Uitvoeringsprogramma beleid participatiebudget 2012 gemeente

advertisement
Uitvoeringsprogramma beleid participatiebudget 2012
Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken
GEMEENTE HEEMSTEDE
Heemstede, 30 januari 2012
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding............................................................................................
Hoofdstuk 2 De huidige situatie ...........................................................................
Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen ................................................................................
Hoofdstuk 4 Visie op het participatiebudget.........................................................
Hoofdstuk 5 Financiën..........................................................................................
Hoofdstuk 6 Voorstellen.......................................................................................
Hoofdstuk 7 Financiële uitwerking voorstellen.....................................................
3
4
7
9
10
13
19
2
Hoofdstuk 1 Inleiding
De Wet Participatiebudget is in 2009 in werking getreden. Met deze wet zijn de middelen voor
het werkdeel WWB (re-integratiemiddelen), inburgering en volwasseneneducatie samengevoegd
tot één participatiebudget. Het doel is om gemeenten meer ruimte te bieden in de inzet van middelen,
waardoor de burger uiteindelijk meer op maat kan worden bediend.
De Wet Participatiebudget is een financieringswet en bevat geen nieuw inhoudelijk beleid. Maar door
de extra beleidsruimte bevat de wet impliciet de opdracht om beleidskeuzen op grond van de
verschillende wetten te herijken en op elkaar af te stemmen.
Dit jaar staat het uitvoeringsprogramma onder druk door de bezuinigingsmaatregel op het
participatiebudget. In het uitvoeringsprogramma is te lezen wat in 2012 het totale participatiebudget is,
welk deel hiervan is vastgelegd, welk deel vrij te besteden is en vooral op welke manier dit vrij te
besteden budget ingezet moet worden om zoveel mogelijk mensen te ondersteunen en een
overschrijding te voorkomen. Bij het inzetten van voorzieningen gaat het erom dit zo efficiënt mogelijk
te doen.
2012 moeten we zien als een overgangsjaar naar integraal participatiebeleid. Participatiebeleid is niet
los te zien van ontwikkelingen op andere beleidsterreinen. Het meest duidelijk is de relatie met de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), omdat dit ook een Participatiewet betreft. Maar ook de
komst van de Wet Werken naar Vermogen (1 januari 2013) vraagt om een duidelijke visie op
participatie.
In de visie “beleidskader Wet participatiebudget 2010-2012” is door de gemeenteraad in september
2010 vastgelegd dat de regie met betrekking tot het participatiebeleid is neergelegd bij de
Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken (IASZ).
Dit uitvoeringsprogramma is daarom opgesteld door de IASZ en op hoofdlijnen voor iedere gemeente
gelijk. In hoofdstuk 7 wordt het voorgestelde beleid voor zover het financiële consequenties heeft,
vertaald naar de financiële situatie. Uitgangspunt bij de voorstellen is een budgettaire neutraliteit.
We zullen in hoofdstuk 2 starten met een beschrijving van de huidige situatie van drie materiewetten.
Hoofdstuk 3 beschrijft de ontwikkelingen die in de komende jaren op ons af komen. Vervolgens wordt
in hoofdstuk 4 de visie op het participatiebudget uiteengezet. De financiële gevolgen die deze
ontwikkelingen met zich meebrengen staan in hoofdstuk 5 beschreven. Deze financiële gevolgen
dwingen ons om bepaalde beleidskeuzes te maken, die in hoofdstuk 6 gepresenteerd zullen worden.
In hoofdstuk 7 worden de voorstellen financieel inzichtelijk gemaakt.
Het uitvoeringsprogramma wordt ter vaststelling aan het college voorgelegd, die hierbij een zienswijze
van de raadscommissie vraagt.
3
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
In 2009 is de Wet Participatiebudget ingevoerd. In het Participatiebudget is het geld voor de
re-integratie (werkdeel WWB), inburgering (WI) en volwasseneneducatie (WEB) gebundeld.
2.1 Wet Participatiebudget in het kort
Het participatiebudget heeft 3 doelstellingen, namelijk:
1. het vergroten van participatie door middel van betaalde arbeid of activering;
2. het vergroten van participatie door middel van inburgering;
3. het bevorderen van maatschappelijke participatie door deelname aan educatie.
Gemeenten hebben met het participatiebudget één budget voorhanden om mensen te stimuleren deel
te nemen aan inburgering en/of werk en/of school. De intentie van dit budget is dat gemeenten dit geld
voortaan effectiever en efficiënter kunnen inzetten. De verantwoording van de besteding van de
middelen is daarmee ook vereenvoudigd.
Doelstelling van deze wet is om een grotere beleidsvrijheid en minder administratieve lasten voor
gemeenten te creëren doordat de verantwoording over de middelen in één keer plaatsvindt. Hiermee
krijgen gemeenten meer ruimte om de re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie op elkaar af
te stemmen.
Met het participatiebudget kunnen gemeenten participatievoorzieningen financieren voor een brede
doelgroep van 18 jaar en ouder. Onder bepaalde voorwaarden is het budget ook inzetbaar voor
jongeren van 16 en 17 jaar. Ondersteuning aan deze doelgroep is mogelijk indien zij:
• aan de kwalificatieplicht hebben voldaan;
• formeel zijn ontheven van de kwalificatieplicht;
• dreigen uit te vallen uit het onderwijs, maar alsnog een
startkwalificatie kunnen behalen.
Zoals gezegd is de Wet Participatiebudget in hoofdzaak een financieringswet voor de drie
bovengenoemde materiewetten (WWB, WI en WEB). De wet bevat, behalve de uitbreiding van
de doelgroep, geen nieuw inhoudelijk beleid, de materiewetten blijven ongewijzigd van kracht.
Tot nu toe is daarom de beleidsmatige aanpak van participatie/re-integratie, educatie en
inburgering per onderdeel beschreven. Hierna volgt een korte uiteenzetting van de huidige
stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van participatie in de gemeente.
2.2.1 Volwasseneneducatie
Een belangrijk instrument om mensen beter in staat te stellen te participeren, is educatie. De
Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) maakt dit mogelijk. Het Regionaal Opleidingscentrum
(ROC) biedt een ruim cursusaanbod voor personen met een opleidingsbehoefte.
In artikel 1 van de Wet Participatiebudget en in artikel 7.3.1 van de WEB is vastgelegd wat onder een
educatietraject wordt verstaan:
• voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (VAVO);
• opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2);
• opleidingen alfabetisering als voorbereiding op (NT2);
• opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren;
• andere opleidingen gericht op sociale redzaamheid;
Afhankelijk van de cursus kunnen mensen zichzelf aanmelden bij het ROC of bij de gemeente.
De deelnemers moeten voldoen aan criteria die de regiogemeenten met het ROC hebben
afgesproken ten aanzien van de doelgroep. Het gaat om personen die niet over voldoende
vaardigheden beschikken om zich in sociaal of economisch opzicht te kunnen redden. Het kan gaan
om personen die functioneel analfabeet zijn, die voor een inburgeringstraject eerst nog moeten
alfabetiseren, die nog geen startkwalificatie hebben, niet voldoende Nederlands spreken etc. Deze
mensen zijn extra kwetsbaar en als zij nog niet afhankelijk zijn van een uitkering, zouden ze dat in de
toekomst wel kunnen worden. Om hen beter in staat te stellen zichzelf te kunnen redden op de lange
termijn, kan educatie een goed instrument zijn.
Tot op heden kennen we gedwongen winkelnering bij het ROC voor basiseducatie. De aansturing van
het ROC beperkt zich logischerwijs dan ook tot het formuleren van doelgroepen en prioriteiten. Voor
het besteden van de middelen voor volwasseneneducatie geldt nu nog een overgangsregeling. Zeker
tot en met 2012 en mogelijk nog een jaar langer is dit deel van het participatiebudget specifiek voor
volwasseneneducatie “geoormerkt”. Gemeenten hebben zoals benoemd een bestedingsverplichting
4
bij de ROC’s voor dit gedeelte van het budget. Op zijn vroegst na 2012 komt deze oormerking én de
bestedingsplicht bij de ROC’s te vervallen en is er ook in de praktijk sprake van één integraal
participatiebudget.
