JAARVERSLAG 2014: PROJECT “ONDERSTEUNING PSYCHOSOCIALE HULPVRAGEN VAN INBURGERAARS” VZW INTEGRATIE EN INBURGERING 1. Ontstaan van het project Het Onthaalbureau Inburgering Antwerpen is door de Stad en de Vlaamse overheid erkend voor het uitvoeren van het inburgeringsdecreet op het Antwerpse grondgebied. Het onthaalbureau biedt inburgeringstrajecten aan bestaande uit lessen Maatschappelijke Oriëntatie (MO), Nederlands als tweede taal (NT2) en loopbaanoriëntatie (LO). Doorheen het hele traject krijgt de inburgeraar ondersteuning van een trajectbegeleider (TB). Het inburgeringstraject heeft als doel de zelfredzaamheid van de inburgeraar in onze samenleving te verhogen zodat men zelfstandig aan de slag kan. Regelmatig krijgen medewerkers van inburgering te maken met psychosociale welzijnsvragen. Het gaat om intrafamiliaal geweld, problematische opvoedingssituaties, psychische problemen na migratie uit een traumatiserende omgeving, drugsproblematiek, … Daarnaast komen inburgeraars soms terecht in complexe situaties en problemen, soms van administratieve aard, die veel impact hebben op het psychosociaal welzijn, armoede en deelname aan de samenleving. Deze vragen zijn soms zo complex dat de trajectbegeleiders of het eigen netwerk van de inburgeraar er geen antwoord op kunnen bieden. De trajectbegeleiders stellen ook vast dat doorverwijzingen vaak mislukken. Er is nood aan ondersteuning voor het werken aan een geslaagde doorverwijzing. Voor deze situaties bestaan geen pasklare antwoorden. Soms vallen ze buiten de opdracht van inburgering. Deze individuele vragen van inburgeraars zijn randvoorwaarden om aan inburgering te kunnen deelnemen. Bovendien kunnen bij vroege detectie en aanpak zwaardere problematieken worden voorkomen. Daarom willen we inzetten op het uitwerken van methodieken en netwerken om binnen inburgering om te gaan met psychosociale welzijnsvragen van inburgeraars. Tegelijk zien we dat andere partners binnen Atlas (Huis van het Nederlands, sociale adviseurs…) met gelijkaardige vragen en problemen zitten. 2. Doel van het project Tijdens de duur van het project streven we volgende doelstellingen na: • Een overzicht krijgen van de meest gestelde psychosociale welzijnsvragen van inburgeraars waarbij trajectbegeleiders en leerkrachten geen antwoord kunnen bieden met de gekende methodieken en instrumenten. • Een doorverwijsnetwerk uitbouwen om vanuit inburgering efficiënt, kwalitatief en klantvriendelijk door te verwijzen naar relevante hulpverleningsinitiatieven en te werken aan een geslaagde doorverwijzing. • Dit doorverwijsnetwerk bekend en toegankelijk maken bij medewerkers van inburgering. • In kaart brengen wat er daarbovenop nodig is om een antwoord te bieden op de psychosociale welzijnsvragen van inburgeraars en aanbevelingen doen. 3. Werkwijze Het doel van het eerste deel van het project (januari-juni 2014) was via casussen en gesprekken met trajectbegeleiders een zicht te krijgen op de problematieken waar zij mee geconfronteerd worden, de hulp die zij kunnen en mogen bieden, de struikelblokken die zij hierbij ervaren. Het doel van het tweede deel van het project is meer structureel: initiatieven, methodieken, hulpmiddelen ontwikkelen die de trajectbegeleiders en leerkrachten MO (het project werd in de loop van het jaar ook naar hen uitgebreid omdat zij ook in aanraking komen met hulpvragen van inburgeraars) in staat stellen om zelfstandiger aan de slag te kunnen gaan met psychosociale hulpvragen van hun cliënten. Doorheen het hele jaar werd door de CAW-projectmedewerker ook coaching voorzien aan de trajectbegeleiders en leerkrachten MO in concrete casussen. 