzorgd.
 Het is in het belang van de jonge asielzoekers en het ama-beleid als de terugkeervariant
met een monitor op haar effecten wordt gevolgd. Gezien gedane voorspellingen is het
nauw volgen van deze variant nodig om te voorkomen dat de volgens de nota
nagestreefde belangen van de jonge asielzoekers geschaad worden.
Nader onderzoek
 Het onderhavige onderzoek richt zich niet op de jonge asielzoekers die zich in de COA
voorzieningen in de provincie bevinden en waarvan wel bekend is geworden dat het om
een zelfde aantal jongeren gaat als in de doelgroep van dit onderzoek. Over hun situatie
en perspectieven is ons inziens onvoldoende bekend. Nader onderzoek is gewenst om
hun positie en mogelijkheden te verbeteren. In dit kader valt te denken aan de
"verbeterprojecten" zoals de COA die in samenwerking met JP2000+ uitvoert.
 Onderzoek laat zien dat vooral Nigeriaanse en Chinese meisjes slachtoffer zijn (Venisc
& Vanwesenbeeck 1998; Oviawe & Iyare, 1999) van pogingen hen seksueel uit te buiten.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 12




Ook het gegeven dat drie van de zes meisjes uit onze onderzoeksgroep een kind hebben
of zwanger zijn, en verdere signalen van ongewenste zwangerschappen geeft aan dat
het van belang is de thema relaties, intimiteit verder te onderzoeken.
Onderzoek is gewenst om de situatie van ex-ama's elders in Nederland in beeld te
brengen. De jongeren uit deze onderzoeksgroep komen zowel uit de stad Utrecht als uit
kleinere plaatsen in de provincie Utrecht. Het is niet bekend hoe de situatie van de
jongeren in andere delen van het land is. Vanwege de grotere concentratie van ex-ama's
in Rotterdam en Den Haag zijn er aanwijzingen dat de situatie van de jongeren daar
kunnen verschillen van die uit Utrecht. Gebaseerd op de Utrechtse groep jongeren
kunnen geen uitspraken gedaan worden over welzijn of mate van integratie tussen
jongeren uit grote en kleine(re) plaatsen.
Het Project 'Kruipmoeders' uit Deventer liet zien dat behoeften van tienermoeders onder
de ex-ama's anders kunnen liggen dan die van autochtone tienermoeders. Onderzoek
kan uitwijzen hoe op deze verschillen in behoefte ingespeeld kan worden.
Een bevinding van dit onderzoek is dat onzekerheid een verlammende werking heeft op
de jongeren. De vraag is wat de effecten van langdurige onzekerheid op lange termijn op
de jongeren kunnen hebben. Het is tot op heden niet bekend hoe de ontwikkeling van exama’s naar volwassenheid verloopt en of zij andere of meer problemen ondervinden
naarmate ze ouder worden. Onderzoek kan hier uitsluitsel over geven.
Aangezien tijdens dit onderzoek nieuw amabeleid is ontwikkeld dat niet kon worden
meegenomen, is het aan te raden later aanvullend onderzoek te verrichten. Het nieuwe
amabeleid immers pretendeert het beste met de jongeren voor te hebben. Het is
noodzakelijk om eerst te achterhalen wat het beste is voor deze groep jongeren die
zonder ouders naar Nederland gekomen zijn.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 13
1
Inleiding
Voor u ligt een onderzoek, gericht op ex-alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Jonge vluchtelingen tussen de 18 en de 23 jaar die op kamers her en der in de provincie
Utrecht wonen en daar moeite doen om mee te komen in de Nederlandse samenleving.
Aanleiding van het onderzoek is het veelvoud van signalen dat het met deze groep niet goed
zou gaan. Vooral door de activiteiten van Bovenbouw Trajecten heeft het onderwerp
provinciale aandacht gekregen.
Volgens de trekkers van project Bovenbouw Derrix en van Vliet (2000)
marginaliseren ex-ama’s in de stad Utrecht in een hoog tempo. Deze marginalisering heeft
betrekking op bijna alle levensterreinen die er te bedenken zijn zoals de woonsituatie die
veel te wensen overlaat, de juridische onzekerheid van hun verblijfstitel, het gebrek aan een
opleiding die hen een perspectief op de toekomst ontneemt, psychische problematieken,
veel (psycho-) somatische klachten, onvoldoende sociale weerbaarheid, taalproblemen,
enzovoort. Om die redenen bestaan er zorgen over het huidige en toekomstige welzijn van
deze groep en daarbij ook over de impact die dit zal hebben op toekomstige
maatschappelijke ontwikkelingen.
Ook andere betrokken instellingen geven ook aan dat ama’s in een gat vallen na hun
achttiende jaar. Vanuit het zorgnetwerk vluchtelingen in de stad Utrecht komen het bericht
dat er problemen zijn met betrekking tot gezondheid en een school geeft aan dat jongeren
zo onder druk staan dat het spijbelen toeneemt. Daarbij geven ze aan dat er weinig
instanties zijn die zich hun lot aantrekken. In formele zin is het de taak van de gemeente die
begeleiding op zich te nemen. De gemeente heeft deze taak gedelegeerd aan
Vluchtelingenwerk om de begeleiding van achttien plus vluchtelingen op te nemen, maar niet
iedere plaatselijke afdeling van Vluchtelingenwerk heeft voldoende beroepskrachten en
vrijwilligers om dit adequaat te kunnen doen.
De gesignaleerde problematiek wordt echter nauwelijks door onderzoek gestaafd,
zodat de noodzaak voor ontwikkelen van beleid voor deze doelgroep onvoldoende
gefundeerd kan worden. Onderzoeken die wel zijn gedaan zijn hebben betrekking op de
opvang voor het 18e jaar (Lassen & Kloosterboer, 1995) of zijn veelal in eerste instantie
gedaan als follow-up van deze opvang (Thomeer-Bouwens en Smit (1998) en van Wijk,
Thomeer-Bouwens, & Smit 2001). Snijder & van Wel (1995) richtten zich specifieker op de
relaties van onze doelgroep en het onderzoek van Luth, de Zwart & Smit (1997) richtten zich
weliswaar op alle leefgebieden, maar alleen mensen met een verblijfsstatus werden in de
onderzoeksgroep opgenomen. Juist de groep waar men het meest problemen mag
verwachten (degenen met een W-document) bleven buiten beschouwing. Daarbij ligt het
focus van de genoemde onderzoeken bij de ontwikkeling van jongeren en daarom is er geen
informatie opgenomen van sleutelfiguren in het veld. Alle genoemde onderzoeken leveren
een bijdrage aan het zicht op de doelgroep, maar bevatten weinig gegevens over het
voorzieningenniveau. Daarbij zijn ze te algemeen om over de Utrechtse situatie uitspraken te
kunnen doen voor een goede fundering voor beleid. Een en ander leidde er toe dat OKU
door de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht werd gevraagd een verkennend
onderzoek naar de maatschappelijke situatie van deze groep te doen.
De nieuwe vreemdelingenwet
De hier uitgevoerde verkenning is uitgevoerd in een spannend tijdsgewricht, namelijk de
invoering van de nieuwe vreemdelingenwet in april 2001 en de bekendwording van de amanotitie op 1 mei 2001. De veranderingen kunnen alleen op hoofdlijnen en voor zover ze van
in vloed zijn op de doelgroep worden beschreven.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 14
Aangezien het onderzoek gestart is onder de oude wetgeving en de effecten van de nieuwe
wet pas na minstens een jaar goed zichtbaar worden moeten de gegevens worden
beschouwd als het resultaat van de oude regelgeving en beleid. Met alle veranderingen die
de nieuwe wet gaat geven is er ook een verandering van terminologie. Namen van
verblijfstitels en de bijbehorende documenten wijzigen. Zo zijn er voor ama’s er nu twee
statussen, een vergunning tot verblijf (vtv) voor bepaalde tijd (maximaal drie jaar) of een
vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, met bijbehorende voorzieningenpakketten en
opvangmodellen*. In dit onderzoek houden we ons vooral aan de oude verblijfstitels,
aangezien bij het sluiten van de informatieverzameling de implementatieafronding van de
nieuwe documenten nog niet had plaatsgevonden.
* Een ama kan in de terugkeervariant of in de integratievariant worden opgenomen. Alle
ama’s jonger dan vijftien jaar oud, of met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden
opgenomen in de integratievariant. Ama’s ouders dan vijftien jaar oud, die geen
verblijfsvergunning krijgen worden opgenomen in de terugkeervariant. Zij keren terug naar
hun land zodra daar opvang is gevonden of zodra ze achttien jaar zijn. Stichting de Opbouw
blijft juridisch verantwoordelijk voor alle ama’s en daarnaast voor de zorgverlening in het
integratietraject. De rol van de Opbouw voor wat betreft de terugkeervariant is beperkt tot
een toezichthoudende rol. De COA zal alle opvang en begeleiding voor haar rekening
nemen.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 15
2.
Het onderzoek
2.1 Doelgroep
Dit onderzoek richt zich op ex alleenstaande minderjarige asielzoekers (ex-ama’s). Met de
term alleenstaande minderjarige asielzoeker (ama) wordt een vluchteling verstaan, jonger
dan achttien jaar, die zonder ouders een asielaanvraag in Nederland indient. De ama’s
krijgen tot hun achttiende jaar begeleiding van de Opbouw en vaak ook door ingehuurde
organisaties die de zorg aan deze groep vormgeven. Tot deze zorg behoren bijvoorbeeld de
Kleine Wooneenheden (KWE’s), een vorm van begeleid kamerbewoning. Deze vorm van
opvang is geschikt voor ama’s die niet meer in een pleeggezin of bij familie kunnen worden
geplaatst en die nog niet aan zelfstandig wonen toe zijn. In de KWE’s wonen vier à vijf
jongeren in de leeftijd van veertien tot achttien jaar (Lassen & Kloosterboer, 1995). In de
begeleiding binnen de KWE ligt het accent voornamelijk op de opvang en ondersteuning
naar zelfstandig functioneren en zelfredzaamheid, nagestreefd middels het aanleren van
praktische en sociale vaardigheden, het adviseren, het leggen van sociale contacten, het
onderhouden van contact met de scholen, het voeren van gesprekken en het wegwijs maken
van de ama in de Nederlandse samenleving (Snijders & van Wel, 1995). De ex-ama is een
jonge vluchteling die het hierboven geschetste ama-circuit heeft doorlopen en nu ouder is
dan achttien jaar, Deze jongeren zijn vanaf hun achttiende jaar op zichzelf aangewezen, ze
moeten zonder ouders en begeleiders leren functioneren binnen de Nederlandse
samenleving.
In dit onderzoek vormen de ex-ama’s tussen de achttien en de drieëntwintig de
doelgroep. Er is voor deze afbakening gekozen, omdat jongeren in Nederland tot en met het
tweeëntwintigste levensjaar gebruik kunnen maken van de jeugdhulpverlening.
Als we het over de groep ex-ama’s hebben, hebben we het in feite over meerdere
subgroepen. We onderscheiden de volgende groepen.
Tabel 1:
Groep
Overzicht groepen ex-ama’s
Ex-ama’s die wel in het ama-circuit
opgenomen zijn geweest
Status
Jongeren met een Jongeren zonder
verblijfsvergunning verblijfsvergunning
Woonsituatie
Op kamers of
Op kamers
zelfstandige
woonruimte
Bijzonderheden Het belangrijkste
Jongeren zitten
onderscheid binnen nog in procedure
deze groep is of ze (W-documental dan niet mogen houders), zijn
werken
uitgeprocedeerd of
illegaal
Ex-ama’s die niet in het ama-circuit
opgenomen zijn geweest*.
Jongeren zonder
Jongeren met een
verblijfsvergunning verblijfsvergunning
In de
In het kader van
asielzoekerscentra gemeentelijke
taakstellingen
Grote groep
Klein aantal
* Wanneer jongeren bij aankomst in Nederland ouder dan zeventien en een half
(tegenwoordig zeventien en een kwart) jaar zijn, wanneer zij volwassen gedrag vertonen
worden jongeren niet doorgeplaatst naar het ama-circuit van KWE’s en/of pleeggezinnen.
In dit onderzoek concentreren we ons met name op de ex-ma’s die wel in het ama-circuit
opgenomen zijn geweest.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 16
Het uitsluiten van de ex-ama’s die niet in het ama-circuit opgenomen zijn geweest hangt
samen met het feit dat de COA vrijwel geheel verantwoordelijk is voor hun opvang en
begeleiding. De tweede groep met een verblijfsstatus woont vaak in het kader van de
taakstelling zorgwet of huisvestingswet in de gemeenten, volgens opgave van
Vluchtelingenwerk gaat het hier in de stad Utrecht om tien jongeren, vertoont deze groep
betrekkelijk volwassen gedrag en participeren ze in het inburgeringtraject. Kortom, bij deze
groep ligt geen beleidsbehoefte.
2.2 Doel & vraagstelling
Dit is een verkennend onderzoek aangezien er betrekkelijk weinig over de groep bekend is.
Het betreft een onderzoek ter voorbereiding van beleid en niet een wetenschappelijk
onderzoek. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de aard en omvang van de
problematiek van de doelgroep. Daarnaast is het gewenst een indicatie van de aantallen en
de spreiding te achterhalen. Op basis hiervan kan de beleidsrelevantie worden bepaald. Het
onderzoek heeft een explorerend karakter en geeft een antwoord op de volgende
vraagstelling:
Wat is de maatschappelijke positie van ex-ama’s van 18-23 jaar in de provincie
Utrecht en op welke terreinen is er behoefte aan specifieke zorg voor deze
doelgroep.
Om de positie van de doelgroep in beeld te krijgen willen we de belemmeringen en
blokkeringen inventariseren die de jongeren tegenkomen op hun levensweg en daarbij de
perspectieven schetsen die de jongeren zelf hebben op hun toekomst. Aangezien het om
een eerste verkenning van de situatie in de provincie Utrecht gaat zijn de belangrijkste
globale vragen voor dit moment:





2.3
Wat ondervinden de jongeren aan problemen en belemmeringen?
Hoe groot is het probleem voor het individu?
Om hoeveel mensen gaat het die deze problemen ondervinden?
Hoe zijn deze personen over de provincie gespreid?
Welke krachten zetten jongeren in of kunnen jongeren inzetten om met hun
leefsituatie om te gaan?
Onderzoeksuitvoering
De vraag bij het onderzoek is of de groep van ex-ama’s op eigen kracht en op basis van het
huidige voorzieningenaanbod in staat is om tot voldoende participatie te komen in de
Utrechtse samenleving. Het zorgaanbod in de provincie Utrecht en de mate waarin de
jongeren gebruik van maken wordt betrokken in het onderzoek. Er zal in het kort ingegaan
worden op de verschillende dataverzamelingsmethoden. Nadere verantwoording van de
methoden vindt u in de bijlagen.
2.3.1 Deskresearch
Allereerst vond deskresearch plaats. Hierbij worden lopende projecten in andere delen van
het land en reeds voorhanden zijnde onderzoeksresultaten bestudeerd. De verzamelde
informatie is gebruikt voor de invulling van de instrumenten. Daarnaast zijn registraties en
dossiers van betrokken instellingen geraadpleegd. In totaal werd informatie opgevraagd van
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 17
ongeveer 100 instanties. Daarnaast is zo nu en dan gebruik gemaakt van informatie van
(ervarings-) deskundigen wanneer het om specifieke vragen ging.
2.3.2 Interview doelgroepleden
Om een goed beeld te kunnen schetsen van de doelgroep werd een verscheidenheid aan
respondenten benaderd. Met deze respondenten is een face-to-face interview afgenomen.
Er zijn twaalf ex-ama’s in Utrecht geïnterviewd, vijf in Amersfoort en drie in een kleinere
gemeente. In totaal zijn twintig interviews gehouden. Voor het bereik van alleenstaande
vluchtelingen werd onder andere de sneeuwbalmethode toegepast. Met behulp van de SVU
en de zorgverlenende instanties was er naar verwachting een behoorlijk bereik. Alle
gegevens werden zodanig verwerkt dat ze niet naar personen herleidbaar zijn. Voor de
interviews is een topiclijst opgesteld. Aan de hand van de verschillende leefgebieden,
onderwijs, werk, wonen, vrije tijd, werd er een vraaggesprek gehouden met de jongeren. In
eerste instantie leek het moeilijk om aan voldoende respondenten te komen, omdat veel
jongeren huiverig tegenover een ‘interview’ staan. Nadat duidelijk werd dat ze niet over het
(vlucht) verleden hoefden te praten en privacy volledig gegarandeerd werd, werd het
makkelijker om aan respondenten te komen. De interviews met de respondenten duurden
één tot anderhalf uur. Ongeveer de helft van de interviews heeft bij de respondenten thuis
plaats gevonden, de andere helft in een café of op school. De jongere mocht kiezen waar hij
of zij het interview wilde doen.
2.3.3 Interview sleutelfiguren
In het onderzoek werden medewerkers van organisaties en instellingen die nauw te maken
hebben met de doelgroep, face-to-face geïnterviewd. Dit zijn organisaties die een eerste
verantwoordelijkheid hebben in de opvang en begeleiding van de doelgroep, maar ook om
organisaties die zich vanuit andere (deel)voorzieningen bezig houden met de doelgroep,
zoals wonen, het verstrekken van financiën; gezondheid; hulpverlening; onderwijs.
Hierbij gaat het in eerste instantie om voorzieningen in de steden Utrecht en Amersfoort.
Medewerkers van de volgende instellingen zijn geïnterviewd:
 ROC-volwassenenonderwijs
 ISK-Prisma
 Vluchtelingenwerk Amersfoort
 Stichting Bovenbouw
 Vluchtelingenwerk Utrecht
 Meerwijck (beheerder van KWE’s)
 De Medische opvang asielzoekers
 De Opbouw
 De gemeentelijke sociale dienst
 RIAGG preventie
 ROC Toeleiding middelbaar beroepsonderwijs
2.3.4 Enquête
Relevante voorzieningen alsmede lokale overheden in de overige grote plaatsen in de
provincie is schriftelijk en telefonisch om informatie gevraagd. De praktijk was dat de
gemeenten en andere instellingen nauwelijks reageerden op onze enquête. Gevolg was dat
de informatie telefonisch opgevraagd werd. In totaal werden ongeveer 70 instanties
bevraagd. Het gaat om 33 gemeenten in de provincie Utrecht. 23 lokale afdelingen van
Vluchtelingenwerk, negen AZC’s en daarnaast Pharos en de vrouwenopvang Utrecht.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 18
3
Resultaten
Dit hoofdstuk begint met beschrijving van een jongere zoals we die tegenkwamen in de
onderzoeksgroep. In de tweede paragraaf wordt de weergave van de achtergrondvariabelen
van de onderzoeksgroep gegeven. Vervolgens worden de onderzoeksvragen in het derde
deel beantwoord. Als laatste geven we een weergave van projecten voor ex-ama’s in
Nederland.