2.2.2 Inburgering
Vanaf 2007 is de Wet inburgering (WI) van kracht. Inburgering is een instrument voor alle
vreemdelingen van 16 tot 65 jaar, die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven, op basis van
een inburgeringsplicht de benodigde vaardigheden bij te brengen voor een volwaardig functioneren in
Nederland. Doel is het beheersen van de taal, de weg kunnen vinden in de samenleving en bekend
zijn met een aantal belangrijke normen en waarden. Daarnaast kunnen ook vreemdelingen die geen
inburgeringsplicht hebben een beroep doen op inburgering (de zgn. inburgeringsbehoeftigen).
Uitgangspunt bij deze wet is dat het de verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige zelf is om
het inburgeringsexamen te behalen. Asielgerechtigden vormen een doelgroep inburgeringsplichtigen
waaraan gemeenten een aanbod inburgering moeten doen. Voor de overige inburgeringsplichtigen,
alle immigrantenafkomstig uit landen buiten de Europese Unie, waaraan gemeenten een aanbod
mogen doen, heeft de raad via de Verordening Wet Inburgering 2010, de volgende prioritering
aangebracht:
1. Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zonder eigen inkomsten uit arbeid of
uitkering die een opvoedingstaak hebben;
2. Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die aanspraak maken op een uitkering
ingevolge de Wet werk en bijstand of andere sociale wetgeving;
3. Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zonder werk en zonder inkomen;
4. de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die zich zelf melden en gemotiveerd
zijn.
Op basis van de laatste aanbestedingsprocedure worden de inburgeringstrajecten ingekocht bij Ttif
Company, Capabel taal, Sagenn, Novacontract en Prins & Heida.
2.2.3 Re-integratie
Het werkdeel WWB in principe bedoeld om gemeentelijke uitkeringsgerechtigden via reintegratietrajecten richting werk te laten uitstromen. We bezien dit vanuit breed perspectief. Dit
betekent dat verwacht wordt dat iemand actief meedoet in de maatschappij. Het streven is erop
gericht om het WWB-bestand te verkleinen door zoveel mogelijk cliënten duurzaam te laten uitstromen
richting de arbeidsmarkt. Is dit (nog) te hoog gegrepen: participatie kan niet alleen door te werken, dat
kan ook door onderwijs te volgen, door vrijwilligerswerk te doen of door het ondernemen van
bijvoorbeeld culturele activiteiten.
Participatie slaat dus niet alleen op werken, maar is veel breder dan dat. Het komt er op neer dat
iemand 'meedoet' in en daardoor bijdraagt aan de maatschappij waarin hij leeft.
De instrumenten die worden ingezet om participatie in de samenleving te bereiken zijn onder meer reintegratietrajecten, work-first trajecten, werkstages, loonkostensubsidies, scholing,
schuldhulpverlening en allerlei individueel in te zetten instrumenten (bv reiskostenvergoeding,
tussenschoolse opvang).
2.2.4 Het participatiebudget in de praktijk
Het doel en de kracht van het participatiebudget is de samenvoeging van de drie materiewetten om tot
één geheel te komen. Maar hoe ziet dit er dan uit in de praktijk?
Wij gaan er vanuit dat iedereen naar vermogen zijn of haar talenten inzet. Het uitgangspunt is
integrale benadering: een op maat gesneden traject, zodat men in staat is actief deel te nemen in de
samenleving.
Wat daarvoor ingezet kan worden in 2012 is afhankelijk van de keuzes die de Raad maakt met
betrekking tot de geformuleerde scenario’s in hoofdstuk 6.
Vanuit het Participatiebudget kunnen dus re-integratievoorzieningen, inburgeringvoorzieningen,
opleidingen volwasseneneducatie en combinatievoorzieningen worden ingezet. Mede gebaseerd op
de behoefte van de burger wordt een participatievoorziening opgesteld. Een participatievoorziening
kan diverse onderdelen bevatten. Bijv. het volgen van een inburgeringscursus in de ochtend en
daarnaast in de middag werkervaring (vrijwilligerswerk, stage en/of werken met behoud van uitkering)
opdoen.
5
2.3 Raakvlakken andere beleidsterreinen
Een participatiedoelstelling zien we ook in andere wetgevingen terug, voorbeelden zijn de Wet
sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Een
uitdaging voor gemeenten is om een zo integraal mogelijk aanbod aan haar burgers te bieden.
De achterliggende gedachte is dat door beleidsprogramma’s en –terreinen met elkaar te verbinden, de
verschillende onderdelen elkaar versterken. Integraal beleid bevordert in deze optiek de participatie
van burgers en levert daarnaast een bijdrage aan een doelmatige inzet van middelen.
Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)
De WSW maakt het mogelijk dat arbeidsgehandicapten, mensen met lichamelijke, verstandelijke of
psychische beperkingen die uitsluitend in staat zijn onder aangepaste omstandigheden arbeid te
verrichten, kunnen werken op een zo regulier mogelijke arbeidsplek in een sociale werkvoorziening of
bij een reguliere werkgever.
Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO
Met de invoering van de WMO in 2007, is de verantwoordelijkheid voor belangrijke onderdelen van
zorg en welzijn verschoven van het landelijke naar het lokale niveau. De WMO is een brede
participatiewet: iedereen moet kunnen meedoen. De wet komt voort uit het besef dat de
ondersteuning van mensen met een beperking vanuit een andere optiek benaderd moet worden. Het
gaat in de WMO niet om het verstrekken van voorzieningen, maar om het compenseren van
beperkingen.
In plaats van het behandelen van claimgerichte aanvragen komt het erop aan dat de gemeente,
organisaties en de burger de vraag en behoefte, maar ook de eigen mogelijkheden goed verkennen,
om daarna te zoeken naar oplossingen.
Deels heeft de WMO betrekking op dezelfde groep kwetsbare burgers als waarvoor het
participatiebudget in het leven is geroepen. Het ligt dan ook voor de hand om na te denken over
manieren waarop de verschillende beleidslijnen steviger met elkaar te verbinden zijn.
Door integrale interventies te ontwikkelen kunnen de verschillende doelstellingen tegelijkertijd behaald
worden. Zo kan de zelfredzaamheid van mensen met een chronische beperking worden bevorderd
(WMO), terwijl ook de afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind (participatiebudget). Een integrale
benadering is niet alleen wenselijk vanuit een efficiënte inzet van middelen, maar draagt bovendien bij
aan een betere dienstverlening richting de burgers.
6
Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen
In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen geschetst die invloed hebben op de uitvoering van
het participatiebudget.
Economische crisis / bezuinigingen
In 2008 is de financiële crisis ontstaan. Het Rijk moest met veel geld bijspringen en er trad een grote
mate van voorzichtigheid op in de financiële sector.
Uiteindelijk heeft dit in begin 2009 geleid tot een recessie die de hele economie raakt. Gevolg hiervan
was dat de ontwikkeling van bedrijven stagneerde, bedrijven failliet gingen, ontslagen vielen en
projecten geen doorgang konden vinden.
Mede als gevolg van de crisis zal het Rijk vanaf 2012 fors op gemeentefonds en doeluitkeringen gaan
korten. Gemeenten zullen alle bezuinigingszeilen bij moeten zetten. Er dienen dus beleidskeuzes
gemaakt te worden om effectiviteitverbetering en efficiencyverhoging te realiseren.
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)
De Tweede kamer heeft het wetsvoorstel Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) aangenomen.
