Leercontract Literatuuronderzoek n.a.v. het 12-stappenplan ‘ Klassenmanagement ‘ Naam: Pietsje Postema Docent: Linda Holt Datum: Inhoud Voorwoord 3 Hoofdstuk 1 Definitie klassenmanagement 4 Hoofdstuk 2 Context van klassenmanagement; pedagogisch klimaat 5 Hoofdstuk 3 Effectief klassenmanagement 8 Hoofdstuk 4 Didactische vaardigheden 9 Hoofdstuk 5 Regels en routines 11 Hoofdstuk 6 Inrichting van het lokaal 13 Hoofdstuk 7 Omgaan met verschillen 15 Nawoord 17 Bronvermelding 18 Reflectie 19 Leercontract 2 Voorwoord Voor mijn praktijkonderzoek wil ik het woordenschatonderwijs en het rekenonderwijs in de onderwijspraktijk verbeteren. Voor het onderzoek zal ik de stappen van het 12-stappenplan doorlopen. In het literatuuronderzoek wil ik mij gaan verdiepen klassenmanagement, omdat het handelen van de leerkracht van belang is. Het gaat om de handelingen van de leerkracht die te maken hebben met het plannen, voorbereiden, organiseren en begeleiden en evalueren van onderwijsleersituaties. Met deze onderwijspraktijk heb ik de volgende leerdoelen geformuleerd: Leerdoel 1: Ik kan beschrijven wat klassenmanagement is. Leerdoel 2: Ik kan beschrijven wat de plek van het pedagogisch klimaat in het klassenmanagement is. Leerdoel 3: Ik kan beschrijven welke aspecten het positief klasklimaat bevorderen. Leerdoel 4: Ik kan beschrijven welke rol effectief onderwijs binnen het klassenmanagement speelt. Leerdoel 5: Ik kan beschrijven welke didactische vaardigheden belangrijk zijn binnen een goed klassenmanagement. Leerdoel 6: Ik kan beschrijven hoe ik regels en routines kan invoeren en handhaven in de klas. Leerdoel 7: Ik kan beschrijven waarom de inrichting van het lokaal belangrijk is. Leerdoel 8: Ik kan beschrijven hoe je omgaat met verschillen binnen de klas. 3 Hoofdstuk 1 Definitie klassenmanagement Leerdoel 1: Ik kan beschrijven wat klassenmanagement is. Onder klassenmanagement verstaan we het handelen van de leerkracht. Het gaat om de handelingen van de leerkracht die te maken hebben met het plannen, voorbereiden, organiseren en begeleiden en evalueren van onderwijsleersituaties. Van belang is dat de leerkracht alles zo organiseert, dat het allemaal ‘goed loopt’. Uit studies en onderzoeken is gebleken dat het klassenmanagement van de leerkracht invloed heeft op de leerprestaties van de leerling. Uit een van de onderzoeken kwam klassenmanagement op de eerste plaats van een lijst van 228 factoren die effect hebben op de schoolprestaties (Wang e.a, 1993). Onderwijswetenschapper Robert Marzano (2003) benadrukt ook het belang van klassenmanagement. Hij stelt dat een effectieve leerkracht de volgende drie rollen vervult: - - Instructeur; de leerkracht geeft gevarieerde en adequate instructie, afgestemd op het doel van de les en de behoeften van de leerling Ontwerper van het curriculum; de leerkracht volgt niet blindelings de methode, maar stemt de leerinhoud af op het niveau van de leerlingen (als groep en individueel). Tevens gebruikt de leerkracht ook verschillende manieren om de kennis op haar leerlingen over te brengen. Klassenmanager; de leerkracht plant en organiseert het onderwijs efficiënt en doeltreffend. De drie rollen zijn met elkaar verweven en beïnvloeden elkaar. Marzano stelt dat een effectief klassenmanagement het fundament vormt voor de andere twee rollen. Klassenmanagement is de basis voor een effectieve instructie en het ontwerp van het curriculum en is daarmee een cruciaal onderdeel van effectief onderwijs. Het doel van klassenmanagement is een omgeving te creëren waarin alle leerlingen actief en betrokken leren, zich optimaal kunnen ontwikkelen en goede