Discriminatie wegens zwangerschap en pril moederschap

advertisement
Discriminatie wegens
zwangerschap en pril moederschap
Literatuuronderzoek zwangerschapsdiscriminatie
Uitgevoerd in opdracht van de Commissie Gelijke Behandeling
Utrecht, februari 2011
Prof. dr. Joop Schippers, Universiteit Utrecht
Drs. Dorinde Brands, Expertisecentrum LEEFtijd
Deze literatuurstudie is verricht in opdracht van de Commissie Gelijke Behandeling.
Prof. dr. Joop Schippers, Universiteit Utrecht
Drs. Dorinde Brands, Expertisecentrum LEEFtijd
Februari 2011
Expertisecentrum LEEFtijd
Postbus 19238
3501 DE Utrecht
www.leeftijd.nl
2
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING.................................................................................................................. 4
WERKWIJZE ............................................................................................................... 4
TYPERING VAN DE GEVONDEN LITERATUUR........................................................... 5
THEORETISCHE NOTIES RONDOM ZWANGERSCHAPSDISCRIMINATIE ................ 5
Discriminatie op grond van voorkeuren........................................................................ 5
Statistische discriminatie ............................................................................................ 7
Institutionele discriminatie .......................................................................................... 8
GEVONDEN LITERATUUR........................................................................................... 9
VERENIGDE STATEN, CANADA EN AUSTRALIË......................................................... 9
EUROPA......................................................................................................................14
NEDERLAND...............................................................................................................21
CONCLUSIE................................................................................................................24
BIJLAGE 1: ZWANGERSCHAPSDISCRIMINATIE TIJDENS VERSCHILLENDE FASEN .............26
BIJLAGE 2: GERAADPLEEGDE LITERATUUR ....................................................................27
3
1
INLEIDING
In deze rapportage wordt verslag gedaan van een literatuuronderzoek naar het verschijnsel
van discriminatie wegens zwangerschap en pril moederschap dat is verricht in opdracht van
de Commissie Gelijke Behandeling. Het literatuuronderzoek is onderdeel van een
(onderzoeks)project dat de Commissie heeft gestart om meer inzicht te krijgen in en
aandacht te genereren voor het probleem van zwangerschapsdiscriminatie. Doel van het
literatuuronderzoek is om in kaart te brengen welke informatie nationaal en internationaal
al beschikbaar is over zwangerschapsdiscriminatie. Daarbij gaat het zowel over empirische
gegevens als de aard en omvang van het verschijnsel zwangerschapsdiscriminatie en
discriminatie wegens pril moederschap, als om mogelijke verklaringen voor het verschijnsel
zoals die in eerder in de literatuur naar voren zijn gebracht (en mogelijkerwijze ook
getoetst). De uitkomsten van het literatuuronderzoek kunnen door de Commissie als basis
dienen voor het vervolg van het project dat de Commissie rond zwangerschapsdiscriminatie
heeft gestart.
2
WERKWIJZE
Bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek is gekozen voor de volgende werkwijze.
Teneinde de beschikbare literatuur zo goed en zo snel mogelijk in kaart te brengen, hebben
de onderzoekers eerst een aantal relevante zoektermen voor het zoeken in bibliotheken, in
andere beschikbare databanken en op internet geselecteerd. Een belangrijke opstap daarbij
vormde de reeds door de Commissie Gelijke Behandeling zelf verzamelde literatuur. Voor
zover betrekking hebbend op het onderwerp is ook deze literatuur bij het onderzoek
betrokken. Deze literatuur vormde tevens het vertrekpunt bij het verder zoeken volgens de
zogeheten ‘sneeuwbalmethode’. Volgens afspraak is zowel gezocht naar Nederlandse als
naar buitenlandse literatuur. Vanwege de context van het recht van de Europese Unie lag
de nadruk daarbij primair op Europa. Omdat gendergelijkheid en –discriminatie in landen
als de Verenigde Staten en Canada al veel eerder een issue waren en op dit terrein een
lange en rijke onderzoekstraditie kennen, zijn ook deze landen expliciet in het onderzoek
betrokken. Daarnaast zijn alle andere interessante studies van elders die een interessant
licht op het vraagstuk van zwangerschapsgerelateerde discriminatie kunnen werpen in deze
rapportage meegenomen. Ten behoeve van het verkrijgen van een aantal ‘literatuurtips’ is
verder contact opgenomen met een aantal instellingen/onderzoekscentra die eveneens
actief zijn op het terrein van gendervraagstukken en –discriminatie, zoals het IIAV, het
Steunpunt Gelijkekansenbeleid in Vlaanderen en het European Institute for Gender Equality
in Vilnius.
4
3
TYPERING VAN DE GEVONDEN LITERATUUR
Het zoeken op zoektermen als ‘pregnancy discrimination’ of ‘pregnancy leave discrimination’
in een zoeksysteem als Google Scolar levert meer dan 140.000 respectievelijk 74.000
treffers op. Zoeken op de vergelijkbare Nederlandse trefwoorden leidt tot aanzienlijk minder
resultaat (veeleer tientallen dan honderden treffers). De overgrote meerderheid van de
treffers verwijst naar literatuur met een sterk juridisch karakter: wettelijke regelingen (in
verschillende landen) worden uitgelegd, becommentarieerd en onderling vergeleken of
vergeleken met regelingen uit het verleden. Daarnaast is er veel juridische literatuur waar
rechtspraak in individuele gevallen aan de orde komt en van commentaar wordt voorzien
(zie voor een paar saillante voorbeelden: Malin, 1993; O’Brien & Madek, 1989; Wintemute,
1998; Magid, 2001; Siegel, 2006). Nogal wat studies hebben betrekking op jurisprudentie
voor de Verenigde Staten rond het thema van het al dan niet toekennen van (betaald)
zwangerschaps- en bevallingsverlof. Voor de Nederlandse situatie waar sprake is van een
wettelijk, betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof zijn deze studies over het algemeen
minder relevant.
Een tweede groep treffers betreft beleidsgerichte publicaties waarin gewezen wordt op het
belang van adequate regelingen op het punt van verlof rond zwangerschap en bevalling als
instrument om het vrouwen mogelijk te maken een loopbaan in de sfeer van de betaalde
arbeid op te bouwen en waarin soms ook wordt ingegaan op de mogelijke negatieve
effecten van verlofregelingen voor de arbeidsmarktpositie van vrouwen. Het betreft dan
met name gevolgen voor de beloning en de carrièremogelijkheden op lange termijn. Een
aantal studies rond dit thema komen verderop in deze rapportage aan de orde.
De derde en laatste – en veel kleinere – hoofdgroep betreft sociaal-wetenschappelijk
onderzoek naar de vraag in hoeverre discriminatie in relatie tot zwangerschap en
zwangerschapsverlof daadwerkelijk voorkomt en hoe deze discriminatie zich manifesteert.
Voor zover dergelijk onderzoek voorhanden is, is er dan bovendien relatief vaak sprake van
meer algemene studies waar het effect van verlofregelingen of – breder nog –
beschermende maatregelen voor vrouwen in het algemeen worden onderzocht.
4
THEORETISCHE NOTIES RONDOM ZWANGERSCHAPSDISCRIMINATIE
Discriminatie op grond van voorkeuren
Disciplines als economie of sociologie kennen geen afzonderlijke theorie van
zwangerschapsdiscriminatie. Met name binnen de economische wetenschap zijn echter wel
5
enkele theoretische concepten ontwikkeld die zich goed lenen om ook op het verschijnsel
zwangerschap te worden toegepast. Gewoonlijk worden er rond het thema discriminatie in
de economische literatuur twee hoofdstromen onderscheiden. Aan de eerste hoofdstroom is
de naam van Nobelprijswinnaar Gary Becker verbonden. Ter verklaring van de slechte
positie van degenen die in de jaren vijftig van de 20e eeuw nog werden aangeduid als
‘zwarten’ op de arbeidsmarkt (tegenwoordig spreekt ook Becker van ‘Afro Americans’) –
lage beloning en slechte werkgelegenheidspositie – ontwikkelde Becker (1957) het concept
van discriminatie op basis van voorkeuren (‘taste’). In huis-, tuin- en keukentaal
geformuleerd: werkgevers discrimineren een groep omdat ze er een hekel aan hebben om
met die groep om te gaan of zich er ongemakkelijk bij voelen. Voor werkgevers zou je ook
kunnen lezen: collega’s of consumenten. Ook zij kunnen de bron vormen van discriminatie.
De theorie bleek aanzienlijke verklaringskracht te hebben voor de verklaring van de
achtergestelde arbeidsmarktpositie van allerlei minderheidsgroepen op de Amerikaanse
arbeidsmarkt. De positie van die groepen op de arbeidsmarkt lag in veel opzichten in het
verlengde van de positie die deze groepen ook in andere domeinen van de samenleving
innamen: gesegregeerd en slechter onderwijs, slechtere en aparte woonwijken en slechtere
en gedeeltelijk gesegregeerde gezondheidszorg.