Dit voorstel ligt nu ter besluitvorming bij de Eerste kamer. De vermoedelijke invoerdatum is 1 juli 2012.
Gemeenten krijgen in dit wetsvoorstel expliciet de taak om de regie te voeren op schuldhulpverlening.
Gemeenten moeten integraal beleid gaan ontwikkelen waarbij preventie en nazorg ook tot de taken
gaat behoren.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de gemeenteraad verantwoordelijk is voor het bepalen van de
visie en het opstellen van een beleidsplan. Voor de gemeente betekent het wetsvoorstel naast de
nieuwe zorgplicht dan ook een herbezinning op bestaand beleid c.q. de bestaande uitvoeringspraktijk.
Met de wet beoogt de wetgever de effectiviteit van de schuldhulpverlening en schuldenpreventie te
verbeteren (meer geslaagde trajecten / minder uitval/ minder mensen in traject).
Wijzigingen Wet werk en bijstand (WWB)
Vooruitlopend op de invoering van de Wet werken naar vermogen (Wwnv) is de WWB aangescherpt
per 1 januari 2012. De belangrijkste onderdelen van de wijzigingen zijn dat de WIJ verdwijnt, dat
bijstand voor inwonenden verdwijnt en er sprake is van een huishoudinkomen voor alle gezinsleden.
Wet werken naar vermogen (Wwnv)
Het kabinet wil toe naar één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt, die de Wet werk en
bijstand, Wajong en de Wet sociale werkvoorziening hervormt. Gemeenten worden in staat gesteld om
meer mensen te laten werken door het ontschotten van de budgetten en de inzet van het instrument
loondispensatie (tijdelijk werken onder het minimumloon).
De stelling is dat de gemeenten hierdoor meer mensen laten participeren, budgetten gerichter
en effectiever inzetten en kosten besparen. Het kabinet wil deze nieuwe Wet werken naar
vermogen op 1 januari 2013 laten ingaan. Voor jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt
zijn blijft de Wajong bestaan. Mensen met een indicatie voor een beschutte werkplek houden toegang
tot de Wsw. Huidige Wsw-ers worden niet herkeurd en kunnen gewoon op hun werkplaats blijven
werken. Dit betekent dat de overige personen die voorheen tot de Wajong of Wsw zouden hebben
behoord, bij nieuwe instroom door de gemeenten zullen worden bemiddeld.
Personen met een beperkte verdiencapaciteit worden in de optiek van het rijk zoveel mogelijk via
loondispensatie aan de slag geholpen bij reguliere werkgevers. Voor deze groep is een regeling voor
begeleid werken beschikbaar, met loonaanvulling tot maximaal het wettelijk minimumloon en
persoonlijke voorzieningen (begeleiding, aanpassing werkplek). Overige middelen voor participatie
worden alleen nog selectief ingezet voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Wet inburgering (WI)
Het wetsvoorstel tot wijziging van het inburgeringsstelsel is ingediend bij de Tweede Kamer. Het
inburgeringsstelsel wordt op een dusdanige wijze gewijzigd dat de eigen verantwoordelijkheid van de
inburgeraar meer centraal komt te staan. In de tweede helft van 2012 zal de uitwerking van de nieuwe
wet voorgelegd worden aan de Eerste Kamer met het doel de wet per 1 januari 2013 in te laten gaan.
In het wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat de inburgeraars zelf de kosten voor de inburgering
dienen te betalen, dat er een mogelijkheid is om gebruik te maken van een sociaal leenstelsel
indien bekostiging niet direct mogelijk is en dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht leidt - met
uitzondering van bijzondere omstandigheden - tot intrekking van de verblijfsvergunning.
7
In toenemende mate zullen inburgeraars gebruik moeten maken van de reguliere voorzieningen zoals
de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de mogelijkheden binnen de Wet werken naar
vermogen (WWNV).
Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)
Het VAVO (Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs) maakt een belangrijk deel uit van het
aanbod van gemeentes uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Ongeveer 50% van het WEBbudget wordt ingezet ten behoeve van deze vorm van onderwijs. Op basis van het principe “Je gaat er
over, of niet” heeft het kabinet besloten het VAVO voortaan onder rechtstreekse aansturing van het
Rijk te brengen. Zo kan in samenhang met het reguliere onderwijs vanuit het Rijk een bijdrage
geleverd worden aan onderwijsdoelstellingen van het Rijk, zoals het voorkomen van voortijdig
schoolverlaten. Het VAVO wordt budgetneutraal onder de aansturing van het Rijk gebracht.
Gelet op de oorspronkelijke verdeling binnen de educatie wordt de helft van het educatiebudget voor
VAVO ingezet. De leeftijdsgrens voor VAVO wordt 30 jaar. Beoogde ingangsdatum van bovenstaande
is schooljaar 2014-2015. Dit voorstel is afkomstig uit het Actieplan MBO-focus op Vakmanschap 20112015.
UWV Werkbedrijf
In de periode 2012-2013 zal UWV WERKbedrijf het aantal vestigingen terugbrengen tot 30
Werkpleinen. Het UWV WERKbedrijf blijft aanwezig op één Werkplein per arbeidsmarktregio. De
maatregelen zijn nodig vanwege de kabinetsbezuinigingen op de arbeidsmarktbemiddelingsrol voor
WW-gerechtigden. Het UWV Werkbedrijf Haarlem behoort tot één van deze 30 vestigingen. UWV
voert overleg met de VNG om tot een definitieve keuze van de arbeidsmarktregio’s en de
bijbehorende regiovestigingen te komen.
Overheveling AWBZ-taken naar WMO
De AWBZ, van waaruit voor de komst van de WMO veel preventieve ondersteuning werd geboden
aan mensen met een beperking, wordt steeds verder afgebouwd. Zo is met de invoering van de WMO
in 2007 de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ geschrapt en volgde in 2009 een forse
inperking van de toegang tot de nieuwe functie begeleiding (voorheen ondersteunende en activerende
begeleiding).
Om langdurige zorg voor mensen met ernstige beperkingen of aandoeningen toegankelijk, betaalbaar
en van een kwalitatief hoog niveau te houden, wordt een stelselwijziging van de AWBZ doorgevoerd.
Gevolg hiervan is dat mensen met ‘lichte’ beperkingen ten aanzien van zelfredzaamheid niet meer in
aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de AWBZ. Dit is de zogenaamde IQ-maatregel: burgers
die een IQ hebben onder de 80 hadden recht op begeleiding via een indicatie. Deze grens wordt naar
beneden geschroefd. De bovengrens voor nieuwe indicatie wordt een IQ van 70.
De afbouw van de AWBZ gaat gepaard met forse bezuinigingen en gemeenten kunnen deze
voorzieningen zoals die in de AWBZ waren georganiseerd in de WMO niet op dezelfde wijze
vormgeven. Dit betekent enerzijds dat er een groter beroep gedaan moet gaan worden op de
mogelijkheden van mensen zelf en anderzijds op de creativiteit van gemeenten om ondersteuning
voor kwetsbare burgers op lokaal niveau vorm te geven.
8
Hoofdstuk 4 Visie op het Participatiebudget
Het bevorderen van sociale samenhang is één van de zes pijlers van het kabinetsbeleid. Het
kabinet wil kwaliteit en kracht van de samenleving versterken door te investeren in betrokkenheid.
Betrokkenheid begint in de eerste plaats met meedoen. Meedoen kan langs twee wegen, via betaald
werk en/of via vrijwilligerswerk.
Een voorwaarde om daadwerkelijk te kunnen meedoen, is dat mensen zelfredzaam zijn. Door de inzet
van het participatiebudget kunnen we de zelfredzaamheid van burgers bevorderen.
