KLAS 3 VWO TIJDVAKKEN 5 t/m 10 – KENMERKENDE ASPECTEN

advertisement
KLAS 3 VWO
TIJDVAKKEN 5 t/m 10 – KENMERKENDE ASPECTEN
TOETSSTOF PERIODE 4
Tijdvak 5: Ontdekkers en hervormers
Kenmerkende aspecten:
- Het begin van de Europese overzeese expansie
- Het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een
wetenschappelijke belangstelling
- De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
- De protestantse reformatie die splitsing van de Christelijke kerk in West-Europa tot gevolg
had
- Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
Samenvattend
a De wereld
De Europese overzeese expansie begon in de 15e eeuw. Portugezen en Spanjaarden
maakten ontdekkingsreizen naar Afrika, Azië en Amerika. In 1519 maakte Magelhaes de
eerste reis om de wereld. Na de ontdekkers kwamen de veroveraars, op zoek naar goud en
zilver, zoals de Spanjaarden die het Azteekse rijk (Mexico) en het Incarijk (Peru, Chili, Bolivia)
veroverden. Vanaf 1555 namen Engeland en Frankrijk deel aan de Europese expansie.
Europeanen stichtten in Afrika en Azië kleine handelskolonies. In Amerika ontstonden grote
Europese vestigingskolonies, die vanuit Europa werden bestuurd (kolonialisme).
Europese kolonisten in Amerika gebruikten vanaf 1526 indiaanse en Afrikaanse slaven in
mijnen en op plantages, waardoor een enorme slavenhandel ontstond.
b Europa
De 16e eeuw was in Europa het begin van de Vroegmoderne tijd (1500-1800). Mensen
luisterden toen minder naar de Kerk en gingen zelf van alles ontdekken en onderzoeken.
Een voorbeeld hiervan was Leonardo da Vinci. Hij was een Italiaanse kunstenaar en
ontdekker. Hij deed technische uitvindingen en medische ontdekkingen. Daarvan maakte hij
tekeningen. De ontdekkingsreizen vergrootten de kennis van natuurkunde en
aardrijkskunde.
Omstreeks 1500 hoorden de meeste christenen bij de rooms-katholieke kerk. Ze luisterden
naar de paus in Rome. In 1517 protesteerde Luther tegen de rijkdom en macht van de
rooms-katholieke kerk. Kort daarna vond een splitsing in de kerk plaats. Luther en andere
hervormers, zoals Calvijn, richtten eigen protestantse kerken op. Vooral in het noorden en
westen van Europa kwamen veel protestanten.
In de 16e eeuw breidde het Osmaanse rijk (hoofdstad Constantinopel, nu Istanbul) zijn
macht uit tot in Hongarije, Irak en Algerije. In 1571 verloor de Osmaanse vloot de zeeslag bij
Lepanto (West-Griekenland) van een vloot van Spanje, Venetië en de paus. Het oosten van
de Middellandse Zee bleef onder heerschappij van moslims. In het westen van de
Middellandse zee bleven de christenen de baas.
Omstreeks 1500 ontstond een Russisch koninkrijk rond de stad Moskou. De heersers in
Rusland noemden zich tsaar. Een belangrijke tsaar was toen Iwan de Verschrikkelijke die
vanaf 1547 aan de macht kwam.
c Nederland
In het begin van de 16e eeuw regeerde de Spaanse koning over een groot gebied. Ook
Nederland had hij door een erfenis in bezit gekregen. Karel V was van 1511 tot 1555 koning
van Spanje. Zijn zoon Filips II volgde hem op. Beiden zetten de centralisatie voort waar in
Nederland de Bourgondische koningen waren begonnen. Dat leidde tot verzet van de adel
en de burgerij. Zij wilden hun oude rechten behouden. Er kwam ook veel verzet tegen een
vaste belasting voor het hele volk.
Omstreeks 1550 werden steeds meer mensen in Nederland protestant. De rooms-katholieke
Spaanse koning verbood toen het protestantisme in zijn rijk. Dit leidde mede tot het
uitbreken van de Beeldenstorm. In 1566 raasde de Beeldenstorm door Nederland.
Protestanten en armen vernielden kerken en kloosters. De edelen protesteerden tegen de
beperking van hun macht en tegen de belastingen. Het werd het begin van de Opstand tegen
de Spaanse koning. Leider van het verzet werd Willem van Oranje. Een belangrijk moment
tijdens de opstand was de verovering van Den Briel door de watergeuzen in 1572. Daarna
sloten meer steden zich bij de Opstand aan.
De noordelijke gewesten maakten zich in 1588 los van de Spaanse koning. Zij waren nu een
onafhankelijke Nederlandse staat zonder koning: de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden. Het zuiden van Nederland en België bleef trouw aan de Spaanse koning.
Toch ging de strijd door. De Opstand ging over in een oorlog tussen de staten Spanje en
Nederland. Pas in 1648 sloten Spanje en Nederland vrede.
Vanaf 1578 bloeide de economie in Nederland op. De handel nam toe. Amsterdam werd een
belangrijke multiculturele stad met migranten uit het zuiden van de Nederlanden (België),
uit Portugal en uit Duitsland.
Aan het eind van de 16e eeuw gingen Nederlanders op ontdekkingsreis. Vanuit Amsterdam
vertrokken in 1595 voor het eerst Nederlandse schepen naar Indonesië. Dat was het begin
van het Nederlandse aandeel in de Europese expansie.
Belangrijke begrippen
Produceren = maken van goederen of leveren van diensten
Humanisme = stroming die vanaf 1500 de klassieke filosofie, literatuur en kunst
bestudeerde, met veel aandacht voor het individu
Mentaliteit = manier van denken en voelen
Renaissance = wedergeboorte van de klassieke cultuur
Aflaat = tegen betaling door de kerk verstrekt papier waarmee alle zonden zijn vergeven
Calvinisme = protestantse leer van Calvijn
Hagenpreek = protestantse kerkdienst in de open lucht
Katholiek = christelijke kerk waarover de paus de baas is
Reformatie = kerkhervorming
Kerkhervorming = hervorming in de 16e eeuw waarbij de protestanten zich afsplitsen van de
christelijke kerk
Beeldenstorm = 1566 vernielingen in katholieke kerken aangebracht tijdens onlusten
Nederlandse opstand = 80-jarige oorlog (1668-1648)
Landvoogd = plaatsvervanger van de vorst in de Nederlanden
Soevereiniteit = hoogste macht in een staat
Stadhouder = plaatsvervanger van de vorst in een gewest (vanaf 15821 in de Republiek der
Nederlanden opperbevelhebber van het leger)
Propaganda = ervoor zorgen dat iemand iets gaat denken
Volkslied = lied dat namens een volk wordt gebruikt
Ontdekkingsreis = zoektocht naar onbekend gebied of zoektocht naar een nieuwe zeeroute
naar Azië
Europese expansie = uitbreiding van Europese activiteiten buiten Europa vanaf 1500
Autochtoon = afkomstig uit het gebied zelf
Allochtoon = afkomstig uit een ander gebied
Driehoekshandel = handel tussen drie partijen (bv Europa, Afrika, Amerika)
Kapitaal = groot bedrag aan geld
Kolonialisme = overheersing van een kolonie door een moederland om er aan te verdienen
Plantage
Plantage = groot landbouwbedrijf met meestal maar één product
Transatlantische slavenhandel = handel in en vervoer van slaven over de Atlantische Oceaan
Tijdvak 6: Regenten en vorsten
Kenmerkende aspecten:
- het sreven van vorsten naar absolute macht
- de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht
van de Nederlandse Republiek
- wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
- de wetenschappelijke revolutie
Samenvattend
a De wereld
In veel Indiase havenplaatsen mochten Engelsen, Nederlanders en Denen komen handelen.