Toepassing van de theorie ter verklaring van de (achterblijvende) arbeidsmarktpositie van
vrouwen toonde al snel dat de theorie daarvoor minder geschikt bleek (voor een overzicht:
Schippers, 1987). Mannen hebben – ook in de Verenigde Staten – grosso modo geen hekel
aan vrouwen. Sterker nog: ze zijn er mee getrouwd, wonen er mee samen en brengen er
een groot deel van hun vrije tijd mee door. Ook op het werk waren vrouwen – in de
Verenigde Staten ook in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw – van harte welkom,
zij het wel vooral in ondersteunende functies als die van secretaresse en receptioniste. Het
delen van de macht in de directiekamer was (nog) niet aan de orde, maar dat had minder
met gender dan met sociale herkomst te maken. Mannen in de directiekamer wilden (en het
verschijnsel is nog altijd niet verdwenen) de macht vooral delen met leden van hun eigen
groep (qua sociale herkomst, van dezelfde opleiding of het zelfde geloof). Psychologen
duiden dit verschijnsel aan als ‘in-group thinking’. Hoewel wij geen literatuur hebben
kunnen vinden waar expliciet een relatie werd gelegd tussen deze vorm van discriminatie
en zwangerschap, laat staan dat er vanuit dit perspectief empirisch onderzoek is gedaan, is
het niet geheel onvoorstelbaar dat juist op het punt van zwangerschap niet zozeer het een
hekel hebben aan, maar wel het ongemak in de omgang een rol speelt bij het gedrag van
werkgevers. Waar – zeker in het verleden – leidinggevende mannen nog wel eens moeite
hadden hun houding ten opzichte van ondergeschikte vrouwen te bepalen, zou dit ongemak
kunnen worden versterkt als vrouwen ook nog eens (zichtbaar) zwanger zijn. De bij
leidinggevenden bestaande behoefte aan goede en uitgebreide informatie over de
regelgeving ten aanzien van het werken rondom de zwangerschap (Van Beukering, 2006)
6
kan worden uitgelegd als een exponent van dat ongemak, maar zou evenzeer kunnen
worden uitgelegd als een uitdrukking van de behoefte zorgvuldig en behoedzaam met
zwangere vrouwen om te gaan1.
Statistische discriminatie
Op zoek naar een geloofwaardig alternatief voor Becker’s discriminatietheorie hebben
verschillende economen in de loop van de jaren zestig van de 20e eeuw een concept
ontwikkeld waarvoor uiteindelijk de latere Nobelprijswinnaar Edmund Phelps de term
‘statistische discriminatie’ heeft gemunt (1972). In zijn visie en in die van bijvoorbeeld
Arrow (1973) zijn het niet de voorkeuren of negatieve gevoelens van werkgevers die hen
ertoe brengen vrouwen (of andere groepen op de arbeidsmarkt) te discrimineren, maar
rationele economische calculaties. Omdat werkgevers onzeker zijn over de toekomstige
productiviteit van werknemers nemen zij, teneinde hoge kosten van selectie te besparen,
voor veel functies hun toevlucht tot een simpel (en daardoor goedkoop)
selectiemechanisme, namelijk dat van de eenvoudig waarneembare kenmerken. Geslacht is
er daar een van. Huidskleur of leeftijd zijn vergelijkbare eenvoudig waarneembare
kenmerken. Als werkgevers een paar keer de ervaring hebben opgedaan dat leden van een
bepaalde groep minder productief zijn (bijvoorbeeld omdat ze vaker verzuimen) dan leden
van een andere groep, zullen ze die ervaring projecteren op toekomstige sollicitanten en
sollicitanten van de minder productieve groep minder snel aannemen of alleen maar
aannemen tegen een lagere beloning. In hun gedrag laten zij zich dan leiden door hun
‘previous statistical experiences’. Ook als een vrouw zwanger is en de aan de zwangerschap
gekoppelde loopbaanonderbreking zouden een overweging voor werkgevers kunnen zijn om
vrouwelijke sollicitanten of vrouwelijke kandidaten voor promotie, een training, een
management-developmenttraject etc. te discrimineren en achter te stellen bij mannen. Ook
al is een vrouwelijke kandidaat op het moment waarop de werkgever een besluit moet
nemen niet zwanger, zolang zij in de vruchtbare leeftijd is, blijft die kans c.q. – vanuit
werkgeversperspectief – dat risico bestaan.
Deze redenering is door verschillende auteurs op een aantal punten verbijzonderd
(bijvoorbeeld Konrad & Cannings, 1997; Lyness & Thompson, 2000). In de eerste plaats
kan er op worden gewezen dat statistische discriminatie vooral een instrument is dat door
werkgevers zal worden toegepast voor laag gekwalificeerde functies. Voor die functies
resulteert het selecteren van de ‘verkeerde’ kandidaat in een beperkt afbreukrisico en
daarmee in beperkte kosten. Voor hoog opgeleide vrouwen zullen werkgevers minder snel
1
De hypothesen zijn niet gebaseerd op één specifieke theorie, maar op ideeën over goed
werkgeverschap, de belangenfunctiebenadering (zie Van der Burg et al., 1989) en noties van
institutioneel isomorfisme (zie DiMaggio en Powell, 1983 en voor een toepassing rond arbeid-en-zorgbeleid Den Dulk, 2001).
7
hun toevlucht nemen tot een eenvoudig selectiecriterium en dus eerder geneigd zijn goed
te kijken hoe het met de productiviteit van een individuele vrouw staat. Laag opgeleiden
worden gemakkelijker ‘over één kam geschoren’. Laag opgeleide vrouwen lopen daarmee
bijvoorbeeld een groter risico door de werkgever te worden ontslagen wanneer zij hun
zwangerschap bekend maken (voor zover de wettelijke context dat niet tegenhoudt).
Voor functies met een hoger afbreukrisico zal het vaker lonen meer te investeren in het
selectieproces en zal de werkgever zich beter oriënteren op de mate waarin de beschikbare
competenties van de werknemer aansluiten bij de gevraagde competenties. In aanvulling
daarop kan worden verondersteld dat naarmate vrouwen over specifieke schaarse talenten
beschikken het risico op statistische discriminatie zal afnemen. Immers, als een werkgever
na mogelijk lang en intensief zoeken de getalenteerde vrouw gevonden heeft die geknipt is
voor de taken die moeten worden verricht, zal hij zich niet zo snel laten ‘afschrikken’ door
een periode van afwezigheid van enkele maanden in verband met zwangerschap en
bevalling. De kosten uit hoofde van het productieverlies voor de werkgever, dat het
resultaat is van de zwangerschap, zullen ook van ondergeschikt belang zijn als de
vrouwelijke werknemer al enige tijd aan de organisatie is verbonden. Daarnaast hebben
verschillende onderzoekers gewezen op het effect van maatschappelijke druk,
gewoontevorming en groeiende ‘moderniteit’ onder werkgevers, waardoor het verschijnsel
dat een deel van de vrouwelijke werknemers af en toe gedurende een korte periode
afwezig is vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof steeds vaker als ‘a fact of life’ zal
worden beschouwd (Den Dulk, 2001; Schippers et al., 2003). Naarmate die
maatschappelijke druk en de moderniteit beperkter is, het meer gaat om laag
gekwalificeerde functies en laag opgeleide vrouwen is de kans groter dat statistische
discriminatie een rol speelt.
Institutionele discriminatie
Tenslotte komt gerelateerd aan zwangerschap in de literatuur ook nog het begrip
‘institutionele’ discriminatie aan de orde (zie bijvoorbeeld Feagin en Feagin, 1978). Veel
landen kenden nationale wetgeving, soms afgeleid van internationale normen en richtlijnen,
die beperkingen stellen aan de mate waarin zwangere vrouwen c.q. de ongeboren vrucht in
aanraking mogen komen met schadelijke stoffen, mogen worden blootgesteld aan
verschillende vormen van straling etc. (SZW, 2007). Eerder varianten van dit type
regelgeving was het in (sommige staten van) de Verenigde Staten geldende verbod dat
zwangere vrouwen achter de bar mochten staan of het verbod op nachtarbeid door
zwangere vrouwen (De Lange et al., 1999). In dat geval is het niet de werkgever die
bepaalt dat een zwangere vrouw niet haar oude functie kan blijven uitoefenen, maar de
wet- of regelgever. De werkgever speelt dan natuurlijk weer wel een rol bij het
beantwoorden van de vraag welke alternatieven hij voor de zwangere vrouw binnen de
organisatie beschikbaar heeft en beschikbaar stelt.
8
5
GEVONDEN LITERATUUR
In de volgende paragrafen volgt een overzicht van de belangrijkste literatuur die we tijdens
onze zoektocht zijn tegengekomen. Zoals eerder aangegeven zien we daarbij af van de
presentatie van een reeks artikelen die betrekking hebben op weergave en bespreking van
(vooral) Amerikaanse jurisprudentie. Wel vermelden we een aantal overzichtstudies op dit
punt. Omdat het uiteindelijke doel van het literatuuronderzoek betrekking heeft op een op
Nederland gericht project en de Verenigde Staten de langste traditie kent op het terrein van
de massale aanwezigheid van vrouwen op de arbeidsmarkt en publicaties over de
problemen die zwangerschap in dat kader met zich mee brengt, presenteren we onze
uitkomsten ‘van buiten naar binnen’. Dat wil zeggen dat we beginnen met een overzicht van
studies die betrekking hebben op de Verenigde Staten, Canada en Australië. Daarna
vervolgen we met Europa, om daarna te eindigen met de in elk geval qua omvang
bescheiden Nederlandse literatuur rond zwangerschapsdiscriminatie. Voordat we een
aanvang maken met de landenparagrafen is het de moeite waard hier melding te maken
van een belangwekkende overzichtsstudie van de International Labour Organisation (ILO,
2010). Deze studie geeft een overzicht van de ontwikkeling van de
zwangerschapsbescherming in een groot aantal bij de ILO aangesloten landen, waarbij
regelgeving en jurisprudentie centraal staan. Achtereenvolgens komen aan de orde: de
geschiedenis, de reikwijdte van de bescherming, duur en voorwaarden van het verlof,
problemen rond het opnemen ervan (bijvoorbeeld over de duur van het verlof),
gezondheidsaspecten (te belastend werk) en de bescherming van moeders met jonge
kinderen (geen of minder promotiekansen bijvoorbeeld). De huidige versie van het ILOrapport op de website is een geactualiseerde versie van een rapport dat onder dezelfde titel
verscheen in 1998. Toen was de conclusie dat ondanks de vooruitgang die in vele landen
was geboekt op het punt van de bescherming van zwangere vrouwen op het werk het
fundamentele probleem waarmee veel, zo niet alle vrouwen op enig moment in hun
professionele leven te maken krijgen nog altijd niet was opgelost: ongelijke behandeling op
grond van hun reproductieve rol. Of – in de woorden van F. J. Dy-Hammar, Chief, ILO
Conditions of Work Branch: ”In all parts of the world, working women who become
pregnant are faced with the threat of job loss, suspended earnings and increased health
risks due to inadequate safeguards for their employment."