Hierbij gaat het om:
• Sociale zelfredzaamheid
Sociale zelfredzaamheid is gericht op maatschappelijke deelname aan de samenleving. Hierin raakt
de Wet Maatschappelijke Ondersteuning de Wet Participatiebudget het meest: de WMO is namelijk
een participatiewet. De WMO wil bevorderen dat alle burgers kunnen meedoen en zich betrokken
voelen bij hun gemeente, dorp, wijk en straat. Sommige burgers ondervinden problemen met
meedoen, vanwege een slechte gezondheid, psychische problemen, eenzaamheid of bijvoorbeeld
een onveilige situatie thuis. De gemeente wil dat burgers ondanks deze beperkingen toch mee kunnen
doen.
• Educatieve zelfredzaamheid
Educatieve zelfredzaamheid is gericht op ontplooiing, het behalen van een startkwalificatie en
bestrijden van laaggeletterdheid. In de visienota is aangeven dat educatieve redzaamheid voorwaarde
scheppend is. We willen daarom het belang van educatie benadrukken:
“Om in een snel en permanent veranderende samenleving te voorkomen dat burgers buiten de boot
vallen, moeten vormen van permanente educatie worden aangeboden. Door het aanbieden van
volwasseneneducatie wordt de drempel verlaagd om scholing te volgen, waardoor burgers meer
kunnen participeren in de maatschappij.” Educatie is hierbij geen doel op zich, maar een instrument
dat kan worden ingezet om bredere doelen (vanuit diverse beleidsterreinen) te helpen realiseren.
• Economische zelfredzaamheid
Economische zelfredzaamheid is gericht op het verwerven van een eigen inkomen. Het stelt mensen
in staat voor zichzelf (en hun gezin) te zorgen: ze kunnen de huur betalen, zorgen voor ‘brood op de
plank’, hebben contacten buiten de deur, ze kunnen het zich veroorloven om lid te worden van een
sportvereniging, om een avondje naar het theater te gaan, op vakantie te gaan, etc. Kortom,
economische zelfredzaamheid stelt mensen in staat om mee te doen, om te participeren.
We streven voor onze burgers alle drie deze vormen van zelfredzaamheid na. Waar we vroeger de
insteek moesten kiezen vanuit de regelgeving (re-integratie-, inburgering- en educatiemiddelen) geeft
het participatiebudget ons de mogelijkheid om de behoefte van de burgers meer integraal te bekijken.
We willen de burgers zodanig ondersteunen dat zij in staat zijn om zo volwaardig mogelijk deel te
nemen aan de samenleving. De inzet van het feitelijke participatiebudget zal voornamelijk gericht zijn
op het bevorderen van de economische zelfredzaamheid.
9
Hoofdstuk 5 Financiën
Het participatiebudget moet worden gebruikt voor het doel waarvoor het wettelijk bestemd is, namelijk
voor participatievoorzieningen. Participatievoorzieningen kunnen bij derden worden ingekocht, maar
dit kan ook in eigen beheer worden uitgevoerd.
5.1 Totaal overzicht Participatiebudget
In onderstaand overzicht is de terugloop van het participatiebudget zichtbaar. Het budget voor 2013
betreft al het ontschotte re-integratiebudget waaruit ook, zoals vooralsnog wordt aangenomen, de
eventuele tekorten van het zittende WSW bestand betaald moeten worden.
In 2011 is het rijk gestart met de bezuiniging op de WSW. Ten opzichte van 2010 werd het bedrag per
arbeidsjaar (fte met een gewogen factor arbeidshandicap) verlaagd van € 27.080 naar € 25.758
(verlaging van 5%). Dit bedrag zal in 2015 gedaald zijn tot circa € 22.000 per arbeidsjaar. Omdat de
CAO van het zittende bestand niet is gewijzigd zullen de extra kosten door de gemeente in 2013
opgevangen moeten worden.
Heemstede
Re-integratiemiddelen
Educatiemiddelen
Inburgeringsmiddelen
2010
€
€
€
€
827.964
132.323
207.091
1.167.378
2011
€
€
€
€
613.624
106.149
158.792
878.565
2012
€
€
€
€
320.116
108.174
95.858
524.148
2013
€
€
€
€
290.000
108.174
44.891
443.065
5.2 Wet inburgering (WI)
Met ingang van 2012 wordt het inburgeringsbudget volledig verdeeld op basis van de zogeheten
output-verdeelmaatstaven en het budget is als geheel afhankelijk van de rijksbegroting. De in het jaar
2010 door de gemeente behaalde prestaties op de outputverdeelmaatstaven bepalen dan de omvang
van het budget voor het jaar 2012 toe te kennen budget, de prestaties in het jaar 2011 bepalen de
omvang van het budget voor het jaar 2013. Vanaf 2014 komt er, zoals gezegd, geen budget voor
inburgering naar de gemeente. Naast het participatiebudget voor inburgering komen er via het
gemeentefonds tot en met 2013 ook middelen voor uitvoeringskosten inburgering. In 2012 bedragen
deze middelen € 41.999 en voor 2013 is dit naar verwachting € 27.478.
Inburgering 2012
Budget 2012
Rijksbijdrage BZK 2012
Reserveringsregeling (opgenomen bij re-integratie)
Aangegane verplichtingen voor 2012
Kosten van trajecten die doorlopen in 2012
Nog beschikbaar budget 2012
Totaal budget
Af: aangegane verplichtingen voor 2012
HST
€
€
€
95.858
95.858
€
€
64.240
64.240
€
€
€
95.858
64.24031.618
5.3 Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)
Voor de educatiemiddelen in het Participatiebudget wordt de ontschotting geleidelijk ingevoerd. Tot
01-01-2013 geldt voor gemeenten nog een bestedingsverplichting van de participatiemiddelen bij de
ROC’s. Vanaf 2013 vervalt de bestedingsverplichting bij een ROC en kan de gemeente zelf bepalen
waar zij welke voorzieningen inkoopt. Zoals reeds benoemd wordt het VAVO vanaf 2014 naar alle
waarschijnlijkheid een verantwoordelijkheid van het Rijk, waardoor ongeveer 50% van het budget van
de WEB zal vervallen.
10
Educatie 2012
Budget 2012
Rijksbijdrage OCW 2012
Reserveringsregeling 2011 (opgenomen bij re-integratie)
Aangegane verplichtingen voor 2012
VAVO
Nog beschikbaar budget 2012
Totaal budget
Af: aangegane verplichtingen voor 2012
HST
€
€
€
108.174
108.174
€
€
56.725
56.725
€
€
€
108.174
56.72551.449
5.4 Wet Werk en Bijstand - re-integratiebudget
De middelen die de minister van SZW in het kader van de Wet werk en bijstand inbrengt in het
participatiebudget worden verdeeld op de wijze waarop nu het oude WWB-werkdeel werd verdeeld.
Dit betekent dat met de verdeelsleutel voor de middelen van SZW zoveel mogelijk wordt geprobeerd
aan te sluiten bij de objectieve gemeentelijke behoefte aan re-integratiemiddelen.
De objectieve gemeentelijke behoefte aan re-integratiemiddelen wordt geïndiceerd door maatstaven
die iets zeggen over het bijstandsvolume en de lokale arbeidsmarkt. De behoefte van een gemeente
aan re-integratievoorzieningen is groter naarmate een gemeente meer bijstandsgerechtigden heeft en
naarmate er sprake is van een slechtere arbeidsmarkt.
Met de komst van de Wet Werken naar Vermogen in 2013 zullen we een re-integratiebudget
WWNV ontvangen, waaruit de volgende zaken gefinancierd dienen te worden:
- WSW-plekken (taakstelling);
- Begeleiding WSW-ers;
- Begeleiding- en ondersteuningskosten voor personen die werken op basis van
loondispensatie (loondispensatie wordt gefinancierd vanuit Inkomensdeel);
- Re-integratie (begeleiding, ondersteuning, traject) van personen vallend onder WWNV met
volledige arbeidsproductiviteit waarvan niet verwacht kan worden dat zij zelf een baan
kunnen vinden.
