Bijlage bij OC 07/02 Voorwaarden voor optimalisering van de inburgering Ten behoeve van het bestuurlijk overleg op 20 oktober a.s. met de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie Gemeenten hebben veel belang bij een goede inburgering van nieuwkomers. Hoewel slechts een eerste stapje, is inburgering een noodzakelijke voorwaarde voor integratie van nieuwkomers in de lokale samenleving. Burgers in gemeenten moeten de competenties bezitten om te participeren en economisch zelfredzaam te zijn; dat bevordert de leefbaarheid en de sociale cohesie in gemeenten. Het zijn dan ook de gemeenten geweest die eind jaren tachtig als eerste initiatieven hebben genomen om nieuwkomers op een gestructureerde wijze te introduceren in de Nederlandse taal, gewoonten en omgangsvormen. In samenwerking met lokale partners en met ondersteuning van de rijksoverheid zijn deze initiatieven in de loop der jaren uitgegroeid tot wat wij nu onder inburgering verstaan en tenslotte in een wet terechtgekomen, de Wet inburgering nieuwkomers (WIN). Gemeenten staan nu voor de uitdaging van een verdere optimalisering van de inburgering. Het gaat dan met name om een meer integrale aanpak, zowel bij de organisatie van de beleidsuitvoering in gemeenten als voor wat betreft de methode van inburgering. Wat dit laatste betreft zijn er goede verwachtingen van wat is gaan heten ‘duale trajecten’, die nu op grote schaal zijn ingezet of op stapel staan. De verbeteringen bij gemeenten in beleid en uitvoering worden bemoeilijkt door de complexiteit niet alleen van de integratieproblematiek als zodanig, maar ook van de wet- en regelgeving en van de samenwerkingsrelaties met inburgeringspartners. Wij zijn er van overtuigd, dat de gemeenten deze hobbels kunnen nemen, als zij maar in staat worden gesteld hun regie op dit gebied versterken en daarin ook gesteund worden door de rijksoverheid. In het vervolg schetsen wij deze regierol en de voorwaarden die voor een verdere versterking ervan moeten worden vervuld. Gemeentelijke regierol Binnen het inburgeringstelsel zijn gemeenten het beste in staat tot een integrale aanpak en tot een integrale, afweging die voor een goede traject- en procesregie noodzakelijk zijn. Daarbij is de bepaling door de gemeente van de doelen van de individuele inburgeraar (het doelperspectief in jargon) cruciaal in de inburgering. De gemeente maakt een inschatting van de taal- en andere ondersteuning die de inburgeraar nodig heeft om het niveau van het examen en het doelperspectief te bereiken. De inburgeraar krijgt vervolgens de plicht opgelegd daar op een nader te bepalen wijze werk van te maken. Bij inburgeraars die afhankelijk zijn van een uitkering zal de gemeente het inburgerings- en reintegratietraject integreren en eventueel noodzakelijke dwang niet alleen via de WIN, maar ook via de Wet werk en bijstand effectief kunnen realiseren. Het kabinet is van plan inburgeraars op eigen kosten hun inburgeringcursus te laten volgen. Bij de uitwerking van dit plan moet worden vermeden dat een dergelijke wijziging in de financiering van inburgering afbreuk doet aan de regiefunctie van de gemeente. Als dit voorstel wordt geïmplementeerd dient er wel een kredietfaciliteit voor de inburgeraar opgezet worden. Voorkomen dient te worden dat als de inburgeraar door de kosten van de cursus in de financiële problemen komt, hij beroep moet doen op bijzondere bijstand voor financiële ondersteuning. Het kabinet is ook van plan inburgeraars een staatsexamen af te (doen) nemen. Wij kunnen ons voorstellen dat een dergelijk examen de inburgeraar stimuleert om werk te maken van zijn inburgering. Het spreekt van zelf dat gemeenten niet op het succes van inburgeraars bij het behalen van zo’n examen kunnen worden afgerekend. Voorwaarden voor versterking van de gemeentelijke regie De belangrijkste voorwaarden voor het versterken van