5.1
VERENIGDE STATEN, CANADA EN AUSTRALIË
De Verenigde Staten kennen sinds 1978 de Pregnancy Discrimination Act. De wet verbiedt
discriminatie op basis van zwangerschap, de geboorte van kinderen en daaraan
gerelateerde gezondheidsaangelegenheden en gebiedt werkgevers in bedrijven vanaf
9
vijftien werknemers zwangere vrouwen op dezelfde wijze te behandelen als werknemers
met vergelijkbare ‘beperkingen’. In 1993 wordt ook een (beperkt) wettelijk
zwangerschapsverlof van twaalf maanden geïntroduceerd. De Pregnancy Discrimination Act
heeft aanleiding gegeven tot een grote hoeveelheid juridische publicaties over rechtszaken
die op grond van deze wet zijn aangespannen. Veel zaken betreffen ontslag, benadeling op
het terrein van de arbeidsvoorwaarden en beperkte carrièremogelijkheden. Tot de
introductie van het zwangerschapsverlof zagen zwangere vrouwen zich gedwongen korter
of langer voor de bevalling, afhankelijk van hun medische situatie, ontslag te nemen – in de
hoop na kortere of langere tijd opnieuw te worden aangenomen. Behalve in die situaties
waarin hun werkgever op eigen initiatief of op basis van afspraken met de vakbonden een
zwangerschapsverlofregeling had ingesteld. Kelly en Dobbin (1999) wijzen er op basis van
onderzoek over de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw op dat veel Amerikaanse
werkgevers al voor de introductie van een wettelijke regeling binnen hun eigen organisatie
een of andere vorm van zwangerschapsverlof hadden geregeld. De wettelijke regeling is in
de optiek van deze onderzoekers meer een bezegeling van een feitelijke situatie dan een
instrument om werkgevers over de streep te trekken. Veel werkgevers worstelden toch al
met het probleem dat competente vrouwen zich gedwongen zagen ontslag te nemen en
met de doorstroom op de Amerikaanse arbeidsmarkt van vrouwen naar hogere functies
zagen steeds meer werkgevers zich met dit probleem geconfronteerd. Vandaar dat de
animo voor een verlofregeling hand over hand toenam.2
Net als verschillende andere studies analyseert Baum (2003) het effect van de introductie
(in 1993) van het wettelijk zwangerschapsverlof in de Verenigde Staten. Zijn conclusie is
dat dit verlof bevorderlijk is voor de participatie van vrouwen, vooral in de lagere
opleidingssegmenten. Voor de hogere opleidingssegmenten was het verlof in veel gevallen
al geregeld tussen werkgever en werknemer, met name om de vooraf gepleegde
investeringen in (bedrijfsspecifiek) menselijk kapitaal te beschermen. Baker en Milligan
(2005) concluderen op basis van Canadese data dat een verlof van 17 à 18 weken vrouwen
stimuleert om te blijven participeren. Na afloop van een verlofperiode gaan de meeste
vrouwen weer aan het werk, terwijl vrouwen die vanwege het ontbreken van verlof hun
baan moesten opzeggen veel langer thuisblijven. Baker en Milligan vinden geen
aanwijzingen voor risico-selectie, dat wil zeggen dat werkgevers die zwangerschaps- en
bevallingsverlof aanbieden niet minder vaak vrouwen in dienst hebben dan werkgevers die
dat verlof niet aanbieden. Hashimoto et al. (2004) vinden wel (zelf)selectie-effecten:
vrouwen die meer in zichzelf hebben geïnvesteerd, kiezen vaker voor banen met een goede
2
Vanuit Nederlands perspectief dringt zich de vergelijking met deeltijdwerk en de Wet aanpassing
arbeidsduur op: nadat deeltijdwerk in brede kring ingang gevonden had, vormde een wettelijke
regeling het sluitstuk op deze ontwikkeling en een stok achter de deur voor de laatste onwillige
werkgevers die nog niet bereid waren deze nieuwe maatschappelijke werkelijkheid te accepteren.
10
zwangerschaps- en bevallingsverlofregeling dan vrouwen die minder in zichzelf hebben
geïnvesteerd. Hun rapport laat nog eens duidelijk zien hoezeer de introductie van en de
discussie over zwangerschaps- en bevallingsverlof in de Verenigde Staten is en wordt
gevoerd in termen van bestendiging van arbeidsrelaties. Waar zwangere vrouwen zich
zonder deze voorziening (ook al is de wettelijke basisvoorziening met twaalf weken slechts
beperkt van omvang) gedwongen zagen de arbeidsmarkt te verlaten en maar moesten
afwachten of, wanneer en in welke baan zij weer aan het werk zouden kunnen,
bewerkstelligt deze voorziening de band tussen vrouwen en de arbeidsmarkt.
Ondanks allerlei wettelijke ge- en verboden constateert Roth (2006) nog altijd allerlei
subtiele vormen van discriminatie, vaak ook gekoppeld aan het opnemen van verlof of
zorgtaken. Zij ziet vergelijkbare verschijnselen bij een aantal bedrijven (meest banken) op
Wall Street. Dat kan gaan om het toegewezen krijgen van minder prestigieuze klanten tot
het niet meegevraagd worden voor de lunch of borrel (“jij zult wel naar je kind moeten”).
Armour (2005) schetst een toename tussen 1992 en 2003 van het aantal klachten op grond
van de Pregnancy Discrimination Act bij de federale Equal Employment Opportunity
Commission (EEOC) met 39 procent. In diezelfde periode is het geboortecijfer met negen
procent gedaald, wat impliceert dat die 39 procent eigenlijk nog een vertekend beeld geeft.
Immers, het potentieel voor klachten is daarmee gedaald.
Williams et al. (2006) rapporteren dat vrouwen op verschillende advocatenkantoren in de
Verenigde Staten na opname van zwangerschaps- en bevallingsverlof binnen de firma
minder interessante ‘zaken’ kregen toegewezen en minder kans hadden om partner te
worden dan vrouwen zonder kinderen. Met name bij grote, niet uitsluitend lokaal
opererende advocatenkantoren heerst in sterke mate een cultuur van permanente
beschikbaarheid die de mogelijkheid biedt om snel te handelen (en eventueel in het
eerstvolgende vliegtuig te stappen). Wie eerst de zorg voor een kind moet regelen of niet
bij de derde keer dat de telefoon overgaat opneemt, diskwalificeert zich al snel als een
toegewijde en altijd beschikbare werknemer.
Williams en Bornstein (2008) beschrijven een aantal praktijken waarbij aan zwangere
vrouwen en mannen en vrouwen met zorgtaken plotseling bizarre en onredelijke eisen
worden gesteld (bijvoorbeeld op het punt van overwerk of beschikbaarheid) en vervolgens
het niet voldoen aan die eisen door werkgevers als ontslaggrond wordt aangevoerd. Zij
constateren dat in de Verenigde Staten steeds vaker werknemers met succes tegen dit type
praktijken in het geweer komen en werkgevers verplicht worden tot het betalen van – soms
aanzienlijke bedragen aan – schadevergoeding. Liu en Buzzanell (2004) doen verslag van
interviews met vrouwen over hun ervaringen op het werk met communicatie over en tijdens
de zwangerschap. De meeste vrouwen melden hun zwangerschap als eerste aan hun
11
leidinggevende. Soms reageert deze ‘menselijk’, maar regelmatig weet hij (!) niet meer te
doen dan het reproduceren van de formele regels of stuurt hij de zwangere vrouw
onmiddellijk door naar de personeelsafdeling. Vaak wordt er over problemen niet vooraf
gecommuniceerd, maar pas als er problemen ontstaan. Over het algemeen zien Liu en
Buzzanell dat de communicatie over en rondom de zwangerschap op de werkvloer
schromelijk tekort schiet.
Volgens Eichner (2008) bieden de Pregnancy Discrimination Act (PDA) en de Family and
Medical Leave Act (FMLA) zowel zwangere als net bevallen vrouwen nog altijd onvoldoende
bescherming om hun kinderen daadwerkelijk op een veilige manier ter wereld te brengen
en gedurende de eerste tijd na de bevalling te verzorgen. Daarvoor achten zij de werking
van de wet te beperkt, zowel op het punt van de kring van degenen die door de wet
worden beschermd als op het punt van de mate van bescherming (te weinig tijd,
onvoldoende inkomenscompensatie).
Mooney Cotter (2010) concludeert in dat kader dat wetgeving en rechtspraak er toe hebben
geleid dat de jure discriminatie is nu vervangen door de facto discriminatie: eens was
ongelijkheid logisch en geaccepteerd. Nu is het dat niet langer vanwege de wettelijke
regelingen en de jurisprudentie en nemen werkgevers hun toevlucht tot meer verborgen
vormen van discriminatie. Zij verbindt daaraan als consequentie dat, aangezien ongelijkheid
en vooruitgang naast elkaar voort blijven bestaan, het noodzakelijk is dat overheden en
sociale partners actief en zichtbaar zwangerschapsbeleid/verlof moeten promoten in alle
soorten beleid en programma’s. In de toekomst is het naar haar mening nodig dat de
wetgeving verder wordt ontwikkeld en geïmplementeerd, dat een beter begrip ontstaat van
de specifieke wetgevingsissues op het terrein van werk en zwangerschap en dat meer
bekendheid wordt gegeven aan wettelijke rechten en plichten. Daarnaast is meer
uitwisseling van ervaring en kennis nodig, op internationaal niveau, om
zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan. Zij stelt ook dat er geleerd kan worden van
andere groepen die met discriminatie geconfronteerd zijn, zoals vrouwen, etnische
minderheden en gehandicapten.