De Nederlanders vestigden in 1615 in Suratte een handelspost. Ze kochten er katoen en
indigo uit het Indiase binnenland en verkochten suiker en specerijen uit Indonesië.
In 1654 stichtte de VOC op de zuidpunt van Afrika Kaapstad, een verversingsstation voor de
vaart op Azië. In die tijd ontstond een wereldeconomie met West-Europa als centrum. Azië
produceerde specerijen, katoen, zijde, indigo en porselein. Amerika leverde zilver, goud,
bont en plantageproducten voor de Europese markt, zoals suiker, koffie, cacao en tabak.
Europa produceerde wapens, schepen, textiel en papier. Hiermee werden in Afrika slaven
gekocht.
b Europa
In 1648 werd in Münster de vrede gesloten waardoor er een einde kwam aan verschillende
godsdienstoorlogen in Europa. Ook de tachtigjarige oorlog van de Republiek tegen Spanje
werd toen beëindigd.
Koningen werden gezien als plaatsvervanger van God op aarde. De Franse koning Lodewijk
XIV (1643-1715) streefde naar absolute, onbeperkte macht, zonder overleg met het
parlement. Vanaf 1661 regeerde Lodewijk zijn gecentraliseerde staat met bekwame
ambtenaren en een groot leger. Hij voerde verschillende oorlogen om de Rijn tot Franse
grens te maken.
In de 17e eeuw probeerden wetenschappers de onbekende dingen van de wereld te
verklaren. Volgens de Franse filosoof Descartes (1596-1650) moesten wetenschappers aan
alles twijfelen wat ze niet zeker wisten. Natuurkundigen deden onderzoek met nieuwe
instrumenten. Ze voerden experimenten uit, verzamelden waargenomen feiten en leidden
daar natuurwetten uit af. In 1666 ontdekte de Engelsman Newton de zwaartekracht.
De rechten van protestanten waren in Frankrijk vastgelegd in een verdrag, het Edict van
Nantes. Om de Franse eenheid te bevorderen bestreed Lodewijk XIV het protestantisme. In
1685 herriep hij het Edict van Nantes. Hierdoor vluchtten 50.000 protestanten onder meer
naar Nederland.
In Engeland streden koning en parlement in de 17e eeuw om de macht. In 1649 werd Karel I
als gevolg van deze strijd onthoofd. In 1688 werd de Nederlandse stadhouder Willem III van
Oranje koning van Engeland (tot 1702).
Hij moest toestaan dat de rechten van de volksvertegenwoordiging werden vastgelegd in
een wet. De koning moest voortaan de volksvertegenwoordiging gehoorzamen.
c Nederland
In de Nederlandse Republiek waren de zeven gewesten erg onafhankelijk. Elk gewest werd
bestuurd door een Statenvergadering van edelen en burgers. Voor gezamenlijke zaken, zoals
het leger, kwamen de Gewestelijke Staten bijeen in de Staten-Generaal in Den Haag. Na de
dood van Willem van Oranje (1584) werden prinsen uit het huis van Oranje benoemd tot
legeraanvoerder met de titel stadhouder.
Om ervoor te zorgen dat bedelaars en landlopers een ambacht leerden, werden vanaf 1600
tuchthuizen ingericht. In de praktijk bleef het bij het raspen van hout (in het Rasphuis voor
mannen) of het spinnen van garen (in het Spinhuis voor vrouwen).
De 17e eeuw was voor Nederland een 'gouden eeuw': een tijd van grote economische
voorspoed. Nederlanders werden de 'vrachtvaarders van Europa'. Ze kochten bijvoorbeeld
graan in het Oostzeegebied en verkochten het met grote winst in Italië. De Staten-Generaal
gaf de VOC in 1602 het monopolie voor de handel in Azië (Oost-Indië). De WIC kreeg het
monopolie in Amerika (West-Indië). De VOC was de eerste onderneming ter wereld waarbij
het geld werd bijeengebracht door uitgifte van aandelen.
Eén van de belangrijkste doelen van de WIC was het dwarszitten van Spanje. In 1628
veroverden Nederlanders onder leiding van Piet Heyn een Spaanse vloot met een grote
lading zilver. Vanaf 1634 werden de Antillen (Curaçao, Bonaire, Aruba, Sint Eustatius, Saba,
de helft van Sint-Maarten) veroverd om er zout te halen. Later ontstond er slavenmarkten.
In 1667 veroverden Nederlanders de Engelse kolonie Suriname.
Bijna de helft van de Nederlandse bevolking woonde in snel groeiende steden. De regenten
hadden grote invloed op het burgerlijk bestuur en de steden in Nederland. Ze besteedden
een deel van hun rijkdom aan schilderijen, zoals De Nachtwacht (Rembrandt, 1642) waarop
Amsterdamse regenten zich lieten afbeelden. Toch kwam er aan al deze voorspoed bijna een
einde. In 1672 raakte Nederland in oorlog met Frankrijk en Engeland (Rampjaar). Lodewijk
XIV probeerde Nederland te veroveren. De aanvallen over land en zee werden afgeslagen
onder leiding van stadhouder Willem III en admiraal Michiel de Ruyter. In de jaren daarna
was Nederland één van de machtigste landen van Europa.
