Overzicht VOT-input Proces en organisatie Nr/Onderwerp Wie Vraag/Opmerking Reactie OT 1. Geen uitvraag veiligheid en tijdigheid OT-werkgroep hthp Akkoord 2: Geen uitvraag participatie-aanbieders OT-werkgroep hthp 3: Drempelbedrag accountantsverklaring verlagen naar € 10.000 Otto Eussen, Gemeente Bergen Wijziging voorstel werkgroep hthp 2: geen uitvraag veiligheid en tijdigheid De MGR vraagt in haar audit onder meer informatie uit over veiligheid en tijdigheid. Een parallelle uitvraag vanuit de werkgroep hthp zou verwarring bij de aanbieders kunnen veroorzaken en/of tot een lage respons kunnen leiden. Daarom willen we deze onderdelen bij nader inzien toch niet (naast de MGR) uitvragen, en gebruik maken van de informatie uit de audit van de MGR. Wijziging voorstel werkgroep hthp: uitvraag participatie-aanbieders Bij nader inzien stellen we voor om de onderdelen veiligheid en tijdigheid niet op te nemen in de uitvraagbrief voor aanbieders die uitsluitend actief zijn in het domein participatie. De reden hiervoor is dat deze onderdelen niet relevant zijn voor aanbieders van re-integratietrajecten, er is immers geen sprake van MIP/MIC/MIM/FOBO meldingen en/of wachtlijsten. Accountantsverklaring Grensbedrag voor accountantsverklaring: Vanaf een omzet van € 10.000 voor enige gemeente dient de zorgaanbieder een goedkeurende verklaring in te leveren, nu is de grens nog € 50.000. Alle omzet onder de 50K wordt momenteel met een bestuursverklaring geleverd, voor de accountant is dit een onzekerheid, indien er veel gewerkt wordt met kleine zorgaanbieders dan is er wederom een hoog risico op een afkeurende verklaring of een verklaring met een beperking voor de gemeente. Penalty systeem Ik stel vanuit de gemeente Bergen de volgende aanpassingen voor het penaltysysteem voor: Door bij een omzet van € 10.000 een accountantsverklaring te eisen worden bepaalde kleine aanbieders (financieel) onevenredig zwaar belast. De kosten voor een controleverklaring door een accountant bedragen al gauw zo’n € 2.000 en mocht de omzet van aanbieder net boven die € 10.000 zitten dan is dit onevenredig zwaar. De eisen van proportionaliteit zouden hierbij in het geding kunnen komen. 4: Boetebedrag opleggen bij niet nakomen afspraken door zorgaanbieder Otto Eussen, Gemeente Bergen Akkoord De flexibilisering van de drempelbedragen is ingegeven vanuit het oogpunt van lastenvermindering. Door de drempelbedragen (fors) te verlagen bereiken we juist het tegenovergestelde en worden lasten voor aanbieders juist verzwaard. Tijdens de OT is aan de orde geweest dat penalty’s voor de gemeenten werden gemist, en dat dat een onderwerp is voor volgend jaar. Het zou niet fair zijn om nu dan wel extra penalty’s voor de aanbieders toe te voegen. Dus: volgend jaar als onderwerp in de overwegingen meenemen en indien aan de orde dan ook de boetebedragen objectiveren. Bovendien kunnen er ook ‘externe redenen’ ten grondslag liggen aan termijnoverschrijdingen die buiten de schuld van de zorgaanbieders liggen. Melding start zorg Te laat melden van start zorg: na intake/start zorg van cliënt dient er binnen 3 dagen een zgn. I-bericht gestuurd te worden naar de desbetreffende gemeente, iedere dag die te laat gemeld wordt, wordt er een boetebedrag opgelegd van € 500. Indien niet of te laat gemeld wordt, is er geen zicht meer op de budgetbewaking en worden op het einde van het jaar alle facturen opgestuurd, bijsturing d.m.v. rapportages; bestuursrapportage e.d. is niet meer mogelijk. Dit wil dus zeggen dat er hoge politieke en financiële risico’s ontstaan. Accountantsverklaring Niet tijdig leveren, dus voor 1 april, voor iedere dag die te laat geleverd wordt, een boete van € 2500 Geen goedkeurende verklaring verkregen, een boete van € 15.000. Een verklaring met beperking, een boete van € 15.000. 