gevlucht uit tibet

advertisement
gevlucht uit tibet
2
3
Natalie Righton & Ton Koene
Gevlucht uit Tibet
Lemniscaat
Dit boek is financieel mede mogelijk
gemaakt door Stichting Vluchteling.
Stichting Vluchteling helpt mensen die door
oorlog en geweld moeten vluchten. Wereldwijd zijn dat er 33 miljoen! Ze leven vooral in
Afrika, Azië, Zuid-Amerika en Oost-Europa.
Vaak in grote steden, waar ze met andere
gevluchte mensen in hutjes of in grote, lege
gebouwen moeten wonen, of in een groot
tentenkamp.
Stichting Vluchteling helpt
deze mensen met dekens,
tenten, schoon drinkwater,
eten en medicijnen.
Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 2008
isbn 978 90 477 0078 4
© tekst 2008 Natalie Righton
© foto’s 2008 Ton Koene
© illustratie schutblad Ineke Koene
Boekverzorging: Marleen Verhulst
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Lithografie: Pixel-It, Zutphen
Druk en bindwerk: Proost n.v., Turnhout, België
Inhoud
In de voetsporen van de yak 8
Lobsang uit Tibet
Per kano de snelstromende rivier af! 28
Louisa uit Colombia
Onzichtbaar door de zandstorm 50
Zanoessi uit Darfur
Als het oorlog is kun je niet meer buiten spelen 72
Fatima uit Irak
Zelfs de olifant lieten we achter 90
Moe-Ji uit Birma
Over de auteurs 112
In de voet sporen
De vlucht
8
Lobsang Lungtok (12 jaar)
Lobsang is een vluchteling
uit Tibet. Hij is de grens over
gesmokkeld naar buurland
Nepal en woont nu als een
echte boeddhistische monnik
in de hoofdstad Kathmandu.
‘Als ik terugdenk aan mijn vlucht vanuit Tibet
naar Nepal, kan ik nog bang worden. Ik was
negen jaar oud toen ik met mijn ouders de
besneeuwde bergtoppen van de Himalaya
over trok. We waren op de vlucht voor de
Chinezen die ons land, Tibet, bezetten. Zes
dagen lang liepen we door de sneeuw. Het
werd een levensgevaarlijke en ijskoude reis.
Ik heb vaak gedacht dat ik het niet zou overleven.
van de yak
van Lobsang uit Tibet
IJsspleet
In de bergen lag overal sneeuw, waardoor de
bergpaden niet meer zichtbaar waren. Als we
niet zouden oppassen, zouden we zo in een
ijsspleet vallen! Mijn ouders lieten twee yaks
voorop lopen om dit te voorkomen. Yaks zijn
langharige, Tibetaanse buffels. Ze zijn soms
slimmer dan mensen. Ze kunnen bergpaden
door de sneeuw heen ruiken. En als ze hun
poot neerzetten in de sneeuw, voelen ze of
er vaste grond of een ijsspleet onder zit.
We overleefden de reis door in de voet­
sporen van de yak te lopen. Het was niet
makkelijk, want yaks zijn groter dan mensen,
dus het waren reuzenstappen voor mij.
Over de bergen heen
Tijdens het vluchten moesten we vaak
schuilen voor Chinese militairen. Zij wilden
niet dat wij de grens zouden oversteken. Als
ze ons zagen, zouden ze ons neerschieten,
zeiden mijn ouders. Ik kon daar heel boos
om worden, maar mijn vader zei dat ik mij
maar koest moest houden, anders zouden de
militairen ons nog horen. Op een avond zag
ik in de verte Chinese militairen bij een groot
kampvuur zitten. Ik was zo boos en jaloers.
Wij sliepen zonder vuur, op een nat dekentje
op het ijs.
en vingers. De bevroren stukken waren
helemaal zwart. Mijn vader zei dat ik niet
moest kijken, maar ik kon het niet
laten. Ik zal die kleur nooit meer
vergeten.’
9
Bevroren tenen
‘Zo koud als tijdens die reis heb ik het in
mijn leven niet meer gehad. Ik had een jas
aan van yakvacht en ook schoenen met wol
aan de binnenkant, maar het hielp niet. Ik
stampte met mijn voeten en blies in mijn
handen om ze warm te houden.
