Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 1 INHOUDSOPGAVE Voorwoord ................................................................................................................... 2 Samenvatting ............................................................................................................... 3 Analyse en conclusies ................................................................................................... 4 Aanbevelingen ............................................................................................................. 8 1 Inleiding ...............................................................................................................13 2. Het onderzoek ......................................................................................................15 2.1 Doelgroep .....................................................................................................15 2.2 Doel & vraagstelling .......................................................................................16 2.3 Onderzoeksuitvoering ....................................................................................16 2.3.1 Deskresearch ..............................................................................................16 2.3.2 Interview doelgroepleden .............................................................................17 2.3.3 Interview sleutelfiguren ................................................................................17 2.3.4 Enquête ......................................................................................................17 3 Resultaten ...........................................................................................................18 3.1 De doelgroep benaderd .................................................................................18 3.2 Casebeschrijving ...........................................................................................18 3.3 Achtergrondvariabelen van de onderzoeksgroep ..............................................20 3.4 Uitkomsten van de dataverzameling ................................................................20 3.4.1 Met betrekking tot de visie op de eigen situatie .........................................20 3.4.2 Met betrekking tot de sociale steun ..........................................................21 3.4.3 Met betrekking tot persoonlijke vaardigheden............................................25 3.4.4 Met betrekking tot de welzijnsvoorzieningen .............................................28 3.4.5 Met betrekking tot achtergrondvariabelen .................................................32 3.5 De lopende projecten ....................................................................................34 Literatuuroverzicht .......................................................................................................40 Bijlage I: Methodologische verantwoording.....................................................................42 Bijlage II: Gebruikte vragenlijsten ..................................................................................45 Bijlage III: Tabel verdeling ama’s over de provincie .........................................................51 Bijlage IV: Gebruikte veel voorkomende afkortingen/begrippen ........................................52 Bijlage VI: Sociale kaart instellingen die zich met de doelgroep bezig houden ...................53 Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 2 Voorwoord Er schijnt een exotisch spreekwoord voor te bestaan: “Als olifanten vechten wordt het gras vertrapt”. Om dit soort situaties te ontlopen staan jonge asielzoekers op onze stoep. Door hen te ontmoeten wordt duidelijk hoe mensen gemangeld kunnen worden in wereldproblematiek en regelgeving. Dat is voor veel mensen in ons aangeharkte land even schrikken. Dat houden we liever van ons af. We hebben veel mensen gesproken die wel de drempel nemen en die regelmatig contact hebben met de jongeren. Hoewel het nergens zo verwoord wordt is het ons duidelijk geworden dat de doelgroep van de ex-ama’s in staat zijn om krediet op te bouwen bij hun omgeving. Dat is niet op basis van prestaties of omdat het moreel van die uitzonderlijke personen zijn. Het zijn misschien meer hun kwetsbaarheid en tegenslagen, hun vaak goede wil en herkenbare menselijke behoeften en daarnaast hun potentie als jonge in de knop. De ama’s blijken een behoorlijke “aaibaarheidfactor” te hebben. Het feit dat deze groep tussen de wal en het schip dreigen te komen heeft geleid tot dit onderzoek waarbij het de bedoeling van de opdrachtgevers is geweest om te zien hoe het met deze groep gaat en waar extra ondersteuning nodig is. Hierbij willen wij iedereen bedanken die zijn of haar medewerking heeft verleend bij dit onderzoek. Zonder de tijd en energie die er in is gestoken door de jongeren en medewerkers van diverse instellingen zou dit onderzoek niet zoveel informatie hebben opgeleverd. Over het algemeen heeft iedereen die benaderd is positief gereageerd en enthousiast medewerking verleend. Ook gaat een woord van dank uit naar de deelnemers van de klankbordgroep van wie de kritische medewerking onontbeerlijk was om tot een acceptabel resultaat te komen. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 3 Samenvatting Aanleiding voor het onderzoek Rond de eeuwwisseling kwamen er van verschillende kanten berichten dat het niet goed zou gaan met jonge vluchtelingen die alleen in Nederland zijn. Problemen met de woonsituatie, de opleiding, taalproblemen, psychische klachten vanwege de juridische onzekerheid over de status worden gerapporteerd. Deze jongeren komen zonder ouders of andere begeleiding naar Nederland. Ze worden tot hun achttiende levensjaar begeleid door een voogd van stichting de Opbouw, daarna vervalt deze opvang en moeten de jongeren zich (zelfstandig) weten te redden in de Nederlandse samenleving. De gesignaleerde problematiek rond deze doelgroep wordt nauwelijks door onderzoek gestaafd, zodat de noodzaak voor ontwikkelen van beleid voor deze doelgroep onvoldoende gefundeerd kan worden. De gemeente - en provincie Utrecht onderkennen bovenstaande situatie. Hierom werd OKU gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar de maatschappelijke situatie van - en het voorzieningenveld rond deze doelgroep. Resultaten Het aantal In de provincie wonende ex-ama’s is ongeveer 260. Hiervan woont het iets meer dan de helft in de gemeente Utrecht. Ongeveer de helft van de ex-ama’s heeft een verblijfsstatus. Het hebben van (zekerheid over) een verblijfsvergunning blijkt de belangrijkste voorwaarde is voor hun welzijn. De regelgeving zorgt ervoor dat ex-ama’s met een status meer kansen hebben dan ex-ama’s die in een procedure zitten of zijn uitgeprocedeerd. Wanneer jongeren een status hebben beginnen ze met het creëren van een plaats en toekomst in Nederland. Jongeren die nog geen status hebben bevinden zich in een situatie die hen niet de mogelijkheid geeft zich te ontwikkelen in de Nederlandse maatschappij. Deze jongeren geven aan op zich weinig moeite te hebben met de Nederlandse cultuur. De wil om te integreren is er, maar de mogelijkheden zijn er niet. Ex-ama’s moeten meestal lang wachten op duidelijkheid omtrent hun verblijf. Hierdoor durven nog geen concrete voorstelling te maken van de toekomst. Door het lange wachten op zekerheid gaat het niet goed met hen. Ze hebben last van psychische en / of somatische klachten. Ondanks de veerkracht van deze jongeren kan er een eind komen aan hun draagkracht waardoor ze moeilijkheden niet meer uit de weg kunnen en het normale leven stagneert. Hoewel jongeren een positieve attitude hebben ten aanzien van het onderwijs geven de scholen aan dat absentie een probleem is. Met name het veel energie investerende onderwijzend personeel raakt hierdoor gedemotiveerd. Jongeren zelf geven aan dat absentie te maken heeft met het (tijdelijk) overbelast zijn met allerhande problemen. De onderzochte jongeren maken weinig gebruik van ondersteunende voorzieningen. Meest waarschijnlijke reden hiervoor is dat ze niet bekend zijn met het aanbod en geen traditie hebben in het aankloppen voor ondersteuning. De onderzochte jongeren hebben over het algemeen een klein ondersteunend netwerk. Meisjes hebben over het algemeen dieper gaande relaties dan jongens. De ex-ama’s hebben een achterstand als het gaat om het verkrijgen van woonruimte. Met name het hospiteren is een belangrijke hindernis. Jongeren zijn een groot deel van hun schaarse middelen kwijt aan huur voor woonruimte. Ze zetten over het algemeen de tering naar de nering, maar dit heeft duidelijke consequenties voor hun deelname aan vrijetijdsactiviteiten. Hierdoor is vrije tijdsbesteding vooral passief. Een en ander leidt vaak tot verveling. Dit speelt vooral in de vakanties. Aanbevelingen Belangrijkste aanbeveling die wordt gedaan is het inrichten van een steunpunt dat de belangen van de doelgroep kan behartigen, hen kan stimuleren door hen te laten participeren in het steunpunt. Ook verspreidt het steunpunt een periodiek ter informatie van Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 4 de doelgroep en het werkveld. Dit steunpunt heeft een beleidsstimulerende functie voor instellingen en overheden. Het steunpunt wordt met een effectiviteitsmonitor gevolgd. Analyse en conclusies Aantallen In de provincie Utrecht verblijven ongeveer 490 alleenstaande jonge vluchtelingen. De doelgroep van het onderzoek vormt hiervan ongeveer de helft (ca. 260 personen). Dit deel woont op zichzelf op kamers of in zelfstandige woonruimte in de provincie. Van de op zichzelf levende ex-ama's heeft ook weer ongeveer de helft een verblijfsvergunning. Het grootste deel van de ex-ama’s (ca. 54%) woont in de gemeente Utrecht (ca. 140). Met grote achterstand is Amersfoort de tweede gemeente (ca. 20 ex-ama's). In bijlage III wordt een overzicht gegeven van de verdeling over de gemeenten in de provincie. In de COA voorzieningen in de provincie verblijven nog ongeveer 230 asielzoekers uit dezelfde leeftijdsgroep zonder status. Deze groep maakt geen deel uit van de onderzoeksgroep, maar er zijn genoeg signalen om te stellen dat hun situatie verre van rooskleurig is. Rol van de verblijfsstatus Naar voren komt dat het hebben van een zekere verblijfsvergunning de meest cruciale voorwaarde is voor het welzijn van de doelgroep. Een groot deel van de overige moeilijkheden hebben hier hun basis. Beleid en regelgeving voorziet er uiteraard in dat voor de ex-ama’s met een status meer kansen zijn dan voor de ex-ama’s, die nog in een procedure zijn of zijn uitgeprocedeerd. Voor de jongeren is zekerheid over hun verblijf in Nederland erg belangrijk. Wanneer ze een status hebben kan begonnen worden met het creëren van een plaats en toekomst in Nederland. De jongeren die nog geen status hebben en heel lang moeten wachten op duidelijkheid, durven over het algemeen nog geen concrete voorstelling te maken van de toekomst. Met deze jongeren, die al erg lang wachten op zekerheid over hun verblijf, gaat het niet echt goed. Ze hebben vaak last van psychische en/of somatische klachten. Hier is in de praktijk een tegenstrijdigheid gegroeid. In sommige gevallen is het juridisch voordeliger om niet direct om een antwoord van de IND aan te dringen, maar de wachtperiode te verlengen. Ondanks het feit dat alle jongeren aan deze handelwijze de voorkeur geven, heeft het een nadelig effect op hun welzijn. Met betrekking tot ontwikkelingskansen en remmingen ontwikkelde Anker (1994) het zogenaamde balansmodel: ‘systeemeisen zijn taken die gelden voor iedere jongere die in Nederland opgroeit. Het gaat om een pakket van eisen waaraan iedere burger moet voldoen om maatschappelijk te kunnen functioneren, een soort minimumpakket van toelatingsvoorwaarden (het ontwikkelen van zelfstandige relaties, het ontwikkelen van een eigen identiteit, je losmaken van het ouderlijk milieu, het verwerven van inzicht in omgangsvormen, je voegen naar wetten en regels, het behalen van onderwijskwalificaties, mondig zijn, het zoeken naar werk, het aanvragen van een uitkering, het gebruik maken van voorzieningen, etc. Kan iemand niet aan deze voorwaarden voldoen, dan is de kans op maatschappelijke integratie zeer gering'. Het hebben van een status is een mogelijkheid tot het kunnen voldoen aan de systeemeisen die gelden binnen de Nederlandse samenleving. De ex-ama’s die langdurig zonder status verkeren bevinden zich in een situatie die ze niet de mogelijkheid geeft zich verder te ontwikkelen. Dit heeft tot gevolg dat ze niet kunnen integreren in de Nederlandse samenleving. Het beleid van de centrale overheid is erop gericht dat deze groep niet integreert en door uitsluiting van voorzieningen gedwongen wordt het land te Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 5 verlaten. Ons inziens is deze groep te lang tussen de wal en het schip gehouden om hen zonder duidelijke perspectieven te laten. Draaglast/draagkracht Hoewel er altijd verschillen zullen zijn tussen doorzetters en jongeren die de strijd opgeven, komt uit het onderzoek naar voren dat jongeren over het algemeen kansen grijpen waar ze er zijn. Waar de jongeren kansen laten liggen gebeurt dit vooral vanuit een zelfbeschermingmechanisme. Ze kunnen het er niet bij hebben. Coleman (1990, p. 207) beschrijft hoe in een normale ontwikkeling en normale opvoedingssituatie ontwikkelingstaken min of meer na elkaar opdoemen en om een oplossing vragen. Bij onze doelgroep zien we dat soms erg veel problemen tegelijk de aandacht van de jongeren vragen. Van der Veer (1988) geeft aan dat het veelal om veerkrachtige jongeren gaat. Dit gegeven is ook door de respondenten regelmatig aangehaald. Echter aan veerkracht kan op den duur ook een eind komen. “Niet nadenken” als overlevingsstrategie Opvallend is dat jongeren aangeven dat “niet nadenken” een belangrijke strategie is in het overkomen van de dagelijkse problemen. Dit gedrag kan gezien worden als copinggedrag van mensen die het zwaar te verduren hebben. Delfos (1998) wijst er in dit verband op dat het belangrijk is om het eigen verwerkingsmodel van mensen te respecteren, aangezien dat op dat moment het meest haalbare is. Het lijkt alsof ze de problemen, waarvoor (nog) geen oplossing gevonden is, parkeren op een plaats waar ze niet in de weg staan. Zo kunnen de jongeren bezig zijn met eisen die in het hier en nu belangrijk zijn. Als erg veel verschillende problemen om aandacht vragen kan de figuurlijke parkeerplaats vol raken. Zo’n situatie kan ontstaan kort na het achttiende levensjaar. Ze worden dan geconfronteerd met allerlei keuzen die gemaakt moeten worden of dilemma’s die opgelost moeten worden. Is de draagkracht dan niet al te groot, dan kunnen de jongeren de moeilijkheden niet meer uit de weg en het normale leven stagneert. De overlevingsstrategieën van de jongeren geven aan op welke gebieden de hulpverlenings-, zorg- en welzijnsinstanties aan kunnen sluiten. Een manier van sociale interactie waarbij niet veel nagedacht hoeft te worden is sportbeoefening, of andere gestructureerde vrijetijdsbesteding. De jongeren geven zelf aan graag te sporten, maar hier over het algemeen geen geld voor te hebben, of niet te weten waar ze moeten zijn. Ook kunnen instellingen en overheden de kansen voor de jongeren vergroten door het optimaliseren van de randvoorwaarden voor een zelfstandig bestaan, zoals leefbare woonruimte en voldoende financiële middelen. Verschil van perspectief Het is opvallend dat de instanties, die zich bezig houden met ex-ama`s, veel meer oog hebben voor de belemmeringen die deze jongeren ondervinden, dan dat de jongeren dat zelf doen. Sleutelfiguren zijn meer gericht op een optimalisering van het aanbod ofwel het wegnemen van belangrijke belemmeringen. Uiteraard geven ook de jongeren belemmeringen en problemen aan, maar het lijkt alsof ze die accepteren en vervolgens overgaan tot de orde van de dag. De jongeren lijken meer gefocust op de mogelijkheden en de kansen. Kansen die op hun weg liggen, zoals naar school gaan, worden over het algemeen met beide handen aangegrepen. Het verschil in perspectief zou verklaard kunnen worden door de volgende factoren: 1) de jongeren geven sociaalwenselijke antwoorden, Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 6 2) jongeren zijn beleefd en schamen zich voor problemen die ze ervaren, 3) jongeren hebben vanuit hun culturele achtergrond geen ervaring en traditie waarbij welzijnsvoorzieningen een rol spelen. Hierdoor hebben ze er geen zicht op en weten niet wat mogelijk is. Hoewel we het idee hebben dat alle genoemde factoren een rol spelen, zijn er indicaties dat de laatstgenoemde factor een belangrijke rol speelt. In ieder geval maken ex-ama’s weinig gebruik van ondersteunende instanties terwijl er wel degelijk sprake is van noden en behoeften onder de jongeren. Dit verschil van perspectief kan makkelijk veroorzaken dat aanbod niet bij jongeren aansluit. Hulpverleners hebben vaak voor ogen welke doelen er uiteindelijk gehaald moeten worden om adequaat in de maatschappij te kunnen functioneren en ze kunnen op basis hiervan een aanbod organiseren. Jongeren overzien deze hele route naar maatschappelijk functioneren vaak niet en zoeken een uitweg voor problemen die zich hier en nu manifesteren. Hun vraag wordt dan niet gedekt door het aanbod van de hulpverlening. Bij het ontwikkelen van een aanbod voor deze jongeren is het belangrijk om de vragen en behoeften die de jongeren zelf formuleren en de oplossingen die ze zelf aandragen serieus te nemen. Deze manier van ‘empowerment’ mobiliseert de kracht en het probleem oplossend vermogen van de jongeren en zal er toe leiden dat ze het snelst op eigen benen kunnen staan. Seksuele voorlichting Uit het onderzoek komt naar voren dat seksualiteit en de seksuele voorlichting een heikel punt zijn. Dit onderwerp bleek in de interviews met de jongeren niet goed aan bod te kunnen komen, vermoedelijk omdat er een taboe op rust. Ook is gebleken dat alledrie de geïnterviewde Chinese meisjes een kind hebben of zwanger zijn waarbij de meisjes zeiden dat de kinderen niet gepland waren. Er blijken veel indicaties te zijn van ongewenste zwangerschappen die ontstaan zijn gedurende de reis naar Nederland en ook in de centra. Daarbij sluit de voorlichting niet aan bij de doelgroep. Voorlichting wordt in de AZC’s in groepsverband aangeboden. Dit remt de jongeren actief deel te nemen aan het programma en het kan het misverstand doen ontstaan dat Nederlanders net zo makkelijk seks bedrijven als ze er over praten. Sommigen voelen dit als een norm waar ze aan moeten beantwoorden. Relaties Ex-ama's hebben over het algemeen geen grote ondersteunende kennissenkring en nog minder kennissen onder Nederlanders. Jongens hebben oppervlakkiger contacten met hun vrienden dan meisjes met hun vriendinnen, maar jongens hebben wel vaak (intieme) relaties met Nederlandse meisjes terwijl ze nauwelijks Nederlandse jongens in hun kennissenkring hebben. Jongeren missen de ondersteuning die ze normaal gesproken van ouders zouden krijgen. Veel jongeren zijn gelovig en geven aan veel steun aan hun geloof te hebben. Niettemin is het regelmatig bezoeken van bijeenkomsten in kerk of moskee voor de meesten niet gebruikelijk. Het traject voor het achttiende jaar en de toekomst Over het begeleid wonen dat vorm wordt gegeven door de Opbouw voor het achttiende jaar zijn de jongeren over het algemeen zeer tevreden. Het traject in de COA periode wordt door de jongeren niet genoemd. Vanuit de sleutelpersonen komt echter naar voren dat ze de Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 7 situatie in de COA-voorzieningen vaak niet geschikt vinden voor dit jonge publiek. Er is te weinig aandacht voor hen en de instanties die zorg aanbieden werken langs elkaar heen. Aangezien deze periode buiten het bestek van dit onderzoek valt konden we hier niet verder op in gaan. Met betrekking tot de toekomst van de ex-ama’s is op basis van eerder onderzoek de verwachting dat er een terugslag zal plaatsvinden in het functioneren als ze zich eenmaal definitief gevestigd zullen hebben en er rust optreedt. In feite bevindt nog steeds ongeveer de helft van hen (zonder status) zich in dermate onzekere situaties dat ze nog gebruik moeten maken van overlevingsstrategieën. Pas als er ruimte ontstaat om te leven, zullen naar verwachting onverwerkte ervaringen manifester worden. Spreiding van de jongeren over de provincie Zoals uit de gegevens blijkt is de spreiding van de ex-ama's over de gemeenten in de provincie niet evenwichtig. In de gemeente Utrecht woont ca. 54% van de ex-ama's. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het in de stad Utrecht (ondanks het feit dat de gemeente Utrecht als moeilijk bekend staat wat betreft het verkrijgen van een kamer) toch nog makkelijker is om een kamer te krijgen dan in de provinciegemeenten. Daar komt bij dat van de respondenten vernomen werd dat er bij jongeren een hang bestaat om naar de grote stad te trekken. Het wegtrekken heeft ook te maken met het feit dat jongeren met een verblijfsvergunning over het algemeen geen beroep kunnen doen op sociale huisvesting. Zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Veenendaal waar statushouders veelal wèl gehuisvest worden in zelfstandige woonruimte relatief veel ex-ama's. De vraag is nu of het gunstig is als jongeren meer gespreid zouden wonen over de provincie. Argument vóór concentratie van jongeren is dat het de mogelijkheid biedt om het voorzieningenniveau lokaal op een goed peil te brengen. Daarnaast geeft een grotere stad meer mogelijkheden om land - en taalgenoten te ontmoeten dan in kleinere plaatsen. Daar staat tegenover dat jongeren vaak al een kennissenkring hebben opgebouwd in de plaats waar ze ook in de Opbouwvoorziening woonden. Vertrek betekent het achterlaten van een ondersteunend sociaal systeem. Ook is het voorstelbaar dat bij een redelijk voorzieningen niveau de integratie in een kleinere plaats gemakkelijker verloopt. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of meer spreiding over de gemeenten wenselijk is. Dagbesteding: school en werk De meeste geïnterviewde jongeren gaan naar school. Slechts een enkele jongere werkt. De door ons geïnterviewde onderwijsmedewerkers constateren veel verzuim van ex-ama's. Recent is een noodkreet gegeven door de directeuren van zes grote scholengemeenschappen in het noorden van het land in een brandbrief aan de Tweede Kamer (Volkskrant, 20 juni 2001, p.3). Hoewel de Utrechtse situatie minder ernstig lijkt is het evident dat de absentie een optimale schoolprestatie in de weg staat hetgeen leidt tot verdere onderwijsachterstanden. Materiele situatie De bestedingsmogelijkheden van de doelgroep zijn niet groot. Hoewel de jongeren de tering naar de nering zetten zien we dat het voor hen vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan allerlei maatschappelijke voorzieningen, simpelweg omdat ze onvoldoende middelen hebben. Ook komt het er vaak niet van om een actieve vrijetijdsbesteding ter hand te nemen. Dit ondanks een vaak positieve attitude ten aanzien van sport. Als gevolg hiervan vervelen jongeren zich vaak en dit doet zich het sterkst voor in de vakanties. Vaak ook weten de Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 8 jongeren niet de weg naar gesubsidieerde vrijetijdsbesteding. Er is bekend dat sportclubs soms jongeren adopteren. Het blijkt dat jongeren meestal op relatief dure kamers wonen en vaak in buurten die als achterstandswijk betiteld worden. Jongeren verhuizen betrekkelijk vaak. Het is de verwachting dat de uitkering van jongeren zonder verblijfsvergunning waarschijnlijk nog in 2001 ingetrokken gaat worden. Nu al raakten we jongeren op het spoor die als gevolg van het intrekken van de uitkering in de illegaliteit verdwenen. Het is de verwachting dat zij meer baten zien in een leven als illegaal in Nederland dan in vertrek naar een ander land. Voortzetting van dit beleid zal naar verwachting extra druk op het daklozencircuit geven. De nieuwe vreemdelingenwet/ama-notitie In de nieuwe wet gaat er voor de ama’s veel veranderen. De meeste hiervan vallen buiten het bestek van dit onderzoek. Op een aantal van deze veranderingen kan vanuit het onderzoek wel commentaar gegeven worden. Snelle beslissing: Het is op zichzelf toe te juichen dat de regering een snelle beslissing wil over toelating tot het integratietraject of het terugkeertraject. Vanuit het onderzoek komt helder naar voren dat de onzekerheid en het zich niet kunnen richten op de toekomst belangrijke hindernissen vormen in de ontwikkeling van jongeren. In dit licht wil de overheid in het belang van de jongeren handelen (Ministerie van Justitie, 2001b) door hen zoveel als mogelijk is terug te sturen naar land van herkomst en familie, zonder dit nader te onderzoeken. Daarnaast is de trend van de nieuwe ama-notitie dat een groot deel van de binnenkomende ama’s terugkeert naar het land van herkomst in het belang van het draagvlak voor het ama-beleid in de samenleving. De Opbouw (2001) betwijfelt of de belangen van de ama niet ondergeschikt worden gemaakt aan het vreemdelingenbeleid. De Opbouw doet de voorspelling dat het beleid "gedoemd is te mislukken" en dat het "desastreus" is voor kinderen tot en met veertien jaar. Aldus rijst de vraag wiens belang het meest gediend wordt met deze ama-notitie. Het lijkt zeer wenselijk de ontwikkelingen op de voet te volgen opdat over een paar jaar dit beleid hierop kan worden getoetst Het terugkeertraject voor het 18e jaar: De landelijke overheid wil in het kader van de terugkeervariant jongeren in units van ongeveer 25 personen opvangen op locaties met ongeveer 100 jongeren (Ministerie van Justitie, 2001a). In het onderzoek stuitten we op grote aantallen jongeren die her en der in de AZC's wonen. Hoewel de situatie van jongeren in de COA-voorzieningen strikt genomen buiten het onderzoek valt, kwamen er een aantal indicaties van problemen aan het licht die inherent zijn aan de opvang in de schaalgrootte zoals wordt voorgesteld. Te denken valt hier aan verveling, demotivatie doordat jongeren geen perspectieven worden geboden, en het risico van ongewenste seksuele intimiteiten en zwangerschappen. Aanbevelingen Aanvullende voorziening De Provincie en de Gemeente Utrecht hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de inwoners ongeacht hun status volgens de Vreemdelingenwet. Beide overheden dienen Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 9 aanvullende fondsen en faciliteiten beschikbaar te stellen als grondrechten en toekomstperspectieven van haar ingezetenen gevaar lopen. Hierbij is complicerend dat we te maken hebben met mogelijke inconsistentie tussen beleid van de diverse overheden. Het is in het belang van de jongeren in de doelgroep hierdoor niet opnieuw in de knel te komen doordat het voorzieningenniveau voor hen onder de maat ligt of doordat het hen niet of onvoldoende bereikt. De in het onderzoek betrokken instellingen geven aan dat er behoefte bestaat aan een steunpunt dat een outreachende rol heeft ten aanzien van de ex-ama's. We nemen deze aanbeveling over en geven hier een opsomming van kenmerken van het in te richten steunpunt: Het werkterrein is de provincie Utrecht. De doelgroep wordt gevormd door jonge alleenstaande vluchtelingen tot 23 jaar met gerede vooruitzichten op voorlopig verblijf in Nederland. Daarnaast is er een intermediaire doelgroep die we omschrijven als (potentiële) aanbieders van voorzieningen voor de genoemde jonge vluchtelingen. De werkwijze is outreachend. Het steunpunt laat zich integraal in met alle levensgebieden en is gericht op het oplossen van voorkomende problemen en op het opvullen van hiaten in het voorzieningenveld. Het steunpunt sluit aan bij de mogelijkheden en kracht van de jongeren in kwestie door hen te mobiliseren en hen te laten participeren in de voorziening. Dit kan gebeuren door een stuurgroep in te stellen waarin ex-ama's participeren en door hen zoveel mogelijk in de uitvoering van het werk te betrekken. Het steunpunt heeft een beleidsstimulerende rol ten aanzien van voorzieningen en overheden. Men werkt nauw samen met en voor lokale instellingen zoals Vluchtelingenwerk. Gezien de veranderingen die er in het veld plaatsvinden is sprake van een projectmatige aanpak en financiering. Periodiek worden er nieuwe doelstellingen of eventueel nieuwe doelgroepen vastgesteld. Hierbij wordt ook rekening gehouden met nieuwe wetgeving en de overgangssituatie. Hetzelfde geldt ten aanzien van de problemen die leven bij het grote aantal jonge vluchtelingen binnen de azc’s. We stellen ons een aantal activiteiten van dit steunpunt voor: Het behartigt de belangen van de doelgroep. Hierbij kan de samenwerking met Samah gezocht worden. Het initieert, organiseert en ondersteunt Gastgezinnenprojecten en Maatjesprojecten. Dit kan in samenwerking met Samah en het Katholieke centrum voor welzijnsbevordering die in sommige plaatsen ervaring opdeden met maatjes- en gastouderprojecten Het geeft een periodiek e-mailbulletin uit waarin actuele informatie wordt gegeven aan instellingen en de doelgroep. Ook komt de informatie op een website. Het steunpunt participeert in het Theehuis zoals dat door Vluchtelingenwerk Utrecht wordt vormgegeven. Aanbevelenswaardig is om te rade te gaan bij het inloopproject van Amabel in Amsterdam voor een effectieve vormgeving. Het steunpunt organiseert mede met andere partners in het veld werkervarings- en werkgelegenheidsprojecten zoals in Rotterdam werd georganiseerd met het project Summer in the city en het restaurant de Bazaar. Het steunpunt organiseert of stimuleert in samenwerking met andere organisaties als het Rode Kruis en Scouting Nederland zomeractiviteiten (bijvoorbeeld vakantiekampen, een Summerschool zoals in Deventer). Ook het eerder genoemde Summer in the city lijkt een attractief model voor tijdsbesteding in de zomer. Het steunpunt organiseert of stimuleert het organiseren van festiviteiten en sportactiviteiten. Deze kunnen gekoppeld worden aan licht informatieve activiteiten (bijvoorbeeld: op een feest is ook een stand met informatie over relevante thema’s of activiteiten aanwezig). Ook hierbij kan de samenwerking met Samah gezocht worden. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 10 Het steunpunt mobiliseert de bij de doelgroep betrokken instanties om in overleg te treden met aanbieders van huisvesting om de voorkomende knelpunten met betrekking tot huisvesting te bespreken. Te denken valt in de gemeente Utrecht aan Stichting Sociale Huisvesting, Stichting Jongeren Huisvesting Utrecht, stichting de Tussenvoorziening. Indien nodig worden stappen ondernomen voor de inrichting van een Wegwijzer project zoals dat door Vluchtelingenwerk Leeuwarden en de Opbouw is vormgegeven. Het steunpunt bemiddelt in een huisvestingsaanbod of dit wordt aangeboden via het steunpunt. Het inspelen op de behoefte aan goede huisvesting schept de mogelijkheid om meer in contact te komen met jongeren van de doelgroep. Het steunpunt heeft een actieve bemoeienis met een aantal Zorgnetwerken voor Vluchtelingen in de provincie. De effectiviteit van de voorziening wordt zo mogelijk met een monitor gevolgd. Knelpunten onder gemeentelijke verantwoordelijkheid Scholen, die jongeren krijgen aangeboden vanuit de Internationale Schakelklas (ISK) van het Prismacollege, de Toeleiding Middelbaar Beroepsonderwijs (TMBO) en de volwasseneneducatie van het ROC, doen er goed aan om naast het taalbeheersingsniveau ook te kijken naar de motivatie van de jongeren om een bepaalde vervolgopleiding te doen. Met betrekking tot voorkomen van absentie krijgen de betrokken scholen ruimte voor een aantal noodzakelijke onderwijsflankerende voorzieningen zoals faciliteiten voor een verzuimbeleid, maatschappelijk werk voor scholieren en orthopedagogische ondersteuning. Eventueel kan hier ook gedacht worden aan de vorming van een zogenaamde 'Interventieklas': notoire spijbelaars worden bij elkaar gezet waarbij extra aandacht aan de leerlingen wordt gegeven door remedial teaching en interventies door het maatschappelijk werk. Aandacht wordt gegeven aan de deskundigheid van docenten om met de doelgroep om te gaan ten einde demotivering onder docenten tegen te gaan. Te denken valt aan een training interculturele communicatie of aan de aansluiting bij het gemeentelijke interculturalisatiebeleid dat erop gericht is instellingen meer competent te maken in het omgaan met en betrekken van allochtonen in de organisatie. Met sportclubs en afdelingen sport van de gemeenten wordt overlegd wat gedaan kan worden om doelgroepjongeren actiever in sportclubs te betrekken. Te denken valt hier aan het 'adopteren' van jongeren door de clubs, zodat ze bijvoorbeeld voor een gereduceerd tarief mee kunnen doen aan sportactiviteiten. Wellicht is een uitbreiding van het project Sport scoort! tot de ISK en de Basiseducatie mogelijk waardoor de oriëntatie op sportmogelijkheden wordt vergroot. Vanwege technische redenen is het alleen mogelijk om zich bij het ROC Utrecht voor het komende schooljaar aan te melden in de maand juni. Hierdoor wordt het voor een aantal jongeren met een W-document die in het voorjaar achttien jaar worden onmogelijk gemaakt om nog een vervolgopleiding te doen. Inmiddels zijn er afspraken gemaakt tussen de gemeente en het ROC om deze technische barrière op te heffen. Overige gemeenten in de provincie zouden soortgelijke afspraken kunnen maken om in voorkomende gevallen deze problemen op te lossen. Instellingen die betrokken zijn bij de doelgroep spreken de verwachting uit dat onder de nieuwe wet het aantal zwervende asielzoekers zal toenemen. De gemeente ontwikkelt beleid in om dit te voorkomen. Het is van belang dat de Medische Opvang Asielzoekers de ruimte krijgt en neemt om in de periode voor het achttiende jaar de gezondheidssituatie van de individuele jongere in Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 11 kaart te brengen en in voorkomende gevallen zorgmaatregelen voor het achttiende levensjaar op de rails te zetten. Gezien de misverstanden die kunnen ontstaan met betrekking tot seksualiteit is het belangrijk dat seksuele voorlichting op maat wordt aangeboden, waarbij met name aandacht is voor de respons van de jongere op het voorlichtingsaanbod. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van modellen van gespreksvoering zoals die zijn ontwikkeld door Pharos (2000). Knelpunten onder rijksverantwoordelijkheid Er wordt onderzocht of het zinvol is om ex-ama’s met een verblijfsvergunning op te nemen in de gemeentelijke taakstelling. Dat dit nu niet het geval is heeft veelal tot gevolg dat jongeren uit gemeenten wegtrekken waar ze een tijdje woonden in de KWE en waar ze een ondersteunend sociaal systeem op hebben gebouwd. Veel van deze jongeren trekken nu naar de grote steden. Ex-ama's met een W-document krijgen wel leefgeld, maar geen studie- en reisgeld voor school. Hierdoor dreigen hun kansen ontnomen te worden. Deze inconsequentie wordt opgeheven. Een betere oplossing wordt bereikt wanneer de overheid haar uitspraken serieus neemt waar gesproken wordt over het tegengaan van "dubbele boodschappen" (Ministerie van Justitie, 2001, p. 1) door alle jongeren die nu in het 'integratietraject' van de Opbouw (KWE's en andere voorzieningen) zitten een verblijfsvergunning te verlenen. Ook de huidige groep van ex-ama's met W-document leven vaak al meer dan drie jaar met dezelfde dubbele boodschap waarbij uitzicht op - en in beperkte mate de kansen zijn gegeven om te integreren. Kansen die zij vaak met beide handen hebben aangegrepen. Om de dubbele boodschap tegen te gaan en om te voorkomen dat jonge asielzoekers in de illegaliteit terecht komen wordt aan deze jongeren een verblijfsvergunning verstrekt. In het kader van de nieuwe vreemdelingenwet zien we de volgende aanbevelingen. Het nieuwe beleid gaat leiden tot het samenbrengen van jonge asielzoekers met als doel om hen voor te bereiden op een vertrek uit Nederland. Op basis van ervaringen in de huidige asielzoekerscentra komt in het onderzoek naar voren dat deze concentratie van jongeren mogelijk kan leiden tot problemen wat betreft ongewenste zwangerschappen. Aangezien dit voor de betrokkenen zeer ingrijpende gebeurtenissen zijn is het aan te bevelen een krachtig beleid in te zetten om dit te voorkomen. Om voor de jongeren in het terugkeertraject de perspectieven levend te houden en om demotivatie en verveling te voorkomen worden attractieve training en ontspanning op een professionele wijze verzorgd. Het is in het belang van de jonge asielzoekers en het ama-beleid als de terugkeervariant met een monitor op haar effecten wordt gevolgd. Gezien gedane voorspellingen is het nauw volgen van deze variant nodig om te voorkomen dat de volgens de nota nagestreefde belangen van de jonge asielzoekers geschaad worden. Nader onderzoek Het onderhavige onderzoek richt zich niet op de jonge asielzoekers die zich in de COA voorzieningen in de provincie bevinden en waarvan wel bekend is geworden dat het om een zelfde aantal jongeren gaat als in de doelgroep van dit onderzoek. Over hun situatie en perspectieven is ons inziens onvoldoende bekend. Nader onderzoek is gewenst om hun positie en mogelijkheden te verbeteren. In dit kader valt te denken aan de "verbeterprojecten" zoals de COA die in samenwerking met JP2000+ uitvoert. Onderzoek laat zien dat vooral Nigeriaanse en Chinese meisjes slachtoffer zijn (Venisc & Vanwesenbeeck 1998; Oviawe & Iyare, 1999) van pogingen hen seksueel uit te buiten. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 12 Ook het gegeven dat drie van de zes meisjes uit onze onderzoeksgroep een kind hebben of zwanger zijn, en verdere signalen van ongewenste zwangerschappen geeft aan dat het van belang is de thema relaties, intimiteit verder te onderzoeken. Onderzoek is gewenst om de situatie van ex-ama's elders in Nederland in beeld te brengen. De jongeren uit deze onderzoeksgroep komen zowel uit de stad Utrecht als uit kleinere plaatsen in de provincie Utrecht. Het is niet bekend hoe de situatie van de jongeren in andere delen van het land is. Vanwege de grotere concentratie van ex-ama's in Rotterdam en Den Haag zijn er aanwijzingen dat de situatie van de jongeren daar kunnen verschillen van die uit Utrecht. Gebaseerd op de Utrechtse groep jongeren kunnen geen uitspraken gedaan worden over welzijn of mate van integratie tussen jongeren uit grote en kleine(re) plaatsen. Het Project 'Kruipmoeders' uit Deventer liet zien dat behoeften van tienermoeders onder de ex-ama's anders kunnen liggen dan die van autochtone tienermoeders. Onderzoek kan uitwijzen hoe op deze verschillen in behoefte ingespeeld kan worden. Een bevinding van dit onderzoek is dat onzekerheid een verlammende werking heeft op de jongeren. De vraag is wat de effecten van langdurige onzekerheid op lange termijn op de jongeren kunnen hebben. Het is tot op heden niet bekend hoe de ontwikkeling van exama’s naar volwassenheid verloopt en of zij andere of meer problemen ondervinden naarmate ze ouder worden. Onderzoek kan hier uitsluitsel over geven. Aangezien tijdens dit onderzoek nieuw amabeleid is ontwikkeld dat niet kon worden meegenomen, is het aan te raden later aanvullend onderzoek te verrichten. Het nieuwe amabeleid immers pretendeert het beste met de jongeren voor te hebben. Het is noodzakelijk om eerst te achterhalen wat het beste is voor deze groep jongeren die zonder ouders naar Nederland gekomen zijn. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 13 1 Inleiding Voor u ligt een onderzoek, gericht op ex-alleenstaande minderjarige asielzoekers. Jonge vluchtelingen tussen de 18 en de 23 jaar die op kamers her en der in de provincie Utrecht wonen en daar moeite doen om mee te komen in de Nederlandse samenleving. Aanleiding van het onderzoek is het veelvoud van signalen dat het met deze groep niet goed zou gaan. Vooral door de activiteiten van Bovenbouw Trajecten heeft het onderwerp provinciale aandacht gekregen. Volgens de trekkers van project Bovenbouw Derrix en van Vliet (2000) marginaliseren ex-ama’s in de stad Utrecht in een hoog tempo. Deze marginalisering heeft betrekking op bijna alle levensterreinen die er te bedenken zijn zoals de woonsituatie die veel te wensen overlaat, de juridische onzekerheid van hun verblijfstitel, het gebrek aan een opleiding die hen een perspectief op de toekomst ontneemt, psychische problematieken, veel (psycho-) somatische klachten, onvoldoende sociale weerbaarheid, taalproblemen, enzovoort. Om die redenen bestaan er zorgen over het huidige en toekomstige welzijn van deze groep en daarbij ook over de impact die dit zal hebben op toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen. Ook andere betrokken instellingen geven ook aan dat ama’s in een gat vallen na hun achttiende jaar. Vanuit het zorgnetwerk vluchtelingen in de stad Utrecht komen het bericht dat er problemen zijn met betrekking tot gezondheid en een school geeft aan dat jongeren zo onder druk staan dat het spijbelen toeneemt. Daarbij geven ze aan dat er weinig instanties zijn die zich hun lot aantrekken. In formele zin is het de taak van de gemeente die begeleiding op zich te nemen. De gemeente heeft deze taak gedelegeerd aan Vluchtelingenwerk om de begeleiding van achttien plus vluchtelingen op te nemen, maar niet iedere plaatselijke afdeling van Vluchtelingenwerk heeft voldoende beroepskrachten en vrijwilligers om dit adequaat te kunnen doen. De gesignaleerde problematiek wordt echter nauwelijks door onderzoek gestaafd, zodat de noodzaak voor ontwikkelen van beleid voor deze doelgroep onvoldoende gefundeerd kan worden. Onderzoeken die wel zijn gedaan zijn hebben betrekking op de opvang voor het 18e jaar (Lassen & Kloosterboer, 1995) of zijn veelal in eerste instantie gedaan als follow-up van deze opvang (Thomeer-Bouwens en Smit (1998) en van Wijk, Thomeer-Bouwens, & Smit 2001). Snijder & van Wel (1995) richtten zich specifieker op de relaties van onze doelgroep en het onderzoek van Luth, de Zwart & Smit (1997) richtten zich weliswaar op alle leefgebieden, maar alleen mensen met een verblijfsstatus werden in de onderzoeksgroep opgenomen. Juist de groep waar men het meest problemen mag verwachten (degenen met een W-document) bleven buiten beschouwing. Daarbij ligt het focus van de genoemde onderzoeken bij de ontwikkeling van jongeren en daarom is er geen informatie opgenomen van sleutelfiguren in het veld. Alle genoemde onderzoeken leveren een bijdrage aan het zicht op de doelgroep, maar bevatten weinig gegevens over het voorzieningenniveau. Daarbij zijn ze te algemeen om over de Utrechtse situatie uitspraken te kunnen doen voor een goede fundering voor beleid. Een en ander leidde er toe dat OKU door de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht werd gevraagd een verkennend onderzoek naar de maatschappelijke situatie van deze groep te doen. De nieuwe vreemdelingenwet De hier uitgevoerde verkenning is uitgevoerd in een spannend tijdsgewricht, namelijk de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet in april 2001 en de bekendwording van de amanotitie op 1 mei 2001. De veranderingen kunnen alleen op hoofdlijnen en voor zover ze van in vloed zijn op de doelgroep worden beschreven. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 14 Aangezien het onderzoek gestart is onder de oude wetgeving en de effecten van de nieuwe wet pas na minstens een jaar goed zichtbaar worden moeten de gegevens worden beschouwd als het resultaat van de oude regelgeving en beleid. Met alle veranderingen die de nieuwe wet gaat geven is er ook een verandering van terminologie. Namen van verblijfstitels en de bijbehorende documenten wijzigen. Zo zijn er voor ama’s er nu twee statussen, een vergunning tot verblijf (vtv) voor bepaalde tijd (maximaal drie jaar) of een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, met bijbehorende voorzieningenpakketten en opvangmodellen*. In dit onderzoek houden we ons vooral aan de oude verblijfstitels, aangezien bij het sluiten van de informatieverzameling de implementatieafronding van de nieuwe documenten nog niet had plaatsgevonden. * Een ama kan in de terugkeervariant of in de integratievariant worden opgenomen. Alle ama’s jonger dan vijftien jaar oud, of met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden opgenomen in de integratievariant. Ama’s ouders dan vijftien jaar oud, die geen verblijfsvergunning krijgen worden opgenomen in de terugkeervariant. Zij keren terug naar hun land zodra daar opvang is gevonden of zodra ze achttien jaar zijn. Stichting de Opbouw blijft juridisch verantwoordelijk voor alle ama’s en daarnaast voor de zorgverlening in het integratietraject. De rol van de Opbouw voor wat betreft de terugkeervariant is beperkt tot een toezichthoudende rol. De COA zal alle opvang en begeleiding voor haar rekening nemen. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 15 2. Het onderzoek 2.1 Doelgroep Dit onderzoek richt zich op ex alleenstaande minderjarige asielzoekers (ex-ama’s). Met de term alleenstaande minderjarige asielzoeker (ama) wordt een vluchteling verstaan, jonger dan achttien jaar, die zonder ouders een asielaanvraag in Nederland indient. De ama’s krijgen tot hun achttiende jaar begeleiding van de Opbouw en vaak ook door ingehuurde organisaties die de zorg aan deze groep vormgeven. Tot deze zorg behoren bijvoorbeeld de Kleine Wooneenheden (KWE’s), een vorm van begeleid kamerbewoning. Deze vorm van opvang is geschikt voor ama’s die niet meer in een pleeggezin of bij familie kunnen worden geplaatst en die nog niet aan zelfstandig wonen toe zijn. In de KWE’s wonen vier à vijf jongeren in de leeftijd van veertien tot achttien jaar (Lassen & Kloosterboer, 1995). In de begeleiding binnen de KWE ligt het accent voornamelijk op de opvang en ondersteuning naar zelfstandig functioneren en zelfredzaamheid, nagestreefd middels het aanleren van praktische en sociale vaardigheden, het adviseren, het leggen van sociale contacten, het onderhouden van contact met de scholen, het voeren van gesprekken en het wegwijs maken van de ama in de Nederlandse samenleving (Snijders & van Wel, 1995). De ex-ama is een jonge vluchteling die het hierboven geschetste ama-circuit heeft doorlopen en nu ouder is dan achttien jaar, Deze jongeren zijn vanaf hun achttiende jaar op zichzelf aangewezen, ze moeten zonder ouders en begeleiders leren functioneren binnen de Nederlandse samenleving. In dit onderzoek vormen de ex-ama’s tussen de achttien en de drieëntwintig de doelgroep. Er is voor deze afbakening gekozen, omdat jongeren in Nederland tot en met het tweeëntwintigste levensjaar gebruik kunnen maken van de jeugdhulpverlening. Als we het over de groep ex-ama’s hebben, hebben we het in feite over meerdere subgroepen. We onderscheiden de volgende groepen. Tabel 1: Groep Overzicht groepen ex-ama’s Ex-ama’s die wel in het ama-circuit opgenomen zijn geweest Status Jongeren met een Jongeren zonder verblijfsvergunning verblijfsvergunning Woonsituatie Op kamers of Op kamers zelfstandige woonruimte Bijzonderheden Het belangrijkste Jongeren zitten onderscheid binnen nog in procedure deze groep is of ze (W-documental dan niet mogen houders), zijn werken uitgeprocedeerd of illegaal Ex-ama’s die niet in het ama-circuit opgenomen zijn geweest*. Jongeren zonder Jongeren met een verblijfsvergunning verblijfsvergunning In de In het kader van asielzoekerscentra gemeentelijke taakstellingen Grote groep Klein aantal * Wanneer jongeren bij aankomst in Nederland ouder dan zeventien en een half (tegenwoordig zeventien en een kwart) jaar zijn, wanneer zij volwassen gedrag vertonen worden jongeren niet doorgeplaatst naar het ama-circuit van KWE’s en/of pleeggezinnen. In dit onderzoek concentreren we ons met name op de ex-ma’s die wel in het ama-circuit opgenomen zijn geweest. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 16 Het uitsluiten van de ex-ama’s die niet in het ama-circuit opgenomen zijn geweest hangt samen met het feit dat de COA vrijwel geheel verantwoordelijk is voor hun opvang en begeleiding. De tweede groep met een verblijfsstatus woont vaak in het kader van de taakstelling zorgwet of huisvestingswet in de gemeenten, volgens opgave van Vluchtelingenwerk gaat het hier in de stad Utrecht om tien jongeren, vertoont deze groep betrekkelijk volwassen gedrag en participeren ze in het inburgeringtraject. Kortom, bij deze groep ligt geen beleidsbehoefte. 2.2 Doel & vraagstelling Dit is een verkennend onderzoek aangezien er betrekkelijk weinig over de groep bekend is. Het betreft een onderzoek ter voorbereiding van beleid en niet een wetenschappelijk onderzoek. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de aard en omvang van de problematiek van de doelgroep. Daarnaast is het gewenst een indicatie van de aantallen en de spreiding te achterhalen. Op basis hiervan kan de beleidsrelevantie worden bepaald. Het onderzoek heeft een explorerend karakter en geeft een antwoord op de volgende vraagstelling: Wat is de maatschappelijke positie van ex-ama’s van 18-23 jaar in de provincie Utrecht en op welke terreinen is er behoefte aan specifieke zorg voor deze doelgroep. Om de positie van de doelgroep in beeld te krijgen willen we de belemmeringen en blokkeringen inventariseren die de jongeren tegenkomen op hun levensweg en daarbij de perspectieven schetsen die de jongeren zelf hebben op hun toekomst. Aangezien het om een eerste verkenning van de situatie in de provincie Utrecht gaat zijn de belangrijkste globale vragen voor dit moment: 2.3 Wat ondervinden de jongeren aan problemen en belemmeringen? Hoe groot is het probleem voor het individu? Om hoeveel mensen gaat het die deze problemen ondervinden? Hoe zijn deze personen over de provincie gespreid? Welke krachten zetten jongeren in of kunnen jongeren inzetten om met hun leefsituatie om te gaan? Onderzoeksuitvoering De vraag bij het onderzoek is of de groep van ex-ama’s op eigen kracht en op basis van het huidige voorzieningenaanbod in staat is om tot voldoende participatie te komen in de Utrechtse samenleving. Het zorgaanbod in de provincie Utrecht en de mate waarin de jongeren gebruik van maken wordt betrokken in het onderzoek. Er zal in het kort ingegaan worden op de verschillende dataverzamelingsmethoden. Nadere verantwoording van de methoden vindt u in de bijlagen. 2.3.1 Deskresearch Allereerst vond deskresearch plaats. Hierbij worden lopende projecten in andere delen van het land en reeds voorhanden zijnde onderzoeksresultaten bestudeerd. De verzamelde informatie is gebruikt voor de invulling van de instrumenten. Daarnaast zijn registraties en dossiers van betrokken instellingen geraadpleegd. In totaal werd informatie opgevraagd van Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 17 ongeveer 100 instanties. Daarnaast is zo nu en dan gebruik gemaakt van informatie van (ervarings-) deskundigen wanneer het om specifieke vragen ging. 2.3.2 Interview doelgroepleden Om een goed beeld te kunnen schetsen van de doelgroep werd een verscheidenheid aan respondenten benaderd. Met deze respondenten is een face-to-face interview afgenomen. Er zijn twaalf ex-ama’s in Utrecht geïnterviewd, vijf in Amersfoort en drie in een kleinere gemeente. In totaal zijn twintig interviews gehouden. Voor het bereik van alleenstaande vluchtelingen werd onder andere de sneeuwbalmethode toegepast. Met behulp van de SVU en de zorgverlenende instanties was er naar verwachting een behoorlijk bereik. Alle gegevens werden zodanig verwerkt dat ze niet naar personen herleidbaar zijn. Voor de interviews is een topiclijst opgesteld. Aan de hand van de verschillende leefgebieden, onderwijs, werk, wonen, vrije tijd, werd er een vraaggesprek gehouden met de jongeren. In eerste instantie leek het moeilijk om aan voldoende respondenten te komen, omdat veel jongeren huiverig tegenover een ‘interview’ staan. Nadat duidelijk werd dat ze niet over het (vlucht) verleden hoefden te praten en privacy volledig gegarandeerd werd, werd het makkelijker om aan respondenten te komen. De interviews met de respondenten duurden één tot anderhalf uur. Ongeveer de helft van de interviews heeft bij de respondenten thuis plaats gevonden, de andere helft in een café of op school. De jongere mocht kiezen waar hij of zij het interview wilde doen. 2.3.3 Interview sleutelfiguren In het onderzoek werden medewerkers van organisaties en instellingen die nauw te maken hebben met de doelgroep, face-to-face geïnterviewd. Dit zijn organisaties die een eerste verantwoordelijkheid hebben in de opvang en begeleiding van de doelgroep, maar ook om organisaties die zich vanuit andere (deel)voorzieningen bezig houden met de doelgroep, zoals wonen, het verstrekken van financiën; gezondheid; hulpverlening; onderwijs. Hierbij gaat het in eerste instantie om voorzieningen in de steden Utrecht en Amersfoort. Medewerkers van de volgende instellingen zijn geïnterviewd: ROC-volwassenenonderwijs ISK-Prisma Vluchtelingenwerk Amersfoort Stichting Bovenbouw Vluchtelingenwerk Utrecht Meerwijck (beheerder van KWE’s) De Medische opvang asielzoekers De Opbouw De gemeentelijke sociale dienst RIAGG preventie ROC Toeleiding middelbaar beroepsonderwijs 2.3.4 Enquête Relevante voorzieningen alsmede lokale overheden in de overige grote plaatsen in de provincie is schriftelijk en telefonisch om informatie gevraagd. De praktijk was dat de gemeenten en andere instellingen nauwelijks reageerden op onze enquête. Gevolg was dat de informatie telefonisch opgevraagd werd. In totaal werden ongeveer 70 instanties bevraagd. Het gaat om 33 gemeenten in de provincie Utrecht. 23 lokale afdelingen van Vluchtelingenwerk, negen AZC’s en daarnaast Pharos en de vrouwenopvang Utrecht. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 18 3 Resultaten Dit hoofdstuk begint met beschrijving van een jongere zoals we die tegenkwamen in de onderzoeksgroep. In de tweede paragraaf wordt de weergave van de achtergrondvariabelen van de onderzoeksgroep gegeven. Vervolgens worden de onderzoeksvragen in het derde deel beantwoord. Als laatste geven we een weergave van projecten voor ex-ama’s in Nederland. 3.1 De doelgroep benaderd In de provincie Utrecht leven zo’n 490 alleenstaande jonge vluchtelingen. Ongeveer de helft van hen woont in een AZC. Het registratiesysteem van de AZC’s maakt het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen ex-ama’s en alleenstaande jonge vluchtelingen. Er wonen buiten de AZC’s naar schatting 260 ex-ama’s in de provincie Utrecht. Ongeveer 200 van deze ex-ama’s staan geregistreerd bij de plaatselijke afdelingen van Vluchtelingenwerk. Wij gaan uit van 10% vervuiling van de registratiebestanden. Het overgrote deel van de ex-ama’s woont in de stad Utrecht. Hiervan is 120 geregistreerd. In het onderzoek kwamen we ook namen tegen die niet in de registratie voorkwamen. De reden hiervoor kan zijn dat ze werk en/of een studiefinanciering ontvangen of omdat ze illegaal zijn. We schatten het aantal niet geregistreerden op 20 voor de stad Utrecht en ook nog eens op 20 voor de rest van de provincie. In Amersfoort wonen naar schatting twintig ex-ama’s. Er zijn er daar echter maar drie geregistreerd bij Stichting Vluchtelingenwerk Amersfoort. In de plaatsen Veenendaal en IJsselstein woont, naar verhouding, ook een redelijk groot aantal ex-ama’s, respectievelijk dertien en tien. In het relatief grote Zeist wonen drie ex-ama’s. Ter vergelijking: In Rotterdam bevinden zich ongeveer 2000 ex-ama's, Den Haag ongeveer 800 ex-ama's en Nijmegen ongeveer 120 exama's (bronnen respectievelijk: Gemeente Rotterdam, gemeente Den Haag, PvdA raadsvoorstel 2000) Het is opvallend dat de meeste ex-ama’s die in de kleinere steden leven een verblijfsstatus hebben. Het gaat dan om een A-status, een C-status of een vtv-ama. Maar een klein deel van de, in de kleinere steden woonachtige, ex-ama’s heeft geen status of een W-document. De enige uitzondering hierop is de gemeente Nieuwegein. Er wonen drie exama’s, zij hebben alledrie een W-document. In de stad Utrecht wonen de meeste ex-ama’s zonder een status. Meer dan de helft van de in Utrecht wonende ex-ama’s heeft geen status (een W-document). Van degenen die wel een status hebben, hebben de meeste een vtvama. 3.2 Casebeschrijving Barry die in deze case beschreven wordt was bij aankomst in Nederland haast zestien jaar en is op moment van het interview achttien en een half jaar. Hij heeft in een AZC en een KWE gezeten, waar hij ook naar school ging. Barry vindt zichzelf een rustige, makkelijke jongen, zo wordt hij ook (volgens hem) door zijn omgeving bestempeld. Hij heeft met niemand problemen. Barry heeft in de KWE via de Opbouw een advocaat toegewezen gekregen, maar hoorde via een predikant van zijn kerk, dat de advocaat niet goed bekend stond. Op eigen initiatief heeft de hij via vrienden een andere advocaat gevonden. Ook op eigen initiatief is Barry toen hij bijna achttien was een kamer gaan zoeken in gemeente X. De mentor van de KWE heeft geen toestemming willen geven voor beide activiteiten en bepaalde dat Barry tot zijn achttiende in de KWE moest blijven en bij de oude advocaat blijven tot hij zelfstandig kon gaan wonen. Hij vertelde dat een andere mentor van de KWE wel vond dat hij in staat was zelfstandig te gaan wonen. Door toedoen van de mentor was hij een kamer misgelopen. Barry heeft eerst bij een hospita gewoond en is uiteindelijk verder Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 19 gaan hospiteren. Het bleek erg moeilijk op deze manier een kamer te vinden, zeker omdat hij het principe van hospiteren niet snapte. In gemeente X heeft Barry een andere advocaat genomen, die hij ėėn keer heeft gezien. De advocaat heeft, wegens ziekte van zijn/haar zijde, de zaak van Barry over moeten dragen aan een collega. Barry heeft met deze advocaat nog weinig contact gehad. Op 3 april is de jongen drie jaar in Nederland. Barry is erg gemotiveerd, wil graag studeren. Hij wil monteur worden, het liefst op een schip. Een maand geleden moest hij stoppen met onderwijs, omdat hij achttien werd en nog geen verblijfsvergunning had. Zijn voogd van de Opbouw heeft hem aan een baan bij een werktoeleidingsproject geholpen. Hier gaat hij elke dag heen en verdiend zes gulden per dag, naast de negenhonderd gulden van de Opbouw. Barry zegt geen schulden te hebben. In zijn vrije tijd gaat Barry sporten bij een vereniging, waar hij veertig gulden contributie moet betalen. Daarnaast luistert hij graag muziek, kijkt veel televisie (`dat is mijn vriend`) en bezoekt vrienden. Hij heeft veel kennissen, met wie hij niet over zijn problemen praat, want die hebben zelf al problemen genoeg. Wel geeft de jongen aan met iemand van het RIAGG te praten en veel steun te hebben gehad van zijn begeleider van school en de voogd van de Opbouw, de mensen zetten zich voor hem in ("maar kunnen niet veel voor me doen"). Daarnaast is geloof erg belangrijk voor hem. Hij gaat elke zondag naar de kerk. Barry geeft aan naast de mensen van de instellingen en de sportvereniging geen Nederlandse mensen te kennen. Dit is iets wat hij wel graag zou willen. Het belangrijkste vindt Barry dat hij duidelijkheid krijgt over zijn status en rustig kan werken aan een leven en toekomst in Nederland. Na het interview heeft Barry nogmaals contact met ons opgenomen. Hij geeft aan via de Opbouw te hebben gehoord dat men misschien zijn leefgeld wil stop zetten. Hij is hier erg van geschrokken en vraagt zich af of de regering soms een crimineel van hem wil maken. Contact is opgenomen met zijn advocaat, die aangaf dat hij al door verschillende andere mensen was gebeld over de situatie van de jongen. De advokaat gaat vanaf 3 april aanvraag doen voor vergunning tot verblijf om humanitaire redenen. Tot dusver is nog niet bekend wat er verder is gebeurd met Barry. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 20 3.3 Achtergrondvariabelen van de onderzoeksgroep Aan het onderzoek hebben twintig jongeren meegedaan. Vijftien jongeren spraken naar ons inzicht goed tot erg goed Nederlands, drie redelijk en twee slechts een beetje. Met twee jongeren hebben we het interview in het Engels gedaan. Aan de hand van de leefgebieden kwamen de topics integratie, sociale steun, gezondheid, cultuurverschillen en toekomstperspectief aan bod in het interview. We geven in tabel 2 een overzicht van de respondenten. Tabel 2: Overzicht van achtergrondgegevens van de onderzoeksgroep ex-ama’s. Exama Leeftijd Land Aankomst Herkomst 6 7 8 Leeftij d Nu illegaal 22 Vtv-ama 18,5 W-doc 18,5 W-doc 20,5 Genatura 22 liseerd W-doc 20 C-status 20 W-doc 20 9 10 11 W-doc W-doc Vtv-ama 12 Genatura liseerd Vtv-ama C-status W-doc Vvtv (F3) Vtv-ama W-doc Vtv-ama W-doc 1 2 3 4 5 13 14 15 16 17 18 19 20 Status Sekse WoonPlaats DagReligie Overig Besteding 17 15 15 16,5 17 Ethiopië China Liberia China Afghanistan man vrouw man man man Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Werk School Autobaan School Werk Christ. Geen Christ. Geen Islam 17 16,5 17 Togo Siera Leone Eritrea man man vrouw Utrecht Utrecht Utrecht Autobaan Niets Niets 21 18 18,5 17 16 16 China Burundi Angola vrouw vrouw man Niets School School 23 16 Eritrea man Utrecht Amersfoort Veenenda al A’foort Islam Geen Jehova Getuige Geen kind Christ. Christ. 18,5 20 20 19 19 19 19 19 15,5 16,5 16 16 15 17 17 17,25 China Togo Sri Lanka Afghanistan Somalië Somalië Afghanistan Siera Leone vrouw man man man man vrouw man man Werk en school Utrecht School Utrecht School Utrecht Niets N’gein Werk Amersfoort School Amersfoort School Amersfoort Werk Leusden School kind Christ. Geen Islam Christ. Islam Islam Islam Islam Christ. zwanger 3.4 Uitkomsten van de dataverzameling 3.4.1 Met betrekking tot de visie op de eigen situatie a) Betekenis die de doelgroep zelf geeft aan integratie in Nederland. Interviews jongeren: uit de interviews komt naar voren dat de jongeren integratie zien als een deelname aan processen, zoals werken en onderwijs. Dit wordt volgens de jongeren mogelijk door het hebben van een verblijfsvergunning en het spreken van de Nederlandse taal. Het hebben van een verblijfsvergunning is een eerste vereiste. De meeste jongeren geven aan dat ze het behoud van (de goede dingen) van hun eigen cultuur belangrijk vinden, maar daarnaast de goede dingen uit de Nederlandse cultuur overnemen. Dit komt volledig overeen met de gegevens van Smit (2000), die daarnaast stelt dat de ex-ama’s hebben meer positieve dan negatieve ervaringen met Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 21 Nederland tot nu toe. Ook racisme komt minder vaak voor dan positieve opmerkingen. de Chinese jongeren staan echter vaak erg negatief tegenover hun eigen cultuur. Behalve het eten kunnen ze geen dingen opnoemen die ze willen behouden van hun eigen cultuur. Alle jongeren zeggen in Nederland in eerste instantie tegen mindere kanten van de samenleving en de dominante cultuur aan te lopen. De (over-) georganiseerdheid van de Nederlandse maatschappij en de agenda cultuur die er heerst wordt door bijna alle jongeren als opvallend aan de Nederlandse samenleving aangeduid. De meeste jongeren gaan hier echter snel in mee. Bijna alle respondenten hebben zelf een agenda, maken vaker afspraken en hebben er een hekel aan als iemand te laat komt voor een afspraak. Bij de geïnterviewden kwam naar voren dat ze soms oplopen tegen belangrijke verschillen van normen tussen de eigen en de Nederlandse cultuur die hen te denken geeft. Zo wordt met name het openlijk uiting geven aan homoseksueel gedrag en het homohuwelijk genoemd als iets waar zowel de christelijke als de moslim jongeren, vreemd tegenover staan. Een aantal moslim jongens merkte ook op dat het moeilijk is in om Nederland een goede moslim te zijn, omdat er altijd, zelfs tijdens de Ramadan, seks op tv is. De gedachte die overheerst bij de jongeren is toch wel dat het leven in Nederland misschien niet altijd even leuk of goed is, maar toch nog altijd beter dan in het eigen land. b) Wensen en ideeën van de doelgroep ten aanzien van de eigen situatie Interviews jongeren: de doelgroep geeft aan dat het hebben van een verblijfsvergunning erg belangrijk is voor het welbevinden. Het ontbreken van duidelijkheid over de status leidt vaak tot het geen invulling geven aan een concrete toekomst. De jongeren met de meeste problemen zijn de jongeren die geen duidelijkheid hebben over het krijgen van een verblijfsvergunning. Vaak is bijvoorbeeld het stoppen met onderwijs, dus het niet meer concreet invulling willen geven aan de toekomst, ontstaan uit een soort zelfbeschermingmechanisme. De jongeren moeten vaak zo lang wachten op antwoord en duidelijkheid, wat leidt tot een groot onzekerheidsgevoel bij de jongeren. Een van de jongere omschrijft dit: “Ik heb veel moeite gedaan voor mijn studie, maar ik kan het nu niet meer. Ik wilde graag studeren, maar nu ben ik toch gestopt. Dat vind ik moeilijk. Heb ik de juiste beslissing genomen?”