de gemeentelijke regie zijn de volgende. Vereenvoudiging van wetgeving en ontbureaucratisering De gecompliceerde en vaak hinderende wet- en regelgeving en de zware monitoring door de Rijksoverheid belemmeren gemeenten bij een effectieve en efficiënte uitvoering van hun beleid. Het koppelen en vervlechten van activiteiten is door de schotten tussen regelingen vaak onmogelijk, zodat er vaak sprake is van gestapelde (op elkaar volgende) trajecten die tot onnodig tijdverlies lijden. De zware monitoring en gedetailleerde informatieuitvraag door het Rijk draagt bij aan risicomijdend gedrag van gemeenten en onderwijsinstellingen, waardoor zij minder maatwerk leveren. Tevens brengt de administratieve last die het Rijk bij gemeenten neerlegt een onevenredig zware werklast met zich mee. De WWB geeft gemeenten vanaf 2004 meer beleidsvrijheid dan op dit moment het geval is. Dat biedt nieuwe mogelijkheden voor integraal beleid en uitvoering, waar gemeenten te maken hebben met inburgeraars die afhankelijk zijn van een WWB-uitkering. De gemeente zal echter óók op het gebied van inburgering meer beleidsvrijheid dienen te krijgen om tot maatwerk te kunnen komen en het Rijk dient zich minder gedetailleerd met de uitvoering bezig te houden. De huidige administratieve last voor gemeenten om aan de informatieverplichtingen van het Rijk te voldoen is te zwaar. Zij legt een te groot beslag op de ambtelijke capaciteit. Bovendien doet een dergelijke gedetailleerde informatievoorziening aan het Rijk onvoldoende recht aan de gemeentelijke rol op dit terrein en in relatie tot aanpalende terreinen. Ontschotting van middelen Gemeenten zijn in staat om het bereiken van het doelperspectief vorm te geven door inburgeringprogramma’s en vervolgtrajecten naar verdere scholing en arbeid op maat te leveren of te combineren tot een duaal traject. Daartoe moeten gemeenten de mogelijkheid hebben om verschillende maatregelen en middelen aan elkaar te koppelen en waar nodig te stapelen. Ter plekke moet beoordeeld kunnen worden welke middelen, welke maatregelen en welke tijdspanne nodig zijn voor het volgen van bepaalde trajecten die voor individuele inburgeraars het best geschikt zijn. De huidige middelenstructuur werkt echter belemmerend. Wij pleiten dan ook voor een bundeling van financiële middelen in het Werkfonds van de WWB, waaraan de inburgerings-, oudkomers- en educatiemiddelen worden toegevoegd. Hierdoor worden gemeenten in staat gesteld maatwerktrajecten op te zetten zonder de beperkingen, die bestaan door de huidige middelenstructuur. Om te voorkomen dat er schotten binnen het werkfonds nodig zijn en om tegemoet te komen aan de behoefte aan rijkszijde om vooralsnog de optimalisering van inburgering te kunnen volgen, stellen wij voor dat iedere gemeente per jaar een inburgerplan opstelt waarin zij aangeeft hoeveel nieuw- en oudkomers zij zal inburgeren. Het college legt over de uitvoering van het plan verantwoording af aan de gemeenteraad. Deze benadering sluit aan bij de systematiek van de WWB. Het doelperspectief komt centraal te staan: maatwerk Inburgering is een eerste stap in het integratieproces. Hiertoe dient vanaf het begin rekening gehouden worden met het uiteindelijke doel, zijnde werk, opvoeding of sociale activering. In het huidige stelsel is de focus teveel op taalbeheersing gericht. Doordat het doelperspectief nog te weinig centraal staat, bestaat het traject van de individuele inburgeraar vaak nog niet uit de goede mix van taalbeheersing, maatschappelijke oriëntatie, beroepsoriëntatie en praktijkervaring. Ook wordt nog te weinig gebruik gemaakt van duale trajecten. Trajecten zijn nog te weinig vervlochten terwijl onderzoek heeft uitgewezen dat dit zowel het leerresultaat kan verbeteren als de uitval beperken. Samenhangend met het 2 tekort aan aandacht voor het doelperspectief is het gebrek aan maatwerk. Nog