3.1 De doelgroep benaderd
In de provincie Utrecht leven zo’n 490 alleenstaande jonge vluchtelingen. Ongeveer de helft
van hen woont in een AZC. Het registratiesysteem van de AZC’s maakt het niet mogelijk om
onderscheid te maken tussen ex-ama’s en alleenstaande jonge vluchtelingen. Er wonen
buiten de AZC’s naar schatting 260 ex-ama’s in de provincie Utrecht. Ongeveer 200 van
deze ex-ama’s staan geregistreerd bij de plaatselijke afdelingen van Vluchtelingenwerk. Wij
gaan uit van 10% vervuiling van de registratiebestanden.
Het overgrote deel van de ex-ama’s woont in de stad Utrecht. Hiervan is 120
geregistreerd. In het onderzoek kwamen we ook namen tegen die niet in de registratie
voorkwamen. De reden hiervoor kan zijn dat ze werk en/of een studiefinanciering ontvangen
of omdat ze illegaal zijn. We schatten het aantal niet geregistreerden op 20 voor de stad
Utrecht en ook nog eens op 20 voor de rest van de provincie. In Amersfoort wonen naar
schatting twintig ex-ama’s. Er zijn er daar echter maar drie geregistreerd bij Stichting
Vluchtelingenwerk Amersfoort. In de plaatsen Veenendaal en IJsselstein woont, naar
verhouding, ook een redelijk groot aantal ex-ama’s, respectievelijk dertien en tien. In het
relatief grote Zeist wonen drie ex-ama’s. Ter vergelijking: In Rotterdam bevinden zich
ongeveer 2000 ex-ama's, Den Haag ongeveer 800 ex-ama's en Nijmegen ongeveer 120 exama's (bronnen respectievelijk: Gemeente Rotterdam, gemeente Den Haag, PvdA
raadsvoorstel 2000)
Het is opvallend dat de meeste ex-ama’s die in de kleinere steden leven een
verblijfsstatus hebben. Het gaat dan om een A-status, een C-status of een vtv-ama. Maar
een klein deel van de, in de kleinere steden woonachtige, ex-ama’s heeft geen status of een
W-document. De enige uitzondering hierop is de gemeente Nieuwegein. Er wonen drie exama’s, zij hebben alledrie een W-document. In de stad Utrecht wonen de meeste ex-ama’s
zonder een status. Meer dan de helft van de in Utrecht wonende ex-ama’s heeft geen status
(een W-document). Van degenen die wel een status hebben, hebben de meeste een vtvama.
3.2 Casebeschrijving
Barry die in deze case beschreven wordt was bij aankomst in Nederland haast zestien jaar
en is op moment van het interview achttien en een half jaar. Hij heeft in een AZC en een
KWE gezeten, waar hij ook naar school ging. Barry vindt zichzelf een rustige, makkelijke
jongen, zo wordt hij ook (volgens hem) door zijn omgeving bestempeld. Hij heeft met
niemand problemen. Barry heeft in de KWE via de Opbouw een advocaat toegewezen
gekregen, maar hoorde via een predikant van zijn kerk, dat de advocaat niet goed bekend
stond. Op eigen initiatief heeft de hij via vrienden een andere advocaat gevonden. Ook op
eigen initiatief is Barry toen hij bijna achttien was een kamer gaan zoeken in gemeente X.
De mentor van de KWE heeft geen toestemming willen geven voor beide activiteiten en
bepaalde dat Barry tot zijn achttiende in de KWE moest blijven en bij de oude advocaat
blijven tot hij zelfstandig kon gaan wonen. Hij vertelde dat een andere mentor van de KWE
wel vond dat hij in staat was zelfstandig te gaan wonen. Door toedoen van de mentor was hij
een kamer misgelopen. Barry heeft eerst bij een hospita gewoond en is uiteindelijk verder
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 19
gaan hospiteren. Het bleek erg moeilijk op deze manier een kamer te vinden, zeker omdat hij
het principe van hospiteren niet snapte. In gemeente X heeft Barry een andere advocaat
genomen, die hij ėėn keer heeft gezien. De advocaat heeft, wegens ziekte van zijn/haar
zijde, de zaak van Barry over moeten dragen aan een collega. Barry heeft met deze
advocaat nog weinig contact gehad. Op 3 april is de jongen drie jaar in Nederland.
Barry is erg gemotiveerd, wil graag studeren. Hij wil monteur worden, het liefst op een
schip. Een maand geleden moest hij stoppen met onderwijs, omdat hij achttien werd en nog
geen verblijfsvergunning had. Zijn voogd van de Opbouw heeft hem aan een baan bij een
werktoeleidingsproject geholpen. Hier gaat hij elke dag heen en verdiend zes gulden per
dag, naast de negenhonderd gulden van de Opbouw. Barry zegt geen schulden te hebben.
In zijn vrije tijd gaat Barry sporten bij een vereniging, waar hij veertig gulden
contributie moet betalen. Daarnaast luistert hij graag muziek, kijkt veel televisie (`dat is mijn
vriend`) en bezoekt vrienden. Hij heeft veel kennissen, met wie hij niet over zijn problemen
praat, want die hebben zelf al problemen genoeg. Wel geeft de jongen aan met iemand van
het RIAGG te praten en veel steun te hebben gehad van zijn begeleider van school en de
voogd van de Opbouw, de mensen zetten zich voor hem in ("maar kunnen niet veel voor me
doen"). Daarnaast is geloof erg belangrijk voor hem. Hij gaat elke zondag naar de kerk.
Barry geeft aan naast de mensen van de instellingen en de sportvereniging geen
Nederlandse mensen te kennen. Dit is iets wat hij wel graag zou willen. Het belangrijkste
vindt Barry dat hij duidelijkheid krijgt over zijn status en rustig kan werken aan een leven en
toekomst in Nederland.
Na het interview heeft Barry nogmaals contact met ons opgenomen. Hij geeft aan via
de Opbouw te hebben gehoord dat men misschien zijn leefgeld wil stop zetten. Hij is hier erg
van geschrokken en vraagt zich af of de regering soms een crimineel van hem wil maken.
Contact is opgenomen met zijn advocaat, die aangaf dat hij al door verschillende andere
mensen was gebeld over de situatie van de jongen. De advokaat gaat vanaf 3 april aanvraag
doen voor vergunning tot verblijf om humanitaire redenen. Tot dusver is nog niet bekend wat
er verder is gebeurd met Barry.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 20
3.3
Achtergrondvariabelen van de onderzoeksgroep
Aan het onderzoek hebben twintig jongeren meegedaan. Vijftien jongeren spraken naar ons
inzicht goed tot erg goed Nederlands, drie redelijk en twee slechts een beetje. Met twee
jongeren hebben we het interview in het Engels gedaan.
Aan de hand van de leefgebieden kwamen de topics integratie, sociale steun, gezondheid,
cultuurverschillen en toekomstperspectief aan bod in het interview. We geven in tabel 2 een
overzicht van de respondenten.
Tabel 2: Overzicht van achtergrondgegevens van de onderzoeksgroep ex-ama’s.
Exama
Leeftijd
Land
Aankomst Herkomst
6
7
8
Leeftij
d
Nu
illegaal
22
Vtv-ama 18,5
W-doc
18,5
W-doc
20,5
Genatura 22
liseerd
W-doc
20
C-status 20
W-doc
20
9
10
11
W-doc
W-doc
Vtv-ama
12
Genatura
liseerd
Vtv-ama
C-status
W-doc
Vvtv (F3)
Vtv-ama
W-doc
Vtv-ama
W-doc
1
2
3
4
5
13
14
15
16
17
18
19
20
Status
Sekse
WoonPlaats
DagReligie Overig
Besteding
17
15
15
16,5
17
Ethiopië
China
Liberia
China
Afghanistan
man
vrouw
man
man
man
Utrecht
Utrecht
Utrecht
Utrecht
Utrecht
Werk
School
Autobaan
School
Werk
Christ.
Geen
Christ.
Geen
Islam
17
16,5
17
Togo
Siera Leone
Eritrea
man
man
vrouw
Utrecht
Utrecht
Utrecht
Autobaan
Niets
Niets
21
18
18,5
17
16
16
China
Burundi
Angola
vrouw
vrouw
man
Niets
School
School
23
16
Eritrea
man
Utrecht
Amersfoort
Veenenda
al
A’foort
Islam
Geen
Jehova
Getuige
Geen
kind
Christ.
Christ.
18,5
20
20
19
19
19
19
19
15,5
16,5
16
16
15
17
17
17,25
China
Togo
Sri Lanka
Afghanistan
Somalië
Somalië
Afghanistan
Siera Leone
vrouw
man
man
man
man
vrouw
man
man
Werk en
school
Utrecht
School
Utrecht
School
Utrecht
Niets
N’gein
Werk
Amersfoort School
Amersfoort School
Amersfoort Werk
Leusden
School
kind
Christ.
Geen
Islam
Christ.
Islam
Islam
Islam
Islam
Christ.
zwanger
3.4 Uitkomsten van de dataverzameling
3.4.1
Met betrekking tot de visie op de eigen situatie
a) Betekenis die de doelgroep zelf geeft aan integratie in Nederland.
Interviews jongeren: uit de interviews komt naar voren dat de jongeren integratie zien als
een deelname aan processen, zoals werken en onderwijs. Dit wordt volgens de jongeren
mogelijk door het hebben van een verblijfsvergunning en het spreken van de
Nederlandse taal. Het hebben van een verblijfsvergunning is een eerste vereiste.
De meeste jongeren geven aan dat ze het behoud van (de goede dingen) van hun
eigen cultuur belangrijk vinden, maar daarnaast de goede dingen uit de Nederlandse
cultuur overnemen. Dit komt volledig overeen met de gegevens van Smit (2000), die
daarnaast stelt dat de ex-ama’s hebben meer positieve dan negatieve ervaringen met
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 21
Nederland tot nu toe. Ook racisme komt minder vaak voor dan positieve opmerkingen. de
Chinese jongeren staan echter vaak erg negatief tegenover hun eigen cultuur. Behalve
het eten kunnen ze geen dingen opnoemen die ze willen behouden van hun eigen cultuur.
Alle jongeren zeggen in Nederland in eerste instantie tegen mindere kanten van de
samenleving en de dominante cultuur aan te lopen. De (over-) georganiseerdheid van de
Nederlandse maatschappij en de agenda cultuur die er heerst wordt door bijna alle
jongeren als opvallend aan de Nederlandse samenleving aangeduid. De meeste jongeren
gaan hier echter snel in mee. Bijna alle respondenten hebben zelf een agenda, maken
vaker afspraken en hebben er een hekel aan als iemand te laat komt voor een afspraak.
Bij de geïnterviewden kwam naar voren dat ze soms oplopen tegen belangrijke verschillen
van normen tussen de eigen en de Nederlandse cultuur die hen te denken geeft. Zo wordt
met name het openlijk uiting geven aan homoseksueel gedrag en het homohuwelijk
genoemd als iets waar zowel de christelijke als de moslim jongeren, vreemd tegenover
staan. Een aantal moslim jongens merkte ook op dat het moeilijk is in om Nederland een
goede moslim te zijn, omdat er altijd, zelfs tijdens de Ramadan, seks op tv is. De
gedachte die overheerst bij de jongeren is toch wel dat het leven in Nederland misschien
niet altijd even leuk of goed is, maar toch nog altijd beter dan in het eigen land.
b) Wensen en ideeën van de doelgroep ten aanzien van de eigen situatie
Interviews jongeren: de doelgroep geeft aan dat het hebben van een verblijfsvergunning
erg belangrijk is voor het welbevinden. Het ontbreken van duidelijkheid over de status leidt
vaak tot het geen invulling geven aan een concrete toekomst. De jongeren met de meeste
problemen zijn de jongeren die geen duidelijkheid hebben over het krijgen van een
verblijfsvergunning.
Vaak is bijvoorbeeld het stoppen met onderwijs, dus het niet meer concreet invulling
willen geven aan de toekomst, ontstaan uit een soort zelfbeschermingmechanisme. De
jongeren moeten vaak zo lang wachten op antwoord en duidelijkheid, wat leidt tot een
groot onzekerheidsgevoel bij de jongeren. Een van de jongere omschrijft dit: “Ik heb veel
moeite gedaan voor mijn studie, maar ik kan het nu niet meer. Ik wilde graag studeren,
maar nu ben ik toch gestopt. Dat vind ik moeilijk. Heb ik de juiste beslissing genomen?”.
De jongen gaf aan dat hij al ruim vier jaar wacht op een definitief antwoord. Hij mocht op
het TMBO stage lopen, maar zou geen diploma krijgen. Een meisje geeft aan het niet aan
te kunnen in een klas te zitten waar iedereen een verblijfsvergunning heeft en mag stage
lopen, behalve zij.
De jongeren komen over het algemeen erg reëel over, zij kunnen vaak wel aangeven
waar het probleem zit, en waarom zij besluiten bepaalde keuzes te maken, zoals de
keuze te stoppen met onderwijs. Ze weten wat hun draagkracht is en dus ook wat hun
draaglast kan zijn. De jongeren hebben problemen en vaak trauma’s en aangekomen in
Nederland worden ze gelijk onderworpen aan een verhoor en moeten ze vrijwel direct
naar school. De jongeren geven aan dat ze het graag op hun eigen manier en met name
in hun eigen tempo zouden willen doen. Een jongen geeft ook aan dat de ‘spelregels’ van
het ama zijn wat beter uitgelegd moeten worden. ‘ I think I made a mistake….My contact
person brought me to the school to start there, but that time I was not good in my mind. It
was very close that my father was killed, so I was not free. Everything was new for me,
the people, the character. I told him I can’t go to school, because even if I go to school I
just sit but I don’t learn anything. So I asked him to give me time, two, three months to
think. He said yes, but as soon as I was eighteen they blocked everything”. De jongen
was op dit moment haast achttien en voorzag niet wat de gevolgen waren van zijn
beslissing.
3.4.2
Met betrekking tot de sociale steun
a) Ondersteunende relaties en in hoeverre de doelgroep er gebruik van maakt
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 22
Interviews jongeren: de meeste jongeren rekenen vooral land-, streek- of taalgenoten tot
hun sociale netwerk. Met name de Ethiopische en Eritrese gemeenschap geven vaak
feesten, waar de mensen samen komen. Een jongen ging hier vroeger wel naar toe, maar nu
niet meer. Hij geeft aan dat het contact met mensen uit zijn land contact met Nederlanders in
de weg staat. Slechts enkele jongeren geven aan contact te hebben met Nederlanders en
hieruit steun te ervaren. Een meisje is bevriend met een oudere Nederlandse vrouw; dit is
via de kerk. De jongeren die geen contact hebben met Nederlanders zouden dit wel willen,
maar zien de mogelijkheid niet echt. Met name de taal en culturele achtergrond spelen
hierbij een rol. Daarnaast komen ze niet veel Nederlandse leeftijdsgenoten tegen. Ze zitten
op gescheiden scholen, hebben weinig tijd en geld om dingen te ondernemen. Een aantal
jongeren geeft aan dat ze niet weten hoe je je hoort te gedragen bij en met Nederlanders.
Sociale omgangsvormen blijken vaak een struikelblok te zijn. De jongeren hebben wel
contact met Nederlandse mensen uit instellingen als Vluchtelingenwerk, de Opbouw, het
RIAGG of via school, maar geven aan dat je niet altijd met vragen bij hen terechtkan. Vaak
duurt het lang voor een afspraak is gemaakt. Jongeren met wie het goed gaat geven aan
weinig hulp te hebben gekregen van hulpverleningsinstellingen, terwijl jongeren met wie het
slechter gaat veel meer hulp vragen. Jongeren met wie het goed gaat geven wel aan hulp
van vrienden te krijgen, in tegenstelling tot jongeren met wie het slecht gaat.
Het merendeel van de geïnterviewde jongeren is gelovig, waarbij de jongeren
aangeven dat het geloof hun hoop geeft en sterkte om door de moeilijke periodes heen te
komen. Een van de jongeren omschrijft dit als een 'kop op gevoel'. De meeste jongeren gaan
echter niet naar de kerk of de moskee, maar beoefenen het geloof thuis, tijdens het dagelijks
leven, op hun eigen manier. De meeste jongeren geven aan dat de beoefening van hun
geloof wel is veranderd sinds zijn in Nederland wonen. Veel jongeren zijn hun geloof in
Nederland minder streng gaan beoefenen. Sommige jongeren voelen zich schuldig, met
name de moslims, over dat ze hun geloof niet meer zo beoefenen als eigenlijk zou moeten.
Er wordt niet meer vijf keer per dag gebeden, ze drinken alcohol en ze kijken naar ’verboden’
dingen op tv. De meeste jongeren geven aan niet echt veel mensen te kennen via de kerk
of de moskee. Het merendeel van de jongeren geeft aan met kennissen of vrienden te gaan.
De meisjes geven aan vaak beste vriendinnen te hebben met wie ze een hoop
kunnen delen, terwijl de jongens vaak aangeven meer vrienden te hebben bij wie ze niet
echt met hun problemen komen. De jongens geven vaak aan een ander, die ook zijn
eigen problemen heeft, niet lastig te willen vallen. Jongens zijn bang dat ze een negatief
imago krijgen, of dat hun vertrouwen beschaamd wordt. Een jongen, met wie het niet
goed gaat, geeft aan maar een vriend te hebben, die ver weg woont. Hij ziet hem één of
twee keer per jaar en verder spreken ze af en toe door de telefoon. Onderzoek laat een
zelfde beeld zien: meisjes hebben vaak een select aantal ‘beste’ vriendinnen, jongens
hebben vaak een groot sociaal netwerk met minder hechte steunrelaties (Hartup &
Laursen, 1993; Collins & Repinsky, 1994; Sroufe, Cooper & DeHart, 1996). Smit (2000)
geeft aan: Ex-ama’s hebben significant minder steunfiguren in hun netwerk dan
Nederlandse jongeren. Naarmate de ex-ama’s langer in Nederland wonen nemen
Nederlandse netwerkleden af. Driekwart van de ex-ama’s zegt genoeg vrienden te
hebben. Een vijfde deel van de ex-ama’s zegt te weinig vrienden te hebben.