leerprestaties behalen. Bron: Klassenmanagement in de basisschool 4 Hoofdstuk 2 Context van klassenmanagement; pedagogisch klimaat Leerdoel 2: Ik kan beschrijven wat de plek van het pedagogisch klimaat in het klassenmanagement is Leerdoel 3: Ik kan beschrijven welke aspecten het positief klasklimaat bevorderen. Het pedagogisch klimaat is de context van het klassenmanagement. Het pedagogisch klimaat wordt bepaald door de manier waarop de leerkracht en de leerlingen met elkaar omgaan. Bij het ontstaan van een pedagogsich klasklimaat spelen verschillende factoren een rol. Van belang zijn de pedagogische behoeften van de leerlingen en de pedagogisch vakmanschap van de leerkracht. Pedagogische behoeften De relatie tussen leerkracht en leerlingen is een belangrijk element van klassenmanagement (Marzano). De manier waarop de leerkracht omgaat met haar leerlingen, is bepalend voor het pedagogische klimaat is de klas. In feite is het pedagogische klimaat de context waarin het klassenmanagement plaats vindt. Om een klimaat te realiseren waarin leerlingen actief en betrokken en met plezier leren en optimaal ontwikkelen is het belangrijk dat leerlingen zich veilig en prettig voelen in de klas. De leerkracht moet tegemoet komen aan de pedagogische behoeften van de leerlingen. Gevoel van welbevinden Het welbevinden verwijst naar de gevoelens en emoties. Leerlingen met een hoge mate van welbevinden zitten lekker in hun vel en stellen zich soepel en ontvankelijk op tegenover anderen. De leerkracht heeft oog voor het welbevinden van leerlingen en gaat in op de signalen die aangeven hoe leerlingen zich voelen. De leerkracht kan o.a. aan de volgende elementen zien dat een leerling goed in zijn vel zit: - Openheid en ontvankelijkheid Flexibiliteit Zelfvertrouwen Weerbaarheid Vitaliteit Genieten Voorwaarden voor het welbevinden zijn: competentie, relatie en autonomie. Een pedagogisch klimaat dat tegemoet komt aan deze drie basisbehoeften, bevordert het zelfvertrouwen en het welbevinden van de leerlingen. Drie basisbehoeften Castelijns en Stevens (1996) onderscheiden drie voorwaarden voor het welbevinden van leerlingen: competentie, relatie en autonomie. Wanneer het klimaat in de klas aan deze behoeften tegemoetkomt, ontwikkelen leerlingen een actieve, gemotiveerde leerhouding. 5 Competentie Competentie heeft te maken met ‘vertrouwen en plezier in het eigen kunnen’. Leerlingen willen ervaren dat ze door gericht te handelen iets voor elkaar kunnen krijgen, ze willen dingen begrijpen of iets kunnen veranderen. Leerlingen willen graag laten zien wat ze kunnen, tonen dat ze competent zijn. Dit versterkt weer het zelfvertrouwen van de leerling. Relatie De behoefte aan relatie heeft te maken met de ervaring dat mensen je waarderen zoals je bent, graag met je om willen gaan en je helpen als dat nodig is. Leerlingen hebben de behoefte aan een omgeving waarin anderen beschikbaar zijn als dat nodig is. Het maakt de omgeving veilig en vertrouwd. Leerlingen durven dan een beroep te doen op anderen om ondersteuning te vragen. Het is de behoefte jezelf te kunnen zijn, zonder het risico dat je wordt uitgelachen of veroordeeld. Autonomie Het is een natuurlijke behoefte van leerlingen (mensen) om zoveel mogelijk zelfstandig te handelen, zelf te sturen en zelf beslissingen te nemen. Zelfstandig taken uitvoeren geven leerlingen veel voldoening en vertrouwen in het eigen kunnen. Pedagogisch vakmanschap De leerkracht speelt een belangrijke rol in het scheppen van een goed pedagogisch klimaat in de klas. Aan het tegemoet komen aan de genoemde basisbehoeften van de leerlingen, moet de leerkracht haar