Weerspiegelingen Weerspiegelingen

advertisement
Leen Alaerts
Erika Nobels
Jan Possemiers
Jan Ulens
Sam Vermeersch
5
Weerspiegelingen
geschiedenis - leerboek
Plantyn
Plantyn ontwikkelt en verspreidt leermiddelen voor het basisonderwijs, het
secundair onderwijs, het hoger en het wetenschappelijk onderwijs en het
volwassenenonderwijs. Daarnaast geeft Plantyn ook publicaties uit over
schoolmanagement, leerlingenbegeleiding, personeelsbeleid voor het onderwijs en didactische ondersteuning van leerkrachten en educatief materiaal voor de thuismarkt. De uitgeverij is zowel in het Nederlandstalige als
in het Franstalige landsgedeelte actief.
Doorheen al onze activiteiten streven we ernaar om maximale kansen te
bieden aan alle lerenden, rekening houdend met de individuele situatie
en interesses, en willen we ertoe bijdragen dat leerkrachten in optimale
omstandigheden kunnen werken. Het is immers onze overtuiging dat leren
op een eigentijdse en aangename manier kan, wat tot uiting komt in onze
slogan “’t leren is mooi”.
Plantyn maakt deel uit van de educatieve uitgeefgroep “Infinitas learning”.
Adres:
Telefoon:
Fax:
E-mail:
Website:
Plantyn
Motstraat 32, 2800 Mechelen
015 36 36 36
015 36 36 37
[email protected]
www.plantyn.com
Ontwerp en opmaak binnenwerk: Vrijdag Grafis
Ontwerp omslag: Vrijdag Grafis
Omslagillustratie: Red Star
Cartografie: Vrijdag Grafis
Illustratieverantwoording:
Bij de samenstelling van dit leerboek zijn een aantal teksten en illustraties ontleend waarvan wij de bron niet hebben kunnen achterhalen.
Mogelijke rechthebbenden kunnen zich wenden tot de uitgever.
NUR 138
© Plantyn nv, Mechelen, België
Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder de
uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.
ISBN 978-90-301-9466-9
D2010/0032/082
Inhoud
Inhoud
De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa
1
2
3
4
De opmars van liberalisme en nationalisme
1.1
1.2
De ondergang van het Ancien Régime
Het Congres van Wenen en de mislukking van de Restauratie
1.3
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische Revolutie (1815-1830)
De industrialisatie van de westerse samenleving
2.1
2.2
De Eerste Industriële Revolutie
De Tweede Industriële Revolutie
2.3
De derde industriële revolutie
Sociale ontwikkelingen
3.1
De industriële klassenmaatschappij en de sociale kwestie
3.2
De sociale beweging: marxisme, socialisme en christen-democratie
België in de 19de eeuw
4.1
4.2
4.3
5
6
7
Groeiende partijstrijd
De sociale kwestie
De Vlaamse kwestie en de taalstrijd
Nationalisme en imperialisme
5.1
5.2
Nieuwe Europese staten
De kolonisatie van Azië en Afrika
5.3
Congo, Leopold II en België
De 19de-eeuwse cultuur en de belle époque
6.1
6.2
6.3
De 19de-eeuwse moderne, burgerlijke cultuur
De belle epoque: tijd van dynamische ontwikkeling én crisis
Feminisme
6.4
Romantiek
De Eerste Wereldoorlog
7.1
7.2
De achtergrond van de oorlog
Verloop en karakter van de oorlog
7.3
België in oorlog
1918-1945: tijd van rampspoed?
1
2
3
4
5
6
De Parijse vredesverdragen
De Russische Revolutie en de Sovjet-Unie
Het interbellum op sociaal-economisch gebied
Crisis van de parlementaire democratie en rechts-autoritaire regimes
Internationale verhoudingen (1919-1939)
De Tweede Wereldoorlog (1939-1945)
3
Document 1
Madame Tussaud aan het werk in de gevangenis
Tafereel uit Madame Tussauds in Londen.
Document 2
John Locke over de verdraagzaamheid (1689)
Even weinig als de staat, behoort de kerk dwang uit te oefenen op de burgers in godsdienstige zaken. De
kerk is een gemeenschap waarvan de leden zich vrijwillig verenigd hebben tot de verering van God. Als
een van hen nu iets ontdekt in de voorschriften van de gemeenschap dat met zijn overtuiging niet strookt,
waarom zou hij niet even vrij mogen uittreden als hij lid geworden is? Heeft de kerk maatregelen nodig om
de leden in de uitoefening van hun plichten bijeen te houden, dan mag ze gebruikmaken van de lering, de
vermaning en in de ernstige gevallen van uitsluiting. Wegens deze excommunicatie echter zal niemand van
zijn burgerlijke rechten en van zijn goederen beroofd worden, omdat geen enkel particulier het recht heeft
op politiek gebied voordeel te eisen voor een ander. En dat geldt in gelijke wijze voor de verhouding van
de verschillende kerken tegenover elkaar en bijzonder van die waarmee de wereldlijke overheid verbonden
is. Want waarop zou het recht van die ene kerk berusten om voordelen boven de andere te bezitten en ze te
onderdrukken? Gelijk welke kerk houdt zich voor de orthodoxe.