De vrienden en kennissen die de jongeren hebben kennen ze meestal nog van de
KWE, de school, het huis en de buurt. Een aantal jongeren kent mensen van de kerk of
van een vereniging of club. De gemiste steun door ouders wordt door alle jongeren
onderschreven.
In de gesprekken met de jongeren is seksualiteit en intimiteit niet echt naar voren
gekomen. De twee meisjes die een kind hebben hadden beide geen contact meer met de
vader en wilden ook niet over hem praten. Het meisje dat nu zwanger is heeft wel een
vriendje (tevens de vader van het kind), die erg lief is. Een jongen heeft nu een vaste
relatie met een Marokkaans meisje. Hiervoor had hij een Nederlandse vriendin maar: ‘‘Ik
wil wel een vriendin, niet alleen maar voor de seks. Met haar was het voor de seks’. Een
andere jongen wil wel een relatie, maar ‘ Als ik zag Nederlandse relaties, echt korte
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 23
relaties. Als verkering stelt niets voor, heel kort zeg maar.’ Een aantal Afrikaanse jongeren
die geïnterviewd zijn hebben meerdere vriendinnen (gehad). Ze wekten de indruk dat het
niet om hechte intieme relaties ging, maar om de seks. Ze praatten er lacherig over en
gingen er niet verder op in. Alle jongeren hebben aangegeven niet met een Nederlander
of Nederlandse te willen trouwen, maar met iemand met hetzelfde geloof of dezelfde
culturele achtergronden. Opvallend is dat bijna alle Afrikaanse jongens wel (intieme)
relaties hebben met Nederlandse meisjes, maar geen Nederlandse jongens tot hun
sociale netwerk rekenen. Een jongen geeft aan meerdere vriendinnen te hebben. Een
jongen heeft een tijd samengewoond met een oudere Nederlandse vrouw met wie hij de
relatie heeft verbroken, omdat hij zich schaamde voor haar leeftijd. Een andere jongen
heeft wel Nederlandse vriendinnen gehad, maar nu even niet.
Interviews sleutelfiguren: een medewerker van Vluchtelingenwerk en een informant uit het
Chinese circuit geven aan dat Chinese jongeren vaak in een isolement komen, omdat ze
weinig contact hebben met Chinese mensen die al langer in Nederland wonen. De oudere
Chinese mensen die hier al langer zijn spreken over het algemeen Kantonees, de ama’s en
ex-ama’s spreken Mandarijn. Ook is het taalonderwijs de afgelopen vier jaar in China heel
erg veranderd, waardoor ze niet meer met elkaar kunnen communiceren.
Dat jongeren vaak niet voldoende kunnen praten over wat hen bezig houdt is nog meer
een probleem, omdat de jongeren geen ondersteunend (ouder-) systeem hebben. Om dit te
ondervangen organiseert de ISK-school (met ondersteuning van Pharos) en de MOA in de
AZC's groepsgesprekken. Het doel is de jongeren te laten praten over zaken die ze te
verwerken hebben. Daarnaast is de hoop dat ze leren praten met leeftijdgenoten
vaardigheden leren om een steunend persoonlijk netwerk op te bouwen en te onderhouden.
b) Vrijetijdsbesteding
Interviews jongeren: de jongeren geven aan weinig geld te besteden te hebben. Een aantal
jongeren zegt weinig energie over te houden om iets te gaan doen, aangezien ze lange
dagen draaien op school of op het werk. Daarnaast denken ze veel na, dit kost ook energie.
De meeste jongeren kijken voornamelijk veel televisie, of luisteren muziek. Een aantal
jongeren sporten wel, hierbij gaat het met name om fitness, wat thuis of op de sportschool
wordt gedaan. Het liefst gaan de jongeren naar een vereniging of sportschool om mensen te
ontmoeten. Een jongen is “geadopteerd” door een cricketvereniging, hij betaalt geen
contributie. Een jongen doet aan taekwondo, hij heeft iemand leren kennen die hem heeft
geïntroduceerd bij een vereniging, waar hij gereduceerde contributie betaalt. Een jongen
geeft vrijwillig dansles, het is de ideale manier om met dansen bezig te zijn, anders zou hij
het niet kunnen betalen. Een aantal jongens voetbalt, over het algemeen vrijblijvend. Een
meisje heeft gevolleybald tijdens haar verblijf in een KWE. Zij is hiermee gestopt, omdat er
vervelende opmerkingen van leden van de andere teams kwamen. Uit een onderzoek van
Luth (1997) blijkt dat ex-ama’s over het algemeen dezelfde vrijetijdsbesteding als
Nederlandse jongeren hebben. Slechts een kwart van de jongeren zit bij een club of
vereniging.
De meisjes gaan in hun vrije tijd veel bij vriendinnen op bezoek, samen winkelen of
naar de bioscoop. Ze hebben vaak vriendinnen in andere steden bij wie ze langsgaan.
Sommige jongens gaan uit. Twee jongens geven aan last te hebben van discriminatie,
bepaalde discotheken mogen ze niet naar binnen. Verder gaan jongens ook op bezoek bij
vrienden en sommige jongens gaan samen skaten. Met name vakanties zijn erg vervelend,
vooral jongeren zonder status hebben dan een periode van zes weken niets te doen. Een
jongen geeft aan: ‘Zomervakantie is echt saai, saai, saai. Elke dag tv kijken en slapen tot
één uur ’s middags, niets te doen.’ Luth (1997) geeft aan dat eenderde deel van de
jongeren zich vaak verveelt.
Interviews sleutelfiguren: bij de sleutelpersonen bestaat de indruk dat jongeren nauwelijks
participeren in gestructureerde vrijetijdsbesteding. Medewerkers van Vluchtelingenwerk
geven aan dat het sociale isolement waar jongeren in terechtkunnen komen een probleem
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 24
is. Men wil wel wat doen aan het opbouwen van het sociale netwerk, maar er is vaak geen
geld om een project op te starten. Ook het vinden van Nederlandse leeftijdsgenoten (voor
het maatjesproject) is vaak een probleem. In sommige gevallen is niet goed bekend hoe de
jongeren bereikt kunnen worden, en hoe het probleem van sociale steun opgelost kan
worden.
Diverse instellingen onderkennen dat verveling en vrije tijdsbesteding belangrijke
aandachtspunten zijn. Men weet alleen niet goed wat er aan gedaan moet worden, of er is
geen geld. Een probleem is ook dat het draagvlak niet groot genoeg is, er wonen te weinig
ex-ama’s in een gemeente. Hierdoor worden er geen projecten opgezet of gefinancierd.
Uit de Utrechtse praktijk is wel bekend dat sommige mentoren van begeleid wonenprojecten hun pupil aan de hand meenemen naar een sportvereniging. De laatste tijd wordt
ook in beleidsmatig opzicht aandacht besteed aan multiculturalisering van sportverenigingen
en hun aanbod. Zo heeft het Multicultureel Instituut Utrecht (MIU) in samenwerking met de
Vereniging sportbelangen Utrecht (VSU) het project 'Samen aan de bal' (Benali, 2001)
geïnitieerd waarbij sportbestuurders met behulp van een stappenplan wat meer gericht
worden op allochtone doelgroepen. Ook de gemeente Utrecht biedt via een
kennismakingsronde de gelegenheid aan jongeren om zich op een sport te oriënteren, doch
de vraag is of dit aanbod genoegzaam bekend is onder de door ons onderzochte doelgroep.
c) Steun gegeven als voorbereiding op het zelfstandig wonen en hoe daarop terug
gekeken wordt
Interviews jongeren: de meeste jongeren zijn tevreden over de opvang in de KWE. Hier
hebben ze de basisvaardigheden om zelfstandig te kunnen wonen geleerd. De jongeren zijn
allemaal tevreden over de mentoren van de KWE. Een jongen vond het niet echt leuk in de
KWE, maar hij gaf wel aan dat dat aan hem lag en niet aan de KWE, of de mentor. Over het
algemeen geven ze aan dat de mentor met dingen heeft geholpen. In sommige gevallen
hebben ze nu nog contact met de mentor van de KWE. Over de voogd van de Opbouw zijn
de jongeren ook tevreden. Als de jongeren een contactpersoon bij Vluchtelingenwerk
hebben zijn ze hier meestal ook tevreden over. Het minst tevreden zijn ze vaak over hun
advocaat; in een aantal gevallen heeft die nog geen contact met de jongere opgenomen. De
jongeren geven aan pas in de periode na de KWE geconfronteerd te zijn met de
verantwoordelijkheid voor het eigen leven en daar blijken nog leerpunten te liggen. De
jongeren hebben de obstakels die ze tegen komen na het vertrek uit de KWE over het
algemeen zelf opgelost, al dan niet met behulp van vrienden, buren of medewerkers van
professionele instellingen. Het onderzoek van Luth e.a. (1997) geeft hetzelfde aan: De exama’s lijken allemaal zelfstandig genoeg om op zichzelf te wonen. Driekwart van de jongeren
mist wel de begeleiding die ze wel hadden in de KWE. Ze hebben hulp nodig gehad na het
vertrek uit de KWE. Deze hulp kwam meestal van een medewerker van de Opbouw. Een
deel van de ex-ama’s heeft na vertrek nog steeds geen hulp gehad. Uit onderzoek
(Thomeer-Bouwens en Smit, 1998. Van Wijk e.a., 2001) komt naar voren dat verreweg de
meerderheid van de jongeren tevreden is over de opvang en de voorbereiding op
zelfstandigheid in de Opbouwvoorzieningen.
Interviews sleutelfiguren: In de provincie Utrecht bevinden zich in mei 2001 24 KWE’s met
vier of vijf jongeren per KWE (Utrecht zeven, Amersfoort vier, Veenendaal vier, Houten vijf,
Nieuwegein twee, IJsselstein twee). In totaal wonen daar 102 minderjarigen. De jongeren
worden begeleid door mentoren die per jongere 7 1/8 uur ter beschikking hebben voor
begeleiding. Gedurende deze periode wordt jongeren een zelfstandigheidtraining
aangeboden volgens de methode van het competentieleren (zie Haspels e.a, 2000). De
sleutelpersonen zijn minder gunstig in hun oordeel over de COA voorzieningen waar
jongeren hun eerste opvang beleven. Vanuit de MOA wordt geconstateerd dat er te weinig
aandacht is voor de groep. Er lijkt regelmatig sprake te zijn van ongewenste
zwangerschappen. De samenwerking tussen de diverse instanties binnen de COA
voorziening laat te wensen over. Ook is de MOA zelf nog onvoldoende voorbereid om de
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 25
gezondheidssituatie van de jongeren in kaart te brengen en hen zo nodig van een
zorgaanbod op dit terrein te voorzien.
3.4.3
Met betrekking tot persoonlijke vaardigheden
a) Onderwijs en werk
Interviews jongeren: de jongeren die mogen werken doen dit vaak ook, of zijn door hun
opleiding nu niet in staat te werken. Als de jongeren werken is dit vaak via het
uitzendbureau. De jongeren zonder status, die niet mogen werken, geven aan dit ook niet te
doen. De meeste ex-ama’s gaan nog naar school. Een meisje gaat nog naar de ISK, zij zal
dit jaar haar taalonderwijs op de ISK afronden (ze heeft dan niveau twee gehaald). De
meeste jongeren volgen momenteel een opleiding op het ROC of zitten nog in het
taalonderwijs. Een jongen doet een MBO opleiding. De meeste jongeren vinden school leuk.
Ze vinden het leuk en belangrijk om Nederlands te leren. Ze vinden het ook prettig om
ergens mee bezig te zijn. Ze vinden het vervelend dat de school vaak erg ver van huis ligt,
zodat ze een lange reistijd hebben. De meeste jongeren hebben heel veel aan hun
begeleider op school gehad. Deze heeft over het algemeen veel geholpen, zowel met
praktische als met emotionele dingen. De meeste jongeren geven aan wel contact te hebben
met mensen op school, maar weinig daar buiten. School is een ontmoetingsplaats. Een
jongen vond school niet leuk, omdat hij in een ongemotiveerde klas zat. Bij een aantal
vakken zat hij samen met Nederlands jongeren van een IVBO. Volgens hem waren zij erg
ongemotiveerd en was er geen leuke sfeer op school. Hierdoor leerde hij ook weinig. Smit
(2000) geeft aan: Ex-ama’s hebben vergeleken met Nederlandse jeugd een lagere
schoolopleiding. Dit komt met name door het slecht spreken van de taal. 30% van de exama’s vindt school moeilijk. Ex-ama’s lijken meer te spijbelen dan de Nederlandse jeugd
(40% van de ex-ama’s spijbelt), maar de spijbelfrequentie van de ex-ama’s ligt lager dan die
van de Nederlandse jeugd. Hier staat tegenover dat vanuit Noord-Nederland alarmerende
berichten komen over absentie. Zelfs zo dat men betwijfelt of les geven aan ama's wel zin
heeft (De Volkskrant, 2001). In Utrecht is de situatie niet zo schrijnend. Een respondent
vanuit de KWE's geeft aan dat de ISK van het Utrechtse Prisma-college een gunstige
uitzondering is wat betreft absentie. De respondent schrijft dat toe aan een betrekkelijk
effectief absentiebeleid.
Vier jongeren zijn gestopt met school. Een meisje is gestopt omdat haar kind ziek werd, het
andere meisje is gestopt omdat zij last had van lichamelijke klachten. Ze wil eerst meer
zekerheid over haar toekomst, voordat ze weer een opleiding gaat doen. Ze kan het niet aan
dat zij, omdat ze nog geen status heeft, als enige in haar klas geen stage mag lopen. Een
jongen zonder status geeft aan dat hij eerst wil weten of hij in Nederland mag blijven, anders
vindt hij het onzin om Nederlands te leren. Hij wil op zich erg graag naar school en leren,
maar alleen als hij een doel heeft om naar toe te werken. Een jongen gaf aan problemen te
hebben gehad met school, doordat hij alcoholproblemen had, hij wil wel weer beginnen met
school. Een jongen gaf aan dat de opleiding die hij deed niet aansloot bij wat hij verder in de
toekomst wilde, hij is tijdelijk gestopt en wil volgend jaar met een andere opleiding beginnen.
Een jongen, wonend in een AZC, twijfelt om te stoppen met zijn opleiding, aangezien de
opleiding is verhuisd en hij geen vergoeding krijgt voor buskaartjes. Hij heeft zelf geen geld
om deze te kopen en moet nu elke dag een uur heen en terug fietsen naar zijn school. Hij
weet niet of hij dit nog lang op kan brengen.
Van de jongeren die geïnterviewd werden werken de beide jongens met een Nederlands
paspoort. De ene werkt naast zijn opleiding (medisch laboratoriumonderwijs), de ander werkt
fulltime bij een internationaal bedrijf. De jongere die illegaal is werkt zwart, hij heeft zelf een
bedrijf opgezet. Een ex-ama met een vtv-hum heeft uitzendwerk gedaan. Hij is tijdelijk
gestopt met werk, omdat hij last heeft van psychosomatische problemen. Hij wil nu graag
naar school, eerst een opleiding gaan doen, en dan weer gaan werken. Een ex-ama met
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 26
vvtv status werkt vijf dagen in de week bij MacDonalds, totdat hij volgend schooljaar met een
andere opleiding gaat beginnen. De ex-ama’s met een W-document en met een vtv-ama
durven nog niet te werken, omdat ze bang zijn hun recht op een status te verspelen (met hun
status mogen ze niet werken). Twee jongens werken op de autobaan (lerend werken). Het is
voor de jongens niet hun droombaan, maar het is beter dan niets. Als de jongeren werken is
dit vaak via het uitzendbureau. De jongeren, die nog in procedure zijn, die niet mogen
werken, doen dit ook niet. Er wordt dus door geen van deze jongeren zwartgewerkt. Van
Wijk e.a. (2001) deden longitudinaal onderzoek onder ex-ama’s en daarom is een vergelijk
tussen de onderzoeken interessant. Zij hebben wel (reden daarvoor is niet gegeven) alle
jongeren zonder verblijfsvergunning buitenbeschouwing gelaten. In hun onderzoek geven ze
aan dat van hun meest recente onderzoekgroep ongeveer 50% (p. 36) een Nederlands
diploma heeft behaald. Niet is aangegeven welk diploma dat is. Aangegeven is dat 34% van
de populatie schoolgaand is. Daarnaast werkt 77% (p. 39) uit deze onderzoeksgroep.
De meeste jongeren geven aan wel rond te kunnen komen, maar altijd krap bij kas te
zitten. De jongeren zonder werk krijgen gemiddeld een bedrag van rond de negenhonderd
gulden per maand, waarvan ze alles moeten betalen. Uit onze interviews blijkt dat een
enkele jongere wel eens duizend gulden rood staat bij de bank, of geld heeft geleend
bijvoorbeeld bij de sociale dienst of bij vrienden. De jongeren geven veelal aan omgaan met
geld te hebben geleerd op de KWE.
Interviews sleutelfiguren: de sleutelfiguren geven aan dat het merendeel van de jongeren
ambitieus bezig is te leren op school. Jongeren zijn over het algemeen positief over de
school. Naast het feit dat het hen aan een aantrekkelijke carrièreperspectief kan helpen zijn
medescholieren zijn een belangrijke bron van kennissen en vrienden en daarmee is er animo
om naar school te gaan. Daarnaast is toch de absentie een groot probleem. De absentie
heeft vaak te maken met het feit dat het volgen van onderwijs hen veel energie kost. Een
goed absentiebeleid opstellen is niet eenvoudig. Vooral boven het achttiende jaar wanneer
een mentor of voogd niet meer stimuleert is het moeilijk voor de jongeren om de school voort
te zetten. Over het algemeen reageren de scholen coulant op afwezigheid. De docenten
realiseren zich dat de school een factor is die de jongeren op de rails houdt en dat met een
schorsing niemand gediend is. Overigens geven de scholen aan dat de absentie van de
leerlingen een aanslag doet op de motivatie van het onderwijzend personeel. Zij zien hun
klassen verminderd gevuld, moeten naast hun primaire taak van de kennisoverdracht vaak
veel tijd besteden aan het motiveren en ondersteunen van jongeren. Vanuit de ISK werd
aangegeven dat men daar het personeel extra op wil trainen en ondersteunen.