te vaak volgen inburgeraars klassikale cursussen waar een beter maatwerk een beter rendement zou opleveren. Daarom is het cruciaal dat gemeenten in staat worden gesteld meer maatwerk te leveren. De twee vrige voorwaarden zijn daarvoor van groot belang. Meer harde verplichtingen en meer verantwoordelijkheid bij de inburgeraar Binnen het educatiesysteem hebben het Rijk, gemeenten, onderwijsinstellingen en inburgeraars zowel rechten als plichten. Een betere onderlinge samenhang verhoogt het rendement. In het huidige systeem is de uitval nog steeds erg hoog en zijn de prikkels voor de inburgeraar om zich maximaal in te zetten niet optimaal. Meer eigen verantwoordelijkheid bij de inburgeraar zal zijn inzet en motivatie verhogen. Een examen waarvan het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (VOT) mee samenhangt kan de motivatie van een inburgeraar verhogen. Wel dient voorkomen te worden dat de inburgeraar zich te veel op het examen gaat richten en hiermee zijn doelperspectief (werk, opvoeding of sociale activering) uit het oog verliest. Het kabinet stelt voor nieuwkomers die zich op vrijwillige basis blijvend in ons land willen vestigen een toets te laten doen in het land van herkomst. Pas als zij aantoonbaar beschikken over een basisniveau van taalvaardigheid in het Nederlands en elementaire kennis te hebben van de Nederlandse samenleving worden zij toegelaten tot Nederland. Hoewel wij vragen hebben bij de praktische haalbaarheid van dit voorstel zien wij geen principiële bezwaren. Een grotere groep oudkomers wordt in de kabinetsvoorstellen verplicht aan inburgeringscursussen deel te nemen. Gemeenten dienen hiertoe wel de benodigde financiële middelen te ontvangen. In het kabinetsvoorstel van 16 september wordt niet gesproken over de groep oudkomers die niet verplicht is in te burgeren, zoals de opvoeders. Wij zijn van mening dat ook voor hen middelen beschikbaar dienen te blijven. De kans dat zij inburgeringcursussen gaan volgen als zij deze zelf dienen te financieren achten wij klein. Als de inburgeraar de kosten zelf betaalt en de gemeentelijke regierol kleiner wordt zal de kans dat de inburgeraar zich op het examen gaat focussen en minder op het doelperspectief groot zijn. Hiermee zal de vervlechting van verschillende trajecten, zoals bij duale trajecten het geval is, veel minder vaak en moeilijker te realiseren zijn. Wij wijzen erop dat dit ingaat tegen de algemeen geaccepteerde gedachte dat juist duale trajecten een belangrijke rol spelen in het inburgeringproces. Afschaffing van de gedwongen winkelnering en versoepeling aanbestedingsregels De gedwongen winkelnering bij het ROC dient te worden afgeschaft. Hierdoor wordt de keuzemogelijkheid vergroot waardoor nog beter maatwerk geleverd kan worden. Het Rijk dient toe te zien op de kwaliteit van de onderwijsinstellingen. Daarnaast dienen de aanbestedingsregels in het kader van de WWB te worden versoepeld tav inburgerbudget van gemeenten. Geen bezuinigingen De bezuiniging op de middelen voor inburgering is geheel in strijd met de eis tot snelle en verdergaande integratie. Steeds meer oudkomers melden zich zelfstandig aan voor cursussen. Het zal een onmogelijke opgave worden om te voldoen aan de groeiende vraag van oudkomers als tegelijkertijd bezuinigingen plaatsvinden. 