pedagogische kwaliteiten inzetten. De leerkracht bevordert hierdoor het gevoel van welbevinden en creëer een omgeving die leerlingen stimuleert zich te ontwikkelen. Kenmerkend voor de relatie tussen leerkracht en leerlingen is dat de leerkracht de leerlingen iets moet leren. Het doel is dat de leerkracht de leerlingen zoveel mogelijk bijbrengt en zorgt dat ze leerdoelen behalen. Een goede relaties met de leerlingen is essentieel om dit te realiseren. Het leraarschap heeft dus een ‘harde kant’ (doelen halen) en een ‘zachte kant’ (een veilig pedagogisch klimaat creëren). Pedagogische vakmanschap: - - Balans vinden tussen dominantie en medewerking Afstemming en responsiviteit: Belangstelling voor de taakbeleving van de leerling Ruimte bieden om te reageren Uitzicht bieden op succes Productieve attributies benoemen Uitdagende ondersteuning bieden Bron: Klassenmanagement in de basisschool 6 Opvoedingsstijl Het pedagogisch klimaat wordt bepaald door de manier waarop de leerkracht en de leerlingen met elkaar omgaan. De opvoedingsstijl is een factor die van belang is. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de autoritaire en de sociaal geïntegreerde opvoedingsstijl. Autoritaire opvoedingsstijl Bij deze opvoedingsstijl gaan alle initiatieven uit van de leerkracht. De leerkracht bepaalt wat er moet gebeuren en hoe dat moet. De regels worden aan de leerlingen uitgelegd en daaraan dienen de leerlingen zich te houden. De relatie tussen de leerkracht en leerlingen is afstandelijk. Een gevolg van deze opvoedingsstijl is dat leerlingen het zelf initiatief nemen afneemt/afleert. De leerlingen leren niet zelfverantwoordelijk te zijn voor hun gedrag. Sociaal geïntegreerde opvoedingsstijl Bij deze opvoedingsstijl worden leerlingen betrokken bij het besluitvormingsproces, maar is uiteindelijk wel de leerkracht die de beslissingen neemt. Initiatieven van de leerlingen worden serieus genomen. De zelfstandigheid en de eigen verantwoordelijkheid stimuleert de leerkracht. Hierdoor ontstaat een positief en op leren gericht klimaat. De band tussen leerkracht en leerlingen is persoonlijker. De band tussen leerlingen wordt ook gestimuleerd en het aantal ruzies tussen de leerlingen zal daardoor afnemen. De sociaal geïntegreerde opvoedingsstijl heeft de voorkeur boven de autoritaire opvoedingsstijl. Bron: Compendium 7 Hoofdstuk 3 Effectief klassenmanagement Leerdoel 4: Ik kan beschrijven welke rol effectief onderwijs binnen het klassenmanagement speelt. Uit analyses blijkt dat effectief klassenmanagement is gericht op de volgende vier aspecten: 1. 2. 3. 4. Regels en routines opstellen en erop toezien dat deze worden nageleefd Maatregelen nemen als leerlingen orde verstorend gedrag vertonen Een effectieve relatie tussen leerkracht en leerlingen De juiste mentale houding van de leerkracht 1. Regels en routines Regels en routines zijn afspraken over de manier waarop leerlingen zich in de klas, in de school maar daar ook buiten, horen (moeten) te gedragen. Zonder regels en routines weten leerlingen niet waar ze aan toe zijn en ontstaat en onrust in de groep. Belangrijk is dat de leerkracht regels en routines opstelt en erop toe ziet dat de leerlingen deze naleven. Regels en routines zorgen niet alleen voor structuur, maar bieden leerlingen ook veiligheid en bevorderen een goed pedagogisch klimaat. 2. Maatregelen bij orde verstorend gedrag Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het vooral effectief is als leerkracht verschillende manieren gebruiken om ongewenst gedrag aan te pakken. Leerkrachten moeten een gezonde balans weten te vinden tussen straffen en belonen. 