Voor Australië rapporteren Charlesworth en Macdonald (2007) op basis van twee nationale
surveys dat 22 procent van de vrouwen in Australië met kinderen onder twee jaar die
werkten tijdens hun zwangerschap te maken kregen met negatieve en onhandige
opmerkingen, dat zij niet mochten deelnemen aan trainingen en hun ontwikkelingskansen
beperkt zagen, dat zij een promotie hebben gemist, andere taken kregen toegewezen
zonder overleg en minder gewaardeerd werden in functiewaarderingsgesprekken. Het
rapport doet een groot aantal aanbevelingen op het terrein van verzamelen en bijhouden
van gegevens en verspreiding en monitoring van beleid.
12
Mede op basis van dergelijk onderzoek heeft de Fair Work Ombudsman in Australië een
nationale campagne gelanceerd om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan
(www.fairwork.gov.au). Ze hebben 100.000 voorlichtingspakketten aan ziekenhuizen,
huisartsen en andere zorgverleners toegestuurd. Deze worden uitgedeeld aan vrouwen die
zich bij hen melden dat ze zwanger zijn. De Fair Work Ombudsman heeft sinds juli 2009 het
recht om discriminatie op de werkvloer te onderzoeken. Ze hebben in 2008/2009 70
klachten ontvangen van zwangerschapsdiscriminatie. Deze betroffen voornamelijk:
- het niet toestaan van verlof;
- het nalaten een baan beschikbaar te houden voor de zwangere vrouw die met verlof is;
- demotie tijdens het verlof of bij terugkomst;
- het onthouden van promotie aan een zwangere vrouw of een vrouw die net is bevallen.
Binnen de sociaal-psychologische literatuur hebben onder andere Fiske et al. (2002)
onderzoek gedaan naar de factoren achter stereotypering van groepen. Stereotype
beeldvorming ligt – zoals hiervoor aangegeven – ten grondslag aan processen van
discriminatie. Fiske et al. kwamen tot de conclusie dat bij stereotypering twee centrale
dimensies een rol spelen: warmte en bekwaamheid. Het ontbreken van een van de twee
(mensen die onvoldoende warmte uitstralen, worden niet aardig gevonden en mensen die
onvoldoende bekwaam zijn, worden niet gerespecteerd) is voldoende voor het ontstaan van
negatieve stereotypering. Groepen die wel als ‘warm’, maar niet als competent worden
beschouwd (bijvoorbeeld huisvrouwen, zie Cuddy et al., 2004), hebben een lage status en
worden niet als concurrerend beschouwd. Zij maken in hun omgeving primair
paternalistische gevoelens van meeleven wakker, maar ook gevoelens dat zij niet al te
serieus moeten worden genomen worden. Groepen die daarentegen wel als competent,
maar niet als sympathiek worden beschouwd (bijvoorbeeld vrouwelijke professionals),
kennen weliswaar een hoge status, maar worden al snel ook als bedreigend beschouwd.
Werkende moeders kunnen daarmee in principe in twee categorieën zitten. Ze kunnen
primair beschouwd worden als competente, maar ‘koude’ professional, maar anderen zullen
hen mogelijk primair zien als ‘warme’, maar incompetente moeders. Experimenteel
onderzoek (met Australische studenten als respondenten) van Cuddy et al. (2007) laat zien
dat werkende moeders inderdaad gediscrimineerd worden: ze worden minder vaak
uitgekozen als het gaat om werving, training of promotie dan vrouwen zonder kinderen.
Fuegen et al. (2004) hebben daar de hypothese aan vastgekoppeld dat deze vorm van
discriminatie mogelijk al begint nog voor de geboorte van het kind, namelijk tijdens de
zwangerschap en dat het feit dat een werkende vrouw zwanger wordt al voldoende is om
haar als professional te ‘diskwalificeren’. Via de zwangerschap zouden vrouwen zich nog
nadrukkelijker manifesteren als warm en gericht op zorg en minder als gericht op een
professionele loopbaan, waarbij overigens ook de aard van het werk – meer ‘mannenwerk’
13
of meer ‘vrouwenwerk’ een rol kan spelen (Bragger et al., 2002). Om het effect van de
zwangerschap zelf te isoleren van het mogelijke effect van de kosten van toekomstig verlof
herhaalden Masser et al. (2007) een aantal van de eerdere experimenten, met dien
verstande dat zij hun respondenten (opnieuw Australische studenten) vroegen oordelen uit
te spreken over de wenselijkheid verschillende kandidaten (zwangere en niet-zwangere
vrouwen én mannen) aan te nemen voor een tijdelijke functie van drie maanden die al
weer voor de voltooiing van de zwangerschap ten einde zou lopen. Ook bij deze proef bleek
zwangerschap een significant negatief effect te hebben op de kans te worden aangenomen,
alsmede op de passend geachte beloning. Zwangere vrouwen werden wel steeds als
‘warmer’ beoordeeld, maar niet in alle gevallen als minder competent. Voor het (virtuele)
keuzegedrag inzake aanstelling en beloning bleek dit echter geen consequenties te hebben.
Werkgevers onderkennen wel dat zwangere vrouwen betrouwbaar en toegewijd zijn, maar
als puntje bij paaltje komt, kiezen ze toch voor een jongere. Dit onderstreept het effect van
keuze op basis van beeldvorming en niet op basis van rationele argumenten. Masser et al.
vonden geen steun voor de hypothese dat zwangere vrouwen meer discriminatie zouden
ondervinden in een typisch mannenberoep.
Cunningham en Macan (2007) hebben vrijwel hetzelfde onderzoeksdesign gebruikt voor een
onderzoek onder 210 Amerikaanse studenten. Een (fictieve) zwangere sollicitante werd
vergeleken met een niet-zwangere kandidaat met dezelfde opleiding en uiterlijk, om te
kijken of ze anders beoordeeld worden. De uitkomst is dat ondanks dat ‘beoordelaars’ beide
kandidaten als gelijk geschikt voor de baan beschouwen toch de zwangere kandidaat lager
scoort als het gaat om het (eveneens fictieve) besluit om haar in dienst te nemen.
Overwegingen die door de respondenten werden genoemd, betroffen de verwachting dat
de zwangere vrouw vaker vrij zou moeten nemen of verzuimen of zelfs ontslag zou nemen,
in vergelijking met de niet-zwangere kandidaat. Het lijken dus vooral stereotype beelden te
zijn die uiteindelijk de doorslag geven bij het wel of niet aanstellen van een zwangere
kandidaat.
5.2
EUROPA
James (2007) komt voor het Verenigd Koninkrijk tot de conclusie dat het recht eigenlijk
geen adequaat antwoord heeft op wat zwangere vrouwen daadwerkelijk aan discriminatie
op de werkvloer ervaren. Meer dan duizend vrouwen wenden zich jaarlijks tot een
‘employment tribunal’ met een klacht over ontslag dat op een of andere manier verband
zou houden met hun zwangerschap of de geboorte van een kind. Anderen zwangere
vrouwen hebben te maken met ongewenste aanpassing van het aantal uren dat zij
mogen/moeten werken (al voor of na de zwangerschap) en weer anderen krijgen na
14
terugkeer van het zwangerschaps- en bevallingsverlof een minder aantrekkelijke en/of
minder betaalde functie aangeboden. Ook rapporteren vrouwen druk om eerder met verlof
te gaan, beperkingen om noodzakelijke zwangerschapsgymnastiek te doen en sommige
zwangere vrouwen worden zelfs aangespoord om maar helemaal ontslag te nemen. Bij
elkaar zouden jaarlijks circa 30.000 vrouwen in het Verenigd Koninkrijk met dit type
problemen worden geconfronteerd. Deze verschijnselen doen zich voor ondanks dat ook het
Verenigd Koninkrijk al enkele decennia wetgeving tegen discriminatie van vrouwen kent
(onder andere gerelateerd aan zwangerschap) en ondanks beleid dat beoogt (aanstaande)
ouders te helpen betaald werk en zorg voor kinderen op een goede wijze met elkaar te
combineren. De Britse Equal Opportunities Commission (EOC, 2005) spreekt in dit verband
van “one of the most hidden and damaging forms of workplace injustice”, die er aan
bijdraagt dat zwangere vrouwen en moeders als werknemer worden gemarginaliseerd. De
stress uit hoofde van verschillende vormen van discriminatie en de inspanning van sommige
zwangere vrouwen om te laten zien ‘dat zij echt niet minder presteren dan hun collega’s’
geeft in sommige gevallen zelfs aanleiding tot problemen met de zwangerschap (Coghlan,
2004). Ondanks alle ervaren problemen ondernemen relatief weinig vrouwen juridische
actie (volgens James een lange en moeizame weg) en als ze dat doen, blijken ze daarbij
lang niet altijd succesvol. Dat is weinig bemoedigend voor vrouwen die overwegen tegen de
door hun ervaren discriminatie in het geweer te komen. Volgens James zijn de problemen
rond zwangerschap op het werk vooral het gevolg van de confrontatie tussen ‘het oude
werken’ uit het industriële tijdperk met de man als traditionele kostwinner en de nieuwe
levensloop, waarin betaald werk een rol speelt in het leven van steeds meer burgers, maar
waarbij steeds meer burgers ook werknemers met zorgtaken zijn. Juist via de
zwangerschap wordt die confrontatie in volle omvang manifest. Een juridische procedure
tegen zwangerschapsdiscriminatie impliceert voor veel vrouwen dan ook een strijd tegen
‘het systeem’ en daarmee in zekere zin een gevecht tegen windmolens. De ingewikkelde,
langdurige en omslachtige procedures spelen daarbij een negatieve rol. Tegen de tijd dat je
je eventuele gelijk binnen hebt, is de zwangerschap voltooid. James pleit dan ook voor een
brede beleidsinzet tegen zwangerschapsgerelateerde discriminatie en eenvoudiger
procedures om deze juridisch aan te pakken. Bij de procedures zouden laagdrempeligheid
en snelheid het parool moeten zijn. Qua beleidsinzet pleit James voor betere beeldvorming
(bijvoorbeeld door grotere zichtbaarheid in publieke functies van zwangere vrouwen) en
hogere boetes voor overtredingen.