Hieronder volgt een overzicht van de middelen met betrekking tot het WWB-re-integratiebudget. In dit
overzicht zijn de bedragen opgenomen die vastliggen door budgetbrieven of eerdere besluiten, zoals
de vaststelling van de gemeentebegroting waarin vastgelegd is dat de reserveringsregeling 2011
volledig ten gunste komt aan het re-integratiedeel 2012. Ook is in de meerjarenbegroting t.b.v. 2013
een reserveringsregeling (lees: meeneemregeling) van 25% opgenomen. In 2013 ontvangen we één
ontschot participatiebudget waar naast re-integratiebudgetten, inburgeringsmiddelen,
educatiemiddelen, ook het re-integratiebudget Wajong en het WSW budget worden toegevoegd.
Omdat dit budget in 2013 naar verwachting onvoldoende is voor de hierboven genoemde taken, is het
voornemen om van het participatiebudget 2012 de maximale 25% te reserveren.
11
Reïntegratie 2012
Budget 2012
Rijksbijdrage SZW 2012
Reserveringsregeling 2011 (25% van totaalbudget 2011)
Budget Heemstede t.b.v. exploitatieverlies 2012 voor
prestatieafspraak Paswerk
Aangegane verplichtingen voor 2012
Kosten van trajecten die doorlopen in 2012
VAVO
Reserveringsregeling 2012 (25% van het totale budget)
Nog beschikbaar budget 2012
Budget 2012
Af: aangegane verplichtingen voor 2012
HST
€
€
320.116
219.641
€
€
48.000
587.757
€
€
€
€
62.170
10.895
131.037
204.102
€
€
€
587.757
204.102383.655
Het feit dat we steeds minder middelen beschikbaar hebben ten behoeve van re-integratie van
klanten, betekent iets voor ons inkomensdeel, het budget waaruit de uitkeringen betaald worden.
Wanneer de uitvoering van de re-integratie namelijk tot onvoldoende uitstroom leidt, worden de kosten
voor het inkomensdeel hoger. Dat tekort zal dan deels uit eigen middelen moeten worden aangevuld.
12
Hoofdstuk 6 Voorstellen
Zoals paragraaf 5.1 van het voorgaande hoofdstuk duidelijk laat zien, nemen de budgetten steeds
verder af.
Dit betekent dat we prioriteiten moeten stellen en hier en daar ook keuzes moeten maken: met welke
keuze kunnen we het meeste effect bereiken? Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de keuzes die
gemaakt kunnen worden op basis van het beschikbare budget, met de opgestelde visie (economische
redzaamheid) en de budgettaire neutraliteit als uitgangspunt.
6.1 Inburgering
Inburgeringstrajecten
Omdat er vanaf 2014 geen budget voor inburgering meer naar de gemeente komt en sommige
trajecten inclusief alfabetisering tot wel 3 jaar in beslag nemen, worden we nu al gedwongen kritisch te
kijken naar de trajecten die we opstarten. Daarnaast is het uitgangspunt dat vanaf 2013 de
inburgeraar zelf de mogelijkheden dient te zoeken om het inburgeringstraject te bekostigen. Het
continueren van de werkwijze van 2011, iedereen die een inburgeringstraject wil volgen een traject
aanbieden zal leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget. Het budget zou dan met €
108.000 verhoogd moeten worden. (Gemiddelde trajectprijs € 4000,- x 27 inburgeringstrajecten).
Daarom stellen wij het volgende voor:
Voorstel:
Inspelen op de ontwikkelingen in het kader van de WI en WWNV. Met ingangsdatum 1 januari 2012
inburgeringstrajecten aanbieden aan de wettelijke verplichte doelgroep van de Wet inburgering,
namelijk: ‘geestelijke bedienaren en asielgerechtigde inburgeringsplichtigen’. Daarnaast de groep
inburgeringsplichtigen die een uitkering ontvangen in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ en de WIJ
aan te wijzen als groepen die voorrang krijgen bij het aanbieden van een inburgeringsvoorziening bij
voldoende budget.
Maatschappelijke begeleiding
Maatschappelijke begeleiding is een verplicht onderdeel van de inburgering wat gemeenten op grond
van de Wet inburgering moeten aanbieden aan asielgerechtigden. De uitvoering hiervan ligt al jaren in
handen van Vluchtelingenwerk Noord-West Holland. Zij zorgen met behulp van vrijwilligers voor de
eerste opvang in de gemeente en begeleiden deze mensen een jaar lang. Zij zorgen voor de opvang
in de woonomgeving, helpen met het vinden van een huisarts, tandarts, scholen, sportverenigingen
etc. Ook na 2012 draagt de eerste opvang van nieuwe burgers in de gemeente bij aan een goede
start. Dit is belangrijk voor de integratie van deze mensen en een eerste stap naar inburgering. Dit zou
betrokken kunnen worden bij het opstellen van de nota WMO-lokaal gezondheidsbeleid 2012-2016.
Het continueren van de werkwijze van 2011, de maatschappelijke begeleiding financieren uit het
participatiebudget, zou leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget. Het budget zou dan
met € 14.400,- verhoogd moeten worden: €1.200,- (bedrag per statushouder) x 12 (taakstelling 2012).
Daarom stellen wij het volgende voor:
Voorstel:
Maatschappelijke opvang van statushouders bekostigen uit de uitvoeringskosten Wet inburgering die
in het gemeentefonds zijn opgenomen. Uitgaande van de opvang van 12 statushouders op basis van
de taakstelling 2012 een subsidieovereenkomst sluiten met Vluchtelingenwerk Noord-West Holland
voor de eerste opvang en begeleiding van € 14.400: € 1.200 (bedrag per statushouder) x 12
(taakstellling 2012).
Taalcoaches
In het Deltaplan inburgering in 2007 is een subsidieregeling voor een project Taalcoaches
opgenomen. De gemeente heeft in 2009 een toezegging gekregen voor deze subsidie. Van 1 april
2009 tot 1 april 2012 heeft zij een overeenkomst met de Stichting Vrijwilligerscentrale Haarlem/Gilde
Samenspraak voor de uitvoering van het project taalcoaches. Doelstelling van de subsidie was
anderstaligen te koppelen aan autochtone taalmaatjes en zo het Nederlands te leren en bij te houden.
In de eindevaluatie van het ministerie van BZK blijkt het project landelijk succesvol en hoop de
minister dat gemeenten deze voorziening voortzetten, echter zonder rijksmiddelen. Het snel aanleren
van de taal en kennismaken met autochtonen is belangrijk voor het functioneren binnen de
maatschappij. Omdat in Heemstede ook behoefte bestaat aan taalmaatjes onder de allochtone
inwoners stellen wij het volgende voor:
13
Voorstel:
Voor de periode van 1 april 2012 t/m 31 december 2012 een overeenkomst sluiten met de
Vrijwilligerscentrale Haarlem/Gilde samenspraak. De kosten bedragen € 750,00 voor de begeleiding
van 10 taalkoppels. Omdat de subsidie uit het Deltaplan tot 1 april 2012 loopt zijn de kosten voor
2012, 9/12 x € 750,00 = 562,50. Deze kosten betalen uit de uitvoeringskosten Wet inburgering.
6.2 Educatie
De middelen voor volwasseneneducatie worden, vanwege de huidige gedwongen winkelnering, één
op één overgeheveld aan het ROC Novacontract en Nova college. Voor het Voortgezet Volwassenen
Onderwijs (VAVO) is er reeds een drie jarige overeenkomst gesloten in 2010 met Nova college. De
prioriteit voor het Volwassenonderwijs (VAVO) ligt bij de doelgroep jongeren zonder startkwalificatie
(als zij via de educatiegelden alsnog een startkwalificatie behalen, is de kans kleiner dat zij in de
uitkering belanden). Dit soort cursussen kunnen we steeds minder vanuit het (slinkende) budget
bekostigen, maar zijn wel noodzakelijk om de zelfredzaamheid van burgers te bevorderen.