3. Een effectieve relatie tussen leerkracht en leerlingen Als een leerkracht een goede relatie heeft met de leerlingen, zullen zij haar regels en opdrachten gemakkelijker accepteren. Om een goede relatie tot stand te brengen, houdt de leerkracht rekening met de verschillen tussen leerlingen en zet zij al haar pedagogische kwaliteiten in. 4. De juiste mentale houding Het is van belang dat de leerkracht zeer alert is op wat er in de klas gebeurt, ook wanneer ze bezig is met een individuele leerling of een groepje. Ongewenst gedrag kan snel opgemerkt worden en er kan direct op worden gereageerd. Verder wordt de mentale houding van effectieve klassenmanagers gekenmerkt door ‘emotionele objectiviteit’ (Nelson, 1998). Dat wil zeggen dat de leerkracht op een professionele, enigszins ‘zakelijke’ manier omgaat met haar leerlingen. De leerkracht houdt een zekere psychologische afstand en laat haar gedrag niet sturen door emoties. Bron: Klassenmanagement in de basisschool 8 Hoofdstuk 4 Didactische vaardigheden Leerdoel 5: Ik kan beschrijven welke didactische vaardigheden belangrijk zijn binnen een goed klassenmanagement. Er zijn vier basale didactische vaardigheden, die van groot belang zijn voor goed klassenmanagement. De vaardigheden vormen de basis voor een goede organisatie van het onderwijs: 1. 2. 3. 4. Duidelijk zijn Alert zijn en aandacht spreiden De betrokkenheid van leerlingen versterken Leerlingen verantwoordelijkheid geven 1. Duidelijk zijn Duidelijkheid bevordert het welbevinden van leerlingen. Het geeft leerlingen houvast als zij precies weten wat de leerkracht van hen verwacht. Uitgangspunten van duidelijk zijn: Formuleer aanwijzingen en opdrachten concreet en expliciet Ga na of de leerlingen de aanwijzingen en opdrachten hebben begrepen Schrijf aanwijzingen en opdrachten op het bord Formuleer opdrachten en aanwijzingen vanuit een positieve verwachting Laat in je houding en woorden blijken dat je de leerlingen ziet en hen zult helpen als dat nodig is. 2. Alert zijn en aandacht verspreiden Alert zijn is een didactische vaardigheid die hoort bij effectief klassenmanagement. Een leerkracht die alert is, neemt alles waar wat er in de klas gebeurt. Wanneer een leerkracht bezig is met een individuele leerling of met een groepje leerlingen, houdt zij goed in de gaten wat er in de groep gaande is. Ze is in staat haar aandacht te spreiden over de leerlingen. Een alerte leerkracht is opmerkzaam en signaleert het meteen wanneer er iets niet naar wens gaat of als een leerling hulp of aandacht nodig heeft. Uitgangspunten van alert zijn en aandacht spreiden: Houd in de gangen wat er in de groep gebeurt, ook als je met een individuele leerling of met een groepje leerlingen bezig bent Reageer direct als je iets opmerkt Houd (oog)contact met de leerlingen Loop rond en kies regelmatig een andere plaats in het lokaal 3. Betrokkenheid versterken De leerkracht is gericht om de betrokkenheid van de leerlingen te versterken. Daarom zet de leerkracht zich in om ervoor te zorgen dat de leerlingen betrokken en actief met de les meedoen. 9 Betrokkenheid versterken Geef zelf blijk van betrokkenheid, enthousiasme en interesse Ga bewust en gevarieerd om met het vragen stellen en beurten geven Pas regelmatig coöperatieve werkvormen toe Zorg voor passende, uitdagende opdrachten Houd rekening met de taakbeleving van de leerling 4. Leerlingen verantwoordelijkheid geven Leerlingen zelf verantwoordelijkheid geven, bevordert de betrokkenheid. Het bevordert de leerlingen de taak goed uit willen voeren. De zelfstandigheid en het verantwoordelijkheidsbesef moet de leerkracht bij de leerlingen