Document 3
Rousseau over de volkssoevereiniteit (Du contrat social, 1762)
Soevereiniteit kan zich niet laten vertegenwoordigen om dezelfde reden waarom ze niet vervreemd kan
worden. De afgevaardigden van het volk zijn dus zijn vertegenwoordigers niet en kunnen dit ook niet zijn: ze
zijn slechts zijn gemachtigden en ze kunnen geen enkele definitieve beslissing nemen. Elke wet die het volk
niet persoonlijk heeft goedgekeurd, is ongeldig; ze is geen wet.
Het Engelse volk denkt vrij te zijn, maar het vergist zich wel zeer. Het is slechts vrij gedurende de verkiezing
van de volksvertegenwoordigers; zodra deze verkozen zijn, is het weer slaaf en telt het niet meer mee. Het
gebruik dat het van zijn vrijheid maakt in die korte ogenblikken, verdient wel dat het de vrijheid verliest.
4
1.1
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
De opmars van liberalisme en nationalisme
Hoofdstuk 1
De ondergang van het Ancien Régime [doc. 1]
Marie Grosholtz (1761-1850), nu beter bekend als Madame Tussaud, is amper zestien jaar
als ze al een wassen beeld maakt van de verlichte filosoof Voltaire. Ze vertoeft ook enige
tijd aan het hof in Versailles waar ze artistieke vorming geeft aan ‘Madame Elisabeth’, de
zus van koning Lodewijk XVI. Die contacten met de koninklijke familie komen haar tijdens
de Franse Revolutie duur te staan. Ze wordt gearresteerd en verdwijnt in de gevangenis.
Haar lot lijkt bezegeld. Toch weet ze aan de guillotine te ontsnappen, ze belooft immers
dodenmaskers te boetseren van geguillotineerde beroemdheden. Marie buigt zich onder
meer over de hoofden van haar vroegere werkgevers: Lodewijk XVI en Marie-Antoinette.
Ze overleeft de revolutie, huwt met François Tussaud en maakt in 1801 zelfs een beeld van
Frankrijks nieuwe sterke man: Napoleon Bonaparte. Later vertrekt ze, gescheiden van haar
man, naar Engeland waar ze met haar beeldenverzameling op tournee gaat. In 1835 opent
het wassenbeeldenmuseum ‘Madame Tussauds’ zijn deuren in Londen.
Marie Grosholtz dankt haar overleven en haar succes aan een bijzonder artistiek talent,
een groot aanpassingsvermogen en uiteraard het nodige geluk. In Versailles heeft ze
de laatste dagen meegemaakt van een stervende wereld: het Ancien Régime. Aan het
revolutionaire vuur ontsnapt, bouwt ze in Engeland een nieuw leven op als ondernemende
en zelfstandige vrouw. Op 16 april 1850 sterft ze vredig in haar slaap, achtentachtig jaar
oud.
!
Welke verlichte ideeën ondermijnden het Ancien Régime?
Welke revoluties markeerden het einde van het Ancien Régime?
Waarom was Napoleon een man met twee gezichten?
?
Ancien Régime / De eeuw van de verlichting
1770
1780
1776
Verenigde Staten
onafhankelijk
A
1778
Overlijden van
Rousseau en
Voltaire
Franse Revolutie
1790
1789
Begin Franse
Revolutie
Napoleontische tijd
1800
1799
Staatsgreep
Napoleon
1810
1820
1815
Slag van
Waterloo
De 18de-eeuwse verlichting [doc. 2 - 3]
In de 18de eeuw ondermijnden de verlichte ideeën de oude en schijnbaar onveranderlijke
zekerheden van het Ancien Régime zoals de standenmaatschappij, de staatsgodsdienst
en het absolutisme volgens goddelijk recht. De verlichte denkers of filosofen waren
ervan overtuigd dat de mens, als hij zijn verstand zou gebruiken, een andere en
betere maatschappij kon ontwerpen. Ze dweepten met nieuwe begrippen als vrijheid,
verdraagzaamheid en vooruitgang.
John Locke (†1704) stelde dat de vorst het volk moest dienen en niet omgekeerd. Als
een vorst de mensenrechten aan zijn laars lapte, had het volk het recht die tiran af te
zetten. Volgens Charles de Montesquieu (†1755) bestond de staatsmacht uit drie delen:
de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Die drie machten moesten
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
5
M
nt
-L
au
re
n
sr
iv
ie
CANADA
(Frans bezit)
i ss
Si
i ss
VIRGINIA
Oh
io
LOUISIANA
(Frans bezit)
NIA
A
YLV
NS
PEN
RK
YO
CO
N.
pi
ip
W
NE
NOORD-CAROLINA
ZUIDCAROLINA
MASS
ACHU
SSETT
S
r
De eerste dertien staten van de Verenigde Staten
N. HAMP.
Document 4
R.