Van drie mensen die met ons
meevluchtten, bevroren tenen
Zo koud als in de Himalaya heb ik
10
‘Dit is hoe ik woonde in tibet. Als ik naar
school of bij de buren op bezoek ging, was
ik een half uur onderweg, omdat alle huizen zo ver uit elkaar staan. We woonden
aan het meer, waar ik vaak ging vissen met
mijn vader. links zie je de himalaya. toen
we vluchtten heb ik zes dagen door deze
besneeuwde bergen heen gelopen naar
Nepal.’
‘Een laatste kus en daar
gingen mijn ouders’
het nooit meer gehad
bamboebrug
Ravijn
gelukkig
‘Ik kan mij ook nog goed een wiebelende
bamboebrug over een rivier herinneren. Hij
zag er niet stevig uit, dus mijn vader stuurde
een yak vooruit om te kijken of de brug zijn
gewicht zou houden. Maar hij wiebelde zó dat
de yak naar beneden stortte. Ik zag hem voor
mijn ogen verdrinken. Daarna was ik zo bang
om de brug over te gaan. Mijn vader heeft lang
tegen me gepraat. Toen durfde ik samen met
hem voetje voor voetje de brug over.’
‘De busreis was misschien nog wel enger
dan de vlucht door de bergen. We reden
over een smalle kronkelweg, vlak langs
het ravijn. In mijn dorp had ik gehoord dat
een andere bus een week eerder het ravijn
in was gereden. Ik heb ongelofelijk zitten
zweten.’
‘Ik woon nu drie jaar in het klooster en heb
mijn ouders al die tijd niet gezien. Ik mis
ze heel erg. Net als mijn oude dorp en mijn
beste vriend Kalsang, met wie ik altijd ging
voetballen. Toch ben ik blij dat ik nu in Nepal
woon en niet meer in Tibet. Ik kan nu elke
dag naar school en mijn droom is uitgekomen: ik ben een echte Tibetaanse monnik
geworden. Ik ben erg gelukkig.’
verstopt in de bus
‘Na zes dagen ploeteren door de sneeuw
bereikten we de grens tussen Tibet en Nepal.
Vanwege de kou waren er weinig Chinese
militairen, dus we konden stiekem de grens
over glippen. Aan de Nepalese kant verstopte
mijn moeder mij onder de stoel van een bus
die naar de hoofdstad Kathmandu vertrok.
Ze zei dat ik stil moest blijven, tot ik de stem
van mijn tante zou horen die mijn naam zou
roepen. Zij zou mij in Kathmandu ophalen en
naar een Tibetaans klooster brengen. Toen
gaven mijn ouders mij allebei een kus en
vertrokken. Ze gingen terug naar Tibet, omdat ze in Nepal nooit werk zouden krijgen.
Het was de laatste keer dat ik ze zag. Ik wist
het wel van tevoren, maar toch had ik een
brok in mijn keel.’
controle
‘Eén keer stopte de bus en kwam de politie
binnen om te controleren of er vluchtelingen
in de bus zaten. Ik zag de voeten van de
agent voorbijkomen, terwijl ik op de grond
onder de stoel verstopt lag. Mijn hart bonsde
zowat uit mijn lijf. Verderop zat nog een
meisje verstopt. We keken elkaar recht
in de ogen. We hadden geluk,
want we werden niet ontdekt. Een paar uur later
haalde mijn tante mij
zoals beloofd op van de
bus. Eindelijk was ik vrij!’
11
Eindelijk veilig in
Waarom vluchten uit Tibet?
12
Tibet wordt al ruim vijftig jaar bezet door
China. De Chinezen vinden dat Tibet een
provincie is van hun land. Er zijn veel Chinese
soldaten in Tibetaanse dorpen om te laten
zien wie de baas is. Tibetaanse vluchtelingen
vertellen dat ze soms zomaar worden opgepakt en gemarteld. Het bezit van een foto
van de spiritueel leider van de Tibetanen
– de Dalai Lama – is genoeg om maanden
naar de gevangenis te worden gestuurd.
China ontkent alle beschuldigingen.
De meeste Tibetanen ontvluchten hun land
overigens niet vanwege onveiligheid, maar
omdat ze van China niet zouden mogen
leven als boeddhist. Ruim de helft van alle
Tibetaanse kinderen wil een boeddhistische
monnik of non worden. Veel kinderen vluchten ook omdat ze naar school willen. In veel
Tibetaanse dorpen is geen school. In totaal
zijn 150.000 Tibetanen gevlucht. Elk jaar
komen er 3.000 bij. De meeste vluchtelingen
zijn kinderen, die zonder ouders in kloosters
of op kostscholen in India of Nepal wonen.