bevorderen. De verantwoordelijkheid bouwt zich geleidelijk op. De leerkracht geeft de leerlingen stap voor stap steeds meer zelf verantwoordelijkheid. Durf leerlingen verantwoordelijkheid te geven voor hun eigen werk Geef leerlingen stap voor stap meer verantwoordelijkheid Bron: Klassenmanagement in de basisschool 10 Hoofdstuk 5 Regels en routines Leerdoel 6: Ik kan beschrijven hoe ik regels en routines kan invoeren en handhaven in de klas. Regels Regels hebben betrekking op normen. Met regels wordt aan de leerlingen duidelijk gemaakt hoe het eigenlijk hoort. Kenmerkend van de regels is dat ze niet alleen in de klas gelden, maar een algemene betekenis hebben. De regels dienen op in de school en buiten school. Routines Routines hebben meestal betrekking op veel voorkomende gedragingen, die volgens een vast patroon moeten worden uitgevoerd. Hierbij gaat het om gedragingen die typerend zijn voor de schoolsituatie. Routines hebben daardoor meestal geen bredere toepassing dan in de klas of in de school. Regels en routines zijn afspraken over de manier waarop leerlingen en leerkrachten zich gedragen en over de wijze waarop bepaalde activiteiten verlopen. Regels en routines werken niet vanzelf. De leerkracht besteedt aandacht aan de invoering ervan. Bij de start van het schooljaar besteed te leerkracht in ieder geval tijd aan de algemene schoolregels en de belangrijkste algemene gedragsregels die in de groep gelden. De afspraken en regels worden genoteerd en bijvoorbeeld opgehangen in het lokaal. Uit ervaringen leert dat regels en routines het beste worden nageleefd als ze in samenspraak met de leerlingen zijn vastgesteld. Leerlingen zijn er dan medeverantwoordelijk voor. Een routine kan het beste worden ingevoerd op het moment dat de situatie daartoe aanleiding geeft, omdat de routine dan betekenisvol is voor de leerlingen. Het is vaak effectief om een nieuwe routine met de leerlingen te oefenen. De leerkracht kan het oefenen aantrekkelijk maken door bijvoorbeeld met een stopwatch te laten zien dat de leerlingen steeds sneller kunnen. Als regels en routines duidelijk zijn en voldoende is geoefend, is het de taak van de leerkracht om ervoor te zorgen dat ze goed worden nageleefd. De afspraken gelden ook voor de leerkracht, deze dient zich hier ook aan te houden. Voor de leerkracht is het een uitdaging om flexibel om te gaan met regels en routines. Flexibel omgaan met regels en routines betekent dat de leerkracht deze in principe consequent handhaaft, maar ook bereid is om af en toe afspraken aan te passen aan de groep of een individuele leerling. Als een leerkracht dit doet betrekt zij hierbij alle leerlingen en legt uit waarom zij uitzonderingen maakt. Het flexibel omgaan betekent ook dat je je afvraagt of een regel nog wel nodig is of dat een routine kan worden aangepast (Beets, 2008). Regels en routines staan namelijk van belang van een goed verloop van het onderwijs. Regels en routines invoeren en handhaven: Maak tijd vrij om regels en routines met leerlingen te bespreken. Doe dit (zeker met de jongste) leerlingen op speelse wijze Omschrijf zo concreet mogelijk welk gedrag van de leerlingen wordt verwacht Geef zelf het goede voorbeeld Handhaaf de regels en routines vanuit een positieve houding: ik weet dat jullie het kunnen 11 Prijs leerlingen regelmatig als ze zich goed aan regels/routines houden Reageer direct en consequent op overtredingen Ga flexibel om met de regels en routines Evalueer regels en routines regelmatig: zijn ze nog wel functioneel? Bron: Klassenmanagement in de basisschool 12 Hoofdstuk 6 Inrichting van het lokaal Leerdoel 7: Ik kan beschrijven