De middelen die resteren na aftrek van kosten van deze overeenkomst kunnen aan educatie besteed
worden. Op basis hiervan wordt met Nova Contract een overeenkomst opgesteld
Nova contract kijkt zelf naar de efficiëntie van de producten en diensten die zij aanbieden. Het Open
Leercentrum, een centrum voor digitale zelfstudie, is een standaard voorziening. De trajecten worden
op klantniveau afgerekend.
Voorstel:
Op grond van de verplichte winkelnering het budget wat resteert na aftrek van de kosten voor de
overeenkomst VAVO overhevelen naar Nova contract voor de inzet van alfabetiseringstrajecten en
een bijdrage voor het Open Leercentrum.
6.3 Wet werk en bijstand / re-integratiebudget
De bezuinigingen zien we het sterkst terug op het re-integratiebudget. Het huidige budget is
onvoldoende om het beleid van de sluitende aanpak te continueren. De sluitende aanpak kenmerkte
zich door een maatwerkonderzoek naar de mogelijkheden van en het realiseren van een reintegratietraject voor alle uitkeringsgerechtigden. Door de bezuinigingen is een herbezinning van het
re-integratiebeleid nodig. Naast de bezuinigingen zijn er bij de behandeling van de begroting van
Paswerk eerder voor 2012 verplichtingen aangegaan. Het gaat hier om een besteding van € 110.000
ten gunste van Paswerk te betalen uit het participatiebudget en een besteding van € 48.000 ten
gunste van Paswerk te betalen uit de algemene middelen. Voor deze verplichtingen worden trajecten
ingekocht voor de doelgroepen 2 en 3, zie hieronder.
Doelstelling van het re-integratiebeleid
Het zwaartepunt van het re-integratiebeleid komt in 2012 te liggen op het bereiken van economische
zelfredzaamheid. Dit komt overeen met het gedachtegoed van de WWVN, die per 2013 in werking zal
treden. Economische zelfredzaamheid is bereikt als met een baan op het niveau algemeen
geaccepteerde arbeid een verdiencapaciteit is behaald van tenminste het Wettelijke minimumloon
(WML).
Doelgroepen re-integratiebudget
Nu er onvoldoende budget is om de systematiek van de sluitende aanpak te handhaven moet worden
gekeken hoe op de meest effectieve wijze invulling gegeven kan worden aan het re-integratiebeleid.
In plaats van het hanteren van de kaasschaaf en het inzetten van subsidieplafonds voor alle reintegratie-instrumenten, wordt voorgesteld te kiezen voor een doelgroepenbeleid.
Inzake het re-integratiebeleid kunnen uitkeringsgerechtigden het meest effectief worden ingedeeld in
groepen die zijn gebaseerd op mogelijkheden tot het verwerven van arbeid. De indeling is niet
absoluut. Gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld in motivering) kunnen maken dat een nieuwe
indeling wordt gemaakt. We onderscheiden de volgende doelgroepen
1. Kansrijke klanten
2. Klanten met een gedeeltelijke loonwaarde
3. Klanten met een zeer beperkte loonwaarde, participatieklanten
4. Zorgklanten
14
Voorstel:
Nieuwe en bestaande uitkeringsgerechtigden worden door de IASZ ingedeel in doelgroepen. De
doelgroep bepaalt welke re-integratiemiddelen kunnen worden ingezet. Per doelgroep stellen wij de
volgende aanpak voor, waarbij in een gezinssituatie alleen een re-integratiemiddel wordt ingezet bij de
meest kansrijke partner:
1. Kansrijke klanten: Kansrijke klanten zijn uitkeringsgerechtigden die een opleidingsniveau hebben
op tenminste het niveau van de startkwalificatie (Havo of VMBO2) en een werkloosheidsverleden
hebben van minder dan 12 maanden. Deze groep wordt in principe in staat geacht om zelf werk te
vinden op de reguliere arbeidsmarkt en hiermee een salaris te verdienen van tenminste het WML.
De IASZ zal deze groep monitoren en bijstaan. Dit gebeurt aan de hand van maatwerk, waarbij de
uitkeringsgerechtigde uit deze groep tenminste éénmaal per maand wordt gesproken over de
voortgang van de sollicitatieactiviteiten. Indien nodig kunnen korte –en relatief goedkope- trajecten
worden ingezet, zoals sollicitatietraining. De (maatwerk-)verwachtingen, zoals het aantal
sollicitaties en overige activiteiten dat in een bepaalde periode tenminste moet worden verricht,
worden vastgelegd in een plan van aanpak. Als de uitkeringsgerechtigde zich hieraan niet houd,
dan zal een actief maatregelenbeleid aan motivering moeten bijdragen.
2. Klanten met een gedeeltelijke loonwaarde: uitkeringsgerechtigden uit deze groep maken kans op
het vinden van werk op de reguliere arbeidsmarkt, maar zijn vaak door belemmeringen niet in
staat om tenminste het WML te verdienen. Dit is de groep die bij inwerkingtreding van de WWNV
in aanmerking gaat komen voor loondispensatie. Het beschikbaar stellen van reintegratiemiddelen voor deze groep is dan ook een logische keuze. Vooral de re-integratieinstrumenten uit perceel 2 en 3 van de overeenkomsten voortkomend uit de aanbesteding passen
bij deze doelgroep. De uitvoerders zijn: Prodies, Paswerk en Agens. De uitkeringsgerechtigden uit
deze groep zijn in principe NIET aangewezen op arbeid in een beschermde omgeving. Hiertoe
rekenen wij ook de klanten die door tijdsverloop niet meer in groep 1 (kansrijke klanten) vallen.
Voor deze groep worden re-integratiemiddelen beschikbaar gesteld.
3. Klanten met een zeer beperkte loonwaarde, participatieklanten: uitkeringsgerechtigden uit deze
groep hebben weinig perspectief op regulier werk of werk met een loondispensatie bij een
reguliere werkgever. Zij zijn in principe aangewezen op arbeid in een beschermde omgeving. Met
name Paswerk beschikt over re-integratie-instrumenten die kunnen zorgen dat deze groep
participeert in de samenleving en hiermee sociaal- en deels economisch zelfredzaam worden.
Voor deze groep worden re-integratiemiddelen beschikbaar gesteld.
4. Zorgklanten: uitkeringsgerechtigden die geen loonwaarde hebben en op de lange termijn weinig
tot geen perspectief op werk. Inzet van re-integratiemiddelen leidt niet of nauwelijks tot een
verbetering van de arbeidsmarktpositie. Voor uitkeringsgerechtigden in deze groep worden geen
re-integratiemiddelen ingezet. Dit wil niet zeggen dat de IASZ geen inspanningen meer zal
verrichten voor deze groep uitkeringsgerechtigden. Er zal voor deze groep een creatieve
koppeling met algemene voorzieningen in het kader van de WMO moeten worden gevonden. De
algemene voorzieningen zijn gericht op het ondersteunen van burgers bij het zelfstandig blijven
wonen. De voorzieningen kunnen zich richten op activiteiten (onderdelen) van hulp bij het
huishouden, (boodschappenservice, hulp bij was en strijk, hulp bij maaltijdbereiding),
tuinonderhoud, kleine klussen rond het huis, administratieve ondersteuning, etc.
Ook zal de IASZ een actieve rol spelen door deze groep bijvoorbeeld te motiveren en te
ondersteunen bij het verkrijgen van kosteloze activiteiten, zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, het
deelnemen aan dagbesteding en andere activiteiten.
Bij de aangegane verplichtingen zijn bedragen van € 110.000 en € 48.000 opgenomen t.b.v. Paswerk.