4. Resultaten eerste deel project (observatiefase): zie bijgevoegd cijfermateriaal Vanuit de bevragingen trajectbegeleiders: Trajectbegeleiders geven aan dat een luisterend oor bieden en op maat van de cliënt doorverwijzen naar de gepaste hulp- en dienstverlening tot het takenpakket behoort. Het is hiervoor onvermijdelijk om een aantal concrete administratieve taken (bellen i.p.v. de cliënt, formulieren invullen,…) op te nemen. Opvolging van de verwijzing is een moeilijker punt: over het algemeen vindt men het de verantwoordelijkheid van de cliënt. Indien een verwijzing niet lukt verwacht men dat de cliënt dit zelf meldt aan de trajectbegeleider. Indien men niets meer hoort van de cliënt gaat men er over het algemeen van uit dat de cliënt verder geholpen is. Als het om een “zwaar” probleem gaat (IFG, dreigende uithuiszetting,…)zullen een aantal trajectbegeleiders een verwijzing wel actief opvolgen. De cliënt verwacht een actieve trajectbegeleider, iemand die zaken en problemen concreet aanpakt i.p.v. te verwijzen. Dat komt door taalproblemen, schaamte, angst voor het onbekende, de trajectbegeleider is een vertrouwensfiguur die de taal kent, onwetendheid,… Klanten ervaren vooral problemen met financiën en armoede (geen recht op inkomen kunnen doen gelden, klein inkomen hebben, schulden,…), wonen (huisbaas die zich niet aan de regels houdt, geen betaalbare woonst vinden, dakloosheid, woning niet in orde,…)psychische problemen (trauma’s uit land van herkomst, depressieve klachten,…) en relationele problemen (zowel met partner als kinderen cfr.gezinsnota). De TB’er vindt zijn weg in het welzijnslandschap vooral via internet en overleg met collega’s. Doorverwijzingen lopen wel eens fout. Genoemde oorzaken zijn de wachtlijsten (men moet soms enkele weken wachten alvorens men een intake krijgt, waardoor cliënten afhaken), taal/tolk, terughoudendheid van de cliënt om diverse redenen (onzekerheid, schaamte,…). Daarnaast zijn de verwachtingen van de cliënt niet altijd realistisch t.a.v. de hulpverlening waardoor zij teleurgesteld afhaken. trajectbegeleiders geven een aantal noden aan die de kwaliteit van het werken met cliënt en het welzijn van de cliënt kunnen verhogen: * Cliënten hebben nood aan iemand die met hen meegaat naar de hulpverleningsdiensten om de drempel te verlagen, te “vertalen”, duidelijkheid te scheppen,… * organisaties waar men veel mee samenwerkt geregeld bezoeken of uitnodigen voor een update. Zo kan men op de hoogte blijven van elkaars werking. Actief netwerken. * er is bij Inburgering veel kennis en know-how aanwezig. Deze kennis wordt echter niet op een structurele manier met elkaar gedeeld. Sommige mensen geven aan nood te hebben aan geregeld overleg met collega’s. Collega’s moeten van elkaar weten wie over welke kennis beschikt. Mogelijkheid tot interne specialisaties en consult? * een aantal trajectbegeleiders geven aan dat de job teveel volgens standaardregeltjes moet gebeuren waardoor er minder mogelijkheid is om “op maat van de cliënt” te kunnen werken. * SOKA, intervisie en een aanspreekpunt CAW, OCMW, de 8. Vanuit de casussen: De probleemgebieden komen inderdaad overeen met de vermelding van trajectbegeleiders in de bevraging. Vele problemen brengen ook problemen met het verblijfsstatuut teweeg. Doelgroepsgewijs zijn het vooral EU-onderdanen (Oost-Europa), zwart-Afrika en Aziaten. Trajectbegeleiders vragen