waarom de inrichting van het lokaal belangrijk is. Een essentieel onderdeel van klassenmanagement is de inrichting van het lokaal. Het lokaal biedt letterlijk en figuurlijk ruimte en biedt de leerkracht mogelijkheden om te gaan met verschillen tussen leerlingen. Door het creëren van een goede inrichting, creëer je een leeromgeving waarin alle leerlingen actief, betrokken, met plezier en et succes kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen. Voor de inrichting van het lokaal gelden de volgende uitgangspunten: 1. De leerlingen voelen zich veilig en prettig in de ruimte De manier waarop een ruimte is ingericht en aangekleed is medebepalend voor het pedagogisch klimaat in de klas en heeft invloed op het gevoel van welbevinden van leerlingen. Van belang is dat zij graag in het lokaal zijn, er een gezellige sfeer hangt en dat de ruimte met zorg en overzichtelijk is ingericht. Bij het inrichten van het lokaal kunnen inbrengen van leerlingen worden toegepast. Zo wordt de ruimte hen eigen en ervaren zij het echt als ‘ons eigen lokaal’. 2. De ruimte daagt leerlingen uit Het lokaal geeft leerlingen de gelegenheid dingen te ontdekken en te leren en daagt hen uit zich te ontwikkelen. Materialen zijn uitnodigend en zijn gemakkelijk te bereiken. De ruimte kan, eventueel met eenvoudige verplaatsingen, voor verschillende activiteiten worden gebruikt. Ook ziet het lokaal er niet altijd hetzelfde uit. De aankleding van het lokaal wordt bijvoorbeeld aangepast aan thema’s, seizoenen e.d. Hierdoor nodigt de ruimte steeds weer uit tot andere vragen en activiteiten. 3. De ruimte opgeruimd en overzichtelijk Een opgeruimd lokaal biedt duidelijkheid en structuur. Het is van belang dat materialen op een vaste plaats liggen en dat er geen onnodige spullen in het lokaal zijn. Ook moet het duidelijk zijn dat er vaste plaatsen zijn voor activiteiten. Een ruimte waar je alleen werkt, een plaats waar je samen kunt spelen, praten en werken en er in een plek waar je achter de computer kunt werken. Wanneer het duidelijk is waar een bepaalde ruimte voor is bedoeld, zullen leerlingen zich houden aan de regels die daarvoor gelden. Regels en routines spelen een belangrijke rol in het creëren van plaatsen voor activiteiten. 4. Leerlingen een plaats geven Een plaats die goed bij een leerling past is erg belangrijk voor de leerlingen. De leerkracht moet de leerlingen eerst leren kennen, voordat zij weet wat een goede zitplaats voor een leerling is. Het is van belang dat de leerkracht zich regelmatig afvraagt of alle leerlingen op de juiste plek zitten. 5. De leerkracht in de ruimte De manier waarop een leerkracht zich in de ruimte beweegt, heeft te maken met de persoonlijke stijl, maar ook afhankelijk van de rol die zij wil vervullen in bepaalde situaties. De leerkracht moet zich wel bewust zijn op de manier waarop zij beweegt. 13 6. De ruimte inrichten Het lokaal wordt gebruikt voor verschillende soorten activiteiten en allerlei werkvormen. De klas moet zo worden ingericht dat alle activiteiten mogelijk zijn en dat de ruimte efficiënt en doelmatig kan worden gebruikt. 7. Hoeken inrichten In de groepen 1 en 2 zijn veel verschillende hoeken. Hoeken moeten uitdagend zijn ingericht en aanleiding geven voor een zinvolle activiteit. Er zijn een aantal hoeken permanent, bijvoorbeeld de computerhoek, en anderen zijn tijdelijk en worden in thema gevarieerd. Vanaf groep 3 zijn er op veel scholen geen hoeken meer. 8. Er zijn vrije looproutes en druk bezochte plaatsen zijn goed toegankelijk Iedereen verplaats zich in het lokaal, zowel leerlingen als de leerkracht. Het is van belang om na te denken over die verplaatsingen. Leerlingen moeten gemakkelijk bij hun tafel kunnen komen. Als leerlingen zich moeten verplaatsen moeten ze zo weinig mogelijk obstakels tegenkomen en andere leerlingen niet hoeven storen. Door het creëren van vrije looproutes zijn belangrijke plaatsen zowel voor de leerlingen en leerkracht goed toegankelijk. 