Over het aantal werkende jongeren hebben we alleen informatie over de stad
Utrecht. Op het meetmoment hadden drie personen van de bij de GSD geregistreerde 49
jongeren met een verblijfsvergunning werk (6%). Hun aantal is dus gering. Enerzijds komt dit
doordat veel jongeren uit de doelgroep nog op school zitten. Anderzijds komt dat doordat
veel jongeren geen toestemming hebben om te werken ( ca. 67% heeft geen toestemming).
Buiten dit aantal om kwamen we zonder daar echt naar te zoeken nog wel andere niet bij de
gemeente bekend zijnde jongeren tegen die werkten. We kunnen dus aannemen het aantal
werkende jongeren hoger zal liggen. Van betrokkenheid in zwart werk zijn bij de instellingen
geen indicaties. Een medewerker van ROC Amerlanden geeft dat met name ex-ama’s
binnen het COA systeem veel problemen hebben en geven. Het hoppen van jongeren (het
trekken naar andere steden) zorgt voor problemen, een zorgt voor een breuk in de opvang.
De school biedt vaak voor de jongeren een dagopvang; het biedt structuur en een luisterend
oor. De groep met problemen wordt echter steeds groter. Door de lange wachttijden bij het
RIAGG is er niet snel genoeg geschikte begeleiding voor deze jongeren. Daarnaast worden
er problemen voorzien met betrekking tot de nieuwe asielwet. Het COA moet beslissen of
een jongere in het reguliere onderwijs traject terechtkomt, of in het terugkeertraject.
Aangezien de meeste jongeren niet echt gemotiveerd zullen zijn om terug te keren, zal dit
terugkeer traject niet echt effect hebben. Een ander knelpunt heeft te maken met
statuslozen. Als zij klaar zijn met het onderwijs, mogen zij geen stage lopen. Docenten
stellen zich de vraag is of het ethisch verantwoord is om iemand onderwijs te laten volgen,
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 27
als ze er daarna niets mee kunnen.
Respondenten zien de jongeren wel eens afhaken. Dit komt volgens hen vooral
omdat ze dan te veel spanningen ervaren bij de jongeren zonder verblijfsvergunning ofwel
dat deze een afweging maken dat het niet zinvol is om te investeren in een land waar ze
toch niet mogen blijven.
b) Eigen actie ter verbetering van de participatie in de samenleving
Interviews jongeren: de meeste jongeren grijpen de kansen die hen geboden worden. Ze
gaan naar school. Ze doen dit graag en willen dit zo lang mogelijk blijven doen, omdat
school volgens hen de sleutel is tot een goed leven in Nederland. Een aantal jongeren met
status is gestopt met de opleiding die ze deden. Twee van hen zijn wel van plan weer naar
school te gaan, maar dan een andere opleiding te gaan volgen. Ze weten inmiddels wat ze
willen. Een jongen is gestopt en werkt nu. De jongens met een W-document die gestopt zijn
willen allemaal weer naar school zodra ze een status hebben. Een aantal jongeren probeert
op verschillende manieren in contact te komen met Nederlanders en de Nederlandse
maatschappij. Een jongen gaat regelmatig naar de bibliotheek en leest onder andere veel
over het koningshuis. Hij vond het ook erg leuk om koninginnedag te vieren. Een andere
jongen is actief geweest bij diverse organisaties, waaronder de jongerenafdeling van de
PvdA. De jongeren gaan graag naar sportscholen, of andere plaatsen waar Nederlanders
komen. Ze willen graag in contact komen. Ze willen bijna allemaal contact met oudere,
slimme mensen in Nederland; van hen kunnen ze veel leren.
Interviews sleutelfiguren: over het algemeen herkent men dat jongeren hun kansen
pakken als die zich voordoen.
c) Dagritme en dagbesteding
Interviews jongeren: de meeste jongeren gaan naar school of werken. Een enkele jongere
werkt en gaat naar school. Wanneer ze thuis zijn kijken de jongeren veel tv en luisteren ze
muziek. Soms gaan ze op bezoek bij vrienden. In het weekend gaat een aantal van hen
leuke dingen doen, zoals naar de bioscoop, of de stad in. De jongeren die naar school gaan
zijn vaak veel tijd kwijt met reizen en huiswerk maken. De jongeren die niet naar school gaan
en niet werken zitten veel thuis. Ze kijken tv en denken veel na. Monika Smit (2000) komt tot
de conclusie dat ex-ama’s zich iets vaker lijken te vervelen dan de Nederlandse jeugd.
In maart 2001 organiseerde Samah een landelijk ama-dag in Dronten. Men rekende op
ongeveer 3000 jongeren maar de dag was met ongeveer 6000 jongeren overtekend. Een en
ander geeft aan dat er onder de jongeren een behoefte bestaat om op een niet al te
inhoudelijke manier elkaar te ontmoeten.
Interviews sleutelfiguren: deze interviews bevestigen het beeld van hierboven. Wat
natuurlijk bij de scholen sterk benadrukt wordt is dat de absentie en daarbij de uitval zo
hoog is. Sommige respondenten gaven aan dat ze de indruk hadden dat over het algemeen
de avonden en weekenden gevuld werden met tv kijken en bij elkaar op bezoek gaan. Niet
specifiek voor onze doelgroep organiseert Vluchtelingenwerk wekelijks een theehuis voor
hun cliëntèle. De indruk is dat daar niet veel ex-ama’s op af komen.
d) Belangrijke belemmeringen voor integratie genoemd door de jongeren
Het belangrijkste is dat de jongeren geen status hebben. Hierdoor zijn heel veel deuren
gesloten voor hen, zoals werk en onderwijs. Als jongeren geen status hebben zijn ze ook
minder gedreven om te integreren in de Nederlandse samenleving, ze weten immers niet of
ze hier mogen blijven. Ze kunnen het niet opbrengen om een plaats te creëren in
Nederlands, als ze over een paar maanden misschien weg moeten. Een jongen zei hierover:
‘Ik wil heel graag naar school en dingen leren, maar pas als ik hier mag blijven. Wat heb ik
aan Nederlands in mijn land?’ Het niet zo goed beheersen van de Nederlandse taal zorgt er
ook voor dat de jongeren niet zo integreren in de Nederlandse samenleving. Hierdoor
begrijpen ze niet alles, ze missen dingen, ze durven ook niet zo goed op Nederlanders af te
stappen, omdat ze bang zijn om fouten te maken. Een meisje zei hierover: ‘Toen ik net hier
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 28
was ging ik met de trein, en dan wist ik niet of ik wel in de goede trein zat; Ik kon het niet
lezen. Ik durfde het ook niet te vragen aan iemand, omdat ik dan niet zou verstaan wat ze
terug zeiden’. Enkele jongeren zeggen ook te maken te hebben met discriminatie. Doordat
ze buitenlander zijn willen Nederlanders (blanken) niets met ze te maken hebben. Dat staat
de integratie in de weg.
3.4.4
Met betrekking tot de welzijnsvoorzieningen
a) Financiële situatie
Interviews jongeren: de jongeren geven aan ongeveer negenhonderd gulden in de maand
te ontvangen. Vier jongeren uit de onderzoeksgroep werken. Vanuit de interviews met de
onderzoeksgroep kwam naar voren dat een enkele jongere wel eens maximaal duizend
gulden rood staat bij de bank, of geld heeft geleend bijv. bij sociale dienst of bij vrienden. De
huisvesting slorpt het grootste deel van hun budget op. Geen van de jongeren zegt in de
problemen te komen door schulden. De meeste jongeren komen redelijk uit met hun geld
elke maand. De jongeren geven wel aan dat ze eigenlijk nooit geld overhouden om iets leuks
van te doen. Een meisje zei hierover: ‘als vrouw wil je soms iets voor jezelf kopen, mooie
kleren of zo, maar dat kan niet’. Jongeren geven aan dat ze er voor kiezen om geen
betaalde vrijetijdsbesteding te ondernemen. Ze kunnen de contributies voor sportclubs niet
kunnen betalen. Als ze wel naar een sportclub gaan betalen sommigen deze ook niet, terwijl
ze hopen op clementie van de penningmeester. Hun geringe bestedingsruimte zorgt ervoor
dat ze zich vervelen in hun vrije tijd.
Interviews sleutelfiguren: uit het interview met de instellingen bleek dat de zowel de
jongeren met een verblijfstitel als de jongeren met een W-document (nog in procedure)
ongeveer Fl. 900,- per maand te besteden hebben. Voor de jongeren met een W-document
functioneert de Opbouw als uitkerende instantie. Er is sprake van dat Justitie de betaling
aan jongeren met een W-document wil beperken. Tijdens het schrijven van dit verslag is hier
nog geen definitief besluit over genomen. In ieder geval heeft de Opbouw als beleid gekozen
dat er tot eind 2001 (of bij eerder besluiten van Justitie) uitkering gegeven zal worden aan
W-document-houders. Criteria bij beperking van de uitkering zullen waarschijnlijk zijn dat
men uitgeprocedeerd is en of jonger/ouder is dan 21 jaar. De Opbouw geeft aan dat
jongeren aan wie uitkering ingetrokken wordt geacht worden het land te verlaten. Twee
respondenten wisten te vermelden dat een ex-ama's bij wie er sprake was van intrekken van
de uitkering was verdwenen naar het illegalencircuit in Den Haag, waar volgens een derde
informant sprake is van een bloeiend zwartwerkcircuit. De verwachting is dat de meeste
jongeren hen zullen volgen wanneer dit beleid wordt voortgezet. Een ex-ama die al een paar
jaar illegaal in Nederland meldde hierover: “Now I’m just like a bird. I sleep in this tree, then
in the next. When you don’t have status you’re just like an animal”. Niet wordt verwacht dat
jongeren zonder meer terug zullen keren naar het land van herkomst.
Vanuit de Gemeentelijke Sociale Dienst werd aangegeven dat in het recente
verleden vrijwel alle jongeren (statushouders) in hun bestand in de financiële problemen
kwam, maar dat het de laatste tijd beter gaat. Als mogelijke oorzaken van deze verbetering
werd genoemd dat er in de KWE’s meer aandacht is voor budgetteren of dat
Vluchtelingenwerk hier meer aandacht aan besteedt. De jongeren geven aan omgaan met
geld te hebben geleerd op de KWE.
Uit het onderzoek komt van Luth e.a. (1997) komt naar voren dat er een aantal exama’s zijn met (hoge) schulden. Toch kan driekwart van de jongeren rond komen met hun
uitkering of studiefinanciering.In de recente literatuur (van Wijk e.a., 2001. p. 62) komt naar
voren dat de longitudinale groep die men volgde na drie jaar iets beter uitkwam met het geld,
maar ook meer schuld maakt. In 2000 komt 61% van de ondervraagden uit met het geld en
in 1997 43%. In 1997 heeft 35% van de jongeren schulden en in 2000 53%. Hierbij is echter
niet vergeleken met Nederlandse jeugd. Het is voorstelbaar dat ook bij deze groep schulden
voorkomen vanwege de studiefinanciering. Belangrijk verschil is natuurlijk wel dat
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 29
Nederlandse ouders hun kinderen nog wel eens wat toestoppen, terwijl onze doelgroep dat
ondersteunende systeem mist.
Met betrekking tot lenen gaf een informant aan dat in veel culturen en met name de
Afrikaanse, lenen en het maken van schulden een andere betekenis heeft dan in een
westerse cultuur. In veel culturen is het niet gepast om bekenden die iets willen lenen af te
wijzen. Ook zelf lenen of schulden maken bij vrienden of bekenden is geaccepteerd. Lenen
en uitlenen is bij hen een manier van overleven, maar ook om een sociaal systeem in stand
te houden. Een informant meldt: “Leen een kopje suiker bij de buren en je komt nog eens
ergens”.
Aan de sleutelfiguren is gevraagd of ze de indruk hebben dat jongeren met schulden zitten
als gevolg van de reis naar Nederland. Een respondent geeft aan (bij jongeren jonger dan
achttien) twee of drie keer per jaar geconfronteerd te worden met jongeren die aangeven dat
ze in ernstige moeilijkheden zijn vanwege schuld met betrekking tot de tocht naar Nederland.
Het gaat hier uitsluitend om Chinese jongeren. Een tweede respondent geeft aan daar naar
te vragen en dan steeds als antwoord te krijgen dat de bestaande geldbehoefte geen
verband houdt met de reis. Een andere respondent geeft aan dat geldbedragen al vooraf zijn
betaald aan smokkelaars (ook een informant uit het Chinese circuit geeft dit aan. Horjus,
1998). Trouw (2001b, p. 1) beschrijft dat er wel degelijk sprake is van het achteraf af moeten
betalen van schulden. "Ze eisen geen betaling vooraf. Dat lukt geen mens. De naar
Nederland gevluchte Chinees moet het bedrag daarom in maandelijkse termijnen afbetalen,
anders krijgt de familie in China problemen".
b) Gebruik van ondersteunende instanties
Interviews jongeren: alle jongeren, behalve die uit Amersfoort, kennen Vluchtelingenwerk.
Ze zijn hier geweest. De jongeren kennen ook allemaal de Opbouw, de jongeren met een Wdocument krijgen hun geld nog van de Opbouw. De jongeren die bij het RIAGG lopen weten
wat het RIAGG is, de rest kent het niet. Een enkele jongen ken Samah, van het festival.
Verder kennen ze geen hulpverleningsinstanties. Eerder onderzoek richtte zich met name op
de ama’s jonger dan achttien jaar (Snijders en van Wel, 1995, p. 46). Hier komt naar voren
dat jongeren de meest elementaire instanties als banken, het gemeentehuis, de sociale
dienst goed kennen en daar zo nodig ook gebruik van zouden maken (bekendheid resp. 98,
86 en 75%. Eventueel gebruik maken 71, 56 en 56%). Instanties die immateriële diensten
leveren zoals het algemeen maatschappelijk werk, het RIAGG zijn over het algemeen
minder bekend maken (bekendheid resp. 42 en 40%. Eventueel gebruik 31 en 29%). Voor
het overige is geen onderzoek bekend naar het gebruik van ondersteunende instanties. Een
onderzoek van Luth e.a. (1997) gaf aan dat weinig ex-ama’s zeggen hulp te krijgen van
iemand van Vluchtelingenwerk. Deze voorziening is wel bekend bij iedereen en enkele exama’s hebben hier ook een contactpersoon. Sommige jongeren noemen als een drempel
naar instanties dat er zo vaak wisselingen van medewerkers zijn, waardoor ze steeds
opnieuw het verhaal moeten vertellen.
Interviews sleutelfiguren: vanuit het interview met de sleutelfiguren komt naar voren dat de
verschillende instanties een erg verschillend bereik hebben. De Opbouw verstrekt het geld
aan de jongeren met een W-document. Om die reden is er een redelijk trouw contact tussen
de betreffende voogdijmaatschappelijkwerker en de jongere. Formeel doet een voogd niet
meer dan het geld verzorgen en er op toezien op een rechtmatige verstrekking, maar vaak
doet de jongere een beroep op de voogd en/of de voogd kan het niet laten om zo nu en dan
de jongere ook op andere terreinen te ondersteunen.
Het bereik van de afdelingen van Vluchtelingenwerk is redelijk. Zo komt in Utrecht ongeveer
80% van de jongeren regelmatig langs voor een gesprek. De respondent geeft aan dat het
met jongeren die minder langs komen waarschijnlijk goed gaat. In Amersfoort was er tot voor
kort geen enkele instantie waar onze doelgroep kon aankloppen. Omdat de ex-ama’s in de
praktijk niet onder de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) gerekend worden was er geen
financiering voor hulp aan deze groep. Sinds 1 maart 2001 financiert de gemeente een
zorghulpaanbod dat aangeboden wordt door Vluchtelingenwerk.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 30
Medewerkers van Vluchtelingenwerk geven aan dat zij om verschillende redenen niet
elke ex-ama in hun gemeente kunnen bereiken. Soms willen de jongeren geen contact meer.
Soms loopt de samenwerking tussen instanties niet goed, waardoor ze niet weten dat een
ex-ama in hun gemeente woont. Veel instellingen op het gebied van zorg weten ook weinig
af van het aanbod dat er is in de gemeente. De zorg en opvangmogelijkheden die er zijn
lijken niet goed benut te worden. De overige geïnterviewde instanties bereikten een klein
publiek.
In maart 2001 was er een conferentie in de gemeente Utrecht waar een aantal
instanties uit de provincie zich met een aanbod voor vluchtelingen presenteerden (o.a.
stedelijke welzijnsorganisaties). Navraag bij een aantal van hen leerde dat de instellingen
wel zeer betrokken waren bij de doelgroep, maar dat er nauwelijks sprake was van het
daadwerkelijk en actief bereiken van de jonge vluchtelingen zoals in onze doelgroep.
Ex-ama's lijken niet veel gebruik te maken van de jeugdhulpverlening. Bureau
Jeugdzorg meldt dat de doelgroep niet apart geregistreerd is. Men heeft in de registratie het
laatste halfjaar één jongere in de registratie gevonden. Uit de gegevens van het RIAGGjeugd blijkt dat op het moment van onderzoek 10 jongeren van de zorg gebruik maakten.
Middels het onderzoek kwam naar voren dat de Medische Opvang Asielzoekers
(MOA) in 2000 een organisatiewijziging heft ondergaan waarbij deze dienst een onderdeel
wordt van de GGD's. Een en ander betekent ook dat de ondersteuning van ama's jonger dan
achttien jaar zal plaatsvinden conform de jeugdgezondheidsnormen. Hierdoor zullen in de
nabij toekomst alle jongeren en dus ook de vluchtelingen met het achttiende jaar òf
voldoende medische - en daarmee ook met psychische zorg gehad hebben, òf ze zitten op
een traject om deze zorg te ontvangen.
c) Toereikende ondersteuning?
Interviews jongeren: De meeste jongeren zeggen niets te missen op het gebied van
hulpverlening. De wensen die ze hebben zijn over het algemeen praktisch van aard. Een
aantal jongeren zou graag een grotere woning willen en zou hier wel hulp bij willen. De
meest gehoorde vraag naar steun is die van jongeren zonder status. Ze willen dat er sneller
duidelijkheid komt, dat ze weten waar ze aan toe zijn. ‘Ik word ziek van niets weten’. De
jongeren die wel een status hebben noemen ook dat het wachten op zekerheid het ergste is
wat ze mee hebben gemaakt. Een jongen met een Nederlands paspoort zegt dat de enige
reden dat hij mee doet aan dit onderzoek is dat de situatie verbeterd voor de ama’s en exama’s die nu naar Nederland komen. Een aantal jongeren noemt ook dat ze wat meer
contact zouden willen hebben met hun advocaat.