Mede naar aanleiding van alle negatieve ervaringen is een zestal organisaties in het
Verenigd Koninkrijk de Alliance against pregnancy discrimination in the workplace gestart
(www.maternityaction.org.uk). De leden van deze organisaties maken zich met name
zorgen over de alarmerende toename van de klachten over zwangerschapsdiscriminatie en
het verschijnsel dat zwangere vrouwen zo gemakkelijk worden ontslagen. Als veelzeggend
15
voeren zij de resultaten van een peiling uit 2009 op, waarin 1.033 mensen is gevraagd te
reageren op meerdere stellingen, waaronder: “it makes sense for people who are on
maternity leave to be made redundant first’. Daarop geeft 24 procent van de mannen en 17
procent van de vrouwen aan het ermee eens te zijn. De alliantie roept mensen op
discriminatie te melden, is een lobby richting overheid begonnen en poogt zoveel mogelijk
bedrijven zich te laten aansluiten.
De Equal Opportunities Commission in Schotland heeft onderzoek gedaan naar het bestaan
van zwangerschapsdiscriminatie, waarbij uiteindelijk 1100 vrouwen betrokken zijn. De helft
van deze vrouwen ondervond nadelige gevolgen van hun zwangerschap, variërend van
nare, intimiderende opmerkingen tot het missen van een promotie tot zelfs ontslag
(Macleod, 2006). Enkele saillante uitkomsten van het onderzoek:
-
een op vier vrouwen voelde zich onder druk staan tijdens haar zwangerschap door de
werkgever die van hen verwachtte dat ze even hard zouden werken als voor hun
zwangerschap, terwijl ze rechten hebben tijdens hun zwangerschap om rustiger/anders
te werken;
-
een zesde van de vrouwen vond het vertellen aan hun baas dat ze zwanger waren
ongeveer het meest stressvolste dat ze ooit hebben moeten doen;
-
ongeveer 10 procent van de vrouwen gaf aan dat hun baas niet ondersteunend was
toen ze hun zwangerschap aankondigden;
-
een tiende van de vrouwen voelde druk dat ze hun baan zouden verliezen tijdens hun
zwangerschap;
-
acht procent kreeg schuldgevoelens ten opzichte van baas en collega’s dat ze het
bedrijf lieten vallen vanwege hun zwangerschap;
-
een op de twintig vrouwen geeft aan een promotie te hebben gemist.
Daarnaast werden er door leidinggevenden vooral onhandige opmerkingen gemaakt; een
frappant voorbeeld: “When I told my manager during a meeting about the coming year, he
said ‘oh well, you could still lose it yet. It’s early days”.
In een evaluatie van de zogeheten ‘daddy month’ in Zweden wijzen Ekberg et al. (2005) er
op dat bij de introductie van specifiek verlof voor vaders de Zweedse regering expliciet
melding maakte van statistische discriminatie jegens vrouwen. Door verlof ook een zaak
van mannen te maken, zou verlof minder exclusief ‘een ding’ van vrouwen worden en zou
de gelijkheid tussen vrouwen en mannen worden bevorderd. De evaluatie laat weliswaar
zien dat mannen na de introductie van de ‘daddy month’ de helft meer verlof zijn gaan
opnemen. Aan de verdeling van zorgtaken tussen vrouwen en mannen is vooralsnog niets
veranderd. Eerder hadden Albrecht et al. (1999) al gevonden dat Zweedse mannen die
gebruik maakten van ouderschapsverlof regelmatig het slachtoffer waren van statistische
discriminatie: werkgevers trokken hun ‘commitment’ in twijfel, voorzagen hun beperktere
16
inzetbaarheid van negatief commentaar en zadelden hen op met minder aantrekkelijke of
lucratieve taken en opdrachten.
Eerder concludeerde Waldfogel (1998) al op basis van onderzoek in de Verenigde Staten en
het Verenigd Koninkrijk dat in bedrijven/banen waar voor vrouwen zwangerschaps- en
bevallingsverlof (‘maternity leave’) was geregeld de beloning hoger lag dan daar waar er
nauwelijks of geen verlofmogelijkheden bestonden. Ruhn (1998) komt in een onderzoek
waarin negen Europese landen voor de periode 1960-1993 tot een enigszins tegengestelde
conclusie. De invoering van verschillende verloven – in die periode veelal op eigen initiatief
van de werkgever - heeft sterk bijgedragen aan de arbeidsparticipatie van vrouwen, maar
vrouwen betalen wel een prijs in termen van een lagere beloning. Die lagere beloning vindt
Ruhn echter vooral voor verlofvormen die langer duren dan circa negen maanden. Bij verlof
van drie à vier maanden is er geen effect op de beloning, maar wel een stijging van de
participatie met drie tot vier procent. Ondrich et al. (2002) vinden voor de jaren negentig in
Duitsland een negatief effect op de beloning van vrouwen van om en nabij de 1,5 procent
per opgenomen maand verlof. Pylkkänen en Smith (2003) signaleren dat werkgevers in
Zweden en Denemarken geneigd zijn moeders en niet-moeders hetzelfde te behandelen en
zien voor beide groepen vooral op lange termijn negatieve effecten op de beloning. Hier
betalen vrouwen zonder kinderen mogelijk de prijs voor het verschijnsel dat zij gedurende
het formatieve deel van hun beroepsloopbaan door werkgevers toch worden behandeld als
‘potentiële’ moeders.
In een studie naar de positie van hoogopgeleide Noorse vrouwen in internationaal
opererende bedrijven concludeert Børve (2007) dat juist dit type bedrijven er – gedwongen
door de internationale concurrentie – steeds meer op uit zijn hun werknemers, mannen en
vrouwen, in het uniform van ‘total-commitment workers’ te disciplineren. Juist daar is de
strijdigheid met het beeld en de noden van zwangere vrouwen opvallend groot. Aan de
hand van interviews concludeert Børve dat vrouwen als ze zwanger worden in dit type
internationaal opererende bedrijven onder tweevoudige druk komen te staan: ze zijn
belangrijk voor de organisatie en die heeft er baat bij als ze gedurende hun zwangerschap
zo lang mogelijk doorwerken en na de geboorte weer zo snel mogelijk op het werk
terugkeren. De ‘global competition’-mentaliteit zorgt er voor dat zwangere vrouwen ook zelf
niet snel een tandje terugschakelen. Het risico om voor minder toegewijd te worden
versleten, is groot en vaak hebben ze de bedrijfscultuur en bijbehorende normen al zo
geïnternaliseerd dat ze ook geen tandje terug willen schakelen.
Alstveit et al. (2010) belichten in een kwalitatief onderzoek een specifiek aspect van de
problemen die Børve aanduidt, namelijk stress. Doel van de studie was om de ervaringen
van vrouwelijke werkneemsters tijdens hun zwangerschap te achterhalen en deze af te
17
zetten tegen hun verwachtingen van het moederschap. De schrijvers concluderen dat veel
vrouwen tijdens hun zwangerschap “(are) living on the edge of being overstretched”. De
combinatie van betaald werk en zwanger zijn, is voor velen een zware combinatie. Alstveit
et al. stellen dan ook dat vrouwen veel beter geïnformeerd moeten worden door hun
leidinggevende(n) en door instellingen op het terrein van de gezondheidszorg over de
veranderingen die werken en zorgen met zich meebrengen.
In België hebben Lembrechts en Valgaeren (2010) vanuit het Instituut voor Gelijkheid van
Vrouwen en Mannen zelfstandig empirisch onderzoek gedaan naar de ervaringen tijdens en
rond de zwangerschap van ruim zeshonderd jonge moeders. We staan wat uitgebreider bij
dit onderzoek stil, omdat het van alle studies die we in het kader van dit
literatuuronderzoek onder ogen hebben gehad vermoedelijk de meest relevante inzichten
verschaft. Het is het enige volledige en empirische onderzoek dat we hebben gevonden
over zwangerschapsdiscriminatie op het werk. De schriftelijke enquête leverde onder
andere de volgende resultaten op:
-
5% - 20% van de werkneemsters kreeg te maken met discriminatie die ingrijpt op de
arbeidssituatie of moest in onveilige omstandigheden werken, hetzij tijdens de
zwangerschap of het moederschapsverlof, hetzij na terugkeer;
-
bij bijna een op de vijf vrouwen ontstonden problemen die te maken hebben met het
moederschapsverlof (bijvoorbeeld de verplichting om taken thuis afronden);
-
18% diende onder onaangepaste arbeidsomstandigheden te werken;
-
18% kreeg te maken met discriminatie op financieel en carrièrevlak (mislopen
promotie);
-
14% ondervond problemen in het kader van haar evaluatie/beoordeling (strengere
beoordeling);
-
5% zou ontslag hebben gekregen vanwege haar zwangerschap, of zelf ontslag hebben
genomen naar aanleiding van de manier waarop zij tijdens haar zwangerschap is
behandeld;
-
meer dan tien procent van de werkneemsters ervaart naar aanleiding van haar
zwangerschap spanningen met haar collega’s en/of ondergeschikten en 17,5% met
haar leidinggevende(n);
-
62% geeft aan dat er geen risicoanalyses worden uitgevoerd;
-
in totaal blijkt dat 76,6% van de vrouwen met minstens één vorm van zwangerschap
gerelateerde discriminatie te maken hebben gehad. Indien de werkneemsters voor wie
geen risico analyse werd gemaakt buiten beschouwing worden gelaten, gaat het om
46,2%.
Op basis van hun analyses concluderen Lembrechts en Valgaeren dat sommige
werkneemsters meer kwetsbaar zijn voor zwangerschapsdiscriminatie dan anderen.
Persoonlijke factoren als leeftijd, 1ste of tweede kind en dergelijke spelen daarbij doorgaans
18
een marginale rol. De functie van de betreffende werkneemster is wel belangrijk. Vrouwen
met fysiek belastende baan werkten vaker in onaangepaste omstandigheden.