9. De leerkracht kan alle leerlingen goed zien De leerkracht moet vanaf haar eigen plaats alle leerlingen goed kunnen zien. De tafels en kasten zijn zo geordend dat de leerkracht overzicht heeft over alle leerlingen. 10. Er is een instructietafel, waar de leerkracht met een klein groepje kan werken In het lokaal moet een instructietafel aanwezig zijn. Aan de instructietafel kunnen meerdere leerlingen zitten, zodat de leerkracht met een klein groepje kan werken. 11. Materialen zijn gemakkelijk beschikbaar De leermiddelen en materialen zijn vaak opgeborgen in kasten. Als kasten niet te hoog zijn, zijn ze toegankelijk voor leerlingen. Leerlingen kunnen dan zelf spullen uit de kasten halen en weer terugbrengen. Als leerlingen zelfstandig materialen kunnen pakken, is het systematisch inrichten van kasten belangrijk. Kasten e.d. zijn daardoor geordend en overzichtelijk voor de leerlingen. 12. Alle leerlingen kunnen het digitale bord of andere presentatiemiddelen goed zien Vanaf de plaats waar leerlingen zitten moeten zij het digitaal schoolbord goed kunnen zien. De leerlingen moeten zich niet eerst helemaal hoeven omdraaien om het digitaal bord goed te kunnen zien. Dit geldt tevens voor andere presentatiemiddelen. 13. De opstelling van de meubels is snel te veranderen Wanneer de opstelling moet worden veranderd, moet het snel en efficiënt gebeuren. Het veranderen van de opstelling moet niet onnodig veel tijd in beslag nemen. Door meubels efficiënt in de ruimte te plaatsen kan door middel van een kleine verandering meubels functioneel functioneren. Bron: Klassenmanagement in de basisschool 14 Hoofdstuk 8 Omgaan met verschillen Leerdoel 9: Ik kan beschrijven hoe je omgaat met verschillen binnen de klas. Elke groep heeft leerlingen met verschillende behoeften en mogelijkheden. Er zijn leerlingen die moeizaam leren en veel tijd nodig hebben. Deze leerlingen hebben behoefte aan extra instructie en oefeningen. Maar er zijn ook leerlingen die snel en gemakkelijk leren en juist extra uitdaging nodig hebben. Onderzoek heeft aangetoond dat zwakke leerlingen meer instructie, tijd en oefening nodig hebben om de doelen te behalen dan goede leerlingen (Marzano, 2003). Dat maakt het klassenmanagement tot een gecompliceerde aangelegenheid. Het stelt eisen aan de manier waarop een leerkracht het onderwijs organiseert. De leerkracht moet ervoor zorgen dat de groep voldoende aandacht krijgt en moet aan de zwakke leerlingen extra instructie en extra tijd geven om te oefenen. Goed klassenmanagement kan de leerkracht helpen effectief om te gaan met verschillen tussen leerlingen en kan eraan bijdragen dat alle leerlingen de doelen behalen. Met goed klassenmanagement schept de leerkracht letterlijk en figuurlijk ruimte om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften van leerlingen. Omgaan met verschillen: Alle leerlingen behalen de vastgestelde doelen Variëren in leertijd Variëren in instructie en begeleiding Een actieve en zelfstandige leerhouding bevorderen Een veilig pedagogisch klimaat Om ervoor te zorgen dat alle leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen en de vastgestelde doelen behalen, moet een leerkracht differentiëren. Differentiëren is van groot belang voor de ontwikkeling van de basisvaardigheden taal en