Interviews sleutelfiguren: Vrijwel alle respondenten geven aan dat de zorg op geheel of op
onderdelen ontbreekt of in ieder geval ontoereikend is. We geven een opsomming
 Zeven instanties geven aan dat er onvoldoende samenwerking of afstemming is. Er
is meer behoefte aan informatie over wat betrokken instellingen aanbieden en wat
men van elkaar kan verwachten.
 Er is geen instelling die hun belang behartigt als het gaat om huisvesting.
 Niet alleen de scholen geven aan dat de groep vraagt om een specifieke en meer
pedagogische aanpak dan bij Nederlandse leeftijdgenoten. Ook vinden zij het
onderwijs te theoretisch is. Taalonderwijs zou meer met de leefwereld van de
jongeren te maken moeten hebben. In het kader hiervan is genoemd dat er behoefte
is aan taalstage (ze doen een werkstage met als doel zich op een handelingsgerichte
manier de taal eigen te maken, tegelijk doet men ervaring op in werk dat ze
ambiëren).
 De taal is vaak een struikelblok bij doorstroom naar ander onderwijs. Dit
vervolgonderwijs zou zich op dit punt coulanter kunnen opstellen en meer naar de
persoon en de potenties kunnen kijken dan naar de prestaties van het moment.
 Op de scholen moet de jongeren geleerd worden om in groepen te praten (o.a.
vluchtelingenles). Hierdoor leren jongeren zich makkelijker aan anderen te verbinden.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 31








De medische opvang asielzoekers geeft aan dat er tot dusver veel mis is gegaan in
de gezondheidszorg in de asielcentra. Dit gebrek aan effectiviteit werkt door in de
gezondheidssituatie na het achttiende jaar.
Hetzelfde geld voor de seksuele voorlichting. Dit wordt te westers aangeboden,
waardoor jongeren een verkeerd beeld krijgen van wat de seksuele moraal is in
Nederland. Zo heeft men soms het idee dat het normaal is om zich promiscue te
gedragen.
Voor deze jongeren wordt een instantie gemist die outreachend met hen aan de slag
gaat. De hulp en zorg wordt nu te weinig appellerend aangeboden.
Er zou meer aandacht moeten zijn voor het sociale netwerk van de groep
bijvoorbeeld door maatjesprojecten/gastgezinnen voor de jongeren die dat willen te
organiseren.
Jongeren zouden meer gebruik moeten kunnen maken van sportclubs en andere
vrijetijdsbesteding
Er zou een aanbod moeten komen dat rekening houdt met de wensen van de
jongeren. Een aanbod waarin de jongeren zelf kunnen participeren.
Er is behoefte aan een basisvoorziening die niet projectmatig gesubsidieerd is.
Er is ook gebrek aan inzicht in de regelgeving. Schrijnend is dat op 30 maart nog niet
bekend is wat het beleid en de regelgeving van 1 april zal zijn.
d) Bekendheid van de doelgroep bij de zorgverlenende instanties
De doelgroep is bekend bij de instanties die zijn meegenomen in het onderzoek. Bij andere
jeugdhulpverleningsinstanties, zoals bureau Stade, T-team, Stichting de Dijk etc., is de
doelgroep niet bekend. Enkele instanties en organisaties zijn zelfs niet bekend met de term
(ex-)ama. Een aantal medewerkers van gemeenten die benaderd zijn weten ook niet wat of
wie er met (ex-)ama’s bedoeld wordt.
e) Belemmeringen voor integratie in de Nederlandse samenleving volgens de
sleutelfiguren
De sleutelfiguren zien veel belemmeringen op de weg naar integratie. Het meest genoemde
probleem waar de jongeren mee kampen is volgens hen het huisvestingsprobleem (door
twaalf respondenten genoemd). Jongeren wonen in relatief te dure kamers, in een slechte
buurt, hebben vaak ondeugdelijke huurcontracten, moeten veel verhuizen of worden op
straat gezet. Als tweede probleem is er het ontbreken van een sociaal netwerk of
eenzaamheid (zeven respondenten). Men geeft aan dat jongeren vaak wel willen, maar in de
praktijk nauwelijks contacten hebben met Nederlanders. Op een gedeelde derde plaats
komen de absentie op school en het hebben van financiële problemen of tekorten (beide vijf
keer genoemd). De absentie wordt uiteraard door de scholen als een probleem gezien, maar
ook de gemeentelijke sociale dienst en Vluchtelingenwerk zien het als een ernstige
bedreiging voor een verdere carrière. Het financiële probleem zien de respondenten in
relatie tot de kamerhuur, het niet kunnen betalen van vaste lasten en de onmogelijkheid om
iets aan vrije tijdsbesteding te doen. Als vierde probleem wordt genoemd (door vier
respondenten) het getraumatiseerd zijn van een deel van de doelgroep. Men geeft aan dat
de bron voor sommige jongeren in het land van herkomst ligt (m.n. West Afrika), maar dat
ook in de asielzoekerscentra seksueel overschrijdend gedrag en intimidatie plaatsvindt.
Opvallend is dat alleen de sleutelpersonen aangeven dat hiervoor aanwijzingen zijn en dat
de jongeren dit niet aangeven. Een en ander kan verklaard worden doordat het door de
doelgroep als te pijnlijk wordt ervaren om hierover open te zijn. Buiten het onderzoek om gaf
een informant vanuit de KWE-sector aan dat er aanwijzingen zijn dat bijna iedere vrouwelijke
vluchtelinge wel in de loop van de vluchtperiode wel een incident heeft ondergaan waarbij
ongewenste seksuele intimiteiten een rol speelde. Uit een onderzoek van Terres des
Hommes (1999) blijkt dat met name Nigeriaanse meisjes in de kinderprostitutie terecht
komen. Deze meisjes komen, meestal aan de hand van valse voorwendselen naar
Nederland. Eenmaal hier aangekomen zit er weinig anders op dan de prostitutie in te gaan.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 32
Uit interviews met handelaren blijkt dat Nederland een erg geschikt land is voor deze vorm
van kinderprostitutie door het soepele amabeleid. Het is niet moeilijk om jonge alleenstaande
meisjes naar Nederland te krijgen. Uit een onderzoek van het Nisso blijkt dat ook Chinese
meisjes soms terecht komen in de kinderprostitutie (Venicz & Vanwesenbeck, 1998).
Daarnaast werd door een aantal respondenten genoemd dat de jongeren zich in
Nederland een vaak vijandige samenleving bevinden. Andere genoemde belemmeringen
zijn: het ontbreken van een passend hulpaanbod, outreachende hulp of het ontbreken van
een aanspreekpunt waar met neme ander zorg- of hulpinstanties jongeren aan kunnen
melden voor hulp of zorg. In feite wordt een rol bedoeld zoals de Opbouw die voor het
achttiende levensjaar heeft (door drie personen genoemd. Ook wordt het gebrek aan
taalvaardigheid of het ontbreken van taallessen die toegesneden zijn op de doelgroep als
een belangrijke belemmerende factor gezien (drie keer genoemd). Als laatste zien twee
respondenten de frustratie die jongeren oplopen doordat ze in Nederland hun ambities niet
kunnen waarmaken als een belangrijk probleem bij de integratie.
Hiernaast gaven meerdere respondenten in min of meer gelijke bewoording aan dat het
moment van achttien jaar worden als een belangrijk breekpunt is. Met deze overgang
worden ze met veel verschillende problemen tegelijk geconfronteerd. Een respondent
noemde het de “vele knips rond het achttiende jaar”. Men moet de KWE verlaten en een
andere woonplek zoeken. Er treden hier veranderingen op wat betreft huisvesting, ook
meestal een verandering van woonplaats, de redelijke frequente en pedagogisch
ingekleurde begeleiding (de mentor van de KWE) valt weg, de voogd wordt in een gunstig
geval vervangen door een begeleider van Vluchtelingenwerk, die echter veel meer op
afstand blijft. Veelal is het ISK traject afgerond rond deze tijd en moeten ze zich gaan
bezighouden met carrièrekeuze en een andere school. Na het achttiende jaar is er bij al
deze veranderingen te weinig begeleiding.
Door het Multicultureel instituut Utrecht is onderzoek gedaan naar de inburgering van
vluchtelingen (MIU, 1998). Hieruit komt naar voren dat er vaak een terugslag is te zien op
meerdere terreinen na één of twee jaar van inburgering. Een van de factoren is dat
onverwerkte ervaringen pas boven komen als men in rustig vaarwater komt. Het MIU beveelt
aan om als het gaat om het beëindigen van de ondersteuning rekening te houden met
individuele factoren en zo nodig langer door te gaan met zorgverlening.
3.4.5
Met betrekking tot achtergrondvariabelen
a) Gezondheidsklachten (inclusief psychisch welbevinden)
Interviews jongeren: Er lopen drie jongeren bij het RIAGG. Veel jongeren hebben
psychosomatische problemen. Ze hebben vaak last van vage klachten, zoals hoofdpijn,
maagklachten, slecht slapen. Een meisje geeft aan niet met een psycholoog te willen praten,
het is haar eigen probleem. De meeste jongeren praten er met niemand over. Ze vertrouwen
weinig mensen, en ze kennen vaak niet zoveel mensen. De mensen die ze kennen, kennen
ze niet goed genoeg om erover te praten, of die hebben zelf al genoeg problemen. Een
jongen heeft een drankprobleem. Hij zegt dat hij nu niet meer drinkt. Hij heeft hier geen hulp
bij gehad. Het drankprobleem heeft ervoor gezorgd dat hij van school af moest. Luth e.a.
(1997) vond in een onderzoek dat roken, drinken en andere verslavingen weinig voorkomen
bij de ex-ama’s. De cijfers liggen rond het gemiddelde van de Nederlandse jeugd. Ex-ama’s
drinken minder dan Nederlandse jongeren. Uit een onderzoek uit 1998 van ThomeerBrouwens en Monika Smit komt naar voren dat mannelijke ex-ama’s meer
gezondheidsproblemen en depressieve gevoelens hebben dan Nederlandse mannen. Bij
vrouwen is er in dit onderzoek geen verschil gevonden. Uit een ander onderzoek van Monika
Smit (2000) blijkt: gokken en softdruggebruik komt minder vaak voor bij ex-ama’s dan bij
Nederlandse leeftijdsgenoten. Verder hebben alle ex-ama’s geregeld last van tenminste
twee van de vier vluchtelingenklachten op het gebied van gezondheid. Mannelijke ex-ama’s
zijn iets ongezonder dan Nederlandse mannelijke leeftijdsgenoten. Vrouwelijke ex-ama’s zijn
niet ongezonder dan Nederlandse vrouwelijke leeftijdsgenoten. Bij de groep ex-ama’s komt
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 33
weinig externaliserend probleemgedrag voor. Ex-ama’s drinken minder dan Nederlandse
achttienplussers.
Twee jongeren zitten momenteel thuis vanwege psychosomatische klachten. Een
meisje heeft een hartoperatie ondergaan, deze klachten zijn pas in Nederland ontdekt. Zij
geeft aan dat het erg moeilijk is om hier mee om te gaan. Ze is soms erg bang en onzeker
over haar hart. Ze is helemaal alleen en moet alles zelf regelen.
De jongeren komen over het algemeen erg reëel over, zij kunnen vaak wel aangeven
waar het probleem zit, en waarom zij besluiten bepaalde dingen te doen (stoppen met
onderwijs, etc.). Ze weten wat hun draagkracht is en dus ook wat hun draaglast kan zijn.
Jongeren geven aan dat het erg lastig is met problemen te zitten en bijvoorbeeld
gedwongen onderwijs te moeten volgen, terwijl alles rustig op het eigen tempo moet
gebeuren. Oog houden voor het individuele tempo van een jongere is erg belangrijk.
Interviews sleutelfiguren: Vrijwel alle respondenten noemde de vage malaiseklachten die
veel jongeren noemen: hoofdpijn, buikpijn, slecht slapen, moeilijk kunnen concentreren. Het
RIAGG zit natuurlijk specifieker problemen. Men noemt dat de aard van de uitingen
opvallend genoeg heel uiteenlopend is. Bedplassen, PTSS (Post Traumatische Stress
Stoornis) worden met name genoemd, maar ook persoonlijkheidsstoornissen.
Vanuit de sleutelfiguren komt naar voren dat er veel indicaties zijn van ongewenste
zwangerschappen die ontstaan zijn gedurende de reis naar Nederland en ook in de centra.
Respondenten geven aan dat er veel indicaties zijn van grensoverschrijdend seksueel
gedrag. Daarnaast geven respondenten aan dat de voorlichting niet aansluit bij de
doelgroep. Binnen de COA periode is er sinds enige tijd aandacht voor seksuele voorlichting,
maar de klacht is dat het in groepsverband wordt aangeboden. Met name de vrouwen, van
wie sommigen seksueel misbruik achter de rug hebben voelen zich te beschaamd om te
reageren en actief deel te nemen aan het programma. Daarnaast geeft groepsgewijze
aandacht voor seksualiteit misverstanden. Een respondent geeft aan dat de betrekkelijke
openheid waarmee over seksualiteit gesproken wordt sommigen het idee geeft dat deze
manier van praten, maar ook het handelen in Nederland 'normaal' is. Uit de mond van een
meisje hoorden we: “Ik wil geen vriend, want in Nederland moet je gelijk met je vriend vrijen”.
b) Betrokkenheid in de overlastproblematiek
Interviews jongeren: de jongeren geven aan niet in aanraking te zijn geweest met de
politie.
Interviews sleutelfiguren: vanuit de sleutelpersonen bij de instelling komt naar voren dat
naar hun beleving jongeren nauwelijks betrokken zijn in overlastproblemen. Er wordt wel
eens zonder helm gereden of zwart met het openbaar vervoer meegegaan. Gezien de
achterstandsituatie waarin ze verkeren valt het zelfs mee. Een respondent gaf aan dat
jongeren wel eens iets wegnamen, maar dat dat “noodcriminaliteit” is, omdat men gebrek
lijdt. De respondenten geven aan dat voor zover jongeren wel eens een overtreding begaan
ze zich verzetten tegen afglijden in criminaliteit. Trouw (2001c) beschrijft een onderzoek
waarbij naar voren komt dat asielzoekers niet crimineler zijn dan de gemiddelde
Nederlander.
Ook Luth e.a. (1997) stelt dat weinig ex-ama’s zijn in aanraking geweest met de politie.
Uit het onderzoek van Smit (2000) komt naar voren dat het aantal wetsovertredingen
gepleegd door ex-ama’s (zowel de overtredingen waar ze voor gepakt zijn, als die waar ze
niet voor gepakt zijn) lager ligt dan het aantal wetsovertredingen gepleegd door Nederlandse
leeftijdsgenoten. Van Wijk e.a (2001, p. 64) geven aan dat de door hen onderzochte groep
ongeveer 20% wel eens contact kwamen met de politie. Het betrof hier meestal lichte
overtredingen als fietsen zonder achterlicht of het niet dragen van een helm. Twee jongeren
op een totaal van 109 bleken opgepakt te zijn geweest voor inbraak en diefstal.
c) Woonsituatie
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 34
Interviews jongeren: de woonsituatie blijkt divers te zijn. De meeste jongeren wonen op een
kamer. Een meisje heeft via Vrouwenopvang haar woning gekregen. Ze mag hier een jaar
blijven wonen, ze weet nog niet wat ze daarna gaat doen. vier jongeren hebben een kamer
via de Stichting sociale huisvesting (SSH) of Stichting jongerenhuisvesting Utrecht (SJHU)
gekregen. Een van deze jongens heeft eerst bij een hospes gewoond (ook in Utrecht), deze
kamer heeft hij via de SJHU gevonden. Hij is hier weg gegaan omdat de kamer wel erg duur
was, ook omdat hij aan de beurt was om te hospiteren bij de SSH. Een andere jongen woont
ook niet meer op de kamer via de SJHU, hij heeft via vrienden een andere kamer gevonden.
Twee jongeren wonen bij vrienden of familie, ze willen beiden wel zelfstandig gaan wonen.
één meisje woont nu nog in de KWE, ze heeft al een kamer gevonden. Eén jongen heeft een
eigen flat, hij heeft deze via de woningbouwvereniging gekregen. Een meisje is via vrienden
aan een kamer gekomen.
De meeste jongeren hebben zelf het initiatief genomen om op zoek te gaan naar een
kamer. De mentor of voogd heeft in enkele gevallen geholpen. Bij een paar jongeren heeft
de mentor of voogd een kamer gevonden voor de jongeren. In een geval heeft de mentor
van de KWE de jongere tegengewerkt bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte.
De meeste jongeren zijn blij dat ze een eigen woonruimte hebben. Er wordt wel
aangegeven dat de woningen vaak klein zijn. In sommige gevallen is het huis vies. Sommige
jongeren vinden het jammer dat ze niet of nauwelijks contact met hun huisgenoten hebben.
Een meisje met kind is op zoek naar een nieuwe woning; volgens haar is het huis zo vies en
slecht onderhouden dat zij en haar kind er ziek worden.
Het blijkt dat veel jongeren het principe van hospiteren niet begrijpen. Dit kan er toe
leiden dat ze lange tijd moeten wachten voordat ze een kamer vinden. Sommigen gaven dat
discriminatie ook een rol speelde.
We zien een tegengesteld beeld in een onderzoek van Luth uit 1997 waaruit blijkt dat
de woonomstandigheden van de ex-ama’s over het algemeen goed zijn. Het lijkt erop dat het
met de ex-ama’s die alleen wonen minder goed gaat dan met de ex-ama’s die niet alleen
wonen. De ex-ama’s die niet alleen wonen vervelen zich ook minder vaak dan de ex-ama’s
die alleen wonen. Niet is bekend in welk gebied Luth dit onderzoek deed. Uit onderzoek van
Monika Smit blijkt dat tweederde van de ex-ama’s zich thuis voelt in hun huidige woning
(Smit, 2000). 15% van de ex-ama’s voelt zich in de huidige woning niet thuis.