Werkneemsters met een hogere functie ervaren vooral problemen met hun
evaluatie/beoordeling en op het vlak van hun moederschapsverlof. Ook kenmerken van het
bedrijf spelen een rol: de aanwezigheid van een vakbondsvertegenwoordiger heeft
kennelijk een positief effect. In de bedrijven waar deze aanwezig is, worden werkneemsters
minder vaak met ontslag(name) geconfronteerd, ervaren zij minder spanning met hun
meerdere, hebben minder problemen met hun moederschapsverlof en worden zij vaker
onderworpen aan een risicoanalyse. De belangrijkste reden hiervoor is – aldus Lembrechts
en Valgaeren – dat vakbondsafgevaardigden prioriteit geven aan een aantal maatregelen
om arbeid en zwangerschap te combineren, waaronder het moederschapsverlof. De
werkomgeving speelt ook een rol: werkneemsters in een mannelijke werkomgeving krijgen
vaker te maken met zowat elke vorm van discriminatie die ingrijpt op de arbeidssituatie en
op het vak van veiligheid en gezondheid. Tot slot bleek ook dat Franstalige werkneemsters
vaker werden ontslagen of ontslag namen en problemen ervaren met hun
moederschapsverlof dan Nederlandstalige vrouwen.
Overigens constateren Lembrechts en Valgaeren ook dat niet alles kommer en kwel is:
35,6% van de zwangeren mocht tijdens haar zwangerschap af en toe thuis werken of haar
werkuren meer flexibel invullen, krijgt bijkomende ondersteuning of extra tijd om haar
taken uit te voeren of mag vakantiedagen vrijer kiezen. Na het verlof kan 29,4% van de
moeders nog op deze ondersteuning rekenen. Allochtone vrouwen en vrouwen die niet in
België waren geboren, kregen vaker bijkomende ondersteuning, evenals werkneemsters die
volgens specifieke arbeidsregimes werken en werkneemsters uit industrie, landbouw en
visserij.
Vrouwelijke collega’s en leidinggevenden zouden vaker positief en met begrip reageren op
de aankondiging van een zwangerschap. Zij vergelijken die echter vaker met hun eigen
zwangerschap of die van andere werkneemsters, waardoor ook een sterk normerende
houding kan ontstaan. Mannen huldigen vaker stereotype opvattingen en richten zich op de
praktische nadelen van de zwangerschap, maar aan de andere kant blijken mannen ook
eerder zorgzamer en meer beschermend zijn voor zwangere collega.
Van de zwangere vrouwen gaat 15% tot 45% met minder zin werken, blijft soms afwezig of
ondervindt gezondheidsproblemen. Vrouwen die enige bijverschijnselen van de
zwangerschap ervaren, worden ook vaker geconfronteerd met enige vorm van
discriminatie. Een kwart van de werkneemsters blijft daadwerkelijk afwezig omwille van
negatieve reacties op de werkvloer (p.86).
19
Meestal wordt het probleem van zwangerschapsdiscriminatie op informele manier
aangekaart (bijvoorbeeld bij vrienden, kennissen, familie, partner, collega’s). Een aanzienlijk
deel van de vrouwen zoekt interne oplossingen, door het met een leidinggevende te
bespreken, of door het bij de personeelsafdeling aan te kaarten (dat laatste is overigens
iets voor grotere bedrijven). Ook externe hulp wordt ingeschakeld, bijvoorbeeld van een
vakbond, de huisarts of (zelden) een advocaat. 52,8% van de vrouwen die met een van de
vormen van discriminatie te maken hebben gehad, beschouwen dit als een probleem.
Blijkbaar worden bepaalde vormen van discriminatie niet zo beschouwd of ervaren, of zijn
de zwangere vrouwen zich er niet van bewust dat zij gediscrimineerd worden.
Meer dan de helft van de ondervraagde vrouwen vindt dat haar werkgever onvoldoende
informatie verschaft over haar rechten tijdens de zwangerschap. Vooral Franstalige
vrouwen en vrouwen in bedrijven zonder vakbondsvertegenwoordiger voelden zich
onvoldoende geïnformeerd, evenals werkneemsters die aan een ziekte lijden, last hebben
van een aandoening of handicap of afkomstig zijn uit de lagere loonklassen.
In veel gevallen resulteerde zwangerschapsdiscriminatie in een verstoorde werkrelatie,
minder arbeidsvreugde en minder inzet van de werkneemster na afloop van het
bevallingsverlof. Sommige vrouwen ervoeren ook fysieke en psychische klachten, of
negatieve gevolgen voor hun carrière.
Het tweede deel van het onderzoek was gericht op beleid ten aanzien van zwangere
vrouwen in ondernemingen. Ook voor werkgevers blijkt informatieverstrekking van
secundair belang: de meeste aandacht gaat uit naar de afhandeling van administratieve
taken. Bij vragen gaan werkneemsters in eerste instantie naar hun leidinggevende, maar
deze zijn over het algemeen zeer slecht op de hoogte van wet- en regelgeving. Werkgevers
geven aan dat zij het moeilijk vinden hun werkneemsters correct en voldoende te
informeren, onder meer door de complexiteit van de regelgeving.
Respondenten aan werkgeverszijde zijn van mening dat een zwangerschap een factor is
waar werkgevers wel rekening mee houden, bijvoorbeeld vanwege de bedrijfscultuur. Maar
de omslachtige regelgeving, de veronderstelling dat vrouwen met kinderen minder
ambitieus zijn, de moeilijk te ondervangen afwezigheid tijdens het verlof, de verwachte
verlenging van dat verlof en bezorgdheid om de continuïteit van de productie maken het
volgens werkgevers moeilijk om altijd voldoende rekening te houden met de belangen van
zwangere vrouwen.
20
5.3
NEDERLAND
De Nederlandse literatuur kent een beperkt aantal publicaties rond het thema
zwangerschapsdiscriminatie. Een aantal studies is van meer beschouwende en
beleidsmatige aard. Enkele andere studies geven een analyse van uitspraken van de
Commissie Gelijke Behandeling. Van de meer beschouwende studies kan die van AsscherVonk (2002) als de meest fundamentele worden aangemerkt. Haar centrale vraag is of
sociaalrechtelijke oplossingen toereikend zijn voor de problemen die de combinatie
zwangerschap, bevalling en arbeid met zich meebrengt. Zo staat het beginsel van gelijke
behandeling haaks op de bijzondere bescherming die in het sociaal recht zo’n belangrijke
plaats inneemt. Knelpunten vormen ook het principieel beperkte toepassingsgebied van het
sociaal recht en de beperking van de kring van degenen die de lasten dragen van
regelingen. Zwangerschap en bevalling raken immers niet alleen de individuele
arbeidsovereenkomst of werkgevers en werknemers, maar dienen, aldus Asscher-Vonk, ook
een maatschappelijk belang. Zij onderscheidt vier categorieën problemen in de sfeer van
arbeid en inkomen in verband met zwangerschap en bevalling:
•
Werk zoeken - de zwangere werkloze/werkzoekende en werkloosheid tijdens de
zwangerschap;
•
Werk krijgen – zwangerschap en sollicitatie;
•
Werk hebben - bescherming tegen de gevaren van arbeid, rechten en plichten van
werkgever en werknemer tegenover elkaar;
•
Werk verliezen – zwangerschap en ontslag.
Elk van deze vraagstukken kent dilemma’s die niet door het sociaal recht worden opgelost.
Moet/mag je bij werk zoeken je zwangerschap verzwijgen? Kan/moet de last van de
beschermende maatregelen van zwangere vrouwen volledig en uitsluitend bij de werkgever
worden gelegd en wat doen ‘we’ dan met het verschil tussen werkgevers die veel en
werkgevers die weinig vrouwen in dienst hebben?
Asscher-Vonk concludeert dat de problemen die samenhangen met arbeidsbescherming nog
niet effectief zijn opgelost. Enerzijds ligt in haar optiek de verantwoordelijkheid bij te weinig
mensen; anderzijds is het probleem dat het beginsel van gelijke behandeling conflicteert
met de noodzaak van bescherming. Er zijn meer specifieke, op de doelgroep toegesneden
beschermingsregelingen nodig voor zwangere vrouwen. Werkgevers zouden moeten
worden gecompenseerd voor de uit die regelingen voortvloeiende, ook organisatorische,
kosten. De sociaalrechtelijke methode en daarbij gehanteerde principes schieten tekort en
zijn te beperkt om de problemen en gevaren van zwangerschap en bevalling in combinatie
met werk te dekken. Specifieke regelingen zijn nodig, en daarmee ook specifieke
financieren waarbij niet alle risico’s bij de werkgever en werknemer blijven liggen.
21
Zich concentrerend op het arbeidsrecht gaat Dorresteijn (2003) na hoever de
beschermende werking van Europese richtlijnen voor zwangere vrouwen werkt tijdens
verschillende fasen van het arbeidsproces (en verschillende fasen van de
arbeidsovereenkomst). Zij gaat daarbij in op de sollicitatie, de proeftijd,
arbeidsvoorwaarden als gratificaties en toelagen, vakantie- en atv-dagen, bonussen, en
verlenging c.q. beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op elk van de punten is er in
principe adequate bescherming, maar elk van de punten geeft ook telkens opnieuw
aanleiding tot onduidelijkheid, klachten en juridische procedures.
Een vooral beleidsmatige insteek is eveneens te vinden in Eleveld (2007), die in opdracht
van de Commissie Gelijke Behandeling onderzoek heeft gedaan naar de regelingen op het
punt van een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandig werkende vrouwen.
Deze studie was een vervolg op een eerder internationaal-vergelijkend onderzoek van
dezelfde auteur naar de situatie in andere Europese landen rond zwangerschaps- en
bevallingsuitkeringen voor zelfstandig werkende vrouwen en meewerkende echtgenotes.