rekenen. Differentiëren kan op verschillende manieren. Er wordt onderscheid gemaakt in divergente differentiatie en convergente differentiatie. Divergente differentiatie Nadelen divergente differentiatie Elke leerling werkt op zijn eigen niveau en in zijn eigen werktempo Alle leerlingen besteden evenveel tijd aan alle vakken Er is weinig klassikale instructie en veel individuele en groepsinstructie Er wordt veel zelfstandig gewerkt Convergente differentiatie Verschillen tussen leerlingen worden steeds groter Nadelig voor zwakke leerlingen: Zij missen het voorbeeld en de ondersteuning van goede leerlingen Aanslag op het zelfbeeld en vertrouwen Gebrek aan interactie met leerkracht en medeleerlingen Weinig aandacht voor sociale aspecten Nadelen convergente differentiatie 15 Er zijn doelen geformuleerd die alle leerlingen moeten behalen Alle leerlingen doorlopen de leerstof tegelijk De leerkracht geeft klassikale instructie De leerkracht differentieert in de verwerkingsfase Zwakke leerlingen krijgen meer instructie en meer tijd voor (begeleide) oefening Het onderwijs aan zwakke leerlingen wordt geïntensiveerd Wisselende groepering: homogeen en heterogeen Bron: Klassenmanagement in de basisschool 16 Nawoord Onder klassenmanagement verstaan we het handelen van de leerkracht. Het gaat om de handelingen van de leerkracht die te maken hebben met het plannen, voorbereiden, organiseren en begeleiden en evalueren van onderwijsleersituaties. Bij goed klassenmanagement houdt de leerkracht rekening houden met de verschillen tussen leerlingen. Essentiele onderdelen van klassenmanagement zijn: didactische vaardigheden, regels en routines en de inrichting van de klas. Het pedagogisch klimaat is de context van het klassenmanagement. Het pedagogisch klimaat wordt bepaald door de manier waarop de leerkracht en de leerlingen met elkaar omgaan. 17 Bronvermelding M. Forrer en E. Schouten, Klassenmanagement in de basisschool. Fundament voor effectief onderwijs, CPS Onderwijsontwikkeling en advies Amersfoort, 2009, ISBN: 978-90-608-609-9 18 Reflectie Wat heb ik geleerd? Mijn leervragen zijn allemaal beantwoorden. Ik heb goed beeld gekregen van klassenmanagement en factoren die daarbij een belangrijke rol spelen. Uit studies en onderzoeken is gebleken dat het klassenmanagement van de leerkracht invloed heeft op de leerprestaties van de leerling. Uit een van de onderzoeken kwam klassenmanagement op de eerste plaats van een lijst van 228 factoren die effect hebben op de schoolprestaties (Wang e.a, 1993). Deze studies en onderzoeken geven de essentie aan van ‘goed’ klassenmanagement. De bestudeerde literatuur kan in de praktijk uitvoeren. Hoe kan ik het geleerde gebruiken in mijn thema? De bestudeerde literatuur heeft mij veel inzicht en kennis opgeleverd over klassenmanagement. Ik kan gericht kijken naar mijn eigen klassenmanagement. In de vervolg stappen van het 12stappenplan kan ik gericht gaan onderzoeken in de praktijk en aan de hand van de literatuur en praktijkgegevens conclusies trekken. Tijdens het literatuuronderzoek was de informatie heel herkenbaar vanuit de praktijk. Het literatuuronderzoek heeft mij tevens inspiratie gegeven waar ik rekening mee moeten houden voor het ontwerpen van mijn ontwerp (stap 10) en het uitvoeren daarvan. In het voorwoord staat beschreven dat ik dit onderwerp heb gekozen, omdat dit in de praktijksituatie erg vaak naar voren komt. Deze mening heb ik nog steeds. Daarom heb ik het gevoel dat ik er goed aan gedaan heb om dit verslag te maken en heb ik ook het idee dat ik mijn ontwikkeling heb bevorderd doordat ik de kennis in de praktijk kan toepassen. 19