Belangrijke begrippen
Absolutisme = regeringsvorm waarbij de macht van de vorst door niets wordt beperkt
Minister = lid van de regering
Oligarchie = regeringsvorm van een kleine groep belangrijke mensen
Regent = bestuurder van de overheid
Stadhouderloos tijdperk = tijd in de Nederlanden zonder stadhouder, bv: 1651 – 1672
Staten of Gewestelijke Staten = bestuur van een gewest (provincie)
Engelse zeeoorlogen = oorlogen tussen Engeland en de Republiek op zee in de jaren 16521654, 1666-1667 en 1672-1674
Gouden eeuw = lange periode waarin het goed gaat met de economie
Grachtengordel = uitbreiding van amsterdam in de jaren 1613-1615 met drie grachten in de
vorm van een halve cirkel
Handelskapitalisme = economisch systeem waarin kooplui die zich bezighouden met handel
en nijverheid een deel van de winst weer in het eigen bedrijf investeren
Huursoldaat = soldaat die, tegen betaling, voor een ander land vecht
Rampjaar = 1672, jaar waarin de Republiek werd aangevallen door Frankrijk, Engeland,
Keulen en Münster
Stapelmarkt = plaats waar goederen in pakhuizen werden opgeslagen en vandaar verder
werden verkocht
Vrede van Münster = einde van de Nederlandse Opstand in 1648
Batavia = belangrijkste plaats van de VOC op Java
Concurrentie = onderlinge strijd
Factorij = handelspost in het buitenland met kantoren, pakhuizen en vaak een fort
Gouverneur-generaal = hoogste bestuurder
Monopolie = alleenrecht
Octrooi = door de overheid gegeven alleenrecht
Specerij = plantaardige smaakstof zoals peper, kruidnagel en nootmuskaat
Wereldeconomie = handel tussen de werelddelen op basis van vraag en aanbod
VOC = Verenigde Oost-Indische Compagnie, handelsbedrijf actief in Azië van 1602 – 1799
WIC = West-Indische Compagnie, handelsbdrijf actief in Afrika en Amerika van 1621 - 1734
Gedogen = iets wat eigenlijk verboden was toch toestaan
Gereformeerden = protestanten, Calvinisten
Gewetensvrijheid = recht om eigen ideeën en een eigen geloof te hebben
Pogrom = jodenhaat dat leidt tot vervolging
Schutterij = soort politie dat in de stad de orde bewaakte
Statenbijbel = Nederlandse bijbelvertaling in opdracht van de Staten-Generaal (1619-1637)
Trekvaart = waterweg waar schepen door mensen of dieren worden voortgetrokken
Academie = vereniging om samen aan wetenschap of kunst te doen
Fluitschip = Nederlands zeeschip uit de 17e eeuw
Natuurwet = beschrijving van een regelmatig natuurverschijnsel
Wetenschappelijke revolutie = verandering in het denken over wetenschap waardoor kennis
werd vergroot door systematisch onderzoek, waarneming en logisch denken in plaats van op
basis van oude teksten
Tijdvak 7: Pruiken en revoluties
Kenmerkende aspecten:
- rationalisme en ‘verlicht denken’ werden toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
- voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse
verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
- uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantage-koloniën en de
daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
- de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over
grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
Samenvattend
a De wereld
In de 17e eeuw stichtte de VOC handelsposten langs de kusten van Zuid- en Oost-Azië. Het
VOC-hoofdkwartier was de stad Batavia (Java). Vanaf omstreeks 1740 bestuurde de VOC een
groot deel van Java, waar ze koffie, peper en indigo liet produceren.
In het begin van de 18e eeuw waren aan de oostkust van Noord-Amerika dertien Britse
koloniën gesticht. In 1776 kwamen deze dertien koloniën in opstand tegen Groot-Brittannië.
Ze verklaarden zichzelf onafhankelijk en vormden de Verenigde Staten van Amerika (VS). In
de onafhankelijkheidsoorlog (1776-1783) werden de Britten verslagen.
Vanaf het begin van de 18e eeuw zetten Amerikanen en Britten zich in voor de afschaffing
van slavenhandel en slavernij. In 1787 maakte de Britse pottenbakker Wedgwood het
symbool van het abolitionisme: een medaillon met een afbeelding van een slaaf en de tekst
'Am I not a man and a brother'?
b Europa
In 1700 leefden ongeveer 115 miljoen Europeanen in een landbouw-stedelijke samenleving.
In de meeste landen bestond een grote afstand tussen het gewone volk en de edelen en
rijke burgers, die pruiken droegen als symbool van hun rijkdom, aanzien en macht.
De Russische tsaar Peter de Grote (1689-1725) stichtte (1703) in het westen van het land
een nieuwe hoofdstad: Sint-Petersburg. Hij wilde de Europese invloed op Rusland vergroten.
In 1697 had Peter een bezoek gebracht aan Londen, Zaandam en Amsterdam, waar hij een
opleiding tot scheepsbouwer had gevolgd.
De Franse verlichter Montesquieu schreef in 1748 een boek over drie soorten macht in een
land. Die moesten niet in handen van één persoon liggen. Hij plaatste de uitvoerende macht
in handen van de regering, de wetgevende macht in handen van het parlement en de
rechterlijke macht in handen van onafhankelijke rechters. De grondrechten van burgers
moesten in een grondwet worden vastgelegd.
In de 18e eeuw hadden steeds meer Europeanen kritiek op de staat en de samenleving. Ze
vonden dat er een eind moest komen aan de donkere tijd van de sociale ongelijkheid en de
domheid van veel mensen. In deze periode van de Verlichting ontstond behoefte aan meer
vrijheid, gelijke rechten voor alle mensen en verdraagzaamheid. In 1751 verscheen in
Frankrijk de eerste Encyclopedie, waarin de samenstellers alle mogelijke nuttige kennis
hadden verzameld.
In 1789 kwam het Franse volk in opstand tegen koning Lodewijk XVI en de adel. Er kwam een
grondwet, waarin de macht van de koning werd beperkt. Toen fanatieke revolutionairen de
macht in handen kregen werd Frankrijk een republiek (1792); de koning werd onthoofd
onder de guillotine. Vanaf 1792 was Frankrijk in oorlog met Oostenrijk-Hongarije, Pruisen en
Groot-Brittannië. In 1799 pleegde generaal Napoleon een staatsgreep. Hij werd
alleenheerser en kroonde zichzelf in 1804 tot keizer.
c Nederland
In de 18e eeuw verloor Nederland zijn internationale macht. Met de handel en de nijverheid
bleef het goed gaan, maar veel minder dan in de 17e eeuw. Wel groeide het verschil tussen
de kleine groep rijken en de grote groep armen. Om kostbare oorlogen te betalen werden
regelmatig zware belastingen geheven, die soms leidden tot beperkte volksopstanden.
In 1781 schreef de edelman Joan Derk van der Capellen het pamflet 'Aan het volk van
Nederland'. Hij schreef dat het beter was in de tijd van de Bataven, toen iedere vrije Bataaf
zijn vrijheid met wapens kon verdedigen. Door dit pamflet gingen burgers zich bewapenen
en hielden zij in steden militaire oefeningen. Ze wantrouwden de oude regenten en de prins
en streefden naar grondrechten en politieke invloed. In 1787 verjoeg de koning van Pruisen
de patriotten. Velen vluchtten naar Frankrijk.