. De jongen gaf aan dat hij al ruim vier jaar wacht op een definitief antwoord. Hij mocht op het TMBO stage lopen, maar zou geen diploma krijgen. Een meisje geeft aan het niet aan te kunnen in een klas te zitten waar iedereen een verblijfsvergunning heeft en mag stage lopen, behalve zij. De jongeren komen over het algemeen erg reëel over, zij kunnen vaak wel aangeven waar het probleem zit, en waarom zij besluiten bepaalde keuzes te maken, zoals de keuze te stoppen met onderwijs. Ze weten wat hun draagkracht is en dus ook wat hun draaglast kan zijn. De jongeren hebben problemen en vaak trauma’s en aangekomen in Nederland worden ze gelijk onderworpen aan een verhoor en moeten ze vrijwel direct naar school. De jongeren geven aan dat ze het graag op hun eigen manier en met name in hun eigen tempo zouden willen doen. Een jongen geeft ook aan dat de ‘spelregels’ van het ama zijn wat beter uitgelegd moeten worden. ‘ I think I made a mistake….My contact person brought me to the school to start there, but that time I was not good in my mind. It was very close that my father was killed, so I was not free. Everything was new for me, the people, the character. I told him I can’t go to school, because even if I go to school I just sit but I don’t learn anything. So I asked him to give me time, two, three months to think. He said yes, but as soon as I was eighteen they blocked everything”. De jongen was op dit moment haast achttien en voorzag niet wat de gevolgen waren van zijn beslissing. 3.4.2 Met betrekking tot de sociale steun a) Ondersteunende relaties en in hoeverre de doelgroep er gebruik van maakt Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 22 Interviews jongeren: de meeste jongeren rekenen vooral land-, streek- of taalgenoten tot hun sociale netwerk. Met name de Ethiopische en Eritrese gemeenschap geven vaak feesten, waar de mensen samen komen. Een jongen ging hier vroeger wel naar toe, maar nu niet meer. Hij geeft aan dat het contact met mensen uit zijn land contact met Nederlanders in de weg staat. Slechts enkele jongeren geven aan contact te hebben met Nederlanders en hieruit steun te ervaren. Een meisje is bevriend met een oudere Nederlandse vrouw; dit is via de kerk. De jongeren die geen contact hebben met Nederlanders zouden dit wel willen, maar zien de mogelijkheid niet echt. Met name de taal en culturele achtergrond spelen hierbij een rol. Daarnaast komen ze niet veel Nederlandse leeftijdsgenoten tegen. Ze zitten op gescheiden scholen, hebben weinig tijd en geld om dingen te ondernemen. Een aantal jongeren geeft aan dat ze niet weten hoe je je hoort te gedragen bij en met Nederlanders. Sociale omgangsvormen blijken vaak een struikelblok te zijn. De jongeren hebben wel contact met Nederlandse mensen uit instellingen als Vluchtelingenwerk, de Opbouw, het RIAGG of via school, maar geven aan dat je niet altijd met vragen bij hen terechtkan. Vaak duurt het lang voor een afspraak is gemaakt. Jongeren met wie het goed gaat geven aan weinig hulp te hebben gekregen van hulpverleningsinstellingen, terwijl jongeren met wie het slechter gaat veel meer hulp vragen. Jongeren met wie het goed gaat geven wel aan hulp van vrienden te krijgen, in tegenstelling tot jongeren met wie het slecht gaat. Het merendeel van de geïnterviewde jongeren is gelovig, waarbij de jongeren aangeven dat het geloof hun hoop geeft en sterkte om door de moeilijke periodes heen te komen. Een van de jongeren omschrijft dit als een 'kop op gevoel'. De meeste jongeren gaan echter niet naar de kerk of de moskee, maar beoefenen het geloof thuis, tijdens het dagelijks leven, op hun eigen manier. De meeste jongeren geven aan dat de beoefening van hun geloof wel is veranderd sinds zijn in Nederland wonen. Veel jongeren zijn hun geloof in Nederland minder streng gaan beoefenen. Sommige jongeren voelen zich schuldig, met name de moslims, over dat ze hun geloof niet meer zo beoefenen als eigenlijk zou moeten. Er wordt niet meer vijf keer per dag gebeden, ze drinken alcohol en ze kijken naar ’verboden’ dingen op tv. De meeste jongeren geven aan niet echt veel mensen te kennen via de kerk of de moskee. Het merendeel van de jongeren geeft aan met kennissen of vrienden te gaan. De meisjes geven aan vaak beste vriendinnen te hebben met wie ze een hoop kunnen delen, terwijl de jongens vaak aangeven meer vrienden te hebben bij wie ze niet echt met hun problemen komen. De jongens geven vaak aan een ander, die ook zijn eigen problemen heeft, niet lastig te willen vallen. Jongens zijn bang dat ze een negatief imago krijgen, of dat hun vertrouwen beschaamd wordt. Een jongen, met wie het niet goed gaat, geeft aan maar een vriend te hebben, die ver weg woont. Hij ziet hem één of twee keer per jaar en verder spreken ze af en toe door de telefoon. Onderzoek laat een zelfde beeld zien: meisjes hebben vaak een select aantal ‘beste’ vriendinnen, jongens hebben vaak een groot sociaal netwerk met minder hechte steunrelaties (Hartup & Laursen, 1993; Collins & Repinsky, 1994; Sroufe, Cooper & DeHart, 1996). Smit (2000) geeft aan: Ex-ama’s hebben significant minder steunfiguren in hun netwerk dan Nederlandse jongeren. Naarmate de ex-ama’s langer in Nederland wonen nemen Nederlandse netwerkleden af. Driekwart van de ex-ama’s zegt genoeg vrienden te hebben. Een vijfde deel van de ex-ama’s zegt te weinig vrienden te hebben. De vrienden en kennissen die de jongeren hebben kennen ze meestal nog van de KWE, de school, het huis en de buurt. Een aantal jongeren kent mensen van de kerk of van een vereniging of club. De gemiste steun door ouders wordt door alle jongeren onderschreven. In de gesprekken met de jongeren is seksualiteit en intimiteit niet echt naar voren gekomen. De twee meisjes die een kind hebben hadden beide geen contact meer met de vader en wilden ook niet over hem praten. Het meisje dat nu zwanger is heeft wel een vriendje (tevens de vader van het kind), die erg lief is. Een jongen heeft nu een vaste relatie met een Marokkaans meisje. Hiervoor had hij een Nederlandse vriendin maar: ‘‘Ik wil wel een vriendin, niet alleen maar voor de seks. Met haar was het voor de seks’. Een andere jongen wil wel een relatie, maar ‘ Als ik zag Nederlandse relaties, echt korte Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 23 relaties. Als verkering stelt niets voor, heel kort zeg maar.’ Een aantal Afrikaanse jongeren die geïnterviewd zijn hebben meerdere vriendinnen (gehad). Ze wekten de indruk dat het niet om hechte intieme relaties ging, maar om de seks. Ze praatten er lacherig over en gingen er niet verder op in. Alle jongeren hebben aangegeven niet met een Nederlander of Nederlandse te willen trouwen, maar met iemand met hetzelfde geloof of dezelfde culturele achtergronden. Opvallend is dat bijna alle Afrikaanse jongens wel (intieme) relaties hebben met Nederlandse meisjes, maar geen Nederlandse jongens tot hun sociale netwerk rekenen. Een jongen geeft aan meerdere vriendinnen te hebben. Een jongen heeft een tijd samengewoond met een oudere Nederlandse vrouw met wie hij de relatie heeft verbroken, omdat hij zich schaamde voor haar leeftijd. Een andere jongen heeft wel Nederlandse vriendinnen gehad, maar nu even niet. Interviews sleutelfiguren: een medewerker van Vluchtelingenwerk en een informant uit het Chinese circuit geven aan dat Chinese jongeren vaak in een isolement komen, omdat ze weinig contact hebben met Chinese mensen die al langer in Nederland wonen. De oudere Chinese mensen die hier al langer zijn spreken over het algemeen Kantonees, de ama’s en ex-ama’s spreken Mandarijn. Ook is het taalonderwijs de afgelopen vier jaar in China heel erg veranderd, waardoor ze niet meer met elkaar kunnen communiceren. Dat jongeren vaak niet voldoende kunnen praten over wat hen bezig houdt is nog meer een probleem, omdat de jongeren geen ondersteunend (ouder-) systeem hebben. Om dit te ondervangen organiseert de ISK-school (met ondersteuning van Pharos) en de MOA in de AZC's groepsgesprekken. Het doel is de jongeren te laten praten over zaken die ze te verwerken hebben. Daarnaast is de hoop dat ze leren praten met leeftijdgenoten vaardigheden leren om een steunend persoonlijk netwerk op te bouwen en te onderhouden. b) Vrijetijdsbesteding Interviews jongeren: de jongeren geven aan weinig geld te besteden te hebben. Een aantal jongeren zegt weinig energie over te houden om iets te gaan doen, aangezien ze lange dagen draaien op school of op het werk. Daarnaast denken ze veel na, dit kost ook energie. De meeste jongeren kijken voornamelijk veel televisie, of luisteren muziek. Een aantal jongeren sporten wel, hierbij gaat het met name om fitness, wat thuis of op de sportschool wordt gedaan. Het liefst gaan de jongeren naar een vereniging of sportschool om mensen te ontmoeten. Een jongen is “geadopteerd” door een cricketvereniging, hij betaalt geen contributie. Een jongen doet aan taekwondo, hij heeft iemand leren kennen die hem heeft geïntroduceerd bij een vereniging, waar hij gereduceerde contributie betaalt. Een jongen geeft vrijwillig dansles, het is de ideale manier om met dansen bezig te zijn, anders zou hij het niet kunnen betalen. Een aantal jongens voetbalt, over het algemeen vrijblijvend. Een meisje heeft gevolleybald tijdens haar verblijf in een KWE. Zij is hiermee gestopt, omdat er vervelende opmerkingen van leden van de andere teams kwamen. Uit een onderzoek van Luth (1997) blijkt dat ex-ama’s over het algemeen dezelfde vrijetijdsbesteding als Nederlandse jongeren hebben. Slechts een kwart van de jongeren zit bij een club of vereniging. De meisjes gaan in hun vrije tijd veel bij vriendinnen op bezoek, samen winkelen of naar de bioscoop. Ze hebben vaak vriendinnen in andere steden bij wie ze langsgaan. Sommige jongens gaan uit. Twee jongens geven aan last te hebben van discriminatie, bepaalde discotheken mogen ze niet naar binnen. Verder gaan jongens ook op bezoek bij vrienden en sommige jongens gaan samen skaten. Met name vakanties zijn erg vervelend, vooral jongeren zonder status hebben dan een periode van zes weken niets te doen. Een jongen geeft aan: ‘Zomervakantie is echt saai, saai, saai. Elke dag tv kijken en slapen tot één uur ’s middags, niets te doen.’ Luth (1997) geeft aan dat eenderde deel van de jongeren zich vaak verveelt. Interviews sleutelfiguren: bij de sleutelpersonen bestaat de indruk dat jongeren nauwelijks participeren in gestructureerde vrijetijdsbesteding. Medewerkers van Vluchtelingenwerk geven aan dat het sociale isolement waar jongeren in terechtkunnen komen een probleem Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 24 is. Men wil wel wat doen aan het opbouwen van het sociale netwerk, maar er is vaak geen geld om een project op te starten. Ook het vinden van Nederlandse leeftijdsgenoten (voor het maatjesproject) is vaak een probleem. In sommige gevallen is niet goed bekend hoe de jongeren bereikt kunnen worden, en hoe het probleem van sociale steun opgelost kan worden. Diverse instellingen onderkennen dat verveling en vrije tijdsbesteding belangrijke aandachtspunten zijn. Men weet alleen niet goed wat er aan gedaan moet worden, of er is geen geld. Een probleem is ook dat het draagvlak niet groot genoeg is, er wonen te weinig ex-ama’s in een gemeente. Hierdoor worden er geen projecten opgezet of gefinancierd. Uit de Utrechtse praktijk is wel bekend dat sommige mentoren van begeleid wonenprojecten hun pupil aan de hand meenemen naar een sportvereniging. De laatste tijd wordt ook in beleidsmatig opzicht aandacht besteed aan multiculturalisering van sportverenigingen en hun aanbod. Zo heeft het Multicultureel Instituut Utrecht (MIU) in samenwerking met de Vereniging sportbelangen Utrecht (VSU) het project 'Samen aan de bal' (Benali, 2001) geïnitieerd waarbij sportbestuurders met behulp van een stappenplan wat meer gericht worden op allochtone doelgroepen. Ook de gemeente Utrecht biedt via een kennismakingsronde de gelegenheid aan jongeren om zich op een sport te oriënteren, doch de vraag is of dit aanbod genoegzaam bekend is onder de door ons onderzochte doelgroep. c) Steun gegeven als voorbereiding op het zelfstandig wonen en hoe daarop terug gekeken wordt Interviews jongeren: de meeste jongeren zijn tevreden over de opvang in de KWE. Hier hebben ze de basisvaardigheden om zelfstandig te kunnen wonen geleerd. De jongeren zijn allemaal tevreden over de mentoren van de KWE. Een jongen vond het niet echt leuk in de KWE, maar hij gaf wel aan dat dat aan hem lag en niet aan de KWE, of de mentor. Over het algemeen geven ze aan dat de mentor met dingen heeft geholpen. In sommige gevallen hebben ze nu nog contact met de mentor van de KWE. Over de voogd van de Opbouw zijn de jongeren ook tevreden. Als de jongeren een contactpersoon bij Vluchtelingenwerk hebben zijn ze hier meestal ook tevreden over. Het minst tevreden zijn ze vaak over hun advocaat; in een aantal gevallen heeft die nog geen contact met de jongere opgenomen. De jongeren geven aan pas in de periode na de KWE geconfronteerd te zijn met de verantwoordelijkheid voor het eigen leven en daar blijken nog leerpunten te liggen. De jongeren hebben de obstakels die ze tegen komen na het vertrek uit de KWE over het algemeen zelf opgelost, al dan niet met behulp van vrienden, buren of medewerkers van professionele instellingen. Het onderzoek van Luth e.a. (1997) geeft hetzelfde aan: De exama’s lijken allemaal zelfstandig genoeg om op zichzelf te wonen. Driekwart van de jongeren mist wel de begeleiding die ze wel hadden in de KWE. Ze hebben hulp nodig gehad na het vertrek uit de KWE. Deze hulp kwam meestal van een medewerker van de Opbouw. Een deel van de ex-ama’s heeft na vertrek nog steeds geen hulp gehad. Uit onderzoek (Thomeer-Bouwens en Smit, 1998. Van Wijk e.a., 2001) komt naar voren dat verreweg de meerderheid van de jongeren tevreden is over de opvang en de voorbereiding op zelfstandigheid in de Opbouwvoorzieningen. Interviews sleutelfiguren: In de provincie Utrecht bevinden zich in mei 2001 24 KWE’s met vier of vijf jongeren per KWE (Utrecht zeven, Amersfoort vier, Veenendaal vier, Houten vijf, Nieuwegein twee, IJsselstein twee). In totaal wonen daar 102 minderjarigen. De jongeren worden begeleid door mentoren die per jongere 7 1/8 uur ter beschikking hebben voor begeleiding. Gedurende deze periode wordt jongeren een zelfstandigheidtraining aangeboden volgens de methode van het competentieleren (zie Haspels e.a, 2000). De sleutelpersonen zijn minder gunstig in hun oordeel over de COA voorzieningen waar jongeren hun eerste opvang beleven. Vanuit de MOA wordt geconstateerd dat er te weinig aandacht is voor de groep. Er lijkt regelmatig sprake te zijn van ongewenste zwangerschappen. De samenwerking tussen de diverse instanties binnen de COA voorziening laat te wensen over. Ook is de MOA zelf nog onvoldoende voorbereid om de Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 25 gezondheidssituatie van de jongeren in kaart te brengen en hen zo nodig van een zorgaanbod op dit terrein te voorzien. 3.4.3 Met betrekking tot persoonlijke vaardigheden a) Onderwijs en werk Interviews jongeren: de jongeren die mogen werken doen dit vaak ook, of zijn door hun opleiding nu niet in staat te werken. Als de jongeren werken is dit vaak via het uitzendbureau. De jongeren zonder status, die niet mogen werken, geven aan dit ook niet te doen. De meeste ex-ama’s gaan nog naar school. Een meisje gaat nog naar de ISK, zij zal dit jaar haar taalonderwijs op de ISK afronden (ze heeft dan niveau twee gehaald). De meeste jongeren volgen momenteel een opleiding op het ROC of zitten nog in het taalonderwijs. Een jongen doet een MBO opleiding. De meeste jongeren vinden school leuk. Ze vinden het leuk en belangrijk om Nederlands te leren. Ze vinden het ook prettig om ergens mee bezig te zijn. Ze vinden het vervelend dat de school vaak erg ver van huis ligt, zodat ze een lange reistijd hebben. De meeste jongeren hebben heel veel aan hun begeleider op school gehad. Deze heeft over het algemeen veel geholpen, zowel met praktische als met emotionele dingen. De meeste jongeren geven aan wel contact te hebben met mensen op school, maar weinig daar buiten. School is een ontmoetingsplaats. Een jongen vond school niet leuk, omdat hij in een ongemotiveerde klas zat. Bij een aantal vakken zat hij samen met Nederlands jongeren van een IVBO. Volgens hem waren zij erg ongemotiveerd en was er geen leuke sfeer op school. Hierdoor leerde hij ook weinig. Smit (2000) geeft aan: Ex-ama’s hebben vergeleken met Nederlandse jeugd een lagere schoolopleiding. Dit komt met name door het slecht spreken van de taal. 30% van de exama’s vindt school moeilijk. Ex-ama’s lijken meer te spijbelen dan de Nederlandse jeugd (40% van de ex-ama’s spijbelt), maar de spijbelfrequentie van de ex-ama’s ligt lager dan die van de Nederlandse jeugd. Hier staat tegenover dat vanuit Noord-Nederland alarmerende berichten komen over absentie. Zelfs zo dat men betwijfelt of les geven aan ama's wel zin heeft (De Volkskrant, 2001). In Utrecht is de situatie niet zo schrijnend. Een respondent vanuit de KWE's geeft aan dat de ISK van het Utrechtse Prisma-college een gunstige uitzondering is wat betreft absentie. De respondent schrijft dat toe aan een betrekkelijk effectief absentiebeleid. Vier jongeren zijn gestopt met school. Een meisje is gestopt omdat haar kind ziek werd, het andere meisje is gestopt omdat zij last had van lichamelijke klachten. Ze wil eerst meer zekerheid over haar toekomst, voordat ze weer een opleiding gaat doen. Ze kan het niet aan dat zij, omdat ze nog geen status heeft, als enige in haar klas geen stage mag lopen. Een jongen zonder status geeft aan dat hij eerst wil weten of hij in Nederland mag blijven, anders vindt hij het onzin om Nederlands te leren. Hij wil op zich erg graag naar school en leren, maar alleen als hij een doel heeft om naar toe te werken. Een jongen gaf aan problemen te hebben gehad met school, doordat hij alcoholproblemen had, hij wil wel weer beginnen met school. Een jongen gaf aan dat de opleiding die hij deed niet aansloot bij wat hij verder in de toekomst wilde, hij is tijdelijk gestopt en wil volgend jaar met een andere opleiding beginnen. Een jongen, wonend in een AZC, twijfelt om te stoppen met zijn opleiding, aangezien de opleiding is verhuisd en hij geen vergoeding krijgt voor buskaartjes. Hij heeft zelf geen geld om deze te kopen en moet nu elke dag een uur heen en terug fietsen naar zijn school. Hij weet niet of hij dit nog lang op kan brengen. Van de jongeren die geïnterviewd werden werken de beide jongens met een Nederlands paspoort. De ene werkt naast zijn opleiding (medisch laboratoriumonderwijs), de ander werkt fulltime bij een internationaal bedrijf. De jongere die illegaal is werkt zwart, hij heeft zelf een bedrijf opgezet. Een ex-ama met een vtv-hum heeft uitzendwerk gedaan. Hij is tijdelijk gestopt met werk, omdat hij last heeft van psychosomatische problemen. Hij wil nu graag naar school, eerst een opleiding gaan doen, en dan weer gaan werken. Een ex-ama met Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 26 vvtv status werkt vijf dagen in de week bij MacDonalds, totdat hij volgend schooljaar met een andere opleiding gaat beginnen. De ex-ama’s met een W-document en met een vtv-ama durven nog niet te werken, omdat ze bang zijn hun recht op een status te verspelen (met hun status mogen ze niet werken). Twee jongens werken op de autobaan (lerend werken). Het is voor de jongens niet hun droombaan, maar het is beter dan niets. Als de jongeren werken is dit vaak via het uitzendbureau. De jongeren, die nog in procedure zijn, die niet mogen werken, doen dit ook niet. Er wordt dus door geen van deze jongeren zwartgewerkt. Van Wijk e.a. (2001) deden longitudinaal onderzoek