Deze komen voort uit de goedkeuring van de begroting Paswerk waar een bedrag is ingecalculeerd
aan inkomsten re-integratie van de gemeente Heemstede, evenals het amendement op de begroting
waar € 48.000 uit de algemene middelen extra is toegezegd aan Paswerk.
Overige doelgroepen
Voorstel:
1. Financieel gedupeerden van de huishoudtoets: In de WWB 2012 is het huishoudinkomen
geïntroduceerd. Bij de behandeling van de verordeningen in de raadscommissie is aangegeven
dat de ‘slachtoffers’ van deze maatregel extra geholpen kunnen worden bij het vinden een baan.
Aan deze personen zal een kort traject worden aangeboden, gericht op een aanbod van een
baan van het niveau algemeen geaccepteerde arbeid.
15
2. Alleenstaande ouders: alleenstaande ouder(s) met kinderen onder de vijf jaar kunnen op eigen
verzoek ontheffing aanvragen van de arbeidsverplichting. Om zich toch goed voor te bereiden
op de arbeidsmarkt kan een voorziening in de vorm van scholing worden verstrekt zoals
beschreven in artikel 9a, lid 10 en 11 WWB.
3. Niet uitkeringsgerechtigden: voor niet uitkeringsgerechtigden (Nuggers) wordt geen reintegratiebudget meer aangewend. De IASZ zal wel proberen deze mensen te bemiddelen naar
werk, maar zonder tussenkomst van re-integratiepartners.
Verplichtingen zoektijd jongeren
Jongeren in het kader van de WWB zijn personen jonger dan 27 jaar. Jongeren hebben in de WWB
2012 een aparte status. Voor hen geldt een aparte aanvraagprocedure. Na de melding van de jongere
bij het UWV mag een aanvraag niet eerder dan na vier weken in behandeling worden genomen door
de gemeente (artikel 41 WWB). Jongeren krijgen een zoektijd van vier weken opgelegd. In deze
periode wordt de jongere geacht er alles aan te doen om te voorkomen dat hij/zij instroomt in de
uitkering. De jongere wordt hier ook op afgerekend. Na afloop van de zoektijd beoordeelt het college
de houding en de gedragingen van de jongere gedurende de vier weken na de melding. Als de
jongere niet of nauwelijks heeft voldaan aan de verplichtingen wordt de zoekperiode verlengd. In het
geval de jongere wel invulling heeft gegeven aan bovengenoemde verplichtingen, maar in houding en
gedrag niet naar vermogen invulling heeft gegeven aan de criteria van de zoekperiode kan op grond
van de Maatregelenverordening een maatregel worden opgelegd van 20% van de van toepassing
zijnde bijstandsnorm.
Om de maatregel te kunnen opleggen is het nodig om te bepalen wat van de jongere wordt verwacht
en waarop hij kan worden afgerekend.
Jongeren merken wij in principe aan als kansrijke werkzoekenden. Dit betekent dat het jongeren op
eigen kracht moet lukken om economisch zelfredzaam te worden; met andere woorden geen uitkering
nodig te hebben. Na de melding wordt met de jongere binnen drie werkdagen een afspraak gemaakt.
Tijdens deze afspraak wordt de jongere verteld welke activiteiten gedurende de zoektijd worden
verwacht. Deze afspraken worden vastgelegd.
Voorstel:
Hoewel de aanpak met jongeren altijd maatwerk vereist kan in het algemeen gesteld worden dat de
jongere aan de volgende criteria aantoonbaar moet voldoen:
1.
inschrijven bij het UWV als werkzoekende;
2.
in de vacaturebank van het UWV naar banen zoeken: www.werk.nl;
3.
cv plaatsen op: www.werk.nl;
4.
deelnemen aan de workshop ‘solliciteren’ bij het UWV-Werkbedrijf op de afgesproken tijd;
5.
deelnemen aan de speeddate bij het UWV-Werkbedrijf op de afgesproken tijd;
6.
kranten, internet en andere mogelijkheden raadplegen voor vacatures;
7.
tijdens de zoekperiode minstens 20 sollicitaties verrichten;
8.
inschrijven bij minstens drie uitzendbureaus en daar minstens één keer per week langsgaan
om te informeren of er werk is;
9.
jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie melden zich op afgesproken tijd bij het RMC om
de mogelijkheden te bezien voor terugkeer naar school.
Re-integratie-instrumenten en aanbesteding
In 2008 is het re-integratiebudget, het voormalige werkdeel, aanbesteed. De overeenkomsten lopen
na de laatste verlengingstermijn in september 2012 af. In 2008 zijn opdrachten gegund aan Paswerk,
Prodies en Agens voor re-integratietrajecten en aan Argonaut voor de medische beoordelingen.
De re-integratiemarkt is sindsdien volop in beweging. De IASZ streeft naar korte lijnen met de
uitvoering en leiding van de contractpartners en houdt de resultaten scherp in de gaten. Zo zijn
gaandeweg de contractperiode producten aangepast aan de behoefte en zijn prijzen hierop aangepast
(lees: verlaagd). Om het re-integratiebudget te ontzien zullen de work-firsttrajecten bij zodanig worden
aangepast dat de uitkeringsgerechtigde geen loon meer zal ontvangen, maar met behoud van
uitkering deelneemt aan het traject. Ook zijn nieuwe producten ontwikkeld in samenwerking met de reintegratiepartners; bijv. een korte en relatief goedkope sollicitatietraining waarbij op individuele basis
wordt bezien welke verbeteringen de aangemelde uitkeringsgerechtigde kan realiseren op het gebied
16
van de sollicitatiebrief, het cv., de uitstraling (uiterlijke verzorging) en er wordt geoefend op het voeren
van een sollicitatiegesprek.
Binnenkort start op regionaal niveau het voorbereiden van het beleid op grond van de Wet Werken
Naar Vermogen (WWNV), die naar verwachting op 1 januari 2013 in werking treedt. Het is zeker dat
het beleid op een aantal punten zal wijzigen. Wat de wijzingen inhouden en in welke mate wij nog met
producten en diensten van derden ondersteund moeten worden is vooralsnog niet aan te geven. Het
maken van een bestek voor een nieuwe aanbesteding op korte termijn en voor een zeer korte duur is
niet opportuun. Conform inkoopbeleid zou het re-integratiebudget openbaar aanbesteed moeten
worden. Het betreft een B-dienst, waarvoor een verlicht regime geldt. Verlicht regime wil zeggen dat
de enige verplichting betreft de verplichting om Europees (via www.aanbestedingskalender.nl) aan te
kondigen aan wie is gegund. De procedure is vormvrij, doch kan gekaderd worden door het eigen
inkoopbeleid. Gezien de hoogte van de te besteden middelen, zou volgens het eigen inkoopbeleid
(Europees) openbaar moeten worden aanbesteed. De competentie om af te wijken van het eigen
inkoopbeleid is aan het college. In afwachting van de aanbesteding op grond van de nieuwe
dienstverlening behorende bij de WWNV is in overleg met de Stichting Rijk bedacht om in casu af te
wijken van het gemeentelijk inkoopbeleid en voorlopig niet openbaar aan te besteden, maar met
benodigde partijen om tafel te gaan om overeenkomsten te verlengen / een tijdelijke overeenkomst
aangaan. Vanuit het 2B regiem geldt een verplichting tot publicatie op aanbestedingskalender.nl.
Stichting Rijk zal de benodigde publicaties en aanschrijvingen voor haar rekening nemen.
Voorstel:
In afwachting van de beleidsvorming rond de WWNV afwijken van het eigen inkoopbeleid en tijdelijke
overeenkomsten aangaan met bestaande partijen.