Interviews sleutelfiguren: zoals eerder aangegeven wordt de huisvesting het meest
genoemd als knelpunt. Medewerkers van Stichting Vluchtelingenwerk in verschillende
gemeenten geven aan dat het vinden van geschikte woonruimte een van de grootste
problemen is waar de jongeren mee te kampen hebben nadat ze achttien zijn geworden. Als
er al kamers beschikbaar zijn, zijn deze vaak klein, duur en slecht onderhouden. Met name
in kleine gemeentes is het moeilijk om aan woonruimte te komen. Vanuit de
Maatschappelijke opvang die onder andere de opvang van dak- en thuislozen voor haar
rekening neemt komt de informatie dat tot dusver nauwelijks ex-ama’s gebruik maken van
de zorg. Wel wordt door meerder respondenten de verwachting uitgesproken dat als gevolg
van de nieuwe vreemdelingenwet de druk op de dak- en thuislozenzorg zal toenemen.
3.5
De lopende projecten
Gemeenten
Amersfoort
In Amersfoort is binnen het ROC Amerlanden het ASAL-project opgezet. Er wordt niet alleen
Nederlandse taal geleerd, men richt zich ook op beroepsoriëntatie. De jongere krijgt een
begeleider toegewezen, die tot het moment van inschrijving bij het beroepsonderwijs de
jongere begeleidt bij uiteenlopende zaken. De begeleider wordt gezien als een intermediair
tussen de jongere en de buitenwereld. De nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling van de
eigen keuze, competentie en motivatie van de jongere. Er is ook een Huisvestingsproject,
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 35
een Gastouderproject en een project Vrijetijdsbesteding opgezet. Het ROC werkt samen met
het SRO (Sport Recreatie Onderwijs), de Opbouw, de KWE’s, Samah en het COA.
Amsterdam
In Amsterdam zorgt een speciaal jongeren team van Vluchtelingenwerk voor de begeleiding
van ex-ama’s (AJV). Zij hebben op dit moment een project gastadressen. De gastadressen
hebben een á twee keer in de week contact met de ex-ama’s.
Het (huiskamer) project Amabel is een laagdrempelig project voor jonge vluchtelingen tussen
de zeventien en drieëntwintig, opgezet omdat veel vluchtelingenjongeren na hun achttiende
verjaardag buiten de boot dreigen te vallen. Voor deze jongeren is de stap naar het reguliere
jongerenwerk vaak te groot. Uit onderzoek blijkt ook dat activiteiten van het jongerenwerk
vaak niet aansluiten bij de behoeftes van de vluchtelingen. Het is een ondersteuningsproject.
De jongeren kunnen twee avonden per week terecht in Amabel voor educatieve- en
ontspanningsactiviteiten. Er wordt advies en informatie (onder andere over de gang van
zaken in Nederland en reguliere voorzieningen) gegeven en een luisterend oor geboden.
Amabel probeert het sociale en persoonlijke netwerk van de jongere uit te breiden. Op deze
manier worden de jongeren gesteund op weg naar integratie. Het project is een initiatief van
Defence for Children International. Het is een samenwerkingsverband tussen Stichting
Vluchtelingenwerk Amsterdam, de Opbouw, Het Rode Kruis (afdeling Amsterdam), HVOJonker en het Montessori College Oost.
Er is in Amsterdam de mogelijkheid voor jonge statushouders om een kamer te
krijgen via het JSH (jonge status houders) project van HVO.
Arnhem
In Arnhem is een probleemanalyse gedaan bij diverse hulpverleningsinstellingen die zich
met ex-ama’s bezig houden. Daar zijn de volgende problemen uit naar voren gekomen:
 De jongere heeft vaak geen of een beperkt sociaal netwerk om op terug te vallen
 Er is bij veel jongeren langdurige onzekerheid over het al dan niet verkrijgen van een
verblijfstitel
 Er is onvoldoende geschikte en betaalbare huisvesting voor 18+ jongeren.
 Het inkomen van de jongeren is dusdanig dat ze na aftrek van vaste lasten nauwelijks
geld over houden om van te leven. Voor jongeren en met name vluchtelingenjongeren is
het belangrijk om er goed uit te zien en in de juiste merkkleding gekleed te gaan. De
buitenkant moet er goed uit zien, dit zorgt voor status en zelfvertrouwen. Hier is veel geld
voor nodig dat er vaak niet is.
 Veel jongeren kampen met onverwerkte traumatische gebeurtenissen
 De lichamelijke gezondheid van met name vluchtelingenmeisjes (o.a. besnijdenis) houdt
te wensen over
 Jongeren zitten vaak klem tussen familieverwachtingen in het land van herkomst en het
leven in Nederland. Ook de cultuurverschillen kunnen de jongeren sterk verwarren, met
name omdat er geen referentiepunt, in de zin van een ouder familielid, is om zich aan te
conformeren of tegen af te zetten.
 Door de kwetsbare positie waar de jongeren zich in bevinden laten ze zich makkelijker
inzetten en gebruiken in de criminele wereld.
Deze problemen worden verergerd doordat er jaarlijks meer ama’s en ex-ama’s aangemeld
worden. Er is een beperkt begeleidingsaanbod en de verschillende
hulpverleningsinstellingen niet op de hoogte zijn van elkaars activiteiten.
Den Haag
Vluchtelingenwerk Den Haag heeft een maatjes- en een gastouderproject opgezet. Ex-ama’s
worden gekoppeld aan een gezin of aan leeftijdsgenoten. Het is de bedoeling dat de koppels
en gezinnen ongeveer één keer in de week tijd doorbrengen. Dit project is opgezet om het
sociale netwerk van de ex-ama te vergroten en om de ex-ama op een informele manier
kennis te laten maken met de Nederlandse samenleving.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 36
Deventer
 Begeleidingsplan JAV-project: Een project gericht op ama’s en ex-ama’s (een
onderverdeling van de ex-ama’s in met verblijfsvergunning, met W-document in
asielprocedure en met W-document en uitgeprocedeerd). Het doel van het project is het
maatschappelijk welzijn van vluchtelingen en asielzoekers te bevorderen, en het
beschermen van hun rechten in de asielprocedure, middels een “op maat gesneden”begeleidingsplan (bijv. het streven naar opheffen van onzekerheid over verblijf in
Nederland bij ex-ama’s met een W-document in asielprocedure). Het project is in april
1999 gestart en er zijn inmiddels meerdere tussentijdse evaluaties geweest, waaruit de
volgende initiatieven zijn ontstaan:
 Project Ama-plus: een project voor ex-ama’s van 18 tot 21 jaar zonder
verblijfsvergunning (W- document). Het doel van het project is te komen tot een
verbetering van de leef- en woonomgeving en om een perspectief te bieden voor de
toekomst, middels intensieve “op maat gesneden” begeleiding gericht op een zinvolle
dagstructurering. Als gevolg van de begeleiding treedt een vermindering van uitval op bij
scholingstrajecten en wordt overlast en criminaliteit voorkomen. Het project is gestart op
15 juni 2000 en loopt tot 31 december 2003. Het project wordt uitgevoerd door Stichting
Vluchtelingenwerk en Nieuwkomers regio Deventer. (samenwerkingsverband met de
Opbouw, politie, ROC Aventus, gemeente Deventer, Pharos, Bureau Jeugdzorg, Leo
Stichting, Nove).
 “Kruipgroep” voor tienermoeders: Dit om een beeld te krijgen hoe tienermoeders zich
redden in de gemeente Deventer. Er is gekozen voor de Chinese tienermoeders, omdat
dit binnen de gemeente de grootste (deel)groep is. Gebleken is dat deze groep weinig
problemen of vragen heeft m.b.t. hun kind en de opvoeding. Wel is er sprake van het
leiden van een geïsoleerd bestaan, waarvoor het moederschap mede als oorzaak is
gegeven. Het gaat goed met vooral de meiden die nog naar school gaan. Aan
Vluchtelingenwerk Deventer is gevraagd het initiatief te nemen tot het opzetten van een
“buurtmoeder”-project. De taken van de buurtmoeder kunnen zijn: onderzoek doen naar
wat de tienermoeders willen, hun woonsituatie onderzoeken en bespreken, de
“pedagogische” vaardigheden van de moeders onderzoeken en hun aanspreken op
talenten. Eventueel op het ROC Aventus een cursus 'opvoeding' opzetten.
Houten
De provinciale katholieke centrum voor welzijnsbevordering (KCW) is een gastgezinnen
project als pilot begonnen. Hierbij worden voor ama’s in Houten gastgezinnen gezocht waar
zij ook na het 18e jaar op terug kunnen vallen. Het is de bedoeling dat het werkmodel ook in
andere plaatsen geïmplementeerd gaat worden.
Leeuwarden
In Leeuwarden is in 1996 het project de Wegwijzer van start gegaan. De Wegwijzer is een
project dat maatschappelijke begeleiding biedt aan zelfstandig wonende
vluchtelingenjongeren. Het is een samenwerkingsverband tussen Vluchtelingenwerk, De
Opbouw en woningbouwvereniging BWL. De doelstelling van het project is begeleiding, zorg
op maat, een verantwoorde overgang naar zelfstandig functioneren en een betere integratie
in de Leeuwarder samenleving bieden aan alleenstaande vluchtelingenjongeren in de leeftijd
van zeventien tot en met negentien jaar met een verblijfsvergunning of die nog in
asielprocedure zijn, en die zelfstandig gaan wonen in de gemeente Leeuwarden. Jongeren
met een verblijfsvergunning die geplaatst zijn binnen het kamertrainingsproject. De criteria
om mee te doen aan het kamertrainingsproject zijn de mate van zelfstandigheid van de
jongere, zowel praktisch als sociaal. De laatste woonsituatie, bijvoorbeeld kort verblijf binnen
de AZC of binnen een KWE, zodat de jongere nog weinig praktische ervaring heeft kunnen
opdoen en emotionele en verwerkingsproblemen. De maatschappelijke begeleiding wordt zo
breed mogelijk aangeboden. De begeleider komt minstens één keer per week langs in het
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 37
kamertrainingsproject. Na een half jaar wordt de contactfrequentie afgebouwd. De jongere
kan gedurende maximaal een jaar persoonlijke maatschappelijke begeleiding krijgen, daarna
kan de jongere nog maximaal een jaar terecht op het spreekuur. Binnen deze periode wordt
aan sociale en maatschappelijke zelfredzaamheid gewerkt. Sociale culturele activiteiten zijn
erg belangrijk binnen het project. De sociale culturele activiteiten zijn een
samenwerkingsverband tussen Vluchtelingenwerk, de sector vluchtelingenjongeren en
reguliere instellingen. Een voorbeeld hiervan is de Summerschool. Deze is opgezet om het
wegvallen van de dagstructuur en de stop van het proces van taalverwerving tijdens de
zomer op te vangen. De activiteiten zijn educatief en recreatief van aard. Er wordt gedurende
de zomer twee keer een programma van drie weken aangeboden, waarbij twee dagen in de
week activiteiten worden verzorgd. Bij de Summerschool wordt er samengewerkt door
Vluchtelingenwerk, NOMAS en ISK Piter Jelles. Scouting en BV Sport meegewerkt aan de
recreatieve activiteiten.
Rotterdam
De GSD Rotterdam organiseerde in de zomer van 2000 eenmalig het project Summer in the
city. Hierbij werden in de zomervakantie, de tijd dat veel jongeren zich zes weken lang
vervelen, door vluchtelingen allerlei klussen gedaan voor een woningbouwvereniging. Op die
manier hadden jonge vluchtelingen een zinvolle dagbesteding. Daarnaast heeft de GSD in
samenwerking met Vluchtelingenwerk Rijnmond een aantal werkgelegenheidsprojecten
opgezet waaronder het goed lopende restaurant de Bazaar in de binnenstad van Rotterdam.
Velsen
Vluchtelingenwerk Velsen heeft een werkboek voor begeleiding van ex-ama’s ontwikkeld.
Het werkboek gaat in op meerdere facetten van de begeleiding en is erg praktisch ingesteld.
Er is een speciale werkgroep die zich bezig houdt met de concrete invulling van de
begeleiding op meerdere terreinen (praktische hulp, juridische hulp,
ontspanningsactiviteiten). Het aanbod naar de ex-ama’s is gericht op persoonlijke
begeleiding op maat en ondersteuning en voorlichting bieden aan ama’s van achttien jaar en
ouder; gericht op het zelfstandig invulling en richting geven aan het dagelijks leven. Het is de
bedoeling om het aanbod op een planmatige wijze gedurende een periode van maximaal
twee jaar aan te bieden en uit te voeren. Het is erg belangrijk om aan te sluiten bij de kracht
en de mogelijkheden van de jongere, zodat deze een acceptabel evenwicht tussen
draagkracht en draaglast kan vinden en het eigen probleemoplossend vermogen vrij kan
maken en ontwikkelen.
Instanties
Pharos
Pharos is een landelijk centrum dat zich bezig houdt met het ontwikkelen en verspreiden van
kennis met betrekking tot de geestelijke en lichamelijke gezondheid van vluchtelingen. Zij
biedt zelf geen directe hulp of zorg, maar ontwikkelt projecten voor instellingen en
organisaties die dat wel doen. Voor jonge vluchtelingen zijn er een aantal projecten
ontwikkeld. Deze projecten zijn gericht op trauma en verliesverwerking,
draagkrachtvergroting, seksuele voorlichting en vergroten sociale vaardigheden,
zelfredzaamheid. Pharos heeft recent een project ontwikkeld op het gebied van seksualiteit
en relaties voor vluchtelingenjongeren. Het project heeft tot doel kennis en vaardigheden te
vergroten bij ama’s op het gebied van vriendschap, relaties en seksualiteit en het aanreiken
van houdingsalternatieven. Daarnaast is het de bedoeling dat de zelfredzaamheid van
vluchtelingenjongeren op het gebied van seksualiteit wordt vergroot. Dit gebeurd door middel
van het aanbieden van kennis en het oefenen van sociale vaardigheden. Er is ook een
theaterproductie tot stand gekomen (door vluchtelingenjongeren) over vriendschap en
seksualiteit. Het doel hiervan is het onderzoeken van de effectiviteit van theater als methode
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 38
om door en voor vluchtelingenjongeren voorlichting over seksualiteit te bieden. Altrecht
(RIAGG Utrecht) begint binnenkort met een met onderzoek begeleidde pilot om seksuele
voorlichting en ook voorlichting van seksueel overdraagbare aandoeningen voor - en ook
door vluchtelingenjongeren aan te bieden.
Rode Kruis
Het Rode Kruis is een landelijke organisatie. Naast dat zij projecten organiseren en
begeleiden door het land heen zijn ze ook plaatselijk actief. In Utrecht gaat het Rode Kruis in
samenwerking met jongerenorganisatie CNV en de Stichting Vluchtelingenwerk het project
Spoorzoeker organiseren. Jonge asielzoekers van ouder dan achttien wordt een training
aangeboden om een weg te zoeken naar scholing en werk. Tijdens de training en daarna
wordt de asielzoeker begeleidt door een Nederlandse jongere via het Rode Kruis Utrecht
Midden. Het doel is om de jongere een zinvolle dagbesteding te bieden waarin zij wordt
voorbereid op een verblijf in Nederland, of een terugkeer naar het land van herkomst. Na de
training wordt de asielzoeker gekoppeld aan een Nederlandse vrijwilliger met wie zij
activiteiten kan ondernemen. In deze periode gaat zij zelf bij bedrijven stage lopen of
vrijwilligerswerk doen. Op deze manier wordt geprobeerd de jongere een zinvolle
dagbesteding te geven en hem of haar uit zijn isolement te halen.
Samah
Samah is een zelfstandige werkstichting opgericht onder de koepel van Humanitas. Het doel
van stichting Samah is de landelijke afstemming en coördinatie van activiteiten te verbeteren
voor ama's beneden de achttien en ook de ex-ama's tot een jaar of 25 activiteiten, de
belangen van deze jongeren te behartigen en projecten te initiëren voor deze doelgroep. Zo
organiseert Samah in meerdere plaatsen in het land projecten voor gastgezinnen. Hierbij
maakt men gebruik van plaatselijke afdelingen van Humanitas. Een activiteit is het
organiseren van landelijke festivals die erg in trek zijn bij de doelgroep en de ama-telefoon,
een landelijk telefoonnummer waar ama's naar kunnen bellen voor ondersteuning is in
voorbereiding. Samah probeert de maatschappelijke betrokkenheid van ama’s (zowel
achttien min als achttien plus) te vergroten, hun positie te versterken en te werken aan een
positieve beeldvorming. Zodoende wil Samah werken aan een breed draagvlak, de
verbetering van het welzijn van ama’s en het tot stand komen van een goed onderbouwd
beleid, gevoed door actuele informatie uit het werkveld.
Scouting
De Scouting heeft een onderzoek laten doen naar de vrijetijdsbesteding van jonge
vluchtelingen (Kruiswijk, 1999) en doet een aantal projecten voor de doelgroep. Deze richten
zich met name op ama’s, maar zouden doorgetrokken kunnen worden naar ex-ama’s. De
projecten van de scouting zijn met name gericht op vrije tijdsbesteding en vergroten van het
sociale netwerk. In principe is het geen speciaal project voor de asielzoekers, maar de
asielzoekers doen mee aan normale scoutingactiviteiten. De Scouting heeft het YOU-TOO
project opgezet. Dit is een meerjaren beleid waarbij scoutingleden worden uitgedaagd om
zelf projecten en activiteiten te ondernemen, waar mogelijk in samenwerking met andere
instanties. De verschillende scoutinggroepen in Nederland zijn autonoom. Ze kunnen zelf
beslissen of ze wel of niet vluchtelingenkinderen op willen nemen. Tot nu toe zijn de
activiteiten met name gericht op vluchtelingenkinderen in AZC’s.
Viewproject
Door instellingen uit de vier grote steden is van 1998 tot aan 2000 het VIEW-project
uitgevoerd (Vluchtelingen in een Werkgelegenheidsproject). Dit is een pilot die allerlei
instrumenten ontwikkelde om de scholing en arbeidstoeleiding van jonge vluchtelingen te
optimaliseren. De doelgroepen van het project zijn de zorginstellingen en het onderwijs aan
jonge vluchtelingen.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 39
Overig
In veel gemeenten is er een ex-ama aanbod vanuit Vluchtelingenwerk. In een aantal
gemeenten is er, net als in Utrecht, een probleemanalyse gedaan (o.a. Groningen,
Nijmegen).