In 1795 bezetten Franse legers Nederland. Hierdoor konden de patriotten ook in Nederland
een revolutie beginnen. Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland. Nederlandse burgers
vormden de Bataafse Republiek met een nieuw bestuur. Voor het eerst kwam er een door
het volk gekozen volksvertegenwoordiging bijeen. Deze Nationale Vergadering maakte in
1798 de eerste grondwet van Nederland, waardoor het land een eenheidsstaat werd. Echter,
onder de patriotten bestond zo veel onenigheid dat Napoleon besloot om zijn broer naar de
Republiek te sturen en daar de macht over te nemen. Dat was het begin van het Koninkrijk
Holland.
Belangrijke begrippen
Abolitionisme = beweging tot afschaffing van de slavernij
Atheïsme = niet geloven in God
Deïsme = geloven dat God de wereld heeft geschapen, maar zich er verder niet mee bemoeit
Indirecte belastingen = belasting die je bijvoorbeeld betaald bij de aankoop van goederen
Parlement = volksvertegenwoordiging / Staten Generaal
Pruikentijd = 18e eeuw toen rijke en aanzienlijke mensen pruiken droegen
Rationeel = met verstand
Rechtsstaat = staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden, inclusief de koning
Standenmaatschappij = samenleving waarin de bevolking is verdeeld in standen
Amerikaanse Revolutie = opstand van de 13 Britse koloniën in Noord-Amerika tegen GrootBrittannië, waarbij in 1776 de VS ontstond
Dekolonisatie = koloniën worden onafhankelijk
Democratische revolutie = politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt
ingevoerd
Federatie = verbond van staten die hun zelfstandigheid voor een groot deel behouden
Grondrechten = belangrijkste rechten van het volk die in de grondwet zijn vastgelegd
Tolerantie = verdraagzaamheid
Verlichting = beweging van mensen die vinden dat alles met het verstand kan worden
beredeneerd
Grondwet = wet waarin alle rechten en plichten van vorst en volk staan
Algemeen mannenkiesrecht = kiesstelsel waarin alle mannen mogen stemmen
Constitutionele monarchie = koninkrijk waarin de koning is gehouden aan de grondwet
Franse Revolutie = democratische revolutie in Frankrijk (vanaf 1789) waardoor Frankrijk een
constitutionele monarchie werd en daarna een republiek
Gematigd = voorstander van beperkte veranderingen
Radicaal = voorstander van vergaande veranderingen
Girondijnen = naam van de gematigden tijdens de Franse Revolutie
Jacobijnen = naam van de radicalen tijdens de Franse Revolutie
Guillotine = valbijl
Schrikbewind = regering die door staatsterreur de bevolking onder de duim houdt
Terreur = geweld gebruiken om mensen angst aan te jagen
Tribunaal = rechtbank voor bijzondere omstandigheden
Bataafse Revolutie = democratische revolutie die leidde tot de Bataafse Republiek
Decimale stelsel = tientalligstelsel zoals bij gewichten, geld en lengtematen
Openbare scholen = scholen opgericht door de overheid
Pamflet = vlugschrift
Patriotten = mensen die van het vaderland houden en in de 18e eeuw voorstanders van een
democratie in Nederland
Vrijkorps = groep vrijwillige soldaten of burgers
Excercitiegenootschap = vrijkorps
Coalitie = samenwerking van verschillen groepen
Code Civil = burgerlijk wetboek waarin Napoleon alle regels van de burgers liet vastleggen
(code Napoléon)
Dictator = alleenheerser
Geallieerden = bondgenoten
Propaganda = ideeën verspreiden om mensen te beïnvloeden
Referendum = volksstemming
Tsaar = keizer van Rusland
Tijdvak 8: Burgers en stoommachines
Kenmerkende aspecten:
- de industriële revolutie die in de westerse samenleving de basis
legde voor een industriële samenleving
- discussies over de ‘sociale kwestie’
- de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
- de opkomst van de emancipatiebewegingen
- voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen
aan het politieke proces
- de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme,
socialisme, confessionalisme en feminisme
Samenvattend
a De wereld
Omstreeks 1800 begon in Groot-Brittannië de industriële revolutie. In 1807 bouwde de
Amerikaan Fulton de eerste stoomboot. Door technische uitvindingen werd er steeds meer
geproduceerd in fabrieken met veel machines. Er ontstonden industriële samenlevingen,
waarin meer dan de helft van de mensen in steden woonden. Dit gebeurde het eerst in
Groot-Brittannië. Later in de 19e eeuw ook in andere delen van Europa, in de VS en in de 20e
eeuw over de hele wereld.
Na acties van abolitionisten werd in het Britse rijk in 1807 de slavenhandel en in 1832 de
slavernij verboden. Andere landen volgden dit voorbeeld. In de Nederlandse koloniën werd
de slavernij afgeschaft op 1 juli 1863, wat nog jaarlijks wordt herdacht als 'keti koti'
(ontketeningsdag).
Door de opening van het Suez-kanaal in 1869 ontstond een snellere verbinding tussen
Europa, Oost-Afrika en Azië. Aan het eind van de 19e eeuw breidden Europese landen hun
macht uit over bijna geheel Afrika en Zuid-Azië. Koloniën waren belangrijk voor de industrie.
Veel Europeanen vonden de westerse cultuur de beste ter wereld. Sommige maakten
onderscheid tussen verschillende 'mensenrassen'. Zij dachten dat het goed was als blanken
leiding gaven aan de gekleurde volken.
b Europa
Napoleon was van 1799 tot 1814 alleenheerser over het Franse rijk. In het hele rijk voerde
hij Franse wetten in, waarin veel ideeën van de Franse Revolutie waren verwerkt. In 1812
probeerde Napoleon Rusland te veroveren met een groot leger, la Grande Armée, maar dit
mislukte. Vanaf 1813 werkten Rusland, Pruisen, Oostenrijk-Hongarije en Groot-Brittannië
militair samen tegen Napoleon, waardoor het Franse rijk uiteenviel. In de slag bij Waterloo
werd Napoleon definitief verslagen (1815).
In 1848 gingen in veel Europese steden mensen de straat op om meer inspraak in het
bestuur te eisen. In veel landen gaven machthebbers toe aan deze revoluties en kwamen er
liberale grondwetten. Daarin werd de macht van de burgerij uitgebreid.