5: Werken met vaste tarieven OT-werkgroep Indien niet tijdig geleverd, ontstaat er een achterstand in de jaarrekening met behoorlijke extra kosten voor de accountant en het ambtelijk apparaat. Geen goedkeurende verklaring of een verklaring met een beperking wil zeggen dat de omzet in de onzekerheid van de gemeentelijke controleverklaring terecht komt, waarbij er een groot risico is voor kleine gemeenten op een afkeurende verklaring cq een met beperking. Ook dit is weer een hoog politiek risico Extra voorstel werkgroep Lastenverlichting 1: werken met vaste tarieven De afgelopen jaren hebben we voor de diverse producten gewerkt met maximum tarieven, waarbij de aanbieder vervolgens zelf een aanbod kon doen met een prijs. Hierdoor heeft iedere aanbieder bij ieder product een eigen prijs. Dit leidt tot een grote hoeveelheid aan product / prijscombinaties. En heel veel werk om dit ieder jaar opnieuw vast te leggen. De meerwaarde van deze werkwijze is beperkt, want we mogen niet selecteren op prijs. De burger kiest en kent Akkoord 6: Verwijderen passage “Een dagdeel is 4 uur, de tariefstelling en facturatie blijft in uren." Regionale werkgroep WMO 7. NHC component bij logeren Jessie Berkers Mutsaersstichting de prijzen niet. Ook de toegang kent de prijzen niet. Uit berekening blijkt dat het financiële voordeel dat ontstaat doordat aanbieders een lager aanbod doen dan de maximum prijs beperkt is. Om de administratieve lasten te beperken, stellen we daarom voor om met ingang van 2018 te gaan werken met vaste prijzen. Dagdelen In het voorstel lastenverlichting-1 staat op blz. 3 de volgende zin: "Een dagdeel is 4 uur, de tariefstelling en facturatie blijft in uren." Gezien in de overeenkomst 2017 al niet meer gewerkt wordt met dagdelen, is deze passage overbodig en werkt het verwarrend voor het product dagbesteding waar we juist van dagdelen naar uren zijn overgegaan. Werkgroep lastenvermindering 2 bijlage 3 Ik mis in het stuk de NHC component bij logeren. Daarnaast gaan wij er vanuit dat de NHC in 2018 voor 100% wordt opgenomen in de tarieven. In het huidige stuk staan nog geen NHC tarieven DBC's opgenomen, dus deze check kunnen wij op dit moment nog niet doen. Akkoord De NHC-component voor logeren zit al in het integrale tarief. Er is in 2016 ook geen NHC op logeren gedeclareerd. Een van de uitgangspunten voor de wooncomponent vanaf 2018 is budgetneutraliteit. Voor de Wmo betekent dit dat de wooncomponent niet meer mag kosten dan de rijksvergoeding die de gemeenten daarvoor ontvangen. Voor de jeugdzorg ontvangen de gemeenten geen vergoeding voor de wooncomponent, deze wordt uit de reguliere budgetten betaald. Voor de Jeugd wordt het uitgangspunt budgetneutraliteit daarom ingevuld met ‘de wooncomponent mag niet meer kosten dan hetgeen de gemeenten er in 2017 aan uitgeven’. Het tarief voor de wooncomponent is daarom gelijkgesteld aan het NHC-tarief van 2017 (85%). Ten opzichte van het NHC-tarief in 2016 (70%) nemen de gemeenten en de aanbieders dus ieder de helft van de extra kosten voor hun rekening: ieder 15%. De ontwikkeltafel Jeugd neemt een wooncomponent in haar integrale DBC-tarieven op (zie de VOT tarieven Jeugd, deze loopt tot 7 juli 12.00 uur). 8. Deelbetalingen verzamelfactuur Jessie Berkers Mutsaersstichting 9. Invulling Social Return Anne-Marie Hannen - Stichting Koraal Groep Bestuurscentrum L Werkgroep lastenvermindering 2 bijlage 1 Deelbetalingen worden niet meer verricht. Begrijp ik het goed dat betalingen op factuurniveau per cliënt (en niet zoals declaratie waarbij alle cliënten deels worden goedgekeurd en deels worden afgekeurd en een deelbetaling volgt) zijn? Dat als de factuur per cliënt in orde is, dat deze wordt betaald? Werkgroep social return Op welke wijze kan men als aanbieder op voorhand afstemmen over de wijze waarop men invulling wil geven aan Social Return, zoals voor trajecten met betrekking tot Het voorstel om geen deelbetalingen meer te verrichten betreft een advies dat de werkgroep meegeeft voor verdere uitwerking, het voorstel is nog niet klaar voor invoering per 2018. Randvoorwaarde om te stoppen met het verrichten van deelbetalingen is namelijk dat het berichtenverkeer goed verloopt: indien er te veel uitval is worden facturen niet betaald wat een negatieve impact kan hebben op de liquiditeit van de aanbieder. In het verslag van de fysieke ontwikkeltafel is hierover