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 40
Literatuuroverzicht
Anker, A.. (1994). Een moeilijke jeugd. (36-45). Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht.
Benali, O. (2001). Samen aan de bal. Utrecht: Multicultureel instituut Utrecht
Haspels, M., Albrecht, G., & Berger M. (2000). Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers in
Kleine Wooneenheden. Amsterdam/Duivendrecht: PI Research. Ongepubliceerd
Horjus, B. (1998) Verslag trainingsdag 23 april 1998. Chinezen met the honourable mr. X ,
Intern document stichting Timon Zeist.
Coleman, J.C, & Hendrey, L. (1990). The nature of adolescence. New York: Routledge.
Collins, W.A. & Repinsky, D.J. (1994) Relationships during adolescence; Continuity and
change in interpersonal perspective. In Sroufe, L..A., Cooper R.G. & DeHart G.B. Child
development. Third edition. The McGraw-Hill Companies.
Delfos, M. (1998), Studiemiddag Meerwijck, Bredervoort en Timon 24 sept. 1998. Zeist:
intern document stichting Timon
Derrix, J. & van Vliet, M. (2000). Bovenbouw trajecten, ama’s achttien+, overleven of verder
leven” Utrecht: Bovenbouw trajecten: Madoerastraat 34, 3531 KG Utrecht.
Hartup, W. & Laursen, B. (1993). Conflict and context in peer relations. In Sroufe, L..A.,
Cooper R.G. & DeHart G.B. Child development. Third edition. The McGraw-Hill Companies.
Haspels, M., Albrecht, G., & Berger M. (2000). Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers in
Kleine Wooneenheden. Amsterdam/Duivendrecht: PI Research.
Kruiswijk, P. (1999). Vrijetijdsbesteding van jonge vluchtelingen. Utrecht: Verwey-Jonker
instituut.
Lassen, B. & Kloosterboer, K. (1995). Het leven is niet zacht als zijde. De sociale en
juridische positie van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Amsterdam: Defence for
Children International
Luth, A., Zwart, D. de & Smit, M. (1997) Weg uit de KWE en dan? Leiden: Vakgroep
Orthopedagogiek, Rijksuniversiteit Leiden
Ministerie van Justitie (2001a) Ama beleidsnota. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Ministerie van Justitie (2001b). Persbericht: Ama nota. Terugkeer centraal in nieuw amabeleid . Den Haag: Auteur
Multicultureel instituut Utrecht (1998). Inburgering en integratie van vluchtelingen in de
provincie Utrecht. Utrecht: Auteur
Opbouw, De (2000). Uit een andere wereld en nu thuis in Nederland: Jaarverslag 1999.
Utrecht: auteur.
Opbouw, De (1-5-2001). Persbericht. Utrecht: auteur.
Oviawe, P. & Iyare, J.P. (1999). Handel in Nigeriaanse meisjes naar Nederland. Amsterdam:
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 41
Terres des Hommes Nederland.
Pharos (2000). Factsheet juni 2000. Preventieproject: Vluchtelingenjongeren en seksualiteit.
Utrecht: auteur
PvdA Nijmegen (2000). Initiatief raadsvoorstel. Ama's in Nijmegen. Nijmegen: Auteur.
Smit, M. & Thomeer-Bouwens, M. (2000). Holland is niet mijn huis, maar het kan niet beter.
Kind en Adolescent, 21 (3), 178-192
Snijders, J., & Wel, F. van, (1995). Gevlucht zonder ouders: Integratie van alleenstaande
minderjarige asielzoekers in Nederland. Utrecht: SWP.
Thomeer-Bouwens, M., & Smit, M., (1998). Alleenstaande minderjarige asielzoekers op
eigen benen. Leiden: Universiteit Leiden.
Trouw (10-5-2001a). Jongeren ontevreden over hun hulpverleners. Amsterdam: Auteur.
Trouw (20-6-2001b). Een jaar na het drama van Dover. Amsterdam: Auteur
Trouw (20-6-2001c). Asielzoekers zijn niet crimineler dan anderen. Amsterdam: Auteur
Veer, G. van der (1988). Gevluchte adolescente; ontwikkeling, begeleiding en hulpverlening.
Utrecht: Stichting Pharos.
Venisc & Vanwesenbeeck (1998). Aard en omvang van (gedwongen) prostitutie onder
minderjarige (allochtone) meisjes. Utrecht: Nisso
Volkskrant, De (20 juni 2001).Onderwijs aan kinderen asielzoekers is zinloos. Amsterdam:
Auteur (p.3).
Vluchtelingenwerk (1997). Nota Vluchtelingen en Integratie. Amsterdam: Auteur
Wijk, E.M., Thomeer-Bouwens, M.E.A., Smit, M., (2001). Ik heb het achter mijn rug gezet,
voormalige alleenstaande minderjarige asielzoekers in Nederland. Leiden: Universiteit
Leiden.
Bijlagen
I. Methodologische verantwoording
II. Gebruikte vragenlijsten
III. Tabellen; aantallen ex-ama’s onderverdeeld naar gemeente. Welke gemeente doet wat
IV. Afkortingen
V. Overzicht van de diverse typen verblijfsvergunning
VI. Sociale kaart instellingen die zich met de doelgroep bezig houden
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 42
Bijlage I: Methodologische verantwoording
Het onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 2001. De dataverzameling vond plaats
tussen eind januari en eind mei van dat jaar.
De onderzoeksvragen luidden als volgt:
Met betrekking tot de visie op de eigen situatie
a) Welke betekenis geeft de doelgroep zelf aan integratie in de Nederlandse
samenleving?
b) Welke wensen en ideeën heeft de doelgroep ten aanzien van de eigen situatie?
Met betrekking tot de sociale steun
a) Wie rekent de jongere zelf tot het ondersteunende sociale netwerk en in hoeverre
maakt de doelgroep er gebruik van?
b) In hoeverre participeert de doelgroep in gestructureerde vrijetijdsbesteding?
c) Werd er steun gegeven als voorbereiding op het zelfstandig wonen / leven en hoe kijkt
men daarop terug?
Met betrekking tot persoonlijke vaardigheden
a) In hoeverre participeert de doelgroep in het onderwijs en / of de werkgelegenheid?
b) Wat deden de jongeren zelf aan het verbeteren van hun situatie of het bevorderen van
de participatie in de samenleving?
c) Hoe zien het dagritme en de dagbesteding er uit?
d) Wat zien de ex-AMA’s zelf als belangrijke belemmeringen voor integratie in de
Nederlandse samenleving?
Met betrekking tot de welzijnsvoorzieningen
a) Wat is de invloed van beleid en regelgeving op de jong volwassen vluchtelingen?
b) Hoe ziet de financiële situatie van de doelgroep eruit?
c) In hoeverre maakt men gebruik van ondersteunende instanties?
d) Is de ondersteuning door de zorgverlenende instanties toereikend?
e) Welke instanties houden zich in principe bezig met deze doelgroep?
f) In hoeverre is de doelgroep bekend bij de zorgverlenende instanties?
g) Wat zien de zorginstanties als belangrijke belemmeringen voor integratie in de
Nederlandse samenleving?
a) Welke gezondheidsklachten (inclusief klachten over psychisch welbevinden) heeft de
doelgroep?
b) In hoeverre is er sprake van betrokkenheid in de overlastproblematiek in de steden?
Met betrekking tot achtergrondvariabelen
c) Wat is uit onderzoek en literatuur bekend over de maatschappelijke situatie van de
doelgroep?
d) Om hoeveel ex-AMA’s gaat het in de provincie Utrecht?
e) Wat is de verblijfsstatus van de doelgroep?
f) Wat is de woonsituatie van de doelgroep?
g) Wat is leeftijd, sexe, duur van het verblijf in Ned., duur van het evt. zelfstandig wonen,
het land van herkomst en de zorg-carriere?
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 43
Met betrekking tot de interviews van de onderzoeksgroep
Voorafgaand aan het onderzoek is de aanname gedaan dat het wel of niet hebben van een
status invloed heeft op de situatie waarin de ex-ama zich bevindt. Bovendien gingen we er
vanuit dat er verschil kon bestaan tussen ex-ama’s in de stad en in de kleinere gemeenten.
Onderstaand schema geeft te zien dat er rekening houdend met genoemde
achtergrondvariabelen een zestal subgroepen ontstaan waarvan informatie nodig is om de
vragen te kunnen beantwoorden. We streefden naar vijf respondenten per subgroep. De
uiteindelijke verdeling ziet er iets anders uit.
Tabel 3: aantal jongeren per subgroep in het onderzoek betrokken.
Kenmerken van de doelgroep
Geen status
Tijdelijke status
Permanente
verblijfsvergunning
Stad
Regio
Stad
Regio
Stad
Regio
7
3
4
4
1
1
De onderzoeksgroep werd in eerste instantie benaderd via Vluchtelingenwerk Utrecht. Dit
gebeurde schriftelijk en medewerkers van Vluchtelingenwerk benaderden daarna jongeren
persoonlijk. Ook is er via de sneeuwbalmethode geworven. Daarna werden de KWEcontractanten Meerwijck en Timon benaderd met de vraag of voor ons jongeren te
achterhalen. Er werd ook besloten een vergoeding te geven van F 15,- voor de
medewerking, maar dit had geen enkel resultaat. Het werd ons duidelijk staan veel jongeren
huiverig tegenover een ‘interview’. Nadat duidelijk werd dat ze niet over het (vlucht) verleden
hoefden te praten en privacy volledig gegarandeerd werd, werd het makkelijker om aan
respondenten te komen. Uiteindelijk konden via de scholen ROC Asal en de ISK Prisma en
de ROC TMBO toch voldoende jongeren bereikt worden. Niettemin bleek met name het
bereiken van jongeren in Amersfoort erg lastig.
Via de brieven waarop men kon reageren zijn naar schatting 150 jongeren benaderd.
Minstens 35 jongeren zijn persoonlijk benaderd.
De jongeren werden bevraagd met een open vragenlijst. Aan de hand van de leefgebieden
kwamen de topics integratie, sociale steun, gezondheid, cultuurverschillen en
toekomstperspectief aan bod in het interview. De interviews duurden één tot anderhalf uur.
De jongere mocht kiezen waar hij of zij het interview wilde doen. Ongeveer de helft van de
interviews heeft bij de respondenten thuis plaats gevonden, de andere helft in een café of op
school. Alle interviews werden op de band opgenomen en zijn uitgeschreven en verwerkt in
een computerprogramma Kwalitan voor kwalitatieve analyse.
We hebben de indruk dat we met de uiteindelijk bereikte jongeren een redelijk
representatieve indruk kunnen geven van de doelgroep. We hebben indicaties dat we de
meest problematische personen in de doelgroep niet hebben bereikt. Hoewel we geen
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 44
aanwijzing hebben dat onder de personen die expliciet weigerden mee te werken jongeren
uit deze groep komen, nemen we aan dat deze jongeren over het algemeen niet bereid zijn
om hun situatie toe te lichten. Daar staat tegenover dat het een aantal personen die expliciet
weigerden mee te werken goed gaat. Minstens drie personen gaven aan geen tijd te hebben
omdat ze werken (o.a. als metselaar, in de verstandelijk gehandicaptenzorg en in de ITbranche).
Met betrekking tot de interviews van sleutelpersonen in de provincie
De instellingen werden bevraagd met behulp van een open vragenlijst. Vanwege de
diversiteit van de instellingen is er ook veel ruimte gegeven om anderssoortige informatie te
geven. Hiervoor werden open interviewtechnieken gebruikt. Het bereid vinden van
instellingen voor een interview leverde hoegenaamd geen problemen op. In tegendeel over
het algemeen werd er met enthousiasme meegewerkt aan het onderzoek omdat de
betrokkenheid bij deze doelgroep groot is. De interviews vonden op een na plaats in
spreekkamers van de instellingen zelf. Ze namen minimaal een uur en maximaal twee uur in
beslag. De interviews verliepen vrijwel ongestoord. Op twee na werden alle interviews op de
band opgenomen voor nadere analyse. Er zijn een aantal kleinere afdelingen van
Vluchtelingenwerk telefonisch geïnterviewd om specifieke gegevens van die gemeenten te
betrekken.
Met betrekking tot het opvragen van gegevens
Met betrekking tot de aantallen jonge vluchtelingen en hun achtergrondgegevens zijn veel
telefoongesprekken gevoerd met gemeenten en afdelingen vluchtelingenwerk. Daarnaast is
de IND behulpzaam geweest met het verstrekken van gegevens over jongeren in de AZC’s.
Ook de Vreemdelingenpolitie is zeer bereidwillig geweest door ons gegevens te verschaffen.
Bij het zoeken naar gegevens bleek dat de doelgroep zoals in dit onderzoek betrokken is in
geen enkele registratie apart geregistreerd wordt. We hebben daarom veel
registratiegegevens naast elkaar moeten leggen om door middel van deductie van de grote
aantallen die door de vreemdelingendienst werden aangeleverd te komen tot de genoemde
aantallen.
In de gemeente Amerfoort hebben we erg veel moeite moeten doen om aan gegevens te
komen van ex-ama’s. Dit omdat er tot voor kort geen instantie was die zich uitdrukkelijk met
deze groep bemoeide. Daarbij bleken er veel personeelswisselingen te zijn geweest bij
Meerwijck die in de stad KWE’s beheert. Uiteindelijk hebben gegevens van de Opbouw over
jongeren die in de regio met een W-document in voortgezette begeleiding zijn en de
gegevens van de Vreemdelingendienst die we ernstig hebben moeten filteren geleid tot een
ruwe schatting van het aantal ex-ama’s in de gemeente.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 45
Bijlage II: Gebruikte vragenlijsten
ITEMLIJST INSTELLINGEN
A.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
ALGEMENE VRAGEN:
Wat wordt er gedaan om ex- ama's te bereiken?
Aan welke projecten binnen jullie instelling nemen ex- ama’s deel?
Welke projecten zijn speciaal gericht op ex- ama's?
Hoeveel vraag is er naar zorg gericht op ex- ama's?
Hoeveel ex- ama's maken er gebruik van de zorg?
Is er overleg/ registratiestroom tussen instanties wat betreft ex- ama's?
Welke problemen komt men tegen met het werken met ex- ama's? (problemen
veroorzaakt door ex- ama en problemen veroorzaakt door beleid/ regelgeving binnen
de instelling?)
Zijn er opvallende problemen bij ex- ama’s per land van herkomst?
Wat is jullie visie op zorg met betrekking tot ex- ama’s?
SPECIFIEKE VRAGEN:
B
Integratie
1.
Wat wordt er gedaan aan integratie van ex- ama's in de Nederlandse samenleving?
(bijv. voorlichting Nederlandse omgangsvormen, trainen van sociale vaardigheden,
etc.)
2.
Wat moet er nog gebeuren om integratie van ex- ama's in de Nederlandse
maatschappij beter te laten verlopen (eigen ideeën/ oplossingen voor problemen)
3.
Wat zijn de knelpunten binnen jullie instelling op dit gebied?
C
1.
2.
3.
4.
Zelfstandigheid
Wat is uw rol in bevorderen van zelfstandigheid bij de ex- ama?
Wordt er iets gedaan binnen uw instelling aan het begeleiden van de
toekomstplanning van de ex- ama?
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden dit gebied?
Wat zijn de knelpunten?
D
1.
2.
3.
Sociale steun/ netwerk
Wordt er iets gedaan aan het opbouwen van een sociaal netwerk voor ex- ama's?
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied?
Wat zijn de knelpunten op dit gebied binnen uw instelling?
E
1.
4.
Taal
Wordt er binnen uw instelling iets gedaan op het gebied van het leren van de
Nederlandse taal?
Wat zijn de knelpunten op dit gebied binnen uw instelling?
Hoe is de gesteldheid van de beheersing van de Nederlandse taal onder de exama’s?
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied?
F
1.
2.
3.
Huisvesting
Wat wordt er gedaan op het gebied van huisvesting?
Treden hierbij problemen op? Zo ja, hoe kan dit beter?
Hoe wonen de jongeren na hun 18e jaar?
2.
3.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 46
4.
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied?
G
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Onderwijs/ scholing
Welke hulp wordt er geboden bij het zoeken van scholing?
Ervaart u op dit gebied problemen bij de ex-ama’s?
Word er binnen uw instelling iets gedaan aan motivatie van deelname aan scholing
door ex- ama’s? Zo nee, waarom niet?
Wordt er binnen uw instelling aan huiswerkondersteuning gedaan?
Wordt contact met de scholen onderhouden?
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied?
H
1.
2.
3.
4.
5.
Werk/ inkomen
Wat wordt er gedaan aan hulp bij zoeken naar werk?
Wat zijn hier de knelpunten; hoe kan dit beter?
Hoe wordt de ex- ama voorbereid op financiële zelfstandigheid?
Wat is het beleid/ regelgeving waaraan binnen uw instelling gehouden wordt?
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gebeuren op dit gebied?
I
1.
2.
3.
Status
Wordt er hulp geboden bij het proces van statusaanvraag? Zo ja, wat voor hulp?
Zijn er knelpunten op dit gebied? Zo ja, wat voor?
Wat moet er naar uw idee gedaan worden op dit gebied binnen uw instelling?
J
1.
Gezondheid
Welke gezondheidsklachten (lichamelijke en psychische) komen (het meest) voor bij
ex- ama's?
Wordt hier in uw instelling wat aan gedaan? Zo nee, waarom niet?
Is er specifieke zorg voor ex- ama's op de gebieden: (drugs) verslaving; dak- en
thuisloosheid/ criminaliteit? Waarom wel/ niet? Zo nee, worden de jongeren dan
verwezen naar (andere) hulpverleningsinstellingen?
Zijn er knelpunten op dit gebied? Zo ja, welke?
Wat moet er op dit gebied naar uw idee nog gedaan worden binnen uw instelling?
2.
3.
4.
5.
H
1.
2.
3.
4.
5.
Vrije tijd
Wordt er binnen uw instelling iets gedaan aan opbouw van een sociaal netwerk voor
gestructureerde vrijetijdsbesteding?
Worden de jongeren begeleidt in het contact leggen met verenigingen?
Bestaan er binnen de instellingen recreatieve activiteiten voor de ex-ama’s?
Wat zijn de knelpunten op dit gebied?
Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied?