Afbouw WIW/ID banen
Vóór 2004 had de gemeente Heemstede op basis van de In en Doorstroomregeling (ID-banen) en de
Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) meer dan 50 fte gesubsidieerde arbeidsplaatsen voor
uitkeringsgerechtigden. Door de afschaffing van de twee regelingen is destijds besloten om alle
gesubsidieerde banen direct in 2004 af te bouwen, behalve die 4 banen die uit maatschappelijk
belang door de gemeente zelf waren gerealiseerd en waarbij sprake was van een arbeidscontract
voor onbepaalde duur.
Op dit moment worden nog 4 personen in gesubsidieerde arbeid bekostigd uit het re-integratiebudget.
De jaarlijkse kosten, bestaande uit loon- en begeleidingskosten, bedragen ruim € 110.000.
De betrokken personen zijn allen nog ruim onder de 60 jaar, wat betekent dat bij ongewijzigd beleid de
gemeente Heemstede jaarlijks ruim € 110.000 moet financieren uit het re-integratiebudget. Deze
kosten zorgen er voor dat het besteedbaar budget voor de inkoop van re-integratietrajecten aanzienlijk
vermindert. In relatie tot de mislukte doelstelling (doorstroom naar reguliere arbeid) staat een
voortzetting van de subsidierelatie haaks op de doelstelling om zo veel als mogelijk
uitkeringsgerechtigden weer economisch zelfredzaam te laten worden.
De wethouder heeft de betrokken personen en de werkgevers inmiddels laten weten dat de gemeente
Heemstede voornemens is om de loonkostensubsidie te beëindigen met inachtneming van een
overgangsperiode. Hiernaast is ingezet op –zo mogelijk- behoud van werkgelegenheid, waarbij een
afbouwregeling in de loonkostensubsidie tot de mogelijkheden behoort. Voorwaarde hierbij is een
substantiële bijdrage van ten minste 50% loonkosten door de werkgever over het jaar direct na het
einde van de overgangsperiode.
Op dit moment hebben twee werkgevers aangegeven om op korte termijn een voorstel te gaan doen
voor het behoud van de medewerkers. Twee werkgevers missen hiervoor de financiële middelen. Ten
aanzien van deze twee personen is toegezegd dat de gemeente zich middels re-integratiemiddelen
zal inspannen om te bezien of instroom in reguliere arbeid mogelijk is. Deze trajecten zijn inmiddels
gestart.
Voorstel:
Voorgesteld wordt om de loonkostensubsidies van de resterende WIW / ID-banen conform
bovenstaande volledig af te bouwen.
17
Tegenprestatie
In artikel 9 van de WWB is de mogelijkheid van het opleggen van een ‘tegenprestatie’ opgenomen.
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden de verplichting opleggen om onbeloonde maatschappelijk
nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze werkzaamheden zijn bedoeld als tegenprestatie van
mensen die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving, waardoor deze tevens invulling
geven aan hun maatschappelijke betrokkenheid. De belangrijkste kenmerken zijn:
- De tegenprestatie is naar aard en doel niet direct gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en
is niet bedoeld als re-integratie-instrument.
- De tegenprestatie mag niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde
arbeid of aan re-integratieverplichtingen.
- De duur en omvang van de werkzaamheden zijn in de regel beperkt.
- Het gaat om ‘additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’, waarbij onder
additioneel wordt verstaan werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op
reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht, en die niet leiden tot verdringing
op de arbeidsmarkt.
Op dit moment zijn in Nederland nog niet veel gemeenten die invulling geven aan deze bevoegdheid.
Hiervoor zijn een aantal argumenten van juridische aard:
- De regeling is mogelijk in strijd met internationale bepalingen met betrekking tot het verbod op
dwangarbeid en verplichte arbeid (art. 4 EVRM). Dit wordt momenteel nader onderzocht.
- Hoe is iemand verzekerd tegen het wegvallen van verdiencapaciteit als een bedrijfsongeval
plaatsvindt. Wat is de aansprakelijkheid voor de gemeente als de persoon die de
tegenprestatie verricht schade aanricht of ondervindt?
Ook op organisatorisch gebied betekent de tegenprestatie nogal wat. Zo moet een
tegenprestatieproject gefaciliteerd worden, er moet begeleiding en toezicht zijn, er moet gehandhaafd
worden (maatregelenverordening), enz. Voor een kleine gemeente is dit projectmatig nauwelijks te
doen en zou samenwerking en uitbesteding het handigst zijn. Hier hangt echter weer een
kostenplaatje aan.
De organisatie van de IASZ is thans wel toegerust om op individueel niveau invulling te geven aan de
tegenprestatie. Door de methodiek van de sluitende aanpak zijn thans de meeste
uitkeringsgerechtigden ‘op traject’. De IASZ wil op actieve wijze een beroep doen op het
solidariteitsgevoel van de niet actieve uitkeringsgerechtigden door deze personen de mogelijkheid te
bieden om allerlei maatschappelijke activiteiten te ondernemen, zoals vrijwilligerswerk. Hiertoe wordt
bijgedragen aan de maatschappelijke participatie van de uitkeringsgerechtigde en heeft de
maatschappij daar ook baat bij.
Voorstel:
Voorgesteld wordt om tegenprestatie in 2012 zodanig in te vullen dat de doelgroep
uitkeringsgerechtigden die thans niet deelnemen aan een re-integratietraject worden gestimuleerd om
actief te worden in maatschappelijke participatie.
Reiskosten t.b.v. re-integratietrajecten
In artikel 17 van de Re-integratieverordening is opgenomen dat ter stimulering van de
arbeidsinschakeling diverse kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Genoemd is onder andere
reiskosten. Omdat steeds vaker een beroep wordt gedaan op vergoeding van reiskosten die nodig zijn
om een re-integratietraject te kunnen volgen, is behoefte aan een richtlijn ontstaan. Hierbij kan
aangesloten worden bij de voorwaarden zoals vergoeding voor reiskosten sociaal vervoer welke
wordt verstrekt bij aanvragen om bijzondere bijstand.
Voorstel:
18
Voorgesteld wordt om de reiskosten die nodig zijn om een re-integratietraject te kunnen volgen te
vergoeden op basis van het goedkoopst mogelijke tarief van het openbaar vervoer als de enkele
afstand tussen de woning van de uitkeringsgerechtigde en plaats waarop aan re-integratie wordt
gewerkt groter is dan 10 kilometer. Is de bedoelde afstand korter dan 10 kilometer, dan kan alleen dan
een vergoeding plaats vinden als vast is komen te staan dat de uitkeringsgerechtigde vanwege
medisch objectiveerbare aandoeningen niet in staat is te fietsen.
Hoofdstuk 7 Financiële uitwerking voorstellen
In dit hoofdstuk worden de voorstellen uit hoofdstuk 6 financieel verwerkt. Hierbij is uitgangspunt het
vrij te besteden budget wat over blijft na de aangegane verplichtingen zoals in overzichten in
hoofdstuk 5 opgenomen.
Inburgering 2012
Nog te besteden budget 2012
Verhoging uit het uitvoeringsbudget Wet inburgering
t.b.v. taalcoaches en maatschappelijke begeleiding
Voorstellen
Gilde samenspraak taalcoaches
Maatschappelijke begeleiding
Inburgeringstrajecten voor beperkte doelgroep
HST
€
31.618
€
€
14.963
46.581
€
€
€
€
563
14.400
29.554
46.581
BLD
HST
Educatie 2012
Nog te besteden budget 2012
Voorstellen
Open leercentrum
Educatietrajecten
€
51.449
€
€
€
5.774
45.675
51.449
Reïntegratie 2012
Nog te besteden budget 2012
Voorstellen
Trajecten Paswerk t.b.v. doelgroep 2 en 3
Trajecten Paswerk (uitstroom 8 WWB-ers)
Afbouwregeling WIW/ID
Overige trajecten t.b.v. doelgroep 1, 2 en 3 en spec. doelgr.
HST
€
383.655
€
€
€
€
€
110.000
48.000
90.000
135.655
383.655
19
Download