vooral naar overleg en info. Men vraagt info over de werking van instellingen, regelgeving (sociale zekerheid, huur,…) en een “tweede opinie”. Dit komt overeen met de aangehaalde noden uit het eerste deel. Verwijzingen komen ook geregeld voor maar minder. Ik heb de indruk dat de meeste Tb’ers over het algemeen hun weg wel vinden in het welzijnslandschap. Diensten samenwerking/verwijzing vooral OCMW, BJB, PSC/Vluchtelingendienst, CLG/CGG Op de meeste verwijzingen volgt een hulpverlening. Een deel van de resultaten van de verwijzingen blijven onduidelijk/onbekend. De mogelijke redenen zijn in het eerste deel al aangehaald. 5. Ontwikkelen van hulpmiddelen en acties De centrale vraag voor het tweede deel was: wat kan ik en weet ik, dat een trajectbegeleider/leerkracht MO ook moet kunnen of weten om met psychosociale hulpvragen aan de slag te gaan? Deze leidraad stuitte meteen op enkele beperkingen: de meeste trajectbegeleiders/leerkrachten MO zijn geen hulpverleners, ze hebben niet dezelfde opleiding zoals ik gehad. Het doel van Inburgering is ook geen hulpverlening, wel om de cliënt een stap verder te krijgen bij het vinden van een oplossing voor zijn probleem(situatie). De centrale vraag was dus te hoog gegrepen. Een herformulering op maat luidt dan: Welke hulpmiddelen heeft een TB’er/LK MO nodig om met de vraag van zijn cliënt aan de slag te gaan teneinde die een stap verder te krijgen bij het vinden van een oplossing? Voor het bepalen van die instrumenten ben ik gaan kijken naar de noden die trajectbegeleiders aangaven (zie in dit verband punt 4) en registraties die ik uit casussen opmaakte. Als trajectbegeleiders/leerkrachten MO willen doorverwijzen naar hulpverleningsinstanties, hebben ze nood aan een up to-date database. Deze database bevat correcte contactgegevens en verwijzingsinfo. Voor de structuur van deze database baseerde ik me op de adressenlijst die de leerkrachten MO gebruiken in hun lessen. Deze adressenlijst bevat een breed overzicht van de bestaande maatschappelijke hulp en dienst verlening. Ik heb deze info nagekeken en up-to-date gemaakt. In de uiteindelijke lay-out worden de verschillende organisaties gekoppeld aan hun website. Mijn ervaring is dat de meeste websites correcte info bevatten. medewerkers kunnen dus meteen de info vinden die ze zoeken op de website. Daar de website wat onduidelijk is, heb ik een “klik-link” gemaakt. Bijkomend voordeel is dat men op deze manier niet moet bezig zijn met zelf info opzoeken en in een database zetten, en deze overzichtelijk en correct houden. In de uiteindelijke versie zal ik ook een inhoudstafel voorzien waar men het hoofdstuk kan aanklikken dat men nodig heeft. Zo moet men niet de hele database doorworstelen. Infosessie over de werking van CAW Antwerpen en zijn verschillende deelwerkingen. Met nadruk op doelgroep, werkwijze, manier van doorverwijzen, geboden hulp,… zie bijlage “basisvorming CAW Antwerpen”. Doorverwijzingen lopen weleens fout. Soms is dat een gevolg van het feit dat de verwachtingen van de cliënt niet altijd realistisch zijn t.a.v. de hulpverlening waardoor zij teleurgesteld afhaken. Goed doorverwijzen is meer dan alleen maar een papiertje met het adres van de organisatie meegeven. Een goede doorverwijzing impliceert een aantal belangrijke aandachtspunten die beschreven worden in methodiekboeken over hulpverlening. Uit deze theorie heb ik een handleiding gefilterd op maat van Atlas. Zie bijlage “Handleiding doorverwijzen.” Medewerkers vragen mij in eerste instantie vooral