Ruim de helft van alle Tibetaanse
kinderen wil monnik of non
worden, maar dat mag niet in
hun eigen land, daarom vluchten
ze naar het buitenland
De Dalai Lama
Nepal
13
Dit is de beroemdste tempel van Nepal. Lobsang gaat er soms naartoe om te bidden en om
duiven te voern. Duiven zijn voor Tibetaanse monniken heilige dieren.
Leven als
14
tibetaanse monnik
een schelp als wekker
‘Sinds ik gevlucht ben uit Tibet is mijn droom
uitgekomen: ik ben een echte boeddhistische
monnik geworden in een klooster in Nepal.
Ik woon hier samen met 47 monniken; veel
daarvan zijn jongens van mijn eigen leeftijd.
Het kloosterleven begint vroeg. Elke ochtend
om halfvijf word ik gewekt door een monnik
die op het binnenplein van het klooster op
een grote schelp blaast. De schelp is mijn
wekker. Ik heb er weken over gedaan om
gewend te raken aan het vroege opstaan,
maar ik vind het nu wel fijn.’
Wedstrijdje gebedsboek uit je
hoofd leren
‘Ik besteed ongeveer zeven uur per dag aan
bidden en het bestuderen van de heilige geschriften van Boeddha. Ik ben er best goed
in. Dit jaar ben ik bij de wedstrijd “gebedsboek uit je hoofd leren” vijfde geworden. Ik
heb 43 andere monniken verslagen! Ik kan
zestig pagina’s uit mijn hoofd opzeggen.’
Kostbaarste bezit
‘Tijdens mijn vlucht vanuit Tibet kon ik geen
spullen meenemen, behalve eten. Mijn kostbaarste bezit is nu een boek met heilige
boeddhistische geschriften, dat ik kreeg van
het klooster in Nepal waar ik woon. Ik studeer er elke dag uit.’
15
Zeven uur bidden per dag
Zeven uur bidden
‘Om vijf uur exact start ik met twee uur bidden in de tempel. Alle monniken zitten op
volgorde van leeftijd; de jongste van 6 jaar
zit links achterin en de oudste van 85 zit
rechts voor. De oudere monniken wiegen
tijdens het bidden heen en weer en herhalen
continu teksten op een lage, zangerige toon.
Ik vind het nog moeilijk om me te concentreren. Mijn beste vriend Choklang trekt vaak
gekke bekken naar me en dan moet ik zo
lachen! Gelukkig vindt niemand het erg. Als
ik kwijt ben waar we zijn in het gebedsboek,
helpt een oudere monnik mij met zoeken.’
Ik studeer elke mid­
dag op mijn kamer
in het klooster. Ik
heb er een kast met
gebedsboeken staan
en aan de muur
hangen posters van
Boeddha.
een dag uit het leven van
verborgen klooster
‘Het klooster waar ik woon ligt in het midden
van Kathmandu, de hoofdstad van Nepal. Je
kunt ons klooster niet zomaar vinden, want
er zijn ontelbaar veel tempels in de stad.
Allemaal zijn ze geel of rood geschilderd,
16
07.00 uur: tijd voor ontbijt in de tempel.
twee monniken delen witte broodjes met
pindakaas uit. lobsang denkt dat dit een
typisch tibetaanse eetgewoonte is.
lobsang
sommige met sierlijke torentjes op de daken.
Binnen staan gouden Boeddhabeelden, waar
mensen voor knielen. Het klooster heeft
behalve een tempel ook een slaapgebouw,
een schoolgebouw en een eetzaal.’
elke dag dezelfde kleren
‘Meestal is het nog donker als ik opsta en
naar de badkamer van het klooster ga om
me te wassen. Overal staan waxinelichtjes,
zodat ik mijn weg kan vinden. Bij het aankleden hoef ik nooit na te denken, want ik
draag elke dag hetzelfde: mijn monniksgewaad. Het bestaat uit een donkerrode broek
en een jasje. Daaroverheen draag ik een lap
stof, die ik over mijn schouders gooi. Het zit
super lekker, zoals een joggingpak.’
Elke dag om half vijf ‘s ochtends opstaan
17
04.30 uur: Opstaan en gezicht wassen
bij de pomp
18
Vijf keer per jaar het klooster uit
Alles doen wat niet mag
‘Alleen op speciale feestdagen ga ik het
klooster uit. Dat is vijf keer per jaar. Samen
met mijn vriendjes mag ik dan alles wat we
de rest van het jaar niet zomaar mogen,
zoals voetballen en snoepen. We krijgen op
feestdagen ook een beetje zakgeld van de
kloosteroudste, ongeveer vijftig eurocent.