NEW
JERSEY
D.
M.
N. Hamp.
Con.
R.
D.
M.
New Hampshire
Connecticut
Rhode Island
Delaware
Maryland
ATLANTISCHE OCEAAN
GEORGIA
Nouvelle
Orleans
FLORIDA
(Spaans bezit)
13 Britse kolonies, vanaf
1776 onafhankelijke staten
Uitbreiding 1783 ten
nadele van Frankrijk
Document 5
Kritiek op de standenmaatschappij. Franse spotprent uit de late 18de eeuw.
Document 6
De Franse grondwet van 1791 (uittreksels)
De wetgevende macht wordt opgedragen aan de Wetgevende Vergadering, samengesteld uit tijdelijke
vertegenwoordigers, vrij door het volk verkozen (met cijnskiesrecht).
De regering is monarchistisch: de uitvoerende macht wordt opgedragen aan de koning, om onder zijn gezag
uitgeoefend te worden door zijn ministers en andere verantwoordelijke ambtenaren.
De rechterlijke macht wordt aan rechters opgedragen die voor een beperkte periode door het volk verkozen
worden.
Het wetgevend lichaam kan niet door de koning ontbonden worden. De persoon van de koning is onschendbaar,
zijn enige titel is ‘Koning der Fransen’. In Frankrijk is geen gezag hoger dan dat van de wet. De koning regeert
slechts door haar. Geen enkel bevel van de koning zal mogen worden uitgevoerd zo het niet door hem ondertekend
en door een minister mede ondertekend is; de minister moet daarvoor verantwoording afleggen. De besluiten
van het wetgevend lichaam worden aan de koning voorgesteld die er zijn instemming kan voor weigeren.
6
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
altijd door verschillende personen of instellingen worden uitgeoefend, anders was er
zo goed als zeker willekeur en tirannie. Jean-Jacques Rousseau (†1778) geloofde niet echt
in een parlementair stelsel. Hij stelde voor het volk zelf te laten besturen door middel
van referenda of volksraadplegingen. Rousseau behoorde ook tot de grondleggers van
de moderne pedagogie. In zijn beroemde boek Emile ou de l’éducation pleitte hij voor een
revolutionaire vernieuwing van het onderwijs. Dat moest ervaringsgericht zijn en diende
liefst buiten in de natuur te gebeuren. Alleen dan zou het jongetje Emile, nadat hij ten
volle van zijn kindertijd had genoten, uitgroeien tot een kritische en zelfstandig denkende
volwassene. De Italiaan Beccaria pleitte voor een andere en eerlijke rechtspraak, zonder
martelingen en executies. Niemand heeft de macht van vorsten en kerk meer ondergraven
dan Voltaire (†1778), de meest kritische verlichte denker. Hij opteerde voor een deïstisch
geloof: God was weliswaar de schepper van alle leven, maar hij bekommerde zich niet om
de mens. Voltaire verwierp de staatsgodsdienst en vond dat het geloof een persoonlijke
keus moest zijn.
Die stroom van nieuwe kritische ideeën zou niet zonder gevolgen blijven. Vooral de
stedelijke burgerij inspireerde zich op de verlichte idealen om allerlei maatschappelijke
veranderingen te eisen. Op langere termijn legde de verlichting de basis van de liberale
westerse samenleving, op korte termijn leidde ze tot twee spectaculaire revoluties.
B
De Amerikaanse en Franse Revolutie [doc. 4 - 6]
Aan de oostkust van Noord-Amerika namen dertien Britse kolonies de wapens op tegen
het moederland. Die Amerikaanse Revolutie leidde tot de onafhankelijkheid van de
Verenigde Staten. Met de op 4 juli 1776 afgekondigde ‘Declaration of Independence’ eisten
de Amerikanen het recht op om, als een verenigd volk, een nieuwe, aparte staat op te
richten. Deze onafhankelijkheidsverklaring bevat ook de beroemde zin dat alle mensen
recht hebben op ‘leven, vrijheid en het nastreven van geluk’. De Verenigde Staten waren
de eerste natie die de verlichte idealen als basis had. Vrije burgers zouden er hun lot
zelf in handen nemen en op eigen kracht aan de toekomst bouwen. Een absolutistisch
bestuur was in het nieuwe land volstrekt ondenkbaar. Helaas konden belangrijke
bevolkingsgroepen als ‘Native Americans’ (de indianen) en ‘African Americans’ (de
zwarten) nog niet van de vrijheid genieten.
Ook in de Europese grootmacht Frankrijk brak in 1789 een revolutie uit. Vooral in de
eerste jaren van de Franse Revolutie