TOPICLIJST AMA’S
Wat zijn de ervaringen en belevingen van ex- alleenstaande minderjarige asielzoekers met
integratie in de Nederlandse samenleving? Wat vinden ex- alleenstaande minderjarige asielzoekers belangrijk ten aanzien van integratie in de Nederlandse samenleving?
De dimensies van integratie, die wij onderscheiden, zijn: vrije tijd, wonen, werken en
onderwijs. Naast de praktische invulling van integratie zijn er ook algemene (persoonlijke)
aspecten te onderscheiden die op alle bovenstaande gebieden invloed kunnen hebben.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 47
Taal
1.
2.
3.
Welke taal spreek je het meest op school? Waarom?
Hoe heb je de Nederlandse taal geleerd? (school, vrienden)
Waarom iemand het interview bijv. niet in het Nederlands wil doen?
Achtergrondvariabelen
1.
Sekse
2.
Leeftijd nu
3.
Leeftijd aankomst
4.
Land herkomst
5.
Status
6.
religie ( Welke invloed heeft religie op je leven? Kan je jou religie makkelijk
beoefenen in Nederland? Wat doe je met je religie? )
7.
Wat verwachtte je van Nederland voor je kwam, komt dit overeen met de werkelijkheid? (migratiemotief) (Opletten; is het antwoord van de jongere omzeilend; of
eerlijk)
Sociale steun/ sociale netwerk
1.
Heb je bij het zoeken/ vinden van werk steun gehad van vrienden of een instelling? (
denk hierbij aan de evt. rol van de KWE doorvragen)
2.
Zijn er sociale contacten uit je werk voortgekomen? Zo ja met wie (migranten/
landgenoten en autochtonen). De frequentie van de sociale contacten?
3.
Kun je deze mensen om hulp vragen?/ Kun je in moeilijke situaties op je werk om
hulp vragen, doe je dit ook?
4.
Heb je sociale contacten op school/ overgehouden aan school? (openstellen,
vertrouwen, onderhouden, omgaan met cultuurverschillen, wederzijdse acceptatie.)
Zo ja, wat voor soort?
5.
Ervaar je steun van de sociale contacten? (oog hebben voor wat contacten kunnen
opleveren, kennis, ervaringen delen, voorbeeldgedrag, etc.)
6.
Met wie uit de buurt heb je contact?
7.
Wat vind/ heb je aan deze contacten?
8.
Hoe komt het dat je veel/ weinig contacten hebt? Hoe zou je, als je wilt, dit kunnen
veranderen?
9.
Hoe belangrijk zijn vrienden en/ of kennissen voor je?
10.
Wat zijn voor jou kenmerken van vriendschap? Wat doe je met je vrienden? (heb je
verschillende soorten vriendschappen, doe je met verschillende mensen
verschillende dingen).
11.
Heb je van deze mensen steun gehad om in Nederland je weg te kunnen vinden? Zo
ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet, had je dit wel graag gewild?
12.
Voordat je zelfstandig woonde (bijv. in een KWE), had je huisgenoten? Ging je toen
(veel) om met je huisgenoten? Zo ja, waren zij belangrijk voor je? !!!!!!!
13.
Heb je (een) intieme relatie(s) gehad? (vriend/ vriendin) Zo ja, een of meerdere? Heb
je hier steun aan gehad?
14.
Heb je contact met familie of vrienden in je land van herkomst?
15.
Werk/ inkomen
16.
Ben je aan het werk? Zo nee, zou je willen werken? Waarom?
17.
Hoelang werk je al in Nederland?
18.
Wat voor baantjes heb je gehad in Nederland?
19.
Is het voor je gevoel goed gegaan? Is je carrière hier voorspoedig verlopen?
Waarom wel, waarom niet?
20.
Moest je er veel voor doen? Wat dan?
21.
Vind je dat je het goed kan (vertrouwen in eigen kunnen) ?
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 48
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
( Heb je het gevoel dat je in/ op je werk wordt geaccepteerd (wederzijdse acceptatie)? )
Wat vind je leuk en niet leuk aan je werk? Hoe zou je dit willen/ kunnen veranderen?
( Is duidelijk wat van je verwacht wordt op je werk (signalen, tekens, gedrag, uiterlijk,
etc.) )
Wat betekent werken in Nederland voor je? Waarom heeft het deze betekenis
(sociaal kapitaal)?
Hoeveel verdien je per maand? Heb je daarnaast nog andere inkomsten?
Red je het op deze manier? Zo nee, hoe vul je het tekort aan? Hoe zouden de zaken
beter geregeld kunnen worden?
Heb je nog schulden bijv. in verband met je reis naar Nederland?
Waar geef je het meeste geld aan uit?
Maak je nog geld over naar je familie?
Wat is je droombaan? Denk je dit te kunnen realiseren, zo ja op wat voor manier?
School
1.
Zit je op school? Volg je een opleiding? (zo ja welke en waarom?)
2.
Hoelang zit je al in Nederland op school?
3.
Welke verschillende scholen heb je in Nederland gedaan? (verschillende scholen,
soort school/ niveau van onderwijs)
4.
Heb je een opleiding gedaan in je land van herkomst?
5.
Wat betekent naar school gaan voor je?
6.
Wat is je ervaring met school? (Heeft school geholpen om je thuis te voelen in
Nederland (Eventueel hulp van leraren, en klasgenoten, migranten/ landgenoten/
autochtonen, Wat vind je leuk en niet leuk aan school in Nederland? Hoe zou je dit
willen/ kunnen veranderen?)
7.
Wat heb je geleerd op school? Denk je dat er dingen zijn die je niet op school hebt
geleerd, maar die wel belangrijk zijn? (verwachtingen, tekens, ervaringen,
mogelijkheden binnen de school, etc.)
8.
Is het voor je gevoel goed gegaan, waarom wel/ niet?
9.
Moest je er veel voor doen? Wat dan?
10.
Vind je dat je het goed kunt, waarom wel/ niet?
11.
Gaan je vrienden naar school? Zo ja, is dat een steun voor jou? Zo nee, steunen ze
jou met het naar school gaan?
12.
Zou je door willen leren? Denk je dat dit kan? Hoe wil je dat voor elkaar krijgen?
Wonen
1.
Hoe is je woonsituatie nu (alleen- of samenwonend, soort van woning, waar,
huurprijs etc)?
2.
Vond je het moeilijk om zelfstandig te gaan wonen (wat kon je nog niet en heb je
moeten leren, of nog steeds niet onder de knie)? Zo ja, wat vond je moeilijk?
3.
Zou je dit hebben kunnen leren (Hoe, waar en door wie)? Welke vaardigheden zijn
voor jou belangrijk om zelfstandig te kunnen wonen?
4.
Hoe ben je aan je huidige woning gekomen?
5.
Hoe woonde je in je land van herkomst (alleen of met familie, soort van woning, in de
stad of buiten, etc)?
6.
Hoe was je woonsituatie toen je net in Nederland kwam?
7.
Voel je je thuis in je huis? Zo nee, wat mis je? Zo ja, hoe komt dat?
8.
Toen je besloot zelfstandig te gaan wonen, heb je bij het zoeken/ vinden hulp gehad?
9.
Krijg je nu nog steun of hulp bij het zelfstandig wonen? Zo ja, van wie?
10.
Wat vind je het leuk aan je woonsituatie? Wat mis je (hoe denk je dat het beter zou
kunnen, en hoe wil je dit krijgen)?
11.
Wat is jouw ideale woonsituatie? Denk je dat je dit kunt realiseren, en hoe?
12.
Wat betekent het hebben van een woning voor je?
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 49
De Buurt
1.
In wat voor soort buurt woon je?
2.
Hoe zijn jouw ervaringen met je buurtgenoten (contacten migranten/ landgenoten/
autochtonen)?
3.
Weet je wie je buren zijn, en hoe ga je met ze om?
Vrije tijd
1.
Hoeveel vrije tijd heb je gemiddeld in een week?
2.
Wat zou je het liefste doen in je vrije tijd? (sport, uitgaan, vereniging)
3.
Wat doe je meestal in je vrije tijd?
4.
Breng je je vrije tijd alleen door of met vrienden? Als met vrienden, met wie dan
(migrant, landgenoot, autochtoon)?
5.
Toen je net in Nederland was, hoe en met wie bracht je je vrije tijd toen meestal
door?
6.
Is er verandering gekomen in het besteden van je vrije tijd, en met wie?
7.
Zijn er dingen die je graag zou willen doen in je vrije tijd, maar niet doet? Waarom
niet? (Te Nederlands, je niet welkom voelen)
Professionele hulpverleningsinstanties/ instellingen
1.
Met welke instellingen ben je in contact gekomen en waarom?
2.
Krijg je op dit moment hulp van de instelling? Zo ja, waarom? Wat voor hulp?
3.
Heb je hier wat aan gehad? Wat heb je gemist (wensen)?
4.
Zo nee, heb je geen hulp nodig? Ben je gezond, voel je je goed? Waardoor komt
dat?
5.
Weet je waar je moet zijn op het gebied van advies of hulp (juridisch; psychische/
psychisch sociale problemen/ verdriet/ angst/ eenzaam)?
6.
Hoe verloopt het contact met de instellingen?
7.
Hoe ben je in contact gekomen met de instellingen?
8.
Wat mis je op het gebied van professionele instellingen?
9.
Weet je wat er voor regels zijn voor mensen met jou status? Wat is daar het voor- en/
of nadeel van?
10.
Heb je in een KWE gewoond voordat je zelfstandig bent gaan wonen? Zo nee, waar
woonde je dan? Zo ja, door met volgende vragen.
11.
Wat leerde je in een KWE?
12.
Was dit adequaat, heb je hier wat aan gehad?
13.
Wat hadden ze je nog meer moeten ze je bijbrengen (wensen)?
Cultuur
1.
Wil je de eigen cultuur tot uiting brengen, zo ja hoe?
2.
Wat zijn voor jou belangrijke cultuurverschillen tussen Nederland en je land van
herkomst ? (conflicterende normen en waarden; positieve en negatieve dingen aan
Nederland)
3.
Waar ben je tegen aangelopen in Nederland en wat heb je overgenomen (bijv. drie
goede en slechte dingen laten noemen)?
Integratie
1.
Wat is voor jou het belangrijkste geweest om toegang te krijgen tot de Nederlandse
samenleving? (3 belemmeringen en 3 mogelijkheden laten noemen)
2.
Welke rol heeft de regering bij integratie volgens jou?
3.
( Wat versta jij onder integratie? )
4.
Voel je je thuis in Nederland? Waarom wel, waarom niet? Zo ja, vanaf wanneer
ongeveer, hoe is dit gekomen?
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 50
Algemene afsluitende vragen
1.
Ben je verandert sinds je in Nederland bent? Zo ja, op welke gebieden, waardoor
denk je dat dit komt? (permeabel)
2.
Zou je terug willen gaan? Zo ja, waarom?
Verleden (gesloten vragen)
Denk je aan vroeger?
ja
nee
Zo ja, hoeveel?
bijna nooit
soms
regelmatig
vaak
bijna altijd
altijd
Wanneer?
s’ avonds
s’ nachts
overdag
Aan wie denk je?
vader
moeder
broer(s)
zus(sen)
grootouders
overige familie
vrienden
anders, namelijk
Leven ze nog?
ja
nee
Heb je nog contact?
ja
nee
Hoe voel je je erbij?
blij
verdrietig
anders, namelijk
Hoe vaak komt dit gevoel voor?
bijna nooit
soms
regelmatig
vaak
bijna altijd
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 51
Bijlage III: Tabel verdeling ama’s over de provincie
Tabel 4: Verdeling van de geregistreerde ex-ama’s over de gemeenten in de provincie
Utrecht.
Gemeente
Amersfoort
Baarn
Bilthoven
Doorn
Driebergen
Groenekan
Houten
Ijselstein
Leersum
Leusden
Maarssen
Nieuwegein
Renswoude
Ronde Venen
Soest
Utrecht
Veenendaal
Wijk bij
Duurstede
Woudenberg
Zeist
Totaal
Ex-ama’s wonend op kamers
of zelfstandige woonruimte
25
4
2
Ex-ama’s wonend in AZC
2
40
1
1
2
10
5
3
4
1
1
5
120
13
25
55
17
110
2
3
3
203
251
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 52
Bijlage IV: Gebruikte veel voorkomende afkortingen/begrippen















AMA
A-status
Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker.
Een verblijfstitel onder de vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Men is
erkend asielzoeker.
AZC
AsielZoekersCentrum
COA
Centraal orgaan Opvang Asielzoekers
C-status
Een verblijfstitel die overeen komt met vtv-humanitair
IND
Immigratie en Naturalisatie Dienst
ISK
Internationale SchakelKlas
KWE
Kleine WoonEenheid. Een begeleidingsvorm in opdracht van
de Opbouw waar de ama’s begeleiding geboden wordt met betrekking
tot integreren en zelfstandigheid. Men kan er wonen tot het 18e jaar.
MOA
Medische opvang asielzoekers
ROC
Regionaal Opleidingscentrum
RIAGG
Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
TMBO
Toeleiding Middelbaar BeroepsOnderwijs
VTV
Vergunning Tot Verblijf. Een verblijfstitel onder de
vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Geldigheidsduur 3 jaar. Er zijn nog
toevoegingen “hum” (humanitair) en “ama” (specifiek voor ama’s) die
bepaalde ruimte of beperkingen geven.
VVTV
Voorlopige Vergunning Tot Verblijf. Een verblijfstitel onder de
vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Kan 2 keer met een jaar verlengd
worden.
W-document Een verblijfstitel onder de vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Deze wordt
gegeven aan asielzoekers die in procedure zijn.
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 53
Bijlage VI: Sociale kaart instellingen die zich met de doelgroep bezig houden
Instellingen provincie Utrecht
Altrecht, divisie stad Utrecht, Afdeling preventie
Oude Arnhemse weg 260, 3705 BK Zeist. Tel. 030- 6999150
Bovenbouw Trajectum
Madoerastraat 34, 3531 KG Utrecht. Tel. 030-2962961
Bureau Jeugdzorg
Nijenoord 2-4, 3552 AS Utrecht. Tel. 030-2500250
Federatie Opvang
Kromme Nieuwegracht 7, 3512 HC Utrecht. Tel. 030- 2316403
Gemeentelijke Geneeskundige en GezondheidsDienst (GG & GD)
Jaarbeursplein 17, 3521 AN Utrecht. Tel. 030-2863333
Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD)
Oudenoord 275, 3513 EP Utrecht. Tel. 030-2865211
Internationale Schakelklas
Bruisdreef 21, 3561 VC Utrecht. Tel. 030-2661014
Medische Opvang Asielzoekers (MOA)
Joseph Haydnlaan 2, 3533 AC Utrecht. Tel. 030-2840145
Meerwijck
W. Heukelslaan 74, 3581 SV Utrecht. Tel. 030-2510484
Multicultureel Instituut Utrecht
Bemuurde Weerd WZ 4, 3513 BH Utrecht. Tel. 030-2313833
Regionaal Opleidingscentrum (ROC) De Amerlanden
Unit Maatwerk: Magnesiumweg 4, 3812 PW Amersfoort. Tel. 033-4453500
Rode Kruis Utrecht Midden
Koningsweg 2, 3582 GE Utrecht. Tel. 030-2520134
Stichting de Opbouw, afdeling Utrecht
Faustdreef 185, 3561 LG Utrecht. Tel. 030-2615265
Timon
Couwenhoven 1002, 3703 VA Zeist. Tel. 030-6940070
Vluchtelingenwerk Amersfoort
Bloem Binnenpoortweg 7, 3811 GD Amersfoort. Tel. 033-4619520
Vluchtelingenwerk Leusden
Bolderikhof 18, 3831 AL Leusden. Tel. 033-4950227
Vluchtelingenwerk Nieuwegein
Herenstraat 104, 3431 CB Nieuwegein. Tel. 030-6050491
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 54
Vluchtelingenwerk Soest
Smitsweg 311, 3765 CJ Soest. Tel. 035- 523678
Vluchtelingenwerk Utrecht
Tellingenstraat 2, Postbus 1057, 3500 BB Utrecht. Tel. 030-2340676
Vluchtelingenwerk Veenendaal
Pr. W. Alexanderpk. 1, 3905 CA Veenendaal. Tel. 0318- 523678
Vluchtelingenwerk IJselstein
Hitteschild 4, 3402 EA IJsselstein. Tel. 030-6871236
Vluchtelingenwerk Zeist
Tweede Dorpsstraat 54, 3701 AB Zeist. Tel. 030-6917768
Vrouwenopvang Utrecht
Biltstraat 186, 3572 BR Utrecht. Tel. 030-2711724
Instellingen landelijk
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA)
Postbus 3002, 2280 Rijswijk. Tel. 070-3071500
Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND)
Hoofdkantoor: 070-3703302
INLIA
Rode Weeshuisstraat 1, 9712 ET Groningen. Tel. 050-3138181
Nederland Instituut voos Sociaal Sexuologisch Onderzoek (NISSO)
Oudenoord 182, 3513 EV Utrecht. Tel. 030-2304010
Pharos
Herenstraat 35-39, 3512 KB Utrecht. Tel. 030-2349800
Samah
Sarphatistraat 4-6, Postbus 71, 1000 AB Amsterdam. Tel 020-5231100
Scouting Nederland
Landelijk bureau Scouting, Larikslaan 5, 3833 AM Leusden. Tel. 033-4960260
Terres des Hommes Nederland
Zoutmanstraat 42-44, 2518 GS Den Haag. Tel. 070-3105000
Overig
Amabel
Defence for Children International: Postbus 75297, 1070 AG Amsterdam.
Tel. 020-4203771
Stichting Partoer
Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 55
Natalstraat 7, Postbus 298, 8901 BB Leeuwarden. Tel. 058-2348500
Stichting VVN Leeuwarden
Nieuwstraat 2a, 8911 KW Leeuwarden. Tel. 058-2155306
Stichting Vrij, afdeling Arnhem
Rijnkade 87, 6811 HD Arnhem. Tel. 026-4451151
Vluchtelingenwerk Amsterdam
Nw Looierdwarsstraat 9, 1017 TZ Amsterdam. Tel. 020- 6277745
Vluchtelingenwerk Den Haag
Hooftskade 87-88, 2526 KB Den Haag. Tel. 070-3897001
Vluchtelingenwerk Velsen
Moerbergplantsoen 22, 1972 XG IJmuiden. Tel 0255-522822
Download