In de 19e eeuw werden belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen gedaan. In 1859
publiceerde de Brit Darwin zijn evolutietheorie over het ontstaan van de mens. In 1880
ontdekte de Fransman Pasteur hoe je bacteriën in voedsel door verhitting kunt doden. In
1895 ontdekte de Duitser Röntchen de naar hem genoemde stralen. Deze uitvindingen
zorgden voor grote veranderingen in de gezondheidszorg.
c Nederland
Na de Franse tijd (1795-1813) ontstond het Koninkrijk der Nederlanden, een eenheidsstaat
met een nieuwe grondwet en een koning uit het huis van Oranje-Nassau als staatshoofd.
Koning Willem I (1813-1840) had veel macht. Vanaf 1815 maakte België deel uit van het
Koninkrijk der Nederlanden. In 1830 kwamen Belgen in opstand tegen Willem I en ontstond
het onafhankelijke België.
Koning Willem II (1840-1849) stemde in met een toename van de volksinvloed. Hij werkte
mee aan een ingrijpende wijziging van de grondwet, opgesteld door de liberaal Thorbecke
(1848). Zo ontstond een (nog beperkte) parlementaire democratie. Het parlement kreeg veel
macht; alle wetten moesten door het parlement worden goedgekeurd. Alleen de mannen
van de rijke burgerij hadden kiesrecht.
Toen Willem III (1849-1890) koning werd, was er in Nederland nog weinig industrie. Van de
beroepsbevolking werkte 46 procent in de landbouw en visserij, 25 procent in de industrie
en nijverheid en 29 procent in de dienstverlening en bij de overheid. Er was er veel armoede
en een slechte volksgezondheid. Liefdadigheidsinstellingen zorgden voor armenzorg. Door
de Armenwet (1854) begon de overheid met het geven van minimale hulp.
In 1860 verscheen het boek Max Havelaar van Multatuli, als protest tegen de Nederlandse
koloniale politiek, waarbij de bevolking van Indonesië werd uitgebuit. In die tijd verdiende
Nederland veel geld in deze kolonie.
Omstreeks 1880 ontstonden drie politieke stromingen, met verschillende meningen over de
rol van de overheid. Liberalen uit de rijke burgerij wilden een kleine rol van de overheid in de
samenleving. Socialisten kwamen op voor de arme arbeidersklasse en vonden dat de
overheid veel moest ingrijpen. In 1878 werd de eerste politieke partij opgericht, de AntiRevolutionaire Partij. Het was een confessionele partij, die vond dat protestantse en
katholieke scholen evenveel geld van de overheid moesten krijgen als openbare scholen.
Belangrijke begrippen
Dienstensector = deel van de economie dat niet valt onder landbouw, industrie en mijnbouw
Energiebron = iets dat energie geeft zoals steenkool of olie
Fabriek = gebouw waar machines producten maken
Industrialisatie = uitbreiding van fabrieken en de komst van nieuwe fabrieken tijdens de
industriële revolutie
Industriële revolutie = grote verandering in de manier van werken, waarbij handenarbeid
wordt vervangen door machines
Industriële samenleving = samenleving waarin de industrie het belangrijkste deel van de
economie is en de meeste mensen in de stad woont
Kapitalisme = samenleving waarin de productiemiddelen in handen zijn van particulieren,
met als doel het maken van winst
Mechanisatie = vervangen van handenarbeid door machines
Verstedelijking = groei van de stad
Werkgever = iemand die anderen tegen betaling voor zich laat werken
Werknemer = iemand die in loondienst is bij een werkgever
Kinderwet van Van Houten = 1874, wet die verbood dat kinderen jonger dan 12 jaar werkten
Sociale kwestie = probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders
tijdens de industriële revolutie
Vakbond = organisatie die opkomt voor de de arbeiders en bv meer loon voor hen wil
Eerste kamer = deel van de Staten-Generaal waarvan de 75 leden worden gekozen door de
Provinciale Staten
Feminisme = beweging die streeft naar gelijke rechten voor vrouwen
Kabinet = alle ministers
Liberalisme = politieke beweging die streeft naar vrijheid
Ministers = leden van de regering
Parlementair stelsel = politiek systeem waarin het parlement de hoogste macht heeft en de
regering alleen met toestemming van het parlement kan regeren
Socialisme = politiekmaatschappelijke beweging die streeft naar meer gelijkheid
Tweede kamer = deel van de Staten-Generaal waarvan de 150 leden door de Nederlandse
burgers wordt gekozen
Antirevolutionairen = protestanten in Nederland
Bijzonder onderwijs = niet-openbaar onderwijs, bv: katholiek, protestant, islamitisch
Bougeoisie = rijke burgerij
Confessionalisme = politieke stroming die uitgaat van het geloof
Conservatisme = streven om alles wat nu is, te behouden
Emancipatie = streven naar gelijke rechten
Klasse = bevolkingsgroep
Marxisme = socialistsiche leer van Karl Marx
Schoolstrijd = 1879-1917, strijd over het betalen van het bijzonder onderwijs door de
overheid
Sufragettes = strijdsters voor vrouwenkiesrecht
Natie = volk
Natiestaat = staat van één volk
Oppositie = politieke partijen die tegen de regering zijn
Veelvolkerenstaat = staat waarin meerdere volken leven
Dilligence = geveerde, door paarden getrokken wagen
Telegraaf = instrument waarmee berichten dmv morse worden overgebracht
Archipel = eilandenrijk
Conferentie = belangrijke vergadering
Guerrilla = oorlog met kleine strijdgroepen die aanslagen plegen en schuilen onder de
bevolking
Modern imperialisme = Europese machtsuitbreiding in Azië en Afrika na 1870, waardoor
grote koloniale rijken onstonden
Protectoraat = land dat onafhankelijk is, maar eigenlijk door een ander land wordt bestuurd
Frontier = grens
Mestiezen = mensen met Europese en indiaanse voorouders
Metropool = zeer grote stad
Reservaat = beschermd woongebied
Transcontinentaal = van het ene eind van het werelddeel naar het ander eind
Autobiografie = beschrijving van je eigen leven
Tijdvak 9: Wereldoorlogen
Kenmerkende aspecten:
- de rol van moderne propaganda en communicatiemiddelen en
vormen van massaorganisatie
- het in de praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme /
nationaal-socialisme
- de crisis van het wereldkapitalisme
- het voeren van twee wereldoorlogen
- racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
- de Duitse bezetting van Nederland
- verwoestingen op ongekende schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid
van de burgerbevolking bij de oorlogvoering
- vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
Samenvattend
a De wereld
In 1910 werd in Amerikaanse fabrieken voor het eerst 'aan de lopende band' gewerkt.
Hierdoor werden meer producten voor lagere prijzen gemaakt. Veel Amerikanen konden nu
bijvoorbeeld een T-Ford kopen.