naar info en overleg rond situaties. Men vraagt info over de werking van instellingen, regelgeving en een “tweede opinie”, men wil van gedachten wisselen over een situatie. Verwijzingen komen op de tweede plaats. Dit overleg gebeurt ook tussen collega’s onderling. Soms is het echter wenselijk om met een specialist te kunnen overleggen. Om dit na 31 december mogelijk te houden heb ik een lijst gemaakt van hulplijnen per thema die medewerkers kunnen bellen voor info, advies, overleg. Zie bijlage “Hulplijnen bij hulpvragen cliënten”. Een tweede initiatief hieromtrent betreft de heropstart van de intervisies tussen de trajectbegeleiders en de leerkrachten MO. Deze methodiek komt ook tegemoet aan mijn constatering dat er veel kennis en know-how aanwezig is bij Inburgering . Deze kennis wordt echter niet op een structurele manier met elkaar gedeeld. Collega’s moeten van elkaar weten wie waarover beschikt. De werking van organisaties verandert geregeld, contactpersonen worden vervangen, regelgeving verandert,… de maatschappelijke hulp- en dienstverlening is voortdurend in beweging waardoor kennis en bovengenoemde hulpmiddelen achterhaald worden en niet meer bruikbaar zijn. Medewerkers worden bestookt met e-mails en info allerhande. Het gaat verloren in de hoeveelheid, men denkt dat een ander het wel zal opvolgen,… de nieuwe info gaat uiteindelijk verloren. Om dit te vermijden is de werk groep “Kennis delen” opgestart. Zie bijlage “Aanspreekpunten per thema. 6. Evaluatie en aanvraag verlenging project voor 2015 Doorheen de opdracht merkte ik een aantal zaken die de doelstellingen van het project doorkruisten: Er zijn geen duidelijke verwachtingen naar wat medewerkers moeten opnemen in omgaan met psychosociale hulpvragen. Iedereen doe nu een beetje zijn zin. Medewerkers hebben ook niet dezelfde “bagage” om hier mee om te gaan. De twee bovenstaande bemerkingen scheppen onduidelijkheid voor medewerkers en klanten. Wat kunnen klanten verwachten? Aan welke verwachtingen moeten medewerkers voldoen? Medewerkers hebben het ook heel druk met hun “corebusiness”. Hebben zij de ruimte om heel intensief met deze hulpvragen om te gaan? Daarnaast zijn er een aantal ontwikkelingen in het maatschappelijke veld: vorming vzw Integratie en Inburgering en een nieuw onthaalconcept van CAW Antwerpen (wijkgericht en intersectoraal). Nieuwe insteek voor het project: gezien de bemerkingen omtrent medewerkers en ontwikkelingen vzw Integratie en Inburgering en CAW Antwerpen kan het aanbod van onthaalbureau Inburgering, De8 en CAW op elkaar afgestemd worden en kan het ingepast worden in wijkgericht, intersectoraal onthaal van het CAW? Er heeft een verkennende vergadering tussen Inburgering, De 8 en CAW plaatsgevonden: iedereen is principieel akkoord om dit concept vorm te geven. Concreet wordt het project met een half jaar verlengd . In dit half jaar is het bedoeling dat we het netwerk concreet vorm geven. Er wordt een werkgroep oprichten in januari. Deelnemers zullen zijn: projectmedewerker CAW, teamcoach trajectbegeleiding en MO, twee trajectbegeleiders en twee leerkrachten MO, een medewerker van De 8. Deze werkgroep gaat concreet aan de slag met o.a. volgende zaken: bepalen van een duidelijke medewerkersvisie inzake opdracht omgaan met psychsociale hulpvragen, welke coaching en vorming nodig om aan medewerkers de nodige “bagage” te geven om aan die opdracht te voldoen, hoever gaan in opvolging verwijzingen, welke registratie bijhouden, welke taken nemen CAW en De 8 op, hoe invullen,…