190415De verrezene eet vis Als we de twee lezingen van vandaag samen nemen, geven ze een uitstekend beeld van de totale omwenteling, die er in de dagen na de dood en de verrijzenis van Jezus plaats greep in de geest van de apostelen. Die omwenteling helpt ons, rationele en post-moderne Christenen van deze tijd, te begrijpen wat het betekent, wanneer we in de geloofsbelijdenis zeggen dat Jezus onder ons is gekomen als de zoon van God. Het verhaal begint met de Emmaüsgangers, die zich terugspoeden naar Jeruzalem om te vertellen dat ze in hun reisgezel Jezus hebben herkend. Ze treffen er de leerlingen aan met het verhaal dat Jezus ook aan Simon Petrus is verschenen. De opwinding en de verwarring zijn groot. Op dat ogenblik staat Jezus plots in hun midden. Ze worden allemaal overweldigd door verbijstering en schrik, omdat ze het niet konden geloven en dachten een geest, zeg maar een spook te zien. Net zoals bij Thomas laat Jezus zich betasten en eet Hij wat vis om duidelijk te maken dat Hij geen spook is. Wij, meer dan tweeduizend jaar later kunnen alleen maar gissen wat zich toen heeft afgespeeld. Maar veel belangrijker is wat Jezus zegt en wat er dan in de geesten van de leerlingen omgaat. Op weg naar Emmaüs bestoken de leerlingen hun reisgezel met hun ontgoocheling, omdat het sprookje voorbij was. Maar Jezus zegt hen: “Zijn jullie dan zo traag van geest en hart dat jullie niet kunnen geloven in wat de profeten hebben voorspeld? Moest de Messias niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan? En Lucas noteert, onmiddellijk na de verschijning in het evangelie van vandaag dat hun geest toegankelijk werd gemaakt voor het begrijpen van de Schriften. Opnieuw zegt Jezus dat Hij moest lijden en sterven om te verrijzen uit de doden. Jullie, mijn volgelingen zijn getuigen hiervan. Veronderstellen we even dat Jezus niet zou zijn verrezen en aan de leerlingen verschenen na zijn dood. Wat zou er dan gebeurd zijn? Met grote zekerheid: niets. Alle evangeliën getuigen ervan dat de volgelingen van Jezus totaal gedesillusioneerd en ontmoedigd waren, totaal overtuigd dat het verhaal van Jezus definitief ten einde was en dat zij er zeker niet aan dachten om zijn boodschap uit te dragen over de hele toen gekende wereld. Er heeft zich in die korte tijdsperiode tussen de dood van Jezus en het einde van zijn tastbare aanwezigheid hier op aarde bij zijn hemelvaart een fundamentele omwenteling voorgedaan bij de leerlingen in hun inzicht in de betekenis van de gebeurtenissen gedurende de bijna drie jaren dat ze met Hem zijn opgetrokken. Dit komt duidelijk to uiting in de toespraak die Petrus houdt met Pinksteren en die beschreven is in de tekst van de Handelingen van vandaag. De omstaanders spotten met hen en zeiden dat ze teveel gedronken hadden en maar wat aanlalden. Het is de taal van ongelovigen, ook nog vandaag, die stellen dat de evangelieboodschap in het beste geval een onschuldig sprookje is zonder enige verder betekenis en in het slechtste geval een gevaarlijke boodschap die leidt tot niets ontziend geweld, die met alle middelen bestreden moet worden. Petrus antwoordt dat het veel te vroeg op de morgen is om nu al dronken te zijn en hij verwijst naar de echte betekenis van het verhaal. Meer dan vijfhonderd jaar voor de dood en verrijzenis van Jezus schrijft de profeet Joël: “Ik zal mijn geest uitstorten over alle mensen, uw zonen en dochters zullen profeteren; uw jonge mannen visoenen zien en de ouderen onder u zullen droomgezichten ontvangen.” en wat verder on zijn toespraak verwijst Petrus naar koning David: “jubelt mijn mond van vreugde, ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk”. Op dat eigenste moment maakt hij de link tussen de God van de profeten en van het oude verbond en Jezus met zijn nieuwe boodschap die de leerlingen met eigen ogen hebben zien rondwandelen hier op aarde. Eindelijk begrijpen ze dat toen al werd voorspeld dat Jezus’ dood niet het einde zou zijn van het verhaal en dat het hun opdracht was de wereld hiervan kond te doen. Dat inzicht is ook het inzicht dat vandaag, meer dan twee duizend jaar later, het verschil kan maken tussen geloof, twijfel en ongeloof. Voor heel wat van onze tijdgenoten, zijn er wel tekenen dat er iets meer bestaat dan datgene wat we alleen maar tastbaar en meetbaar kunnen waarnemen en begrijpen. Alleen is dit iets onbekend. We weten er niets over, behalve datgene wat de wetenschap ons stukje bij beetje leert ontdekken en dat nog veel vragen onbeantwoord laat. Waar Petrus op wijst in zijn toespraak en Jezus ook in zijn uitleg aan de Emmaüsgangers is dat in de loop van de geschiedenis van de mensheid gedurende vele duizenden jaren zich dit onbekende heeft gemanifesteerd als een wezen dat wij als God benoemen en dat we in die geschiedenis gaandeweg leren ontdekken. Eerst ontwikkelde die onbekende zich uit vele goden tot één God, degene die aan de oorsprong ligt van heel de schepping, later als iemand die sprak door profeten en zich liet kennen als een strenge en rechtvaardige God, nog later als degene die zelf op aarde rondliep als de Mensenzoon met een boodschap van wereldwijde liefde. Vandaag is dat dezelfde God die ons allemaal mensen uitnodigt om die boodschap van liefde te beleven. Christelijk geloof is niets anders dan de bereidheid om in Jezus Christus die onbekende te herkennen en naar zijn boodschap te luisteren. Die boodschap verwijst ook naar de toekomst, want zowel in het nieuwe als in het oude Testament staat dat Hij zal wederkomen. Alleen weten we niet wanneer en vermits we geloven dat God eeuwig is heeft Hij tijd, nog veel tijd.