onder ex-ama’s en daarom is een vergelijk tussen de onderzoeken interessant. Zij hebben wel (reden daarvoor is niet gegeven) alle jongeren zonder verblijfsvergunning buitenbeschouwing gelaten. In hun onderzoek geven ze aan dat van hun meest recente onderzoekgroep ongeveer 50% (p. 36) een Nederlands diploma heeft behaald. Niet is aangegeven welk diploma dat is. Aangegeven is dat 34% van de populatie schoolgaand is. Daarnaast werkt 77% (p. 39) uit deze onderzoeksgroep. De meeste jongeren geven aan wel rond te kunnen komen, maar altijd krap bij kas te zitten. De jongeren zonder werk krijgen gemiddeld een bedrag van rond de negenhonderd gulden per maand, waarvan ze alles moeten betalen. Uit onze interviews blijkt dat een enkele jongere wel eens duizend gulden rood staat bij de bank, of geld heeft geleend bijvoorbeeld bij de sociale dienst of bij vrienden. De jongeren geven veelal aan omgaan met geld te hebben geleerd op de KWE. Interviews sleutelfiguren: de sleutelfiguren geven aan dat het merendeel van de jongeren ambitieus bezig is te leren op school. Jongeren zijn over het algemeen positief over de school. Naast het feit dat het hen aan een aantrekkelijke carrièreperspectief kan helpen zijn medescholieren zijn een belangrijke bron van kennissen en vrienden en daarmee is er animo om naar school te gaan. Daarnaast is toch de absentie een groot probleem. De absentie heeft vaak te maken met het feit dat het volgen van onderwijs hen veel energie kost. Een goed absentiebeleid opstellen is niet eenvoudig. Vooral boven het achttiende jaar wanneer een mentor of voogd niet meer stimuleert is het moeilijk voor de jongeren om de school voort te zetten. Over het algemeen reageren de scholen coulant op afwezigheid. De docenten realiseren zich dat de school een factor is die de jongeren op de rails houdt en dat met een schorsing niemand gediend is. Overigens geven de scholen aan dat de absentie van de leerlingen een aanslag doet op de motivatie van het onderwijzend personeel. Zij zien hun klassen verminderd gevuld, moeten naast hun primaire taak van de kennisoverdracht vaak veel tijd besteden aan het motiveren en ondersteunen van jongeren. Vanuit de ISK werd aangegeven dat men daar het personeel extra op wil trainen en ondersteunen. Over het aantal werkende jongeren hebben we alleen informatie over de stad Utrecht. Op het meetmoment hadden drie personen van de bij de GSD geregistreerde 49 jongeren met een verblijfsvergunning werk (6%). Hun aantal is dus gering. Enerzijds komt dit doordat veel jongeren uit de doelgroep nog op school zitten. Anderzijds komt dat doordat veel jongeren geen toestemming hebben om te werken ( ca. 67% heeft geen toestemming). Buiten dit aantal om kwamen we zonder daar echt naar te zoeken nog wel andere niet bij de gemeente bekend zijnde jongeren tegen die werkten. We kunnen dus aannemen het aantal werkende jongeren hoger zal liggen. Van betrokkenheid in zwart werk zijn bij de instellingen geen indicaties. Een medewerker van ROC Amerlanden geeft dat met name ex-ama’s binnen het COA systeem veel problemen hebben en geven. Het hoppen van jongeren (het trekken naar andere steden) zorgt voor problemen, een zorgt voor een breuk in de opvang. De school biedt vaak voor de jongeren een dagopvang; het biedt structuur en een luisterend oor. De groep met problemen wordt echter steeds groter. Door de lange wachttijden bij het RIAGG is er niet snel genoeg geschikte begeleiding voor deze jongeren. Daarnaast worden er problemen voorzien met betrekking tot de nieuwe asielwet. Het COA moet beslissen of een jongere in het reguliere onderwijs traject terechtkomt, of in het terugkeertraject. Aangezien de meeste jongeren niet echt gemotiveerd zullen zijn om terug te keren, zal dit terugkeer traject niet echt effect hebben. Een ander knelpunt heeft te maken met statuslozen. Als zij klaar zijn met het onderwijs, mogen zij geen stage lopen. Docenten stellen zich de vraag is of het ethisch verantwoord is om iemand onderwijs te laten volgen, Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 27 als ze er daarna niets mee kunnen. Respondenten zien de jongeren wel eens afhaken. Dit komt volgens hen vooral omdat ze dan te veel spanningen ervaren bij de jongeren zonder verblijfsvergunning ofwel dat deze een afweging maken dat het niet zinvol is om te investeren in een land waar ze toch niet mogen blijven. b) Eigen actie ter verbetering van de participatie in de samenleving Interviews jongeren: de meeste jongeren grijpen de kansen die hen geboden worden. Ze gaan naar school. Ze doen dit graag en willen dit zo lang mogelijk blijven doen, omdat school volgens hen de sleutel is tot een goed leven in Nederland. Een aantal jongeren met status is gestopt met de opleiding die ze deden. Twee van hen zijn wel van plan weer naar school te gaan, maar dan een andere opleiding te gaan volgen. Ze weten inmiddels wat ze willen. Een jongen is gestopt en werkt nu. De jongens met een W-document die gestopt zijn willen allemaal weer naar school zodra ze een status hebben. Een aantal jongeren probeert op verschillende manieren in contact te komen met Nederlanders en de Nederlandse maatschappij. Een jongen gaat regelmatig naar de bibliotheek en leest onder andere veel over het koningshuis. Hij vond het ook erg leuk om koninginnedag te vieren. Een andere jongen is actief geweest bij diverse organisaties, waaronder de jongerenafdeling van de PvdA. De jongeren gaan graag naar sportscholen, of andere plaatsen waar Nederlanders komen. Ze willen graag in contact komen. Ze willen bijna allemaal contact met oudere, slimme mensen in Nederland; van hen kunnen ze veel leren. Interviews sleutelfiguren: over het algemeen herkent men dat jongeren hun kansen pakken als die zich voordoen. c) Dagritme en dagbesteding Interviews jongeren: de meeste jongeren gaan naar school of werken. Een enkele jongere werkt en gaat naar school. Wanneer ze thuis zijn kijken de jongeren veel tv en luisteren ze muziek. Soms gaan ze op bezoek bij vrienden. In het weekend gaat een aantal van hen leuke dingen doen, zoals naar de bioscoop, of de stad in. De jongeren die naar school gaan zijn vaak veel tijd kwijt met reizen en huiswerk maken. De jongeren die niet naar school gaan en niet werken zitten veel thuis. Ze kijken tv en denken veel na. Monika Smit (2000) komt tot de conclusie dat ex-ama’s zich iets vaker lijken te vervelen dan de Nederlandse jeugd. In maart 2001 organiseerde Samah een landelijk ama-dag in Dronten. Men rekende op ongeveer 3000 jongeren maar de dag was met ongeveer 6000 jongeren overtekend. Een en ander geeft aan dat er onder de jongeren een behoefte bestaat om op een niet al te inhoudelijke manier elkaar te ontmoeten. Interviews sleutelfiguren: deze interviews bevestigen het beeld van hierboven. Wat natuurlijk bij de scholen sterk benadrukt wordt is dat de absentie en daarbij de uitval zo hoog is. Sommige respondenten gaven aan dat ze de indruk hadden dat over het algemeen de avonden en weekenden gevuld werden met tv kijken en bij elkaar op bezoek gaan. Niet specifiek voor onze doelgroep organiseert Vluchtelingenwerk wekelijks een theehuis voor hun cliëntèle. De indruk is dat daar niet veel ex-ama’s op af komen. d) Belangrijke belemmeringen voor integratie genoemd door de jongeren Het belangrijkste is dat de jongeren geen status hebben. Hierdoor zijn heel veel deuren gesloten voor hen, zoals werk en onderwijs. Als jongeren geen status hebben zijn ze ook minder gedreven om te integreren in de Nederlandse samenleving, ze weten immers niet of ze hier mogen blijven. Ze kunnen het niet opbrengen om een plaats te creëren in Nederlands, als ze over een paar maanden misschien weg moeten. Een jongen zei hierover: ‘Ik wil heel graag naar school en dingen leren, maar pas als ik hier mag blijven. Wat heb ik aan Nederlands in mijn land?’ Het niet zo goed beheersen van de Nederlandse taal zorgt er ook voor dat de jongeren niet zo integreren in de Nederlandse samenleving. Hierdoor begrijpen ze niet alles, ze missen dingen, ze durven ook niet zo goed op Nederlanders af te stappen, omdat ze bang zijn om fouten te maken. Een meisje zei hierover: ‘Toen ik net hier Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 28 was ging ik met de trein, en dan wist ik niet of ik wel in de goede trein zat; Ik kon het niet lezen. Ik durfde het ook niet te vragen aan iemand, omdat ik dan niet zou verstaan wat ze terug zeiden’. Enkele jongeren zeggen ook te maken te hebben met discriminatie. Doordat ze buitenlander zijn willen Nederlanders (blanken) niets met ze te maken hebben. Dat staat de integratie in de weg. 3.4.4 Met betrekking tot de welzijnsvoorzieningen a) Financiële situatie Interviews jongeren: de jongeren geven aan ongeveer negenhonderd gulden in de maand te ontvangen. Vier jongeren uit de onderzoeksgroep werken. Vanuit de interviews met de onderzoeksgroep kwam naar voren dat een enkele jongere wel eens maximaal duizend gulden rood staat bij de bank, of geld heeft geleend bijv. bij sociale dienst of bij vrienden. De huisvesting slorpt het grootste deel van hun budget op. Geen van de jongeren zegt in de problemen te komen door schulden. De meeste jongeren komen redelijk uit met hun geld elke maand. De jongeren geven wel aan dat ze eigenlijk nooit geld overhouden om iets leuks van te doen. Een meisje zei hierover: ‘als vrouw wil je soms iets voor jezelf kopen, mooie kleren of zo, maar dat kan niet’. Jongeren geven aan dat ze er voor kiezen om geen betaalde vrijetijdsbesteding te ondernemen. Ze kunnen de contributies voor sportclubs niet kunnen betalen. Als ze wel naar een sportclub gaan betalen sommigen deze ook niet, terwijl ze hopen op clementie van de penningmeester. Hun geringe bestedingsruimte zorgt ervoor dat ze zich vervelen in hun vrije tijd. Interviews sleutelfiguren: uit het interview met de instellingen bleek dat de zowel de jongeren met een verblijfstitel als de jongeren met een W-document (nog in procedure) ongeveer Fl. 900,- per maand te besteden hebben. Voor de jongeren met een W-document functioneert de Opbouw als uitkerende instantie. Er is sprake van dat Justitie de betaling aan jongeren met een W-document wil beperken. Tijdens het schrijven van dit verslag is hier nog geen definitief besluit over genomen. In ieder geval heeft de Opbouw als beleid gekozen dat er tot eind 2001 (of bij eerder besluiten van Justitie) uitkering gegeven zal worden aan W-document-houders. Criteria bij beperking van de uitkering zullen waarschijnlijk zijn dat men uitgeprocedeerd is en of jonger/ouder is dan 21 jaar. De Opbouw geeft aan dat jongeren aan wie uitkering ingetrokken wordt geacht worden het land te verlaten. Twee respondenten wisten te vermelden dat een ex-ama's bij wie er sprake was van intrekken van de uitkering was verdwenen naar het illegalencircuit in Den Haag, waar volgens een derde informant sprake is van een bloeiend zwartwerkcircuit. De verwachting is dat de meeste jongeren hen zullen volgen wanneer dit beleid wordt voortgezet. Een ex-ama die al een paar jaar illegaal in Nederland meldde hierover: “Now I’m just like a bird. I sleep in this tree, then in the next. When you don’t have status you’re just like an animal”. Niet wordt verwacht dat jongeren zonder meer terug zullen keren naar het land van herkomst. Vanuit de Gemeentelijke Sociale Dienst werd aangegeven dat in het recente verleden vrijwel alle jongeren (statushouders) in hun bestand in de financiële problemen kwam, maar dat het de laatste tijd beter gaat. Als mogelijke oorzaken van deze verbetering werd genoemd dat er in de KWE’s meer aandacht is voor budgetteren of dat Vluchtelingenwerk hier meer aandacht aan besteedt. De jongeren geven aan omgaan met geld te hebben geleerd op de KWE. Uit het onderzoek komt van Luth e.a. (1997) komt naar voren dat er een aantal exama’s zijn met (hoge) schulden. Toch kan driekwart van de jongeren rond komen met hun uitkering of studiefinanciering.In de recente literatuur (van Wijk e.a., 2001. p. 62) komt naar voren dat de longitudinale groep die men volgde na drie jaar iets beter uitkwam met het geld, maar ook meer schuld maakt. In 2000 komt 61% van de ondervraagden uit met het geld en in 1997 43%. In 1997 heeft 35% van de jongeren schulden en in 2000 53%. Hierbij is echter niet vergeleken met Nederlandse jeugd. Het is voorstelbaar dat ook bij deze groep schulden voorkomen vanwege de studiefinanciering. Belangrijk verschil is natuurlijk wel dat Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 29 Nederlandse ouders hun kinderen nog wel eens wat toestoppen, terwijl onze doelgroep dat ondersteunende systeem mist. Met betrekking tot lenen gaf een informant aan dat in veel culturen en met name de Afrikaanse, lenen en het maken van schulden een andere betekenis heeft dan in een westerse cultuur. In veel culturen is het niet gepast om bekenden die iets willen lenen af te wijzen. Ook zelf lenen of schulden maken bij vrienden of bekenden is geaccepteerd. Lenen en uitlenen is bij hen een manier van overleven, maar ook om een sociaal systeem in stand te houden. Een informant meldt: “Leen een kopje suiker bij de buren en je komt nog eens ergens”. Aan de sleutelfiguren is gevraagd of ze de indruk hebben dat jongeren met schulden zitten als gevolg van de reis naar Nederland. Een respondent geeft aan (bij jongeren jonger dan achttien) twee of drie keer per jaar geconfronteerd te worden met jongeren die aangeven dat ze in ernstige moeilijkheden zijn vanwege schuld met betrekking tot de tocht naar Nederland. Het gaat hier uitsluitend om Chinese jongeren. Een tweede respondent geeft aan daar naar te vragen en dan steeds als antwoord te krijgen dat de bestaande geldbehoefte geen verband houdt met de reis. Een andere respondent geeft aan dat geldbedragen al vooraf zijn betaald aan smokkelaars (ook een informant uit het Chinese circuit geeft dit aan. Horjus, 1998). Trouw (2001b, p. 1) beschrijft dat er wel degelijk sprake is van het achteraf af moeten betalen van schulden. "Ze eisen geen betaling vooraf. Dat lukt geen mens. De naar Nederland gevluchte Chinees moet het bedrag daarom in maandelijkse termijnen afbetalen, anders krijgt de familie in China problemen". b) Gebruik van ondersteunende instanties Interviews jongeren: alle jongeren, behalve die uit Amersfoort, kennen Vluchtelingenwerk. Ze zijn hier geweest. De jongeren kennen ook allemaal de Opbouw, de jongeren met een Wdocument krijgen hun geld nog van de Opbouw. De jongeren die bij het RIAGG lopen weten wat het RIAGG is, de rest kent het niet. Een enkele jongen ken Samah, van het festival. Verder kennen ze geen hulpverleningsinstanties. Eerder onderzoek richtte zich met name op de ama’s jonger dan achttien jaar (Snijders en van Wel, 1995, p. 46). Hier komt naar voren dat jongeren de meest elementaire instanties als banken, het gemeentehuis, de sociale dienst goed kennen en daar zo nodig ook gebruik van zouden maken (bekendheid resp. 98, 86 en 75%. Eventueel gebruik maken 71, 56 en 56%). Instanties die immateriële diensten leveren zoals het algemeen maatschappelijk werk, het RIAGG zijn over het algemeen minder bekend maken (bekendheid resp. 42 en 40%. Eventueel gebruik 31 en 29%). Voor het overige is geen onderzoek bekend naar het gebruik van ondersteunende instanties. Een onderzoek van Luth e.a. (1997) gaf aan dat weinig ex-ama’s zeggen hulp te krijgen van iemand van Vluchtelingenwerk. Deze voorziening is wel bekend bij iedereen en enkele exama’s hebben hier ook een contactpersoon. Sommige jongeren noemen als een drempel naar instanties dat er zo vaak wisselingen van medewerkers zijn, waardoor ze steeds opnieuw het verhaal moeten vertellen. Interviews sleutelfiguren: vanuit het interview met de sleutelfiguren komt naar voren dat de verschillende instanties een erg verschillend bereik hebben. De Opbouw verstrekt het geld aan de jongeren met een W-document. Om die reden is er een redelijk trouw contact tussen de betreffende voogdijmaatschappelijkwerker en de jongere. Formeel doet een voogd niet meer dan het geld verzorgen en er op toezien op een rechtmatige verstrekking, maar vaak doet de jongere een beroep op de voogd en/of de voogd kan het niet laten om zo nu en dan de jongere ook op andere terreinen te ondersteunen. Het bereik van de afdelingen van Vluchtelingenwerk is redelijk. Zo komt in Utrecht ongeveer 80% van de jongeren regelmatig langs voor een gesprek. De respondent geeft aan dat het met jongeren die minder langs komen waarschijnlijk goed gaat. In Amersfoort was er tot voor kort geen enkele instantie waar onze doelgroep kon aankloppen. Omdat de ex-ama’s in de praktijk niet onder de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) gerekend worden was er geen financiering voor hulp aan deze groep. Sinds 1 maart 2001 financiert de gemeente een zorghulpaanbod dat aangeboden wordt door Vluchtelingenwerk. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 30 Medewerkers van Vluchtelingenwerk geven aan dat zij om verschillende redenen niet elke ex-ama in hun gemeente kunnen bereiken. Soms willen de jongeren geen contact meer. Soms loopt de samenwerking tussen instanties niet goed, waardoor ze niet weten dat een ex-ama in hun gemeente woont. Veel instellingen op het gebied van zorg weten ook weinig af van het aanbod dat er is in de gemeente. De zorg en opvangmogelijkheden die er zijn lijken niet goed benut te worden. De overige geïnterviewde instanties bereikten een klein publiek. In maart 2001 was er een conferentie in de gemeente Utrecht waar een aantal instanties uit de provincie zich met een aanbod voor vluchtelingen presenteerden (o.a. stedelijke welzijnsorganisaties). Navraag bij een aantal van hen leerde dat de instellingen wel zeer betrokken waren bij de doelgroep, maar dat er nauwelijks sprake was van het daadwerkelijk en actief bereiken van de jonge vluchtelingen zoals in onze doelgroep. Ex-ama's lijken niet veel gebruik te maken van de jeugdhulpverlening. Bureau Jeugdzorg meldt dat de doelgroep niet apart geregistreerd is. Men heeft in de registratie het laatste halfjaar één jongere in de registratie gevonden. Uit de gegevens van het RIAGGjeugd blijkt dat op het moment van onderzoek 10 jongeren van de zorg gebruik maakten. Middels het onderzoek kwam naar voren dat de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) in 2000 een organisatiewijziging heft ondergaan waarbij deze dienst een onderdeel wordt van de GGD's. Een en ander betekent ook dat de ondersteuning van ama's jonger dan achttien jaar zal plaatsvinden conform de jeugdgezondheidsnormen. Hierdoor zullen in de nabij toekomst alle jongeren en dus ook de vluchtelingen met het achttiende jaar òf voldoende medische - en daarmee ook met psychische zorg gehad hebben, òf ze zitten op een traject om deze zorg te ontvangen. c) Toereikende ondersteuning? Interviews jongeren: De meeste jongeren zeggen niets te missen op het gebied van hulpverlening. De wensen die ze hebben zijn over het algemeen praktisch van aard. Een aantal jongeren zou graag een grotere woning willen en zou hier wel hulp bij willen. De meest gehoorde vraag naar steun is die van jongeren zonder status. Ze willen dat er sneller duidelijkheid komt, dat ze weten waar ze aan toe zijn. ‘Ik word ziek van niets weten’. De jongeren die wel een status hebben noemen ook dat het wachten op zekerheid het ergste is wat ze mee hebben gemaakt. Een jongen met een Nederlands paspoort zegt dat de enige reden dat hij mee doet aan dit onderzoek is dat de situatie verbeterd voor de ama’s en exama’s die nu naar Nederland komen. Een aantal jongeren noemt ook dat ze wat meer contact zouden willen hebben met hun advocaat. Interviews sleutelfiguren: Vrijwel alle respondenten geven aan dat de zorg op geheel of op onderdelen ontbreekt of in ieder geval ontoereikend is. We geven een opsomming Zeven instanties geven aan dat er onvoldoende samenwerking of afstemming is. Er is meer behoefte aan informatie over wat betrokken instellingen aanbieden en wat men van elkaar kan verwachten. Er is geen instelling die hun belang behartigt als het gaat om huisvesting. Niet alleen de scholen geven aan dat de groep vraagt om een specifieke en meer pedagogische aanpak dan bij Nederlandse leeftijdgenoten. Ook vinden zij het onderwijs te theoretisch is. Taalonderwijs zou meer met de leefwereld van de jongeren te maken moeten hebben. In het kader hiervan is genoemd dat er behoefte is aan taalstage (ze doen een werkstage met als doel zich op een handelingsgerichte manier de taal eigen te maken, tegelijk doet men ervaring op in werk dat ze ambiëren). De taal is vaak een struikelblok bij doorstroom naar ander onderwijs. Dit vervolgonderwijs zou zich op dit punt coulanter kunnen opstellen en meer naar de persoon en de potenties kunnen kijken dan naar de prestaties van het moment. Op de scholen moet de jongeren geleerd worden om in groepen te praten (o.a. vluchtelingenles). Hierdoor leren jongeren zich makkelijker aan anderen te verbinden. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 31 De medische opvang asielzoekers geeft aan dat er tot dusver veel mis is gegaan in de gezondheidszorg in de asielcentra. Dit gebrek aan effectiviteit werkt door in de gezondheidssituatie na het achttiende jaar. Hetzelfde geld voor de seksuele voorlichting. Dit wordt te westers aangeboden, waardoor jongeren een verkeerd beeld krijgen van wat de seksuele moraal is in Nederland. Zo heeft men soms het idee dat het normaal is om zich promiscue te gedragen. Voor deze jongeren wordt een instantie gemist die outreachend met hen aan de slag gaat. De hulp en zorg wordt nu te weinig appellerend aangeboden. Er zou meer aandacht moeten zijn voor het sociale netwerk van de groep bijvoorbeeld door maatjesprojecten/gastgezinnen voor de jongeren die dat willen te organiseren. Jongeren zouden meer gebruik moeten kunnen maken van sportclubs en andere vrijetijdsbesteding Er zou een aanbod moeten komen dat rekening houdt met de wensen van de jongeren. Een aanbod waarin de jongeren zelf kunnen participeren. Er is behoefte aan een basisvoorziening die niet projectmatig gesubsidieerd is. Er is ook gebrek aan inzicht in de regelgeving. Schrijnend is dat op 30 maart nog niet bekend is wat het beleid en de regelgeving van 1 april zal zijn. d) Bekendheid van de doelgroep bij de zorgverlenende instanties De doelgroep is bekend bij de instanties die zijn meegenomen in het onderzoek. Bij andere jeugdhulpverleningsinstanties, zoals bureau Stade, T-team, Stichting de Dijk etc., is de doelgroep niet bekend. Enkele instanties en organisaties zijn zelfs niet bekend met de term (ex-)ama. Een aantal medewerkers van gemeenten die benaderd zijn weten ook niet wat of wie er met (ex-)ama’s bedoeld wordt. e) Belemmeringen voor integratie in de Nederlandse samenleving volgens de sleutelfiguren De sleutelfiguren zien veel belemmeringen op de weg naar integratie. Het meest genoemde probleem waar de jongeren mee kampen is volgens hen het huisvestingsprobleem (door twaalf respondenten genoemd). Jongeren wonen in relatief te dure kamers, in een slechte buurt, hebben vaak ondeugdelijke huurcontracten, moeten veel verhuizen of worden op straat gezet. Als tweede probleem is er het ontbreken van een sociaal netwerk of eenzaamheid (zeven respondenten). Men geeft aan dat jongeren vaak wel willen, maar in de praktijk nauwelijks contacten hebben met Nederlanders. Op een gedeelde derde plaats komen de absentie op school en het hebben van financiële problemen of tekorten (beide vijf keer genoemd). De absentie wordt uiteraard door de scholen als een probleem gezien, maar ook de gemeentelijke sociale dienst en Vluchtelingenwerk zien het als een ernstige bedreiging voor een verdere carrière. Het financiële probleem zien de respondenten in relatie tot de kamerhuur, het niet kunnen betalen van vaste lasten en de onmogelijkheid om iets aan vrije tijdsbesteding te doen. Als vierde probleem wordt genoemd (door vier respondenten) het getraumatiseerd zijn van een deel van de doelgroep. Men geeft aan dat de bron voor sommige jongeren in het land van herkomst ligt (m.n. West Afrika), maar dat ook in de asielzoekerscentra seksueel overschrijdend gedrag en intimidatie plaatsvindt. Opvallend is dat alleen de sleutelpersonen aangeven dat hiervoor aanwijzingen zijn en dat de jongeren dit niet aangeven. Een en ander kan verklaard worden doordat het door de doelgroep als te pijnlijk wordt ervaren om hierover open te zijn. Buiten het onderzoek om gaf een informant vanuit de KWE-sector aan dat er aanwijzingen zijn dat bijna iedere vrouwelijke vluchtelinge wel in de loop van de vluchtperiode wel een incident heeft ondergaan waarbij ongewenste seksuele intimiteiten een rol speelde. Uit een onderzoek van Terres des Hommes (1999) blijkt dat met name Nigeriaanse meisjes in de kinderprostitutie terecht komen. Deze meisjes komen, meestal aan de hand van valse voorwendselen naar Nederland. Eenmaal hier aangekomen zit er weinig anders op dan de prostitutie in te gaan. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 32 Uit interviews met handelaren blijkt dat Nederland een erg geschikt land is voor deze vorm van kinderprostitutie door het soepele amabeleid. Het is niet moeilijk om jonge alleenstaande meisjes naar Nederland te krijgen. Uit een onderzoek van het Nisso blijkt dat ook Chinese meisjes soms terecht komen in de kinderprostitutie (Venicz & Vanwesenbeck, 1998). Daarnaast werd door een aantal respondenten genoemd dat de jongeren zich in Nederland een vaak vijandige samenleving bevinden. Andere genoemde belemmeringen zijn: het ontbreken van een passend hulpaanbod, outreachende hulp of het ontbreken van een aanspreekpunt waar met neme ander zorg- of hulpinstanties jongeren aan kunnen melden voor hulp of zorg. In feite wordt een rol bedoeld zoals de Opbouw die voor het achttiende levensjaar heeft (door drie personen genoemd. Ook wordt het gebrek aan taalvaardigheid of het ontbreken van taallessen die toegesneden zijn op de doelgroep als een belangrijke belemmerende factor gezien (drie keer genoemd). Als laatste zien twee respondenten de frustratie die jongeren oplopen doordat ze in Nederland hun ambities niet kunnen waarmaken als een belangrijk probleem bij de integratie. Hiernaast gaven meerdere respondenten in min of meer gelijke bewoording aan dat het moment van achttien jaar worden als een belangrijk breekpunt is. Met deze overgang worden ze met veel verschillende problemen tegelijk geconfronteerd. Een respondent noemde het de “vele knips rond het achttiende jaar”. Men moet de KWE verlaten en een andere woonplek zoeken. Er treden hier veranderingen op wat betreft huisvesting, ook meestal een verandering van woonplaats, de redelijke frequente en pedagogisch ingekleurde begeleiding (de mentor van de KWE) valt weg, de voogd wordt in een gunstig geval vervangen door een begeleider van Vluchtelingenwerk, die echter veel meer op afstand blijft. Veelal is het ISK traject afgerond rond deze tijd en moeten ze zich gaan bezighouden met carrièrekeuze en een andere school. Na het achttiende jaar is er bij al deze veranderingen te weinig begeleiding. Door het Multicultureel instituut Utrecht is onderzoek gedaan naar de inburgering van vluchtelingen (MIU, 1998). Hieruit komt naar voren dat er vaak een terugslag is te zien op meerdere terreinen na één of twee jaar van inburgering. Een van de factoren is dat onverwerkte ervaringen pas boven komen als men in rustig vaarwater komt. Het MIU beveelt aan om als het gaat om het beëindigen van de ondersteuning rekening te houden met individuele factoren en zo nodig langer door te gaan met zorgverlening. 3.4.5 Met betrekking tot achtergrondvariabelen a) Gezondheidsklachten (inclusief psychisch welbevinden) Interviews jongeren: Er lopen drie jongeren bij het RIAGG. Veel jongeren hebben psychosomatische problemen. Ze hebben vaak last van vage klachten, zoals hoofdpijn, maagklachten, slecht slapen. Een meisje geeft aan niet met een psycholoog te willen praten, het is haar eigen probleem. De meeste jongeren praten er met niemand over. Ze vertrouwen weinig mensen, en ze kennen vaak niet zoveel mensen. De mensen die ze kennen, kennen ze niet goed genoeg om erover te praten, of die hebben zelf al genoeg problemen. Een jongen heeft een drankprobleem. Hij zegt dat hij nu niet meer drinkt. Hij heeft hier geen hulp bij gehad. Het drankprobleem heeft ervoor gezorgd dat hij van school af moest. Luth e.a. (1997) vond in een onderzoek dat roken, drinken en andere verslavingen weinig voorkomen bij de ex-ama’s. De cijfers liggen rond het gemiddelde van de Nederlandse jeugd. Ex-ama’s drinken minder dan Nederlandse jongeren. Uit een onderzoek uit 1998 van ThomeerBrouwens en Monika Smit komt naar voren dat mannelijke ex-ama’s meer gezondheidsproblemen en depressieve gevoelens hebben dan Nederlandse mannen. Bij vrouwen is er in dit onderzoek geen verschil gevonden. Uit een ander onderzoek van Monika Smit (2000) blijkt: gokken en softdruggebruik komt minder vaak voor bij ex-ama’s dan bij Nederlandse leeftijdsgenoten. Verder hebben alle ex-ama’s geregeld last van tenminste twee van de vier vluchtelingenklachten op het gebied van gezondheid. Mannelijke ex-ama’s zijn iets ongezonder dan Nederlandse mannelijke leeftijdsgenoten. Vrouwelijke ex-ama’s zijn niet ongezonder dan Nederlandse vrouwelijke leeftijdsgenoten. Bij de groep ex-ama’s komt Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 33 weinig externaliserend probleemgedrag voor. Ex-ama’s drinken minder dan Nederlandse achttienplussers. Twee jongeren zitten momenteel thuis vanwege psychosomatische klachten. Een meisje heeft een hartoperatie ondergaan, deze klachten zijn pas in Nederland ontdekt. Zij geeft aan dat het erg moeilijk is om hier mee om te gaan. Ze is soms erg bang en onzeker over haar hart. Ze is helemaal alleen en moet alles zelf regelen. De jongeren komen over het algemeen erg reëel over, zij kunnen vaak wel aangeven waar het probleem zit, en waarom zij besluiten bepaalde dingen te doen (stoppen met onderwijs, etc.). Ze weten wat hun draagkracht is en dus ook wat hun draaglast kan zijn. Jongeren geven aan dat het erg lastig is met problemen te zitten en bijvoorbeeld gedwongen onderwijs te moeten volgen, terwijl alles rustig op het eigen tempo moet gebeuren. Oog houden voor het individuele tempo van een jongere is erg belangrijk. Interviews sleutelfiguren: Vrijwel alle respondenten noemde de vage malaiseklachten die veel jongeren noemen: hoofdpijn, buikpijn, slecht slapen, moeilijk kunnen concentreren. Het RIAGG zit natuurlijk specifieker problemen. Men noemt dat de aard van de uitingen opvallend genoeg heel uiteenlopend is. Bedplassen, PTSS (Post Traumatische Stress Stoornis) worden met name genoemd, maar ook persoonlijkheidsstoornissen. Vanuit de sleutelfiguren komt naar voren dat er veel indicaties zijn van ongewenste zwangerschappen die ontstaan zijn gedurende de reis naar Nederland en ook in de centra. Respondenten geven aan dat er veel indicaties zijn van grensoverschrijdend seksueel gedrag. Daarnaast geven respondenten aan dat de voorlichting niet aansluit bij de doelgroep. Binnen de COA periode is er sinds enige tijd aandacht voor seksuele voorlichting, maar de klacht is dat het in groepsverband wordt aangeboden. Met name de vrouwen, van wie sommigen seksueel misbruik achter de rug hebben voelen zich te beschaamd om te reageren en actief deel te nemen aan het programma. Daarnaast geeft groepsgewijze aandacht voor seksualiteit misverstanden. Een respondent geeft aan dat de betrekkelijke openheid waarmee over seksualiteit gesproken wordt sommigen het idee geeft dat deze manier van praten, maar ook het handelen in Nederland 'normaal' is. Uit de mond van een meisje hoorden we: “Ik wil geen vriend, want in Nederland moet je gelijk met je vriend vrijen”. b) Betrokkenheid in de overlastproblematiek Interviews jongeren: de jongeren geven aan niet in aanraking te zijn geweest met de politie. Interviews sleutelfiguren: vanuit de sleutelpersonen bij de instelling komt naar voren dat naar hun beleving jongeren nauwelijks betrokken zijn in overlastproblemen. Er wordt wel eens zonder helm gereden of zwart met het openbaar vervoer meegegaan. Gezien de achterstandsituatie waarin ze verkeren valt het zelfs mee. Een respondent gaf aan dat jongeren wel eens iets wegnamen, maar dat dat “noodcriminaliteit” is, omdat men gebrek lijdt. De respondenten geven aan dat voor zover jongeren wel eens een overtreding begaan ze zich verzetten tegen afglijden in criminaliteit. Trouw (2001c) beschrijft een onderzoek waarbij naar voren komt dat asielzoekers niet crimineler zijn dan de gemiddelde Nederlander. Ook Luth e.a. (1997) stelt dat weinig ex-ama’s zijn in aanraking geweest met de politie. Uit het onderzoek van Smit (2000) komt naar voren dat het aantal wetsovertredingen gepleegd door ex-ama’s (zowel de overtredingen waar ze voor gepakt zijn, als die waar ze niet voor gepakt zijn) lager ligt dan het aantal wetsovertredingen gepleegd door Nederlandse leeftijdsgenoten. Van Wijk e.a (2001, p. 64) geven aan dat de door hen onderzochte groep ongeveer 20% wel eens contact kwamen met de politie. Het betrof hier meestal lichte overtredingen als fietsen zonder achterlicht of het niet dragen van een helm. Twee jongeren op een totaal van 109 bleken opgepakt te zijn geweest voor inbraak en diefstal. c) Woonsituatie Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 34 Interviews jongeren: de woonsituatie blijkt divers te zijn. De meeste jongeren wonen op een kamer. Een meisje heeft via Vrouwenopvang haar woning gekregen. Ze mag hier een jaar blijven wonen, ze weet nog niet wat ze daarna gaat doen. vier jongeren hebben een kamer via de Stichting sociale huisvesting (SSH) of Stichting jongerenhuisvesting Utrecht (SJHU) gekregen. Een van deze jongens heeft eerst bij een hospes gewoond (ook in Utrecht), deze kamer heeft hij via de SJHU gevonden. Hij is hier weg gegaan omdat de kamer wel erg duur was, ook omdat hij aan de beurt was om te hospiteren bij de SSH. Een andere jongen woont ook niet meer op de kamer via de SJHU, hij heeft via vrienden een andere kamer gevonden. Twee jongeren wonen bij vrienden of familie, ze willen beiden wel zelfstandig gaan wonen. één meisje woont nu nog in de KWE, ze heeft al een kamer gevonden. Eén jongen heeft een eigen flat, hij heeft deze via de woningbouwvereniging gekregen. Een meisje is via vrienden aan een kamer gekomen. De meeste jongeren hebben zelf het initiatief genomen om op zoek te gaan naar een kamer. De mentor of voogd heeft in enkele gevallen geholpen. Bij een paar jongeren heeft de mentor of voogd een kamer gevonden voor de jongeren. In een geval heeft de mentor van de KWE de jongere tegengewerkt bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte. De meeste jongeren zijn blij dat ze een eigen woonruimte hebben. Er wordt wel aangegeven dat de woningen vaak klein zijn. In sommige gevallen is het huis vies. Sommige jongeren vinden het jammer dat ze niet of nauwelijks contact met hun huisgenoten hebben. Een meisje met kind is op zoek naar een nieuwe woning; volgens haar is het huis zo vies en slecht onderhouden dat zij en haar kind er ziek worden. Het blijkt dat veel jongeren het principe van hospiteren niet begrijpen. Dit kan er toe leiden dat ze lange tijd moeten wachten voordat ze een kamer vinden. Sommigen gaven dat discriminatie ook een rol speelde. We zien een tegengesteld beeld in een onderzoek van Luth uit 1997 waaruit blijkt dat de woonomstandigheden van de ex-ama’s over het algemeen goed zijn. Het lijkt erop dat het met de ex-ama’s die alleen wonen minder goed gaat dan met de ex-ama’s die niet alleen wonen. De ex-ama’s die niet alleen wonen vervelen zich ook minder vaak dan de ex-ama’s die alleen wonen. Niet is bekend in welk gebied Luth dit onderzoek deed. Uit onderzoek van Monika Smit blijkt dat tweederde van de ex-ama’s zich thuis voelt in hun huidige woning (Smit, 2000). 15% van de ex-ama’s voelt zich in de huidige woning niet thuis. Interviews sleutelfiguren: zoals eerder aangegeven wordt de huisvesting het meest genoemd als knelpunt. Medewerkers van Stichting Vluchtelingenwerk in verschillende gemeenten geven aan dat het vinden van geschikte woonruimte een van de grootste problemen is waar de jongeren mee te kampen hebben nadat ze achttien zijn geworden. Als er al kamers beschikbaar zijn, zijn deze vaak klein, duur en slecht onderhouden. Met name in kleine gemeentes is het moeilijk om aan woonruimte te komen. Vanuit de Maatschappelijke opvang die onder andere de opvang van dak- en thuislozen voor haar rekening neemt komt de informatie dat tot dusver nauwelijks ex-ama’s gebruik maken van de zorg. Wel wordt door meerder respondenten de verwachting uitgesproken dat als gevolg van de nieuwe vreemdelingenwet de druk op de dak- en thuislozenzorg zal toenemen. 3.5 De lopende projecten Gemeenten Amersfoort In Amersfoort is binnen het ROC Amerlanden het ASAL-project opgezet. Er wordt niet alleen Nederlandse taal geleerd, men richt zich ook op beroepsoriëntatie. De jongere krijgt een begeleider toegewezen, die tot het moment van inschrijving bij het beroepsonderwijs de jongere begeleidt bij uiteenlopende zaken. De begeleider wordt gezien als een intermediair tussen de jongere en de buitenwereld. De nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling van de eigen keuze, competentie en motivatie van de jongere. Er is ook een Huisvestingsproject, Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 35 een Gastouderproject en een project Vrijetijdsbesteding opgezet. Het ROC werkt samen met het SRO (Sport Recreatie Onderwijs), de Opbouw, de KWE’s, Samah en het COA. Amsterdam In Amsterdam zorgt een speciaal jongeren team van Vluchtelingenwerk voor de begeleiding van ex-ama’s (AJV). Zij hebben op dit moment een project gastadressen. De gastadressen hebben een á twee keer in de week contact met de ex-ama’s. Het (huiskamer) project Amabel is een laagdrempelig project voor jonge vluchtelingen tussen de zeventien en drieëntwintig, opgezet omdat veel vluchtelingenjongeren na hun achttiende verjaardag buiten de boot dreigen te vallen. Voor deze jongeren is de stap naar het reguliere jongerenwerk vaak te groot. Uit onderzoek blijkt ook dat activiteiten van het jongerenwerk vaak niet aansluiten bij de behoeftes van de vluchtelingen. Het is een ondersteuningsproject. De jongeren kunnen twee avonden per week terecht in Amabel voor educatieve- en ontspanningsactiviteiten. Er wordt advies en informatie (onder andere over de gang van zaken in Nederland en reguliere voorzieningen) gegeven en een luisterend oor geboden. Amabel probeert het sociale en persoonlijke netwerk van de jongere uit te breiden. Op deze manier worden de jongeren gesteund op weg naar integratie. Het project is een initiatief van Defence for Children International. Het is een samenwerkingsverband tussen Stichting Vluchtelingenwerk Amsterdam, de Opbouw, Het Rode Kruis (afdeling Amsterdam), HVOJonker en het Montessori College Oost. Er is in Amsterdam de mogelijkheid voor jonge statushouders om een kamer te krijgen via het JSH (jonge status houders) project van HVO. Arnhem In Arnhem is een probleemanalyse gedaan bij diverse hulpverleningsinstellingen die zich met ex-ama’s bezig houden. Daar zijn de volgende problemen uit naar voren gekomen: De jongere heeft vaak geen of een beperkt sociaal netwerk om op terug te vallen Er is bij veel jongeren langdurige onzekerheid over het al dan niet verkrijgen van een verblijfstitel Er is onvoldoende geschikte en betaalbare huisvesting voor 18+ jongeren. Het inkomen van de jongeren is dusdanig dat ze na aftrek van vaste lasten nauwelijks geld over houden om van te leven. Voor jongeren en met name vluchtelingenjongeren is het belangrijk om er goed uit te zien en in de juiste merkkleding gekleed te gaan. De buitenkant moet er goed uit zien, dit zorgt voor status en zelfvertrouwen. Hier is veel geld voor nodig dat er vaak niet is. Veel jongeren kampen met onverwerkte traumatische gebeurtenissen De lichamelijke gezondheid van met name vluchtelingenmeisjes (o.a. besnijdenis) houdt te wensen over Jongeren zitten vaak klem tussen familieverwachtingen in het land van herkomst en het leven in Nederland. Ook de cultuurverschillen kunnen de jongeren sterk verwarren, met name omdat er geen referentiepunt, in de zin van een ouder familielid, is om zich aan te conformeren of tegen af te zetten. Door de kwetsbare positie waar de jongeren zich in bevinden laten ze zich makkelijker inzetten en gebruiken in de criminele wereld. Deze problemen worden verergerd doordat er jaarlijks meer ama’s en ex-ama’s aangemeld worden. Er is een beperkt begeleidingsaanbod en de verschillende hulpverleningsinstellingen niet op de hoogte zijn van elkaars activiteiten. Den Haag Vluchtelingenwerk Den Haag heeft een maatjes- en een gastouderproject opgezet. Ex-ama’s worden gekoppeld aan een gezin of aan leeftijdsgenoten. Het is de bedoeling dat de koppels en gezinnen ongeveer één keer in de week tijd doorbrengen. Dit project is opgezet om het sociale netwerk van de ex-ama te vergroten en om de ex-ama op een informele manier kennis te laten maken met de Nederlandse samenleving. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 36 Deventer Begeleidingsplan JAV-project: Een project gericht op ama’s en ex-ama’s (een onderverdeling van de ex-ama’s in met verblijfsvergunning, met W-document in asielprocedure en met W-document en uitgeprocedeerd). Het doel van het project is het maatschappelijk welzijn van vluchtelingen en asielzoekers te bevorderen, en het beschermen van hun rechten in de asielprocedure, middels een “op maat gesneden”begeleidingsplan (bijv. het streven naar opheffen van onzekerheid over verblijf in Nederland bij ex-ama’s met een W-document in asielprocedure). Het project is in april 1999 gestart en er zijn inmiddels meerdere tussentijdse evaluaties geweest, waaruit de volgende initiatieven zijn ontstaan: Project Ama-plus: een project voor ex-ama’s van 18 tot 21 jaar zonder verblijfsvergunning (W- document). Het doel van het project is te komen tot een verbetering van de leef- en woonomgeving en om een perspectief te bieden voor de toekomst, middels intensieve “op maat gesneden” begeleiding gericht op een zinvolle dagstructurering. Als gevolg van de begeleiding treedt een vermindering van uitval op bij scholingstrajecten en wordt overlast en criminaliteit voorkomen. Het project is gestart op 15 juni 2000 en loopt tot 31 december 2003. Het project wordt uitgevoerd door Stichting Vluchtelingenwerk en Nieuwkomers regio Deventer. (samenwerkingsverband met de Opbouw, politie, ROC Aventus, gemeente Deventer, Pharos, Bureau Jeugdzorg, Leo Stichting, Nove). “Kruipgroep” voor tienermoeders: Dit om een beeld te krijgen hoe tienermoeders zich redden in de gemeente Deventer. Er is gekozen voor de Chinese tienermoeders, omdat dit binnen de gemeente de grootste (deel)groep is. Gebleken is dat deze groep weinig problemen of vragen heeft m.b.t. hun kind en de opvoeding. Wel is er sprake van het leiden van een geïsoleerd bestaan, waarvoor het moederschap mede als oorzaak is gegeven. Het gaat goed met vooral de meiden die nog naar school gaan. Aan Vluchtelingenwerk Deventer is gevraagd het initiatief te nemen tot het opzetten van een “buurtmoeder”-project. De taken van de buurtmoeder kunnen zijn: onderzoek doen naar wat de tienermoeders willen, hun woonsituatie onderzoeken en bespreken, de “pedagogische” vaardigheden van de moeders onderzoeken en hun aanspreken op talenten. Eventueel op het ROC Aventus een cursus 'opvoeding' opzetten. Houten De provinciale katholieke centrum voor welzijnsbevordering (KCW) is een gastgezinnen project als pilot begonnen. Hierbij worden voor ama’s in Houten gastgezinnen gezocht waar zij ook na het 18e jaar op terug kunnen vallen. Het is de bedoeling dat het werkmodel ook in andere plaatsen geïmplementeerd gaat worden. Leeuwarden In Leeuwarden is in 1996 het project de Wegwijzer van start gegaan. De Wegwijzer is een project dat maatschappelijke begeleiding biedt aan zelfstandig wonende vluchtelingenjongeren. Het is een samenwerkingsverband tussen Vluchtelingenwerk, De Opbouw en woningbouwvereniging BWL. De doelstelling van het project is begeleiding, zorg op maat, een verantwoorde overgang naar zelfstandig functioneren en een betere integratie in de Leeuwarder samenleving bieden aan alleenstaande vluchtelingenjongeren in de leeftijd van zeventien tot en met negentien jaar met een verblijfsvergunning of die nog in asielprocedure zijn, en die zelfstandig gaan wonen in de gemeente Leeuwarden. Jongeren met een verblijfsvergunning die geplaatst zijn binnen het kamertrainingsproject. De criteria om mee te doen aan het kamertrainingsproject zijn de mate van zelfstandigheid van de jongere, zowel praktisch als sociaal. De laatste woonsituatie, bijvoorbeeld kort verblijf binnen de AZC of binnen een KWE, zodat de jongere nog weinig praktische ervaring heeft kunnen opdoen en emotionele en verwerkingsproblemen. De maatschappelijke begeleiding wordt zo breed mogelijk aangeboden. De begeleider komt minstens één keer per week langs in het Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 37 kamertrainingsproject. Na een half jaar wordt de contactfrequentie afgebouwd. De jongere kan gedurende maximaal een jaar persoonlijke maatschappelijke begeleiding krijgen, daarna kan de jongere nog maximaal een jaar terecht op het spreekuur. Binnen deze periode wordt aan sociale en maatschappelijke zelfredzaamheid gewerkt. Sociale culturele activiteiten zijn erg belangrijk binnen het project. De sociale culturele activiteiten zijn een samenwerkingsverband tussen Vluchtelingenwerk, de sector vluchtelingenjongeren en reguliere instellingen. Een voorbeeld hiervan is de Summerschool. Deze is opgezet om het wegvallen van de dagstructuur en de stop van het proces van taalverwerving tijdens de zomer op te vangen. De activiteiten zijn educatief en recreatief van aard. Er wordt gedurende de zomer twee keer een programma van drie weken aangeboden, waarbij twee dagen in de week activiteiten worden verzorgd. Bij de Summerschool wordt er samengewerkt door Vluchtelingenwerk, NOMAS en ISK Piter Jelles. Scouting en BV Sport meegewerkt aan de recreatieve activiteiten. Rotterdam De GSD Rotterdam organiseerde in de zomer van 2000 eenmalig het project Summer in the city. Hierbij werden in de zomervakantie, de tijd dat veel jongeren zich zes weken lang vervelen, door vluchtelingen allerlei klussen gedaan voor een woningbouwvereniging. Op die manier hadden jonge vluchtelingen een zinvolle dagbesteding. Daarnaast heeft de GSD in samenwerking met Vluchtelingenwerk Rijnmond een aantal werkgelegenheidsprojecten opgezet waaronder het goed lopende restaurant de Bazaar in de binnenstad van Rotterdam. Velsen Vluchtelingenwerk Velsen heeft een werkboek voor begeleiding van ex-ama’s ontwikkeld. Het werkboek gaat in op meerdere facetten van de begeleiding en is erg praktisch ingesteld. Er is een speciale werkgroep die zich bezig houdt met de concrete invulling van de begeleiding op meerdere terreinen (praktische hulp, juridische hulp, ontspanningsactiviteiten). Het aanbod naar de ex-ama’s is gericht op persoonlijke begeleiding op maat en ondersteuning en voorlichting bieden aan ama’s van achttien jaar en ouder; gericht op het zelfstandig invulling en richting geven aan het dagelijks leven. Het is de bedoeling om het aanbod op een planmatige wijze gedurende een periode van maximaal twee jaar aan te bieden en uit te voeren. Het is erg belangrijk om aan te sluiten bij de kracht en de mogelijkheden van de jongere, zodat deze een acceptabel evenwicht tussen draagkracht en draaglast kan vinden en het eigen probleemoplossend vermogen vrij kan maken en ontwikkelen. Instanties Pharos Pharos is een landelijk centrum dat zich bezig houdt met het ontwikkelen en verspreiden van kennis met betrekking tot de geestelijke en lichamelijke gezondheid van vluchtelingen. Zij biedt zelf geen directe hulp of zorg, maar ontwikkelt projecten voor instellingen en organisaties die dat wel doen. Voor jonge vluchtelingen zijn er een aantal projecten ontwikkeld. Deze projecten zijn gericht op trauma en verliesverwerking, draagkrachtvergroting, seksuele voorlichting en vergroten sociale vaardigheden, zelfredzaamheid. Pharos heeft recent een project ontwikkeld op het gebied van seksualiteit en relaties voor vluchtelingenjongeren. Het project heeft tot doel kennis en vaardigheden te vergroten bij ama’s op het gebied van vriendschap, relaties en seksualiteit en het aanreiken van houdingsalternatieven. Daarnaast is het de bedoeling dat de zelfredzaamheid van vluchtelingenjongeren op het gebied van seksualiteit wordt vergroot. Dit gebeurd door middel van het aanbieden van kennis en het oefenen van sociale vaardigheden. Er is ook een theaterproductie tot stand gekomen (door vluchtelingenjongeren) over vriendschap en seksualiteit. Het doel hiervan is het onderzoeken van de effectiviteit van theater als methode Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 38 om door en voor vluchtelingenjongeren voorlichting over seksualiteit te bieden. Altrecht (RIAGG Utrecht) begint binnenkort met een met onderzoek begeleidde pilot om seksuele voorlichting en ook voorlichting van seksueel overdraagbare aandoeningen voor - en ook door vluchtelingenjongeren aan te bieden. Rode Kruis Het Rode Kruis is een landelijke organisatie. Naast dat zij projecten organiseren en begeleiden door het land heen zijn ze ook plaatselijk actief. In Utrecht gaat het Rode Kruis in samenwerking met jongerenorganisatie CNV en de Stichting Vluchtelingenwerk het project Spoorzoeker organiseren. Jonge asielzoekers van ouder dan achttien wordt een training aangeboden om een weg te zoeken naar scholing en werk. Tijdens de training en daarna wordt de asielzoeker begeleidt door een Nederlandse jongere via het Rode Kruis Utrecht Midden. Het doel is om de jongere een zinvolle dagbesteding te bieden waarin zij wordt voorbereid op een verblijf in Nederland, of een terugkeer naar het land van herkomst. Na de training wordt de asielzoeker gekoppeld aan een Nederlandse vrijwilliger met wie zij activiteiten kan ondernemen. In deze periode gaat zij zelf bij bedrijven stage lopen of vrijwilligerswerk doen. Op deze manier wordt geprobeerd de jongere een zinvolle dagbesteding te geven en hem of haar uit zijn isolement te halen. Samah Samah is een zelfstandige werkstichting opgericht onder de koepel van Humanitas. Het doel van stichting Samah is de landelijke afstemming en coördinatie van activiteiten te verbeteren voor ama's beneden de achttien en ook de ex-ama's tot een jaar of 25 activiteiten, de belangen van deze jongeren te behartigen en projecten te initiëren voor deze doelgroep. Zo organiseert Samah in meerdere plaatsen in het land projecten voor gastgezinnen. Hierbij maakt men gebruik van plaatselijke afdelingen van Humanitas. Een activiteit is het organiseren van landelijke festivals die erg in trek zijn bij de doelgroep en de ama-telefoon, een landelijk telefoonnummer waar ama's naar kunnen bellen voor ondersteuning is in voorbereiding. Samah probeert de maatschappelijke betrokkenheid van ama’s (zowel achttien min als achttien plus) te vergroten, hun positie te versterken en te werken aan een positieve beeldvorming. Zodoende wil Samah werken aan een breed draagvlak, de verbetering van het welzijn van ama’s en het tot stand komen van een goed onderbouwd beleid, gevoed door actuele informatie uit het werkveld. Scouting De Scouting heeft een onderzoek laten doen naar de vrijetijdsbesteding van jonge vluchtelingen (Kruiswijk, 1999) en doet een aantal projecten voor de doelgroep. Deze richten zich met name op ama’s, maar zouden doorgetrokken kunnen worden naar ex-ama’s. De projecten van de scouting zijn met name gericht op vrije tijdsbesteding en vergroten van het sociale netwerk. In principe is het geen speciaal project voor de asielzoekers, maar de asielzoekers doen mee aan normale scoutingactiviteiten. De Scouting heeft het YOU-TOO project opgezet. Dit is een meerjaren beleid waarbij scoutingleden worden uitgedaagd om zelf projecten en activiteiten te ondernemen, waar mogelijk in samenwerking met andere instanties. De verschillende scoutinggroepen in Nederland zijn autonoom. Ze kunnen zelf beslissen of ze wel of niet vluchtelingenkinderen op willen nemen. Tot nu toe zijn de activiteiten met name gericht op vluchtelingenkinderen in AZC’s. Viewproject Door instellingen uit de vier grote steden is van 1998 tot aan 2000 het VIEW-project uitgevoerd (Vluchtelingen in een Werkgelegenheidsproject). Dit is een pilot die allerlei instrumenten ontwikkelde om de scholing en arbeidstoeleiding van jonge vluchtelingen te optimaliseren. De doelgroepen van het project zijn de zorginstellingen en het onderwijs aan jonge vluchtelingen. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 39 Overig In veel gemeenten is er een ex-ama aanbod vanuit Vluchtelingenwerk. In een aantal gemeenten is er, net als in Utrecht, een probleemanalyse gedaan (o.a. Groningen, Nijmegen). Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 40 Literatuuroverzicht Anker, A.. (1994). Een moeilijke jeugd. (36-45). Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht. Benali, O. (2001). Samen aan de bal. Utrecht: Multicultureel instituut Utrecht Haspels, M., Albrecht, G., & Berger M. (2000). Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers in Kleine Wooneenheden. Amsterdam/Duivendrecht: PI Research. Ongepubliceerd Horjus, B. (1998) Verslag trainingsdag 23 april 1998. Chinezen met the honourable mr. X , Intern document stichting Timon Zeist. Coleman, J.C, & Hendrey, L. (1990). The nature of adolescence. New York: Routledge. Collins, W.A. & Repinsky, D.J. (1994) Relationships during adolescence; Continuity and change in interpersonal perspective. In Sroufe, L..A., Cooper R.G. & DeHart G.B. Child development. Third edition. The McGraw-Hill Companies. Delfos, M. (1998), Studiemiddag Meerwijck, Bredervoort en Timon 24 sept. 1998. Zeist: intern document stichting Timon Derrix, J. & van Vliet, M. (2000). Bovenbouw trajecten, ama’s achttien+, overleven of verder leven” Utrecht: Bovenbouw trajecten: Madoerastraat 34, 3531 KG Utrecht. Hartup, W. & Laursen, B. (1993). Conflict and context in peer relations. In Sroufe, L..A., Cooper R.G. & DeHart G.B. Child development. Third edition. The McGraw-Hill Companies. Haspels, M., Albrecht, G., & Berger M. (2000). Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers in Kleine Wooneenheden. Amsterdam/Duivendrecht: PI Research. Kruiswijk, P. (1999). Vrijetijdsbesteding van jonge vluchtelingen. Utrecht: Verwey-Jonker instituut. Lassen, B. & Kloosterboer, K. (1995). Het leven is niet zacht als zijde. De sociale en juridische positie van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Amsterdam: Defence for Children International Luth, A., Zwart, D. de & Smit, M. (1997) Weg uit de KWE en dan? Leiden: Vakgroep Orthopedagogiek, Rijksuniversiteit Leiden Ministerie van Justitie (2001a) Ama beleidsnota. Den Haag: Sdu Uitgevers. Ministerie van Justitie (2001b). Persbericht: Ama nota. Terugkeer centraal in nieuw amabeleid . Den Haag: Auteur Multicultureel instituut Utrecht (1998). Inburgering en integratie van vluchtelingen in de provincie Utrecht. Utrecht: Auteur Opbouw, De (2000). Uit een andere wereld en nu thuis in Nederland: Jaarverslag 1999. Utrecht: auteur. Opbouw, De (1-5-2001). Persbericht. Utrecht: auteur. Oviawe, P. & Iyare, J.P. (1999). Handel in Nigeriaanse meisjes naar Nederland. Amsterdam: Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 41 Terres des Hommes Nederland. Pharos (2000). Factsheet juni 2000. Preventieproject: Vluchtelingenjongeren en seksualiteit. Utrecht: auteur PvdA Nijmegen (2000). Initiatief raadsvoorstel. Ama's in Nijmegen. Nijmegen: Auteur. Smit, M. & Thomeer-Bouwens, M. (2000). Holland is niet mijn huis, maar het kan niet beter. Kind en Adolescent, 21 (3), 178-192 Snijders, J., & Wel, F. van, (1995). Gevlucht zonder ouders: Integratie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Nederland. Utrecht: SWP. Thomeer-Bouwens, M., & Smit, M., (1998). Alleenstaande minderjarige asielzoekers op eigen benen. Leiden: Universiteit Leiden. Trouw (10-5-2001a). Jongeren ontevreden over hun hulpverleners. Amsterdam: Auteur. Trouw (20-6-2001b). Een jaar na het drama van Dover. Amsterdam: Auteur Trouw (20-6-2001c). Asielzoekers zijn niet crimineler dan anderen. Amsterdam: Auteur Veer, G. van der (1988). Gevluchte adolescente; ontwikkeling, begeleiding en hulpverlening. Utrecht: Stichting Pharos. Venisc & Vanwesenbeeck (1998). Aard en omvang van (gedwongen) prostitutie onder minderjarige (allochtone) meisjes. Utrecht: Nisso Volkskrant, De (20 juni 2001).Onderwijs aan kinderen asielzoekers is zinloos. Amsterdam: Auteur (p.3). Vluchtelingenwerk (1997). Nota Vluchtelingen en Integratie. Amsterdam: Auteur Wijk, E.M., Thomeer-Bouwens, M.E.A., Smit, M., (2001). Ik heb het achter mijn rug gezet, voormalige alleenstaande minderjarige asielzoekers in Nederland. Leiden: Universiteit Leiden. Bijlagen I. Methodologische verantwoording II. Gebruikte vragenlijsten III. Tabellen; aantallen ex-ama’s onderverdeeld naar gemeente. Welke gemeente doet wat IV. Afkortingen V. Overzicht van de diverse typen verblijfsvergunning VI. Sociale kaart instellingen die zich met de doelgroep bezig houden Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 42 Bijlage I: Methodologische verantwoording Het onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 2001. De dataverzameling vond plaats tussen eind januari en eind mei van dat jaar. De onderzoeksvragen luidden als volgt: Met betrekking tot de visie op de eigen situatie a) Welke betekenis geeft de doelgroep zelf aan integratie in de Nederlandse samenleving? b) Welke wensen en ideeën heeft de doelgroep ten aanzien van de eigen situatie? Met betrekking tot de sociale steun a) Wie rekent de jongere zelf tot het ondersteunende sociale netwerk en in hoeverre maakt de doelgroep er gebruik van? b) In hoeverre participeert de doelgroep in gestructureerde vrijetijdsbesteding? c) Werd er steun gegeven als voorbereiding op het zelfstandig wonen / leven en hoe kijkt men daarop terug? Met betrekking tot persoonlijke vaardigheden a) In hoeverre participeert de doelgroep in het onderwijs en / of de werkgelegenheid? b) Wat deden de jongeren zelf aan het verbeteren van hun situatie of het bevorderen van de participatie in de samenleving? c) Hoe zien het dagritme en de dagbesteding er uit? d) Wat zien de ex-AMA’s zelf als belangrijke belemmeringen voor integratie in de Nederlandse samenleving? Met betrekking tot de welzijnsvoorzieningen a) Wat is de invloed van beleid en regelgeving op de jong volwassen vluchtelingen? b) Hoe ziet de financiële situatie van de doelgroep eruit? c) In hoeverre maakt men gebruik van ondersteunende instanties? d) Is de ondersteuning door de zorgverlenende instanties toereikend? e) Welke instanties houden zich in principe bezig met deze doelgroep? f) In hoeverre is de doelgroep bekend bij de zorgverlenende instanties? g) Wat zien de zorginstanties als belangrijke belemmeringen voor integratie in de Nederlandse samenleving? a) Welke gezondheidsklachten (inclusief klachten over psychisch welbevinden) heeft de doelgroep? b) In hoeverre is er sprake van betrokkenheid in de overlastproblematiek in de steden? Met betrekking tot achtergrondvariabelen c) Wat is uit onderzoek en literatuur bekend over de maatschappelijke situatie van de doelgroep? d) Om hoeveel ex-AMA’s gaat het in de provincie Utrecht? e) Wat is de verblijfsstatus van de doelgroep? f) Wat is de woonsituatie van de doelgroep? g) Wat is leeftijd, sexe, duur van het verblijf in Ned., duur van het evt. zelfstandig wonen, het land van herkomst en de zorg-carriere? Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 43 Met betrekking tot de interviews van de onderzoeksgroep Voorafgaand aan het onderzoek is de aanname gedaan dat het wel of niet hebben van een status invloed heeft op de situatie waarin de ex-ama zich bevindt. Bovendien gingen we er vanuit dat er verschil kon bestaan tussen ex-ama’s in de stad en in de kleinere gemeenten. Onderstaand schema geeft te zien dat er rekening houdend met genoemde achtergrondvariabelen een zestal subgroepen ontstaan waarvan informatie nodig is om de vragen te kunnen beantwoorden. We streefden naar vijf respondenten per subgroep. De uiteindelijke verdeling ziet er iets anders uit. Tabel 3: aantal jongeren per subgroep in het onderzoek betrokken. Kenmerken van de doelgroep Geen status Tijdelijke status Permanente verblijfsvergunning Stad Regio Stad Regio Stad Regio 7 3 4 4 1 1 De onderzoeksgroep werd in eerste instantie benaderd via Vluchtelingenwerk Utrecht. Dit gebeurde schriftelijk en medewerkers van Vluchtelingenwerk benaderden daarna jongeren persoonlijk. Ook is er via de sneeuwbalmethode geworven. Daarna werden de KWEcontractanten Meerwijck en Timon benaderd met de vraag of voor ons jongeren te achterhalen. Er werd ook besloten een vergoeding te geven van F 15,- voor de medewerking, maar dit had geen enkel resultaat. Het werd ons duidelijk staan veel jongeren huiverig tegenover een ‘interview’. Nadat duidelijk werd dat ze niet over het (vlucht) verleden hoefden te praten en privacy volledig gegarandeerd werd, werd het makkelijker om aan respondenten te komen. Uiteindelijk konden via de scholen ROC Asal en de ISK Prisma en de ROC TMBO toch voldoende jongeren bereikt worden. Niettemin bleek met name het bereiken van jongeren in Amersfoort erg lastig. Via de brieven waarop men kon reageren zijn naar schatting 150 jongeren benaderd. Minstens 35 jongeren zijn persoonlijk benaderd. De jongeren werden bevraagd met een open vragenlijst. Aan de hand van de leefgebieden kwamen de topics integratie, sociale steun, gezondheid, cultuurverschillen en toekomstperspectief aan bod in het interview. De interviews duurden één tot anderhalf uur. De jongere mocht kiezen waar hij of zij het interview wilde doen. Ongeveer de helft van de interviews heeft bij de respondenten thuis plaats gevonden, de andere helft in een café of op school. Alle interviews werden op de band opgenomen en zijn uitgeschreven en verwerkt in een computerprogramma Kwalitan voor kwalitatieve analyse. We hebben de indruk dat we met de uiteindelijk bereikte jongeren een redelijk representatieve indruk kunnen geven van de doelgroep. We hebben indicaties dat we de meest problematische personen in de doelgroep niet hebben bereikt. Hoewel we geen Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 44 aanwijzing hebben dat onder de personen die expliciet weigerden mee te werken jongeren uit deze groep komen, nemen we aan dat deze jongeren over het algemeen niet bereid zijn om hun situatie toe te lichten. Daar staat tegenover dat het een aantal personen die expliciet weigerden mee te werken goed gaat. Minstens drie personen gaven aan geen tijd te hebben omdat ze werken (o.a. als metselaar, in de verstandelijk gehandicaptenzorg en in de ITbranche). Met betrekking tot de interviews van sleutelpersonen in de provincie De instellingen werden bevraagd met behulp van een open vragenlijst. Vanwege de diversiteit van de instellingen is er ook veel ruimte gegeven om anderssoortige informatie te geven. Hiervoor werden open interviewtechnieken gebruikt. Het bereid vinden van instellingen voor een interview leverde hoegenaamd geen problemen op. In tegendeel over het algemeen werd er met enthousiasme meegewerkt aan het onderzoek omdat de betrokkenheid bij deze doelgroep groot is. De interviews vonden op een na plaats in spreekkamers van de instellingen zelf. Ze namen minimaal een uur en maximaal twee uur in beslag. De interviews verliepen vrijwel ongestoord. Op twee na werden alle interviews op de band opgenomen voor nadere analyse. Er zijn een aantal kleinere afdelingen van Vluchtelingenwerk telefonisch geïnterviewd om specifieke gegevens van die gemeenten te betrekken. Met betrekking tot het opvragen van gegevens Met betrekking tot de aantallen jonge vluchtelingen en hun achtergrondgegevens zijn veel telefoongesprekken gevoerd met gemeenten en afdelingen vluchtelingenwerk. Daarnaast is de IND behulpzaam geweest met het verstrekken van gegevens over jongeren in de AZC’s. Ook de Vreemdelingenpolitie is zeer bereidwillig geweest door ons gegevens te verschaffen. Bij het zoeken naar gegevens bleek dat de doelgroep zoals in dit onderzoek betrokken is in geen enkele registratie apart geregistreerd wordt. We hebben daarom veel registratiegegevens naast elkaar moeten leggen om door middel van deductie van de grote aantallen die door de vreemdelingendienst werden aangeleverd te komen tot de genoemde aantallen. In de gemeente Amerfoort hebben we erg veel moeite moeten doen om aan gegevens te komen van ex-ama’s. Dit omdat er tot voor kort geen instantie was die zich uitdrukkelijk met deze groep bemoeide. Daarbij bleken er veel personeelswisselingen te zijn geweest bij Meerwijck die in de stad KWE’s beheert. Uiteindelijk hebben gegevens van de Opbouw over jongeren die in de regio met een W-document in voortgezette begeleiding zijn en de gegevens van de Vreemdelingendienst die we ernstig hebben moeten filteren geleid tot een ruwe schatting van het aantal ex-ama’s in de gemeente. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 45 Bijlage II: Gebruikte vragenlijsten ITEMLIJST INSTELLINGEN A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. ALGEMENE VRAGEN: Wat wordt er gedaan om ex- ama's te bereiken? Aan welke projecten binnen jullie instelling nemen ex- ama’s deel? Welke projecten zijn speciaal gericht op ex- ama's? Hoeveel vraag is er naar zorg gericht op ex- ama's? Hoeveel ex- ama's maken er gebruik van de zorg? Is er overleg/ registratiestroom tussen instanties wat betreft ex- ama's? Welke problemen komt men tegen met het werken met ex- ama's? (problemen veroorzaakt door ex- ama en problemen veroorzaakt door beleid/ regelgeving binnen de instelling?) Zijn er opvallende problemen bij ex- ama’s per land van herkomst? Wat is jullie visie op zorg met betrekking tot ex- ama’s? SPECIFIEKE VRAGEN: B Integratie 1. Wat wordt er gedaan aan integratie van ex- ama's in de Nederlandse samenleving? (bijv. voorlichting Nederlandse omgangsvormen, trainen van sociale vaardigheden, etc.) 2. Wat moet er nog gebeuren om integratie van ex- ama's in de Nederlandse maatschappij beter te laten verlopen (eigen ideeën/ oplossingen voor problemen) 3. Wat zijn de knelpunten binnen jullie instelling op dit gebied? C 1. 2. 3. 4. Zelfstandigheid Wat is uw rol in bevorderen van zelfstandigheid bij de ex- ama? Wordt er iets gedaan binnen uw instelling aan het begeleiden van de toekomstplanning van de ex- ama? Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden dit gebied? Wat zijn de knelpunten? D 1. 2. 3. Sociale steun/ netwerk Wordt er iets gedaan aan het opbouwen van een sociaal netwerk voor ex- ama's? Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied? Wat zijn de knelpunten op dit gebied binnen uw instelling? E 1. 4. Taal Wordt er binnen uw instelling iets gedaan op het gebied van het leren van de Nederlandse taal? Wat zijn de knelpunten op dit gebied binnen uw instelling? Hoe is de gesteldheid van de beheersing van de Nederlandse taal onder de exama’s? Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied? F 1. 2. 3. Huisvesting Wat wordt er gedaan op het gebied van huisvesting? Treden hierbij problemen op? Zo ja, hoe kan dit beter? Hoe wonen de jongeren na hun 18e jaar? 2. 3. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 46 4. Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied? G 1. 2. 3. 4. 5. 6. Onderwijs/ scholing Welke hulp wordt er geboden bij het zoeken van scholing? Ervaart u op dit gebied problemen bij de ex-ama’s? Word er binnen uw instelling iets gedaan aan motivatie van deelname aan scholing door ex- ama’s? Zo nee, waarom niet? Wordt er binnen uw instelling aan huiswerkondersteuning gedaan? Wordt contact met de scholen onderhouden? Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied? H 1. 2. 3. 4. 5. Werk/ inkomen Wat wordt er gedaan aan hulp bij zoeken naar werk? Wat zijn hier de knelpunten; hoe kan dit beter? Hoe wordt de ex- ama voorbereid op financiële zelfstandigheid? Wat is het beleid/ regelgeving waaraan binnen uw instelling gehouden wordt? Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gebeuren op dit gebied? I 1. 2. 3. Status Wordt er hulp geboden bij het proces van statusaanvraag? Zo ja, wat voor hulp? Zijn er knelpunten op dit gebied? Zo ja, wat voor? Wat moet er naar uw idee gedaan worden op dit gebied binnen uw instelling? J 1. Gezondheid Welke gezondheidsklachten (lichamelijke en psychische) komen (het meest) voor bij ex- ama's? Wordt hier in uw instelling wat aan gedaan? Zo nee, waarom niet? Is er specifieke zorg voor ex- ama's op de gebieden: (drugs) verslaving; dak- en thuisloosheid/ criminaliteit? Waarom wel/ niet? Zo nee, worden de jongeren dan verwezen naar (andere) hulpverleningsinstellingen? Zijn er knelpunten op dit gebied? Zo ja, welke? Wat moet er op dit gebied naar uw idee nog gedaan worden binnen uw instelling? 2. 3. 4. 5. H 1. 2. 3. 4. 5. Vrije tijd Wordt er binnen uw instelling iets gedaan aan opbouw van een sociaal netwerk voor gestructureerde vrijetijdsbesteding? Worden de jongeren begeleidt in het contact leggen met verenigingen? Bestaan er binnen de instellingen recreatieve activiteiten voor de ex-ama’s? Wat zijn de knelpunten op dit gebied? Wat moet er naar uw idee binnen uw instelling nog gedaan worden op dit gebied? TOPICLIJST AMA’S Wat zijn de ervaringen en belevingen van ex- alleenstaande minderjarige asielzoekers met integratie in de Nederlandse samenleving? Wat vinden ex- alleenstaande minderjarige asielzoekers belangrijk ten aanzien van integratie in de Nederlandse samenleving? De dimensies van integratie, die wij onderscheiden, zijn: vrije tijd, wonen, werken en onderwijs. Naast de praktische invulling van integratie zijn er ook algemene (persoonlijke) aspecten te onderscheiden die op alle bovenstaande gebieden invloed kunnen hebben. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 47 Taal 1. 2. 3. Welke taal spreek je het meest op school? Waarom? Hoe heb je de Nederlandse taal geleerd? (school, vrienden) Waarom iemand het interview bijv. niet in het Nederlands wil doen? Achtergrondvariabelen 1. Sekse 2. Leeftijd nu 3. Leeftijd aankomst 4. Land herkomst 5. Status 6. religie ( Welke invloed heeft religie op je leven? Kan je jou religie makkelijk beoefenen in Nederland? Wat doe je met je religie? ) 7. Wat verwachtte je van Nederland voor je kwam, komt dit overeen met de werkelijkheid? (migratiemotief) (Opletten; is het antwoord van de jongere omzeilend; of eerlijk) Sociale steun/ sociale netwerk 1. Heb je bij het zoeken/ vinden van werk steun gehad van vrienden of een instelling? ( denk hierbij aan de evt. rol van de KWE doorvragen) 2. Zijn er sociale contacten uit je werk voortgekomen? Zo ja met wie (migranten/ landgenoten en autochtonen). De frequentie van de sociale contacten? 3. Kun je deze mensen om hulp vragen?/ Kun je in moeilijke situaties op je werk om hulp vragen, doe je dit ook? 4. Heb je sociale contacten op school/ overgehouden aan school? (openstellen, vertrouwen, onderhouden, omgaan met cultuurverschillen, wederzijdse acceptatie.) Zo ja, wat voor soort? 5. Ervaar je steun van de sociale contacten? (oog hebben voor wat contacten kunnen opleveren, kennis, ervaringen delen, voorbeeldgedrag, etc.) 6. Met wie uit de buurt heb je contact? 7. Wat vind/ heb je aan deze contacten? 8. Hoe komt het dat je veel/ weinig contacten hebt? Hoe zou je, als je wilt, dit kunnen veranderen? 9. Hoe belangrijk zijn vrienden en/ of kennissen voor je? 10. Wat zijn voor jou kenmerken van vriendschap? Wat doe je met je vrienden? (heb je verschillende soorten vriendschappen, doe je met verschillende mensen verschillende dingen). 11. Heb je van deze mensen steun gehad om in Nederland je weg te kunnen vinden? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet, had je dit wel graag gewild? 12. Voordat je zelfstandig woonde (bijv. in een KWE), had je huisgenoten? Ging je toen (veel) om met je huisgenoten? Zo ja, waren zij belangrijk voor je? !!!!!!! 13. Heb je (een) intieme relatie(s) gehad? (vriend/ vriendin) Zo ja, een of meerdere? Heb je hier steun aan gehad? 14. Heb je contact met familie of vrienden in je land van herkomst? 15. Werk/ inkomen 16. Ben je aan het werk? Zo nee, zou je willen werken? Waarom? 17. Hoelang werk je al in Nederland? 18. Wat voor baantjes heb je gehad in Nederland? 19. Is het voor je gevoel goed gegaan? Is je carrière hier voorspoedig verlopen? Waarom wel, waarom niet? 20. Moest je er veel voor doen? Wat dan? 21. Vind je dat je het goed kan (vertrouwen in eigen kunnen) ? Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 48 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. ( Heb je het gevoel dat je in/ op je werk wordt geaccepteerd (wederzijdse acceptatie)? ) Wat vind je leuk en niet leuk aan je werk? Hoe zou je dit willen/ kunnen veranderen? ( Is duidelijk wat van je verwacht wordt op je werk (signalen, tekens, gedrag, uiterlijk, etc.) ) Wat betekent werken in Nederland voor je? Waarom heeft het deze betekenis (sociaal kapitaal)? Hoeveel verdien je per maand? Heb je daarnaast nog andere inkomsten? Red je het op deze manier? Zo nee, hoe vul je het tekort aan? Hoe zouden de zaken beter geregeld kunnen worden? Heb je nog schulden bijv. in verband met je reis naar Nederland? Waar geef je het meeste geld aan uit? Maak je nog geld over naar je familie? Wat is je droombaan? Denk je dit te kunnen realiseren, zo ja op wat voor manier? School 1. Zit je op school? Volg je een opleiding? (zo ja welke en waarom?) 2. Hoelang zit je al in Nederland op school? 3. Welke verschillende scholen heb je in Nederland gedaan? (verschillende scholen, soort school/ niveau van onderwijs) 4. Heb je een opleiding gedaan in je land van herkomst? 5. Wat betekent naar school gaan voor je? 6. Wat is je ervaring met school? (Heeft school geholpen om je thuis te voelen in Nederland (Eventueel hulp van leraren, en klasgenoten, migranten/ landgenoten/ autochtonen, Wat vind je leuk en niet leuk aan school in Nederland? Hoe zou je dit willen/ kunnen veranderen?) 7. Wat heb je geleerd op school? Denk je dat er dingen zijn die je niet op school hebt geleerd, maar die wel belangrijk zijn? (verwachtingen, tekens, ervaringen, mogelijkheden binnen de school, etc.) 8. Is het voor je gevoel goed gegaan, waarom wel/ niet? 9. Moest je er veel voor doen? Wat dan? 10. Vind je dat je het goed kunt, waarom wel/ niet? 11. Gaan je vrienden naar school? Zo ja, is dat een steun voor jou? Zo nee, steunen ze jou met het naar school gaan? 12. Zou je door willen leren? Denk je dat dit kan? Hoe wil je dat voor elkaar krijgen? Wonen 1. Hoe is je woonsituatie nu (alleen- of samenwonend, soort van woning, waar, huurprijs etc)? 2. Vond je het moeilijk om zelfstandig te gaan wonen (wat kon je nog niet en heb je moeten leren, of nog steeds niet onder de knie)? Zo ja, wat vond je moeilijk? 3. Zou je dit hebben kunnen leren (Hoe, waar en door wie)? Welke vaardigheden zijn voor jou belangrijk om zelfstandig te kunnen wonen? 4. Hoe ben je aan je huidige woning gekomen? 5. Hoe woonde je in je land van herkomst (alleen of met familie, soort van woning, in de stad of buiten, etc)? 6. Hoe was je woonsituatie toen je net in Nederland kwam? 7. Voel je je thuis in je huis? Zo nee, wat mis je? Zo ja, hoe komt dat? 8. Toen je besloot zelfstandig te gaan wonen, heb je bij het zoeken/ vinden hulp gehad? 9. Krijg je nu nog steun of hulp bij het zelfstandig wonen? Zo ja, van wie? 10. Wat vind je het leuk aan je woonsituatie? Wat mis je (hoe denk je dat het beter zou kunnen, en hoe wil je dit krijgen)? 11. Wat is jouw ideale woonsituatie? Denk je dat je dit kunt realiseren, en hoe? 12. Wat betekent het hebben van een woning voor je? Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 49 De Buurt 1. In wat voor soort buurt woon je? 2. Hoe zijn jouw ervaringen met je buurtgenoten (contacten migranten/ landgenoten/ autochtonen)? 3. Weet je wie je buren zijn, en hoe ga je met ze om? Vrije tijd 1. Hoeveel vrije tijd heb je gemiddeld in een week? 2. Wat zou je het liefste doen in je vrije tijd? (sport, uitgaan, vereniging) 3. Wat doe je meestal in je vrije tijd? 4. Breng je je vrije tijd alleen door of met vrienden? Als met vrienden, met wie dan (migrant, landgenoot, autochtoon)? 5. Toen je net in Nederland was, hoe en met wie bracht je je vrije tijd toen meestal door? 6. Is er verandering gekomen in het besteden van je vrije tijd, en met wie? 7. Zijn er dingen die je graag zou willen doen in je vrije tijd, maar niet doet? Waarom niet? (Te Nederlands, je niet welkom voelen) Professionele hulpverleningsinstanties/ instellingen 1. Met welke instellingen ben je in contact gekomen en waarom? 2. Krijg je op dit moment hulp van de instelling? Zo ja, waarom? Wat voor hulp? 3. Heb je hier wat aan gehad? Wat heb je gemist (wensen)? 4. Zo nee, heb je geen hulp nodig? Ben je gezond, voel je je goed? Waardoor komt dat? 5. Weet je waar je moet zijn op het gebied van advies of hulp (juridisch; psychische/ psychisch sociale problemen/ verdriet/ angst/ eenzaam)? 6. Hoe verloopt het contact met de instellingen? 7. Hoe ben je in contact gekomen met de instellingen? 8. Wat mis je op het gebied van professionele instellingen? 9. Weet je wat er voor regels zijn voor mensen met jou status? Wat is daar het voor- en/ of nadeel van? 10. Heb je in een KWE gewoond voordat je zelfstandig bent gaan wonen? Zo nee, waar woonde je dan? Zo ja, door met volgende vragen. 11. Wat leerde je in een KWE? 12. Was dit adequaat, heb je hier wat aan gehad? 13. Wat hadden ze je nog meer moeten ze je bijbrengen (wensen)? Cultuur 1. Wil je de eigen cultuur tot uiting brengen, zo ja hoe? 2. Wat zijn voor jou belangrijke cultuurverschillen tussen Nederland en je land van herkomst ? (conflicterende normen en waarden; positieve en negatieve dingen aan Nederland) 3. Waar ben je tegen aangelopen in Nederland en wat heb je overgenomen (bijv. drie goede en slechte dingen laten noemen)? Integratie 1. Wat is voor jou het belangrijkste geweest om toegang te krijgen tot de Nederlandse samenleving? (3 belemmeringen en 3 mogelijkheden laten noemen) 2. Welke rol heeft de regering bij integratie volgens jou? 3. ( Wat versta jij onder integratie? ) 4. Voel je je thuis in Nederland? Waarom wel, waarom niet? Zo ja, vanaf wanneer ongeveer, hoe is dit gekomen? Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 50 Algemene afsluitende vragen 1. Ben je verandert sinds je in Nederland bent? Zo ja, op welke gebieden, waardoor denk je dat dit komt? (permeabel) 2. Zou je terug willen gaan? Zo ja, waarom? Verleden (gesloten vragen) Denk je aan vroeger? ja nee Zo ja, hoeveel? bijna nooit soms regelmatig vaak bijna altijd altijd Wanneer? s’ avonds s’ nachts overdag Aan wie denk je? vader moeder broer(s) zus(sen) grootouders overige familie vrienden anders, namelijk Leven ze nog? ja nee Heb je nog contact? ja nee Hoe voel je je erbij? blij verdrietig anders, namelijk Hoe vaak komt dit gevoel voor? bijna nooit soms regelmatig vaak bijna altijd Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 51 Bijlage III: Tabel verdeling ama’s over de provincie Tabel 4: Verdeling van de geregistreerde ex-ama’s over de gemeenten in de provincie Utrecht. Gemeente Amersfoort Baarn Bilthoven Doorn Driebergen Groenekan Houten Ijselstein Leersum Leusden Maarssen Nieuwegein Renswoude Ronde Venen Soest Utrecht Veenendaal Wijk bij Duurstede Woudenberg Zeist Totaal Ex-ama’s wonend op kamers of zelfstandige woonruimte 25 4 2 Ex-ama’s wonend in AZC 2 40 1 1 2 10 5 3 4 1 1 5 120 13 25 55 17 110 2 3 3 203 251 Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 52 Bijlage IV: Gebruikte veel voorkomende afkortingen/begrippen AMA A-status Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker. Een verblijfstitel onder de vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Men is erkend asielzoeker. AZC AsielZoekersCentrum COA Centraal orgaan Opvang Asielzoekers C-status Een verblijfstitel die overeen komt met vtv-humanitair IND Immigratie en Naturalisatie Dienst ISK Internationale SchakelKlas KWE Kleine WoonEenheid. Een begeleidingsvorm in opdracht van de Opbouw waar de ama’s begeleiding geboden wordt met betrekking tot integreren en zelfstandigheid. Men kan er wonen tot het 18e jaar. MOA Medische opvang asielzoekers ROC Regionaal Opleidingscentrum RIAGG Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg TMBO Toeleiding Middelbaar BeroepsOnderwijs VTV Vergunning Tot Verblijf. Een verblijfstitel onder de vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Geldigheidsduur 3 jaar. Er zijn nog toevoegingen “hum” (humanitair) en “ama” (specifiek voor ama’s) die bepaalde ruimte of beperkingen geven. VVTV Voorlopige Vergunning Tot Verblijf. Een verblijfstitel onder de vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Kan 2 keer met een jaar verlengd worden. W-document Een verblijfstitel onder de vreemdelingenwet tot 1-4-2001. Deze wordt gegeven aan asielzoekers die in procedure zijn. Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 53 Bijlage VI: Sociale kaart instellingen die zich met de doelgroep bezig houden Instellingen provincie Utrecht Altrecht, divisie stad Utrecht, Afdeling preventie Oude Arnhemse weg 260, 3705 BK Zeist. Tel. 030- 6999150 Bovenbouw Trajectum Madoerastraat 34, 3531 KG Utrecht. Tel. 030-2962961 Bureau Jeugdzorg Nijenoord 2-4, 3552 AS Utrecht. Tel. 030-2500250 Federatie Opvang Kromme Nieuwegracht 7, 3512 HC Utrecht. Tel. 030- 2316403 Gemeentelijke Geneeskundige en GezondheidsDienst (GG & GD) Jaarbeursplein 17, 3521 AN Utrecht. Tel. 030-2863333 Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) Oudenoord 275, 3513 EP Utrecht. Tel. 030-2865211 Internationale Schakelklas Bruisdreef 21, 3561 VC Utrecht. Tel. 030-2661014 Medische Opvang Asielzoekers (MOA) Joseph Haydnlaan 2, 3533 AC Utrecht. Tel. 030-2840145 Meerwijck W. Heukelslaan 74, 3581 SV Utrecht. Tel. 030-2510484 Multicultureel Instituut Utrecht Bemuurde Weerd WZ 4, 3513 BH Utrecht. Tel. 030-2313833 Regionaal Opleidingscentrum (ROC) De Amerlanden Unit Maatwerk: Magnesiumweg 4, 3812 PW Amersfoort. Tel. 033-4453500 Rode Kruis Utrecht Midden Koningsweg 2, 3582 GE Utrecht. Tel. 030-2520134 Stichting de Opbouw, afdeling Utrecht Faustdreef 185, 3561 LG Utrecht. Tel. 030-2615265 Timon Couwenhoven 1002, 3703 VA Zeist. Tel. 030-6940070 Vluchtelingenwerk Amersfoort Bloem Binnenpoortweg 7, 3811 GD Amersfoort. Tel. 033-4619520 Vluchtelingenwerk Leusden Bolderikhof 18, 3831 AL Leusden. Tel. 033-4950227 Vluchtelingenwerk Nieuwegein Herenstraat 104, 3431 CB Nieuwegein. Tel. 030-6050491 Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 54 Vluchtelingenwerk Soest Smitsweg 311, 3765 CJ Soest. Tel. 035- 523678 Vluchtelingenwerk Utrecht Tellingenstraat 2, Postbus 1057, 3500 BB Utrecht. Tel. 030-2340676 Vluchtelingenwerk Veenendaal Pr. W. Alexanderpk. 1, 3905 CA Veenendaal. Tel. 0318- 523678 Vluchtelingenwerk IJselstein Hitteschild 4, 3402 EA IJsselstein. Tel. 030-6871236 Vluchtelingenwerk Zeist Tweede Dorpsstraat 54, 3701 AB Zeist. Tel. 030-6917768 Vrouwenopvang Utrecht Biltstraat 186, 3572 BR Utrecht. Tel. 030-2711724 Instellingen landelijk Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) Postbus 3002, 2280 Rijswijk. Tel. 070-3071500 Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) Hoofdkantoor: 070-3703302 INLIA Rode Weeshuisstraat 1, 9712 ET Groningen. Tel. 050-3138181 Nederland Instituut voos Sociaal Sexuologisch Onderzoek (NISSO) Oudenoord 182, 3513 EV Utrecht. Tel. 030-2304010 Pharos Herenstraat 35-39, 3512 KB Utrecht. Tel. 030-2349800 Samah Sarphatistraat 4-6, Postbus 71, 1000 AB Amsterdam. Tel 020-5231100 Scouting Nederland Landelijk bureau Scouting, Larikslaan 5, 3833 AM Leusden. Tel. 033-4960260 Terres des Hommes Nederland Zoutmanstraat 42-44, 2518 GS Den Haag. Tel. 070-3105000 Overig Amabel Defence for Children International: Postbus 75297, 1070 AG Amsterdam. Tel. 020-4203771 Stichting Partoer Verkenning jonge vluchtelingen Utrecht - Pag. 55 Natalstraat 7, Postbus 298, 8901 BB Leeuwarden. Tel. 058-2348500 Stichting VVN Leeuwarden Nieuwstraat 2a, 8911 KW Leeuwarden. Tel. 058-2155306 Stichting Vrij, afdeling Arnhem Rijnkade 87, 6811 HD Arnhem. Tel. 026-4451151 Vluchtelingenwerk Amsterdam Nw Looierdwarsstraat 9, 1017 TZ Amsterdam. Tel. 020- 6277745 Vluchtelingenwerk Den Haag Hooftskade 87-88, 2526 KB Den Haag. Tel. 070-3897001 Vluchtelingenwerk Velsen Moerbergplantsoen 22, 1972 XG IJmuiden. Tel 0255-522822