Aanleiding was het voornemen van de Nederlandse overheid de publiekrechtelijke
regeling(en) op dit punt af te schaffen (Eleveld, 2005). Zelfstandig werkzame vrouwen
hebben geen werkgever en zijn – sinds de intrekking van de Wet arbeidsongeschiktheid
zelfstandigen in 2004 - aangewezen op particuliere verzekeraars om hun inkomen voor de
periode rond zwangerschap en bevalling te verzekeren. Eleveld onderzocht de polissen van
verzekeraars op onderscheidmakende bepalingen ten aanzien van zwangerschaps- en
bevallingsuitkeringen aan zelfstandigen in/bij de particuliere
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Verzekeraars bleken een onderscheid te maken
tussen inkomensvoorzieningen bij ‘echte’ arbeidsongeschiktheid en voorzieningen bij
zwangerschap. In dat laatste geval hanteerden zij echter veelal ook aanvullende
voorwaarden, die door Eleveld als discriminatoir werden bestempeld. Overigens is in juni
2008 de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) ingevoerd. Hiermee is geregeld dat
zelfstandigen recht hebben op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. De regeling is
onderdeel van de Wet arbeid en zorg. Overigens krijgt het thema van de
inkomensvoorziening voor zelfstandigen bij zwangerschap en bevalling de afgelopen jaren
relatief vaak aandacht (doctoraalscriptie De Geus, Universiteit Utrecht, Faculteit
rechtsgeleerdheid 2006; Lansink in Viva 2007-34).
Bolier en Doornbos (2009) hebben voor de periode 1994-2008 de oordelen van de
Commissie Gelijke Behandeling over zwangerschapsdiscriminatie op een rijtje gezet en
geanalyseerd. Zij concludeerden dat er per jaar gemiddeld circa veertien klachten rond dit
thema bij de Commissie binnenkomen. Gedurende die periode heeft de Commissie Gelijke
Behandeling 188 oordelen rond zwangerschapsdiscriminatie uitgesproken. Volgens Bolier en
22
Doornbos is er nauwelijks of niet sprake van een leereffect. De klachten betreffen steeds
het zelfde type problemen. Als mogelijke oorzaken noemen Bolier en Doornbos:
•
onbekendheid met de wetgeving rond gelijke behandeling;
•
gebrekkige acceptatie en naleving ervan;
•
het wellicht onrealistische karakter van de wet.
Bijkomende problemen zijn dat veel zwangere vrouwen nog niet veel werkervaring hebben.
Daarmee hebben zij nog geen stevige positie op de arbeidsmarkt en ook nog niet veel
kennis van en zicht op de ervaringen van collega’s op dit terrein. Als een ander bijkomend
probleem noemen Bolier en Doornbos de lage gemiddelde organisatiegraad van vrouwen in
Nederland. Voor veel in deeltijd werkende vrouwen is het lidmaatschap van een
vakvereniging iets dat onnodig wordt geacht of er simpelweg ‘niet van komt’. Bovendien
zijn er – in hun optiek - nog veel vrouwen die zich ‘eigenlijk wel’ in de opvatting van de
werkgever kunnen verplaatsen dat zwangerschap op het werk wel lastig (en eventueel
kostbaar) is. Bolier en Doornbos toetsen niet of deze factoren ook daadwerkelijk in de
praktijk een rol spelen.
Nadere analyse door Bolier en Doornbos van de zaken die voor de Commissie hebben
gespeeld laten zien dat nogal wat werkgevers zwangerschapsdiscriminatie (in eerste
instantie ontkennen). Zij verwijzen naar het slechte functioneren van de werknemers in
kwestie. Bij dat functioneren speelt afwezigheid regelmatig een rol. Ook een
vertrouwensbreuk als gevolg van het niet/laat melden van de zwangerschap voeren
werkgevers als argument voor hun handelen op. Verder spelen financiële overwegingen een
rol: uitbetalen van (collectieve) bonussen die niet aan het bedrijf worden vergoed en waar
geen prestatie tegenover staat. Bolier en Doornbos concluderen dat de wet weinig ruimte
laat om het belang van de werkgever mee te wegen in de oordelen waarbij zwangerschap
of de gevolgen daarvan een rol spelen. Klachten over zwangerschapsdiscriminatie worden
in 65 procent van de gevallen gegrond verklaard (bijna twee maal zo vaak als klachten op
andere gronden). De oordelen van de Commissie worden vooral op individueel en veel
minder op structureel niveau opgevolgd. Non-profit organisaties leven de oordelen van de
CGB beter na (82%) dan profit organisaties (63%) en treffen vooral meer structurele
maatregelen, namelijk in alle gevallen.
Overigens kan naar aanleiding van de studie van Bolier en Doornbos worden geconstateerd
dat analyse van bij de Commissie Gelijke Behandeling aangebrachte zaken niet noodzakelijk
alle problemen in kaart brengt. Zoals we bij de beschrijving van enkele studies betreffende
het Verenigd Koninkrijk zagen, vormen de zaken die de Equal Opportunities Commission
bereiken slechts het topje van de ijsberg. Dit hoeft voor Nederland niet in gelijke mate te
gelden, maar mag op grond van de beschikbare studies ook niet worden uitgesloten.
23
6
CONCLUSIE
Hoewel dit literatuuronderzoek laat zien dat empirisch onderzoek onder de ‘doelgroep’,
zwangere vrouwen of vrouwen die onlangs moeder zijn geworden, schaars is, is er wel veel
onderzoek voorhanden dat via een secundaire of meta-analyse van uitspraken van
instanties als de Britse Equal Opportunities Commission of de Nederlandse Commissie
Gelijke Behandeling laat zien dat zwangerschap op het werk bepaald niet onproblematisch
is. In dergelijke studies wordt gepoogd na te gaan hoe vaak zwangerschap aan de orde
komt temidden van andere gronden op basis waarvan wordt geklaagd c.q. geoordeeld.
Verschillende meer beleidsgerichte studies wijzen op de inherente spanning tussen het
principe van gelijke behandeling en de bijzondere situatie waarin vrouwen tijdens de
zwangerschap verkeren en de spanning tussen de bescherming die zwangere vrouwen
behoeven en de (financieel-economische) eisen waaraan werkgevers vanuit bedrijfsmatig
perspectief moeten voldoen. Het overzicht laat ook zien of suggereert op zijn minst dat er
veel meer aan de hand is en dat de problemen die zwangere vrouwen ervaren breder zijn
dan wat zich uiteindelijk in de rechtszaal manifesteert. Uit het overzicht wordt ook duidelijk
dat er verschillen bestaan tussen landen in de mate waarin zwangerschapsdiscriminatie
wordt geproblematiseerd en hoe nationale overheden proberen daar een dam tegen op te
werpen en te bestrijden.
Uit de gevonden literatuur kunnen we zes factoren herleiden die tot discriminatie kunnen
leiden. In de eerste plaats is dat de opleiding van de vrouw: hoe hoger opgeleid hoe meer
problemen met voortgang van de carrière, terwijl vrouwen met een lagere opleiding lopen
meer risico ontslagen te worden als zij hun zwangerschap bekend maken. De lengte van
het dienstverband lijkt ook een rol te spelen. Indien reeds sprake is van een – kortere of
langere – werkrelatie, is er minder risico dat de werkrelatie wordt beëindigd dan de
wanneer er sprake is van een proefperiode of dat men nog in het wervings- en
selectieproces zit. De duur van het verlof kan effect hebben de hoogte van de beloning van
de medewerkster: indien het verlof langer dan negen maanden duurt, vonden onderzoekers
een lagere beloning van deze medewerksters dan voor degenen die vier of vijf maanden
met verlof gingen. Het type functie is een vierde factor welke tot discriminatie kan leiden
aangezien vrouwen in lagere functies meer risico op discriminatie lopen dan vrouwen in
hogere functies. Ook de werkomgeving speelt een rol: een vrouwelijke of mannelijke
werkomgeving kan bepalen in hoeveree er begrip is voor de situatie van de zwangere en
prille moeder in het combineren van arbeid en zorg. De laatste factor is het geslacht van de
leidinggevende: een vrouwelijke werkgever/leidinggevende levert over het algemeen
minder risico tot discriminatie op voor de zwangere werkneemster dan wanneer zij een
mannelijke leidinggevende heeft.
24
Hoewel in dit literatuuronderzoek slechts een beperkt aantal landen expliciet aan de orde
kwam, moge duidelijk zijn dat het vraagstuk van de combinatie zwangerschap en betaald
werk nog nergens afdoende is opgelost en vooralsnog een ‘voorwerp van aanhoudende
zorg’ dient te zijn van allen die de bestrijding van zwangerschapsdiscriminatie hoog in het
vaandel hebben staan.
25
BIJLAGE 1 ZWANGERSCHAPSDISCRIMINATIE TIJDENS VERSCHILLENDE FASEN
Fase
Werving en selectie
Proeftijd
Tijdens het werk
Zwangerschap aankondigen
Werken tijdens de zwangerschap
De verlofperiode
Weer aan het werk
Risico
- Niet aangenomen worden omdat werkgever op
basis van eerdere ervaring of
verwachtingspatroon denkt dat vrouw in
bepaalde leeftijdscategorie binnen geringe tijd
zwanger zal zijn;
- Indien zichtbaar zwanger tijdens de sollicitatie
niet aangenomen wegens risico op uitval tijdens
zwangerschap zelf, afwezigheid tijdens verlof en
verzuim nadat de baby is geboren.
- Ontslag vanwege financieel of organisatorisch
nadeel voor de werkgever.
- Niet in aanmerking komen voor promotie of
opleiding omdat werkgever op basis van eerdere
ervaring of verwachtingspatroon denkt dat
vrouw in bepaalde leeftijdscategorie binnen
geringe tijd zwanger zal zijn.
- Onhandige of pijnlijke opmerkingen van
werkgever/leidinggevende
- Aangeven dat dit problemen oplevert in de
planning.
- Niet in aanmerking komen voor opleiding,
promotie, bepaalde klussen.
- Niet in aanmerking komen voor bepaalde
regelingen uit arbeidsvoorwaarden reglement als
gratificatie, promotie, toelage, vakantiedagen,
uitbreiding werktijd, bonus of lease-auto.
- Ander takenpakket toegewezen krijgen zonder
overleg
- Problemen met opnemen van ouderschapsverlof
(onwelwillende leiding, collega’s, niet aanpassen
van takenpakket e.d.)
- Niet in aanmerking komen voor promotie,
opleiding, deelname aan meerdaagse
conferentie (ivm de verwachting dat prille
moeder niet bij baby weg zou willen).
26
BIJLAGE 2: GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Albrecht, J.W., P.A. Edin, M. Sundström & S.B. Vroman (1999), Career interruptions and
subsequent earnings: a reexamination using Swedish data, Journal of Human Resources,
34, 294-311
Allen, T.D. & J.E.A. Russell (1999), Parental leave of absence: some not so family-friendly
implications, Journal of Applied Social Psychology, 29, 1, 166-191
Alstveit, M, E. Severinsson & B. Karlsen (2010), Living on the edge of being overstretched –
a Norwegian qualitative study of employed pregnant women, Health Care Women
International, 31, 6, 533-551
Armour, S. (2005), Pregnant workers report growing discrimination, USA Today, [2005]
Arrow, K.J. (1973), The economics of discrimination, in: O. Ashenfelter & A. Rees (Ed.),
Discrimination in labor markets, Princeton (NJ): Princeton University Press, 3-33
Asscher-Vonk, I.P. (2002), Wie draagt de zwangerschap?, Nemesis, 112-118
Baker, M. & Milligan, K. (2005), How does job-protected maternity leave affect mothers’
employment and infant health?, NBER Working Paper, w11135
Baum II, C.L. (2003), The effects of maternity leave legislation on mothers’ labour supply
after childbirth, Southern Eeconomic Journal, 69
Becker, G.S. (1957/1973), The economics of discrimination, Chicago: University of Chicago
Press
Beukering, M.D.M. van (2006), Werken tijdens zwangerschap en de periode postpartum,
wetgeving. Over een bal die moet gaan rollen, Tijdschrift voor Bedrijfs- en
Verzekeringsgeneeskunde, 14, 9, 452-500
Bolier, K. & N. Doornbos (2009), In blijde verwachting? – een analyse van de oordelen van
de Commissie Gelijke Behandeling over zwangerschapsdiscriminatie, Recht der
Werkelijkheid, 2, 33-54
Børve, H.E. (2007), Pregnant bodies: Norvegian female employees in global working life,
European Journal of Women’s Studies, 14, 311-326
27
Bragger, J. D., Kutcher, E., Morgan, J., & Firth, P. (2002), The effects of the structured
interview on reducing biases against pregnant job applicants, Sex Roles, 46, 215–226
Burg, B.I. van der, J. van Doorne-Huiskes, J.J. Schippers & J.J. Siegers (1989), Loopbaanverschillen tussen mannen en vrouwen binnen arbeidsorganisaties: een structureel-individualistisch verklaringsschema, Sociologische Gids, 312-323
Charlesworth, S. & F. Macdonald (2007), Hard Labour? Pregnancy discrimination and
workplace rights. A report to the office of workplace rights advocate, Centre for Applied
Social Research, Melbourne: RMIT University
Coghlan, A. (2004), Stress can make pregnant women miscarry, New Scientist, 2473
Cuddy, A. J. C., Fiske, S. T., & Glick, P. (2004), When professional become mothers,
warmth doesn’t cut the ice, Journal of Social Issues, 60, 701–718
Cuddy, A. J. C., Fiske, S. T., & Glick, P. (2007), The BIAS map: Behaviors from intergroup
affect and stereotypes, Journal of Personality and Social Psychology, 92, 631–648
Cunningham, J. & T. Macan (2007), Effects of applicant pregnancy on hiring decisions and
interviews, Sex Roles, 57, 497-508
DiMaggio, J.P. & W.W. Powel (1983), The iron cage revisited: institutional isomorphism and
collective rationality in organizational fields, American Sociological Review, 48, 147-160
Dorresteijn, M. (2003), De zwangere werkneemster in de verschillende stadia van het
arbeidsproces, in het kader van de gelijke behandelingswetgeving, Doctoraalscriptie,
Maastricht: Universiteit Maastricht
Dulk, L. den (2001), Work-family arrangements in organisations. A cross-national study in
the Netherlands, Italy, the United Kingdom and Sweden, Amsterdam: Rozenberg Publishers
Eichner, M. (2008), Parenting and the workplace: the construction of parenting protections
in the United States law, International Breastfeeding Journal, 3, 14
Ekberg, J., R. Eriksson & G. Friebel (2005), Parental leave – a policy evaluation of the
Swedish “daddy-month” reform, Discussion paper No. 1617, Bonn: IZA
28
Eleveld, A. (2005), Een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen en
meewerkende echtgenoten in Europees perspectief, Utrecht: Commissie Gelijke
Behandeling
Eleveld, A. (2007), Een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandig werkenden,
Utrecht: Commissie Gelijke Behandeling
EOC (2005), Greater expectations: final report of the E.O.C.’s investigation into
discrimination against new and expectant mothers in the workplace, Manchester: Equal
Opportunities Commission
Feagin, J.R. & C.B. Feagin (1978), Discrimination American style: institutional racism and
sexism, Englewood Cliffs (NJ): Prentice-Hall
Fuegen, K., Biernat, M., Haines, E., & Deaux, K. (2004), Mothers and fathers in the
workplace: How gender and parental status influence judgments of job-related competence,
Journal of Social Issues, 60, 737–754
Hashimoto, M, R. Percy, T. Schoellner & B.A. Weinberg (2004), The long and short of it:
maternity leave coverage and women’s labor market outcomes, Discussion paper No. 1207,
Bonn: IZA
ILO (2010), Maternity protection at work, Genève: International Labour Organisation
(http://www.ilo.org/public/english/standards/relm/ilc/ilc87/rep-v-1.htm)
James, C.G. (2007), Law’s response to pregnancy/workplace conflicts: a critique, Feminist
Legal Studies, 15, 167-188
Kelly, E. & F. Dobbin (1999), Civil rights law at work: sex discrimination and the rise of
maternity leave policies, American Journal of Sociology, 105, 2, 455-492
Konrad, A.M. & K. Cannings (1997), The effects of gender role congruence and statistical
discrimination on managerial advancement, Human Relations, 50, 10, 1305-1328
Lange, W.A.M. de, M.A.G. Thunnissen & J. Rebel (1999), Werken bij nacht en ontij, Den
Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Lembrechts, L. & E. Valgaeren (2010), Zwanger op het werk. De ervaringen van
werkneemsters in België, Brussel: Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen
29
Liu, M. & P.M. Buzzanell (2004), Negotiating Maternity leave expectations: perceived
tensions between ethics of justice and care, Journal of Business Communication, 41, 323349
Lyness, K.S. & D.E. Thompson (2000), Climbing the corporate ladder: do female and male
executives follow the same route?, Journal of Applied Psychology, 85, 1, 86-101
Macleod, M. (2006), Pregnant staff under pressure as employers flout job laws, Scotland on
Sunday, 1 oktober 2006
Magid, J.M. (2001), Pregnant with possibility: reexamining the Pregnancy Discrimination
Act, American Business Law Journal, 38, 4, 819-856
Malin, M.H. (1993), Fathers and parental leave, Texas Law Review, 72, 1047-1096
O’Brien, C.N. & G.A. Madek (1989), Pregnancy discrimination and maternity leave laws,
Dickinson Law Review, 93, 311-337
Masser, B., K. Grass & M. Nesic (2007), ‘We like you, but we don’t want you’- the impact of
pregnancy in the workplace, Sex Roles, 57, 703-712
Mooney Cotter, A.M. (2010), Pregnant pause – an international legal analysis of maternity
discrimination, Ashgate: The Social Security Disability Law Firm
Ondrich, J., C.K. Spiess & Q. Yang (2002), The effect of maternity leave on women’s pay in
Germany, 1984-1994, Berlin: DIW
Phelps, E.S. (1972), The statistical theory of racism and sexism, American Economic
Review, 62, 659-661
Pylkkänen, E. & N. Smith (2003), Career interruptions due to parental leave: a comparative
study of Denmark and Sweden, OECD Social, Employment and Migration Working Papers
No. 1, Parijs: OECD
Roth, L.M. (2006), Selling women short: gender and money on Wall Street, Princeton
University Press
Ruhn, C.J. (1998), The economic consequences of parental leave mandates: lessons from
Europe, Quarterly Journal of Economics, 113, 1, 285-317
30
Schippers, J.J. (1987), Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, Groningen:
Wolters Noordhoff
Schippers, J.J., C. Remery & A. van Doorne-Huiskes (2003), Family friendly policies in the
Netherlands: the tripartite involvement, Personnel Review, Vol. 32, no. 4, 456-473
Siegel, R.B. (2006), You’ve come a long way, baby: Rehnquist’s new approach to pregnancy
discrimination in Hibbs, Stanfort Law review, 58, 1871-1891
SZW (2007), Zwangerschap: veilig werken en verlof, Den Haag: Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid
Waldfogel, J. (1998), The family gap for young women in the United States and Britain: can
maternity leave make a difference, Journal of Labor Economics, 16, 3, 505-545
Williams, J.C., S. Bornstein, D. Reddy & B.A. Williams (2006), Law firms as defendants:
family responsibilities discrimination in legal workplaces, Pepperdine Law Review, 34, 393-
Williams, J.C. & S. Bornstein (2008), The evolution of "FReD": family responsibilities
discrimination and developments in the law of stereotyping and implicit bias, Hastings Law
Journal, 59, 1311-1358
Wintemute, R. (1998), When is pregnancy discrimination indirect sex discrimination?,
Industrial Law Journal, 27, 1, 23-36
31
Download