Daarvoor koop ik het liefst een suikerspin.
Voor vijftig cent kan ik er zelfs twee kopen.’
Moeder bellen
‘Als ik het klooster uit mag, ga ik nooit naar
mijn ouders, want de tocht naar Tibet is te
gevaarlijk en te ver. Als ik mijn moeder wil
spreken, bel ik naar de enige telefooncel in
mijn geboortedorp en spreek ik met degene
die toevallig opneemt af hoe laat ik terugbel
voor mijn moeder. Zij wacht dan op het afgesproken tijdstip. Het werkt altijd.’
47 broers
‘De andere monniken in het klooster vinden
mij niet zielig omdat ik mijn familie zo weinig
zie of spreek, want we zitten allemaal in
hetzelfde schuitje. Zij zijn ook zonder hun
ouders uit Tibet gevlucht en spreken hen
hoogstens één keer per jaar. De monniken
en ik beschouwen elkaar als familie. Eigenlijk
zou je kunnen zeggen dat ik 47 broers in het
klooster heb. In het echt heb ik één broertje
en twee zusjes. Zij zijn ook gevlucht uit Tibet
en wonen op een kostschool in India.’
Zielige Nederlandse kinderen
‘Ik ben erg gelukkig bij mijn nieuwe broers
in het klooster. Ik vind het gek om te horen
dat veel Nederlandse kinderen het moeilijk
zouden vinden om in een klooster te wonen,
elke dag te bidden en hun familie weinig te
zien. Ik vind kinderen die níet in het klooster
wonen juist zielig, want buiten de kloostermuren is iedereen arm, is het vies en is er
weinig eten. Dat heb ik zelf gezien toen ik
buiten de kloostermuren liep. Ik kan mij niet
voorstellen dat je daar buiten wilt wonen.’
Kinderen die
níet in het klooster ­wonen, díe
vind ik ­zielig
19
Weinig tijd om te spelen
Lobsang bidt zeven uur per dag en gaat ook
nog eens zes uur per dag naar school. Veel
tijd blijft er dus niet over om te spelen.
Maar als hij even vrij heeft, dan gaat hij het
liefst voetballen of knikkeren met de andere
monniken.
Nooit werken voor geld
Zolang Lobsang monnik is, zal hij nooit
hoeven werken voor geld. Het klooster krijgt
giften van gelovige boeddhisten. Er is altijd
genoeg geld voor eten en kleding. Sommige
monniken hebben wel een baantje omdat ze
vrije tijd
20
het leuk vinden om te doen. Die monniken
zijn altijd herkenbaar, want ze houden hun
monniksgewaad aan. Lobsang wil later graag
piloot worden, zodat hij veel van de wereld
kan zien. Maar hij wil natuurlijk alleen in
monniksgewaad vliegen.
ren?
t
ns le
ibetaa
lek
tashi de nga bhoepa yin ne yin
–
o
ll
a
H
d
–
a Hollan
ibetaan
Ik ben T Nederland – ng
uit
a
Ik kom
l – lobd kjeche
o
o
h
c
S
u
Ja – yin
wel – th en ja
je
k
n
n
a
à
D
dh
Nee – m
s – shuk
n
ie
z
t
o
T
Thee – ja
Stuiterbal hoog houden
Knikkeren
in het klooster
voetballen op de binnenplaats van het klooster
21
vliegeren
22
Naar school in het klooster
‘Ik ga naar school in het klooster. Samen met
tien andere jongens leer ik zes uur per dag
Engels, Tibetaans, tekenen en debatteren.
Tibetaans schrijven vind ik het moeilijkste
vak. Tibetaanse letters lijken op spaghetti,
ze gaat alle kanten op! Debatteren vind ik
het leukst. We praten dan met elkaar over
grote levensvragen als: “Waarom ben je
boeddhist?” Rekenen en aardrijkskunde leer
ik niet op school. Daar heb ik geen tijd voor
door al het bidden. Ik vind het wel jammer,
want ik weet bijvoorbeeld niet precies waar
Nederland ligt. En wisselgeld tellen als ik
snoep koop, vind ik lastig.’
Rekenen leer ik niet.
Daar is door al het bidden
geen tijd meer voor.