3 Bijlage: achtergrondinformatie (met name voor onze delegatie) Sinds het einde van de jaren ‘90 bestaan er een aantal regelingen om de inburgering van nieuwkomers en oudkomers gestalte te geven. Vanaf 1998 is de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) van kracht. Deze verplicht nieuwkomers een inburgeringtraject te volgen en gemeenten deze aan te bieden. Vanaf 1999 zijn een aantal regelingen tot stand gekomen om gemeenten ook in staat te stellen oudkomers een inburgeringtraject aan te bieden. De WIN en de meeste oudkomersregelingen zijn gebaseerd op outputfinanciering, gemeenten ontvangen een vergoeding op basis van het aantal gestarte en afgeronde trajecten. Dit geldt ook voor de laatste oudkomersregelingen. In de loop van de tijd is de gemeentelijke organisatie om de regierol van de inburgering te voeren gegroeid en hebben gemeenten, mede met ondersteuning van de Taskforce Inburgering, de kwaliteit van inburgeringtrajecten verbeterd. Er is binnen gemeenten een infrastructuur opgezet om het inburgeringsproces vorm te geven. Het huidige stelsel heeft ertoe geleid dat jaarlijks bijna alle nieuwkomers worden bereikt (85%) en het aantal oudkomers dat een traject volgt ieder jaar stijgt. De gemeente kan met haar regierol op het gebied van participatie inburgeraars doorgeleiden naar werk en scholing en is in staat vervolgtrajecten aan te bieden. De voornemens van het kabinet In de regeerakkoorden van de kabinetten Balkenende I en II staat een aanzet tot een wijziging van inburgeringsstelsel beschreven. Aanleiding hiervoor is het volgens het kabinet te lage rendement van het huidige inburgeringstelsel en een grotere aandacht voor de eigen verantwoordelijkheid van de immigrant. De kernpunten van het hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II zijn verder uitgewerkt in Rapportage Integratie Etnische Minderheden die op 16 september aan de Tweede Kamer is aangeboden. De hoofdpunten hieruit zjin: a. Nieuwkomers die zich op vrijwillige basis blijvend in ons land willen vestigen, dienen voor toelating tot Nederland aantoonbaar te beschikken over een basisniveau van taalvaardigheid in het Nederlands en elementaire kennis te hebben van de Nederlandse samenleving. b. Na vestiging in Nederland dienen nieuwkomers zich het gevorderde taalniveau en de kennis van maatschappelijke vaardigheden eigen te maken die nodig zijn om als burger aan de Nederlandse samenleving deel te nemen. Dit maakt deel uit van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor onbepaalde tijd (VOT). c. nieuwkomers die als asielzoeker toegang krijgen moeten aan dezelfde inhoudelijke voorwaarden als overige nieuwkomers om in aanmerking te komen voor een VOT. d. De inburgeringcursus wordt door de nieuwkomers en oudkomers op eigen kosten gevolgd. Door het opheffen van de gedwongen winkelnering bij ROC’s wordt de cursusmarkt geopend voor alternatieve aanbieders. e. Aan oudkomers die het Nederlands onvoldoende beheersen en die een uitkering hebben, ingevolge een relevante werknemersverzekering, wordt dezelfde verplichting opgelegd als aan de nieuwkomers, namelijk dat zij voldoende inburgeren. Het niet voldoen aan deze verplichting kan gevolgen hebben voor hun uitkering. Oudkomers met een bijstandsuitkering kunnen door gemeenten in dezelfde mate worden aangesproken om het vereiste niveau van inburgering te halen. De wijze waarop gemeenten vormgeven aan dit beleid, maakt onderdeel uit van de monitoring van het Rijk. f. Beheersing van de Nederlandse taal en de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor deelname aan de Nederlandse samenleving worden getoetst door middel van een inburgeringexamen. g. Nieuwkomers en oudkomers die het vereiste niveau van inburgering hebben gehaald, kunnen in aanmerking komen voor een gemaximeerde vergoeding van gemaakte kosten De Minister gaat er vanuit dat nieuwe inburgeringswet in de zomer van 2004 gereed zal zijn en in 2005 of 2006 in werking zal gaan. Het voornemen is om binnen de huidige wetgeving twee van eerdergenoemde uitgangspunten versneld in te voeren, te weten de toets in een land van herkomst voor gezinsvormers en –herenigers en het vrijgeven van het cursusaanbod. Dit zou aan het einde van 2004 al plaats dienen te vinden. Waar in het huidige stelsel zowel de inburgeraar als de gemeenten plichten hebben, legt het nieuwe systeem meer plichten bij de inburgeraar. Dit kan een veranderende rol van de gemeente inhouden.