het volgende afgesproken: ‘Aanbieders krijgen de ruimte om vanuit hun eigen professionaliteit invulling te geven aan social return. Een aanbieder onderbouwt zijn inzet op social return in de accountgesprekken met de MGR.’ 10. NHC/ wooncomponent LVG1LVG2 11. Kosten geneesmiddelen Anne-Marie Hannen - Stichting Koraal Groep Bestuurscentrum L Anne-Marie Hannen - Stichting Koraal Groep Bestuurscentrum L arbeidsparticipatie. Via welke ingang kunnen we dat in Noord-Limburg bereiken? Op welke wijze kan men als aanbieder SRactiviteiten die niet alleen op Noord-Limburg, maar ook op andere gemeenten in ZuidNederland betrekking hebben, verantwoorden? Werkgroep lastenvermindering 2 Bij voorstel 3.a staat vermeld dat er een wooncomponent wordt toegevoegd bij de jeugdproducten LVG3-LVG5, Betreft dit alleen de NHC component? En op welke wijze wordt de NIC vergoed? Deze component is gebaseerd op de realisatie van 2016. Dit betekent dat er geen rekening is gehouden met de ingroei van NHC van 70% in 2016 naar 100% in 2018. Op welke wijze worden aanbieders hiervoor gecompenseerd? Waarom wordt er geen wooncomponent toegevoegd bij LVG1-LVG2? Werkgroep lastenvermindering 1 In bijlage 2 wijzigen PvE staat bij C8 dat aanbieder geen kosten declareert o.a. voor geneesmiddelen die niet met de psychische klachten te maken hebben, aangezien de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor deze kosten. In de voormalige AWBZ kwamen de kosten voor geneesmiddelen, huisarts etc ten laste van de aanbieder, dit in tegenstelling tot provinciaal gefinancierde aanbieders. Is landelijk vastgesteld dat deze kosten ten laste dienen te komen van de zorgverzekeraar? Er wordt geen aparte NIC vergoed. Deze zit óf al in het integrale tarief, óf in de wooncomponent verwerkt. Een van de uitgangspunten voor de wooncomponent vanaf 2018 is budgetneutraliteit. Voor de Wmo betekent dit dat de wooncomponent niet meer mag kosten dan de rijksvergoeding die de gemeenten daarvoor ontvangen. Voor de jeugdzorg ontvangen de gemeenten geen vergoeding voor de wooncomponent, deze wordt uit de reguliere budgetten betaald. Voor de Jeugd wordt het uitgangspunt budgetneutraliteit daarom ingevuld met ‘de wooncomponent mag niet meer kosten dan hetgeen de gemeenten er in 2017 aan uitgeven’. Het tarief voor de wooncomponent is daarom gelijkgesteld aan het NHC-tarief van 2017 (85%). Ten opzichte van het NHC-tarief in 2016 (70%) nemen de gemeenten en de aanbieders dus ieder de helft van de extra kosten voor hun rekening: ieder 15%. Een van de uitgangspunten voor de wooncomponent vanaf 2018 is dat er alleen een wooncomponent wordt toegevoegd aan producten waarop in 2016 NHC is gedeclareerd. Op LVG1 en LVG2 is in 2016 geen NHC gedeclareerd, daarom wordt daar ook geen wooncomponent aan toegevoegd. De werkgroep heeft geen wijzigingen aangebracht in de inhoud van het programma van eisen. Ze heeft alleen geadviseerd over de locatie van de eisen in de overeenkomst. Eis C8 is dus inhoudelijk niet veranderd. In antwoord op uw vraag: Ja, dit is landelijk vastgesteld. In de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet staat onder andere het volgende (p. 45): “Op grond van dit wetsvoorstel worden gemeenten verantwoordelijk voor psychofarmaca die worden verstrekt door de instelling waarbinnen de jeugdige zich bevindt. Gemeenten kopen dan, net als de zorgverzekeraar in de oude situatie, een integraal pakket aan intramurale zorg – inclusief psychofarmaca - in bij de instelling (maar exclusief de intramuraal geleverde somatische zorg en geneesmiddelen). De kosten voor de psychofarmaca zijn inbegrepen in de prijs voor een verblijfsdag. Voordeel van het overhevelen van de intramurale psychofarmaca is dat twee gelijkwaardige componenten (‘praten’ en ‘pillen’) binnen eenzelfde behandeling van een psychische stoornis door één bron wordt gefinancierd. Dit heeft zorginhoudelijk de voorkeur en sluit aan bij de uitgangspunten van de overheveling. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering, maar de instellingen zelf zorgen voor de organisatie van de inkoop van intramurale psychofarmaca. Psychofarmaca bij extramuraal gebruik blijven in de Zvw en worden niet overgeheveld naar deze wet. Ook hier geldt uiteraard het voordeel van ‘praten’ en ‘pillen’ in één wettelijk kader, maar het organiseren van psychofarmaca bij extramuraal gebruik zou een grote inspanning en mate van expertise van gemeenten vragen. Daarbij moet worden gedacht aan het contracteren van apotheken, het ontwikkelen van een preferentiebeleid voor psychofarmaca en het vaststellen van een vergoedingslimiet voor psychofarmaca. Dit heeft als consequentie dat het beleid en het besluit over benodigde gesprekstherapie worden bepaald op het niveau van de individuele gemeente, terwijl dit voor de extramurale psychofarmaca op rijksniveau wordt bepaald. Het is hierbij van belang dat medicatie en gesprekstherapie één geheel vormen in de praktijk en dat er toereikende richtlijnen zijn over de inzet en samenhang van gesprekstherapie en psychofarmaca. Onder dit wetsvoorstel vallen alle consulten waarin (al dan niet in combinatie met gesprekstherapie) het voorschrijven, de effecten van of het stoppen met het nemen van psychofarmaca worden besproken.” 12. HTHP Anne-Marie Hannen - Stichting Koraal Groep Bestuurscentrum L Werkgroep HTHP In bijlage 1 worden documenten genoemd die aangeleverd dienen te worden bij betreffende eisen. Dienen deze documenten standaard aangeleverd te worden of dienen deze documenten op verzoek van de gemeente aangeleverd te worden indien hier specifiek behoefte aan is. Deze documenten dienen op verzoek te worden aangeleverd en niet standaard. In bijlage 1 staat in de tabel onder penalty ‘2e termijn’ vermeld bij ‘niet correct of niet tijdig uitvoeren van verbeterplan’, betreft dit ook een termijn van 3 maanden? De MGR bepaalt in dit geval een termijn waarbinnen de aanbieder in redelijkheid alsnog tot (correcte) uitvoering van het verbeterplan kan overgaan. Bij de Eisen C4/C6 wordt vermeld dat eis geldt voor alle vormen van behandeling. Tevens wordt hierbij verwezen naar het kwaliteitsstatuut. Betekent dit dat het gehele kwaliteitsstatuut geldt voor alle vormen van behandeling, of geldt dit voor specifieke onderdelen van het kwaliteitsstatuut? Hoe wordt dit toegepast voor aanbieders die wel behandeling bieden maar geen behandeling in de vorm van GGZ, en waarvoor het kwaliteitsstatuut GGZ dus niet van toepassing is? De werkgroep heeft geen wijzigingen aangebracht in de inhoud van het programma van eisen. Ze heeft alleen geadviseerd over de locatie van de eisen in de overeenkomst. De eisen C4/C6 zijn dus inhoudelijk niet veranderd. De diverse Ontwikkeltafelstukken bevatten voorstellen om te komen tot kwaliteitssystemen en kritische prestatieindicatoren. Die voorstellen zijn in het algemeen een dubbeling met wat aanbieders momenteel aan systemen en indicatoren hanteert op basis van algemene en wettelijke kwaliteitseisen met hooguit op een enkel onderdeel een verschil. Dit impliceert een toename van complexiteit in de systemen binnen de instelling: de instelling moet meerdere systemen gaan hanteren (meer werk) en bovendien systemen die op details verschillen. Voor instellingen die in meer dan één gemeente zorg verlenen, is dit niet te doen. Onze voorkeur is om aan te sluiten bij de Het uitgangspunt is en blijft om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande systemen en indicatoren, en geen extra systemen en indicatoren te creëren als dat voorkomen kan worden. Indien u toch nog dubbelingen ziet die kunnen worden opgeheven, nodigen wij u graag uit om die in de volgende ontwikkelcyclus in te brengen. In antwoord op uw vraag: In de ontwikkeltafel jeugd zijn voorstellen uitgewerkt om een onderscheid te maken tussen Jeugd-GGZ-behandeling en jeugdhulp behandeling. Het onderscheid dat daarin gemaakt is op basis van de voorstellen van de ontwikkeltafel, zal nog worden verwerkt in het programma van eisen van de uiteindelijke inkoopdocumenten. Voor niet-GGZ-aanbieders is het kwaliteitsstatuut GGZ in ieder geval bij de inkoop 2018 niet van toepassing. bestaande kwaliteitssystemen en kritische prestatie-indicatoren.