23
tibetaanse letters leren
vind ik erg moeilijk. Ze
lijken op spaghetti, ze
gaan alle kanten op!
in mijn klas hebben we geen tafels en stoelen. We zitten in kleermakerszit op de grond,
net als in de tempel. Zelfs de meester zit
meestal op zijn hurken als hij lesgeeft.
Mijn leraar
tibetaans
Wil je een kopje thee
met zout?
vegetariërs
24
Boeddhistische monniken als Lobsang zijn
vegetariër. Ze willen geen dode dieren eten,
omdat ze geloven dat mensen na hun dood
herboren worden; soms als een nieuw mens,
maar soms ook als dier (dat noemen ze
reïncarnatie). Dus als je een lekker biefstukje
eet, zou het wel eens je overleden oma kunnen zijn die herboren was als koe. Gelukkig
zijn er veel vegetarische gerechten. Het lieve-
lingsgerecht van Lobsang heet ‘chow mein’,
dat zijn Chinese noodles met groenten.
Wennen aan groenten
Aan groenten moest Lobsang erg wennen
toen hij net in het klooster aankwam. In
Tibet at hij nooit groente, omdat die daar
bijna niet groeit. Hij at daar vooral rijst en
yakvlees. Vlees eten mocht toen, omdat hij
nog geen monnik was.
Welkomstthee
een keer per week gaat
een oudere monnik naar
de markt. Op feestdagen
mag ik wel eens mee.
Als je op bezoek komt bij een Tibetaan krijg
je altijd een kopje thee. Het is een manier
om je welkom te heten. Het is onbeleefd om
te weigeren. ‘s Ochtends drinken Tibetanen
thee met melk, boter en een schepje zout.
Alleen ’s middags drinken Tibetanen thee
met suiker. Als je dus geen zoute thee wilt
drinken, moet je goed bedenken wanneer je
langsgaat bij een Tibetaan.
eten en drinken
25
Ik moet vaak thee zetten voor de andere
monniken. Dat doe ik op een solar-koker.
Het zilveren scherm wordt verhit door de
zon en reflecteert de hitte op de onderkant
van de theepot. Het duurt anderhalf uur
voor het water kookt.
26
Religie en gewoonten
Boeddhisme
Verjaardagen
Het boeddhisme is een religie en een levensovertuiging. Boeddhisten geloven dat ze op
aarde zijn om goed te zijn voor alle levende
wezens; zowel voor mensen als dieren en
planten. Ze hopen dat iedereen hierdoor
gelukkig wordt en dat er een einde komt aan
het lijden in de wereld. Boeddhisten geloven
dat ze meerdere keren op aarde worden
Tibetanen vieren hun verjaardag niet. Ze
vinden geboortedagen niet bijzonder genoeg om te onthouden. Lobsang zou niet
weten op welke dag hij is geboren. Ook over
het jaar twijfelt hij. Tibetanen houden een
andere kalender bij dan die in Nederland:
ze geven elk jaar de naam van een dier, in
plaats van een getal. De moeder van Lobsang
Geboren in het jaar van het Varken
geboren, als mens of als dier. Ze noemen dit
reïncarnatie. Als je aardig bent, kun je in een
volgend leven als rijke prinses worden geboren. Maar gedraag je je slecht, dan word je
misschien herboren als insect. Een boeddhist
zal dus nooit iemand bewust pijn doen.
Van naam veranderen
Als Tibetaanse jongens en meisjes in een
klooster gaan wonen, krijgen ze een nieuwe
naam. De naam Lobsang Lungtok betekent
‘hij die de teksten van Boeddha leert’. Als
Lobsang ouder is en de teksten van Boeddha
kent, zal hij weer een nieuwe naam krijgen
die beter bij hem past. Sommige Tibetaanse
monniken krijgen wel vier verschillende namen in hun leven.
heeft gezegd dat hij in het jaar van het Varken is geboren. Dit zou betekenen dat hij nu
12 jaar oud zou zijn.
Wierook branden
Overal in Nepal brandt wierook, dat zijn stokjes die een lekkere geur verspreiden. Veel
mensen geloven dat wierook een manier is
om in contact te komen met God. Ze zeggen dat God de wierook zou kunnen ruiken.
Wierook heeft in een land als Nepal ook een
heel praktische functie. In Nepal ligt veel
afval op straat en met warm weer gaat dat
snel stinken. Wierook branden verdrijft nare
geurtjes.
27
Download