Rond 1910 was Europa verdeeld in twee blokken, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije
tegenover de 'geallieerden': Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland en (vanaf 1917) de VS.
Duitsland wilde een grotere invloed in Europa krijgen. In 1914 werd in Serajevo de
troonsopvolger van Oostenrijk-Hongarije vermoord. Daardoor ontstond een kettingreactie.
Alle landen steunden hun bondgenoten zodat er in korte tijd een wereldoorlog uitbrak. Er
vielen totaal ongeveer 9 miljoen doden, waarvan 5 procent bestond uit burgers. De oorlog
eindigde in 1918 doordat de geallieerden wonnen.
Na een periode van economische bloei ontstond in oktober 1929 in de VS een economische
crisis waarin veel landen werden meegesleept. De productie en consumptie namen af.
Daardoor ontstond grote werkloosheid en armoede.
In 1912 kwam de Brit Charlie Chaplin (1889-1982) in de VS wonen, waar hij zich ontwikkelde
tot de beroemdste regisseur en filmster van zijn tijd. In tientallen films verwerkte hij de
wereld waarin hij leefde, zoals de crisistijd in Modern Times (1936).
In de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) vochten Duitsland, Italië en Japan met Frankrijk,
Groot-Brittannië, Rusland en de VS. Na de aanval op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor
op Hawaï (1941) veroverde Japan een groot gebied in Azië, waaronder Indonesië. De oorlog
eindigde met de Japanse overgave in augustus 1945, nadat de VS twee atoombommen op
Hirosjima en Nagasaki hadden laten vallen. In de oorlog vielen totaal ongeveer 50 miljoen
doden, waarvan 50 procent bestond uit burgers. In 1945 werden de Verenigde Naties
opgericht om oorlog te voorkomen. De VN hielden zich met diverse zaken bezig, zoals
gezondheidszorg. In 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
opgesteld en door veel landen ondertekend.
b Europa
In 1917 kwam na een volksopstand een eind aan de heerschappij van de Russische tsaren.
Onder de naam Sovjetunie (SU) kreeg het land een communistische regering. De leiders
Lenin en Stalin veranderden Rusland in een dictatuur, waarin iedereen geheel ondergeschikt
was aan de staat.
In 1919 werd de Eerste Wereldoorlog afgesloten met de Vrede van Versailles. Duitsland
moest jarenlang schadevergoedingen betalen. Ook raakte Duitsland gebieden kwijt aan de
nieuwe staat Polen. Er ontstonden meer nieuwe staten, zoals Finland, Oostenrijk en
Hongarije.
In 1933 won de NSDAP van Hitler de verkiezingen voor het Duitse parlement. Hij werd de
regeringsleider van Duitsland. Veel mensen zagen in hem de sterke man die een eind kon
maken aan de werkloosheid en die wraak zou nemen voor het Verdrag van Versailles. Hitler
schafte de Duitse democratie af en bracht de racistische nazi-denkbeelden in de praktijk.
1939 begin Tweede Wereldoorlog
In september 1939 begon de Tweede Wereldoorlog met de Duitse inval in Polen. Duitsland
veroverde een groot deel van Europa, waar miljoenen joden, zigeuners, gehandicapten en
politieke tegenstanders werden vermoord. Tussen 1943 en 1945 werd Duitsland verslagen
door de geallieerden. In Europa eindigde de oorlog met de Duitse overgave op 8 mei 1945.
c Nederland
In 1900 bestond de Nederlandse samenleving uit een zeer kleine rijke toplaag, een kleine
middenklasse en een grote arme benedenlaag. Het was heel moeilijk om hogerop te
klimmen. Van de beroepsbevolking werkte 30 procent in de landbouw en visserij, 33 procent
in de industrie en handnijverheid en 37 procent in de dienstverlening of voor de overheid.
Bij de grondwetswijziging van 1917 kwam er algemeen kiesrecht voor mannen. Vanaf nu
werden openbare en bijzondere scholen financieel gelijk behandeld. Twee jaar later kregen
ook vrouwen kiesrecht.
In 1929 werd Nederland meegesleept in de economische wereldcrisis. Op het dieptepunt
(1936) waren er bijna 500.000 werklozen. Er was veel armoede. In deze periode ontstond de
Nationaal Socialistische Beweging (NSB).
Nederland werd door Duitsland bezet van 10 mei 1940 tot 5 mei 1945. Personen, bedrijven
en goederen moesten meehelpen bij de Duitse oorlogvoering. In 1941 werden honderden
Amsterdamse joden door de Duitsers opgepakt. Rond Amsterdam legden veel mensen uit
protest het werk neer. De Duitsers onderdrukten deze staking met geweld. Daarop brak de
Februaristaking uit. Nog enkele malen was er sprake van grootschalig verzet tegen de
Duitsers. In 1944 was het zuidelijke deel van Nederland bevrijd waarna de opmars van de
geallieerden stokte. De hongerwinter brak uit. In 1945 gaf Duitsland zich over.
Belangrijke begrippen
La Belle Époque = de mooie tijd, de laatste 25 jaar voor de Eerste Wereldoorlog
Centralen = Duitsland, Dubbelmonarchie en hun bondgenoten
Geallieerden = VS, Engeland, Frankrijk en hun bondgenoten
Grote Oorlog = Eerste Wereldoorlog
Loopgraaf = gang in de grond waarin soldaten beschremd zijn tegen de vijand
Militarisme = verheerlijking van alles wat met het leger te maken heeft
Mobilisatie = gevechtsklaar maken van het leger voor de oorlog
Schlieffenplan = Duits strijdplan waarmee de Eerste Wereldoorlog begon
Tweefrontenoorlog = oorlog waar in twee gebieden tegelijkertijd wordt gevochten
Wapenwedloop = strijd om de sterkste wapens te bezitten
Bolsjewieken = communisten
Bureaucratie = ambtenarij
Communisten = mensen die een maatschappij nastreven zonder privébezit
Doema = Russisch parlement
Februari-revolutie = revolutie in Rusland dat een einde maakte aan het tsarenrijk
Oktoberrevolutie = staatsgreep door de communisten in 1917 in Rusland
Rode Leger = leger van de communisten in Rusland
Sovjets = arbeiders- en slodatenraden die fabrieken en legereenheden besturen
Sovjetunie = 1922, gestichte communistische staat
Staatsgreep = plotselinge en geweldadige overnamen van het bestuur van een staat
Witte leger = leger van de aanhangers van de tsaar
Mandaadgebied = gebied dat in opdracht van de Volkenbond door een ander land wordt
bestuurd
Premier = minister-president
Vrede van Versailles = 1919 vredesverdrag dat een einde maakte aan de Eerste
Wereldoorlog
Zelfbeschikkingsrecht = recht van volkeren op een eigen staat
Deporteren = wegvoeren naar een ander gebied of strafkamp
Neutraliteitspolitiek = politiek om geen keuze te maken tussen de strijdende partijen
Op de bon = producten zijn alleen nog te krijgen in kleine hoeveelheden met behulp van een
speciaal formulier
Zwarte markt = verboden handel
Appeasementpolitiek = politiek om, door toe te geven aan de eisen van Hitler, de vrede te
bewaren
Blitzkrieg = snelle beweeglijke oorlog
Capitulatie = overgave
Diplomatie = voeren van overleg tussen staten
Lebensraum = gebieden in Oost-Europa die de Nazi’s claimden om te kunnen leven
Vazalstaat = staat in diens van een andere staat
Censuur = toezicht van de overheid op de media
Collaboratie = samenwerken met de vijand
Fout zijn in de oorlog = kiezen voor de vijand
Gelijkschakeling = alle organisaties moeten de totalitaire overheid volgen
Onderduiker = iemand die sizh schuihoudt, om te ontkomen aan bepaalde maatregelen
Razzia = drijfjacht door politie of leger
Rijkscommisaris = hoogte Duitse gezag tijdens de bezetting van Nederland (Seyss-Inquart)
Antisemitisme = jodenhaat
Jodenster = symbool van het jodendom dat de joden op hun kleding moesten dragen
(davidsster)
Endlösung = oplossing voor het jodenprobleem
Genocide = volkerenmoord
Holocaust = massale moord op de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog (shoah)
SD = Sicherheitsdienst, onderafdeling van de SS
SS = Schutzstaffel, partijleger van de NSDAP en verantwoordelijk voor het beheer van de
concentratiekampen
Vernietigingskamp = concentratiekamp gemaakt om mensen te doden
Dwangarbeid = werk dat mensen moeten verrichten onder dreiging van straf, tegen hun wil
Kamikaze = Japanse zelfmoordpiloot
Bevrijdingsdag = 5 mei, herdenking van de Duitse overgave in Nederland
Dodenherdenking = 4 mei, herdenking van alle burgers en militairen van het koninkrijk die
zijn omgekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog en bij oorlogssituaties en vredesoperaties
elders in de wereld
Oorlogstribunaal = bijzondere rechtbank die oorlogsmisdadigers berecht
Veiligheidsraad = belangrijkste organisatie van de VN
Verenigde Naties = volkerenorganisatie opgericht in 1945
Vetorecht = ik verbied
Tijdvak 10:
Televisie en computer
Kenmerkende aspecten:
- de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep
van een wapenwedloop en de daaruit vloeiende dreiging van een atoomoorlog
- de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
- de eenwording van Europa
- de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren ’60 van de 20 e eeuw aanleiding gaf
tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingen
- de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
Samenvattend
a De wereld
De Koude Oorlog begon na de Tweede Wereldoorlog, toen Groot-Brittannië en Frankrijk veel
macht verloren en de VS en Rusland overbleven als wereldmachten. In 1949 werd China een
communistisch land. In 1950 ontstond een oorlog tussen het communistische Noord-Korea
en het kapitalistische Zuid-Korea (1950-1953). De Korea-oorlog eindige door ingrijpen van de
VN (met een groot Amerikaans leger).
In 1954 brak een burgeroorlog uit in het kapitalistische Zuid-Vietnam. Met hulp van de VS
probeerde Zuid-Vietnam de oorlog te winnen. De opstandelingen kregen stuen van NoordVietnam en zij op haar beurt weer van China en de Sovjet-Unie. Na de Amerikaanse
terugtrekking veroverde Noord-Vietnam in 1975 Zuid-Vietnam, waardoor het land weer een
eenheid werd.
Tijdens de Koude Oorlog ontstond een wapenwedloop, waarbij de VS en de SU elkaar met
grote hoeveelheden kernwapens bedreigden. In 1962 ontstond bijna een echte oorlog toen
de VS ontdekten dat Rusland raketten plaatste op Cuba.
Al in de jaren '50 werden in de VS computers gebruikt. Deze waren niet geschikt voor het
grote publiek. Technologische ontwikkelingen maakten snellere en kleinere computers
mogelijk. In 1981 ontwikkelde het Amerikaanse bedrijf IBM de eerste personal computer
(pc).
In het jarenlange conflict tussen Israël en de Palestijnen staan de VS aan de kant van Israël.
In 1990 bezette de Iraakse leider Saddam Hoessein Koeweit. De Verenigde Naties (met een
groot Amerikaans leger) greep militair in. Door deze conflicten ontstond onder een deel van
de Arabieren een anti-Amerikaanse stemming. Op 11 september 2001 vernietigde een
terreurgroep met gekaapte vliegtuigen het World Trade Centre in New York.
b Europa
Met de Amerikaanse Marshallhulp werd de economie in West-Europa vanaf 1947 weer
opgebouwd. In Oost-Europa vestigden Rusland communistische dictaturen. In 1945 was ook
Duitsland verdeeld. Russen bezetten het oostelijk deel. Amerikanen, Britten en Fransen
bezetten het westelijk deel. In 1948 viel Duitsland uiteen in twee staten: West-Duitsland en
Oost-Duitsland. Twee militaire bondgenootschappen kwamen tegenover elkaar te staan: de
NAVO en het Warschau Pact (1955).
Na de Tweede Wereldoorlog werkten de oude vijanden Frankrijk en Duitsland samen. In
1957 begonnen zij met economische samenwerking, die uitgroeide tot de Europese Unie
(EU). In 2002 begon de invoering van de euro als Europese munt.
In 1961 liet de Oost-Duitse regering een muur bouwen, waarmee vrij verkeer tussen Oosten West-Berlijn onmogelijk werd. De grens tussen de landen van Oost en West werd met
een IJzeren Gordijn afgesloten.
In 1972 verscheen het boek De grenzen aan de groei van de Club van Rome. Daarin
waarschuwden wetenschappers voor de nadelen van de economische groei voor het milieu.
Hierdoor begonnen mensen zich milieubewuster te gedragen.
Vanaf 1985 gaf de Russische leider Gorbatsjov de Oost-Europese landen meer vrijheid. In
1989 werd de Berlijnse muur afgebroken en werd Duitsland weer één land (1990). In 1991
kwam een eind aan de communistische dictatuur in Rusland. Het land viel uiteen in
verschillende onafhankelijke staten, zoals Rusland en Oekraïne. Met de overheersing van
Oost-Europa was de Koude Oorlog voorbij.
c Nederland
Grotere computers en robots waren al sinds de jaren '60 in gebruik in de industrie en
dienstensector. Vanaf omstreeks 1990 ontstond in Nederland een informatiesamenleving. In
2000 werkte van de beroepsbevolking 4 procent in de landbouw en visserij, 23 procent in de
industrie en nijverheid en 73 procent in de dienstverlening en bij de overheid.
Na vier jaar onafhankelijkheidsoorlog met Nederland (1945-1949) werd Indonesië een
onafhankelijke staat. Een aantal Indische Nederlanders en Molukkers verhuisden naar
Nederland. In 1975 werd Suriname een onafhankelijke staat. Er kwam een groot aantal
Surinamers naar Nederland, vanaf de jaren '70 gevolgd door veel Antillianen en Arubanen.
In 1951 werd in Nederland voor het eerst een televisieprogramma uitgezonden. In de jaren
'60 werd de televisie het belangrijkste informatiekanaal. De televisie was één van de
oorzaken van de ontkerkelijking en ontzuiling in die tijd.
Na de Tweede Wereldoorlog zorgde de economische groei voor veel werkgelegenheid. Het
tekort aan arbeidskrachten werd opgelost met gastarbeiders uit het Middellandse
Zeegebied. Vanaf 1960 veranderde de samenleving, doordat er meer kritiek kwam op de
idealen en gewoonten van de oudere generatie.
Belangrijke begrippen
Dekolonisatie = koloniën worden onafhankelijk
Politionele actie = Nederlandse militaire actie tegen opstandelingen in Indonesië
Proclamatie = uitroepen van de onafhankelijkheid
Soevereiniteitsoverdracht = overdragen van het bestuur van een land aan nieuwe
machtshebbers
Supermacht = zeer grote mogendheid (VS en USSR)
Wederopbouw = herstel van de oorlogsschade
Atoomoorlog = kernoorlog
Berlijnse muur = muur rond West-Berlijn om de inwoners van de DDR tegen te houden
Bondsrepubliek Duitsland = 1949, westelijk deel van het vroegere Duitse Rijk, ook wel WestDuitsland genoemd, vanaf 1990 hoort ook Oost-Duitsland (DDR) erbij
Containment = Amerikaanse politiek in de Koude Oorlog om het communisme in te dammen
DDR = communistische staat in het oostelijk deel van het voormalige Duitse Rijk
Koude Oorlog = vijandigheid tussen het oostblok en het westen (1945-1989_
Marshallhulp = Amerikaanse hulp voor de Europese wederopbouw na de Tweede
Wereldoorlog
NAVO = militair bondgenootschap van de VS en haar bondgenoten
Oostblok = Oost-Europese landen onder leiding van de Sovjetunie
Vreedzame coëxistentie = vreedzaam samenleven van het communisme en het kapitalisme
Warschaupact = militair bondgenootschap van de Sovjetunie en de Oost-Europese landen
Culturele revolutie = gewelddadige poging om in China een einde te maken aan alle
ongelijkheid
Glasnost = openheid, politiek van Gorbatsjov
Nobelprijs voor de vrede = prijs voor personen die bijdragen aan de vrede
Ontspanning = vermindering van de spanning in de Koude Oorlog
Prestrojka = economische hervorming, politiek van Gorbatsjov
EEG = Europese Economische Gemenschap, opgericht in 1957
EGKS = Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, opgericht in 1951
Europese Commissie = dagelijks bestuur van de EEG en later de EU
Enclave = gebied dat door andere landen wordt omringd
Fundamentalisme = goedsdienstige stroming die oude regels streng toepast
Hamas = islamitische Palestijnse verzetsbeweging, bestuurt de Gazastrook en gezien als
terroristische organisatie
Intifadah = opstand in de Palestijnse gebieden tegen de Israëlische bezetting
PLO = Palestijnse verzetsbeweging, bestuurt de Westelijke Jordaanoever en vroeger gezien
als terroristische organisatie
Terrorisme = geweld gebruken om politieke doelen te bereiken
Zionisme = streven naar een joodse staat
Babyboom = geboortegolf
Rooms-rode coalitie = regering van katholieken en sociaal-democraten (KVP en PvdA)
Verzorgingsstaat = staat waarin de overheid zorgt voor de sociaal zwakkeren
Actief kiesrecht = het recht om te stemmen
B en W = Burgemeester en Wethouders, dagelijks bestuur van de gemeente
Commisaris van de Koningin = voorzitter van het bestuur van de provincie
Evenredige vertegenwoordiging = kiesstelsel waarin het aantal zetels wordt bepaald door
het aantal landelijk uitgebrachte stemmen
Gemeenteraad = door de inwoners van de gemeente gekozen gemeentebestuur
Ministeriële verantwoordelijkheid = minsters zijn verantwoordelijk voor daden en uitspraken
van het staatshoofd
Passief kiesrecht = het recht om gekozen te worden
Referendum = volksstemming
Kraakbeweging = groepen die zonder toestemming leegstaande gebouwen gaan gebruiken
Secularisatie = ontkerkelijking
Ontzuiling = het verdwijnen van de verzuiling
Paars kabinet = regering van sociaal-democraten en liberalen (PvdA en VVD)
Seksuele revolutie = verandering vanaf de jaren 60 waarbij mensen vrijer omgingen met seks
Asielzoeker = mensen die in een ander land bescherming vragen
Assimileren = aanpassen
Etniciteit = kenmerken van een volk
Integratie = opgaan in de samenleving
Repatrianten = mensen die teruggaan naar het land van herkomst
Automatisering = vervanging van mensen door zelfwerkende machines, bv. robots
Derde wereld = ontwikkelingslanden
Globalisering = steeds meer contacten tussen de werelddelen (mensen, producten,
communicatie, vervoer, etc.)
Gsm = standaard voor mobiele telefoon, vanaf 1991 (global system for mobile
communications)
ICT = informatie- en communicatietechnologie, zoals bv computers, satellieten, gsm
Kredietcrisis = wereldwijde economische crisis vanaf 2008
Milleniumdoelen = doelen die in 2000 door de VN werden gesteld om te bereiken
Etnische zuivering = verjagen en vermoorden van leden van andere volkeren
Joegoslavië-tribunaal = VN-gerechtshof in Den Haag voor de berechting van misdaden in de
oorlogen in voormalig Joegoslavië vanaf 1991
Monetaire Unie = landen met dezelfrde munt
Europese Unie = (EU) organisatie van Europese staten sinds 1991
Ayatollah = hoge sjiitische geestelijke
Boerka = kledingstuk dat het lichaam, inclusief hoofd, bedekt
Theocratie = land waarin de geestelijken de macht in handen hebben
Oorlog tegen terrorisme = door de VS wereldwijd gevoerde strijd tegen het terrorisme (vanaf
2001)
Junta = militaire dictatuur
Apartheid = wettelijk vastgelegde rassenscheiding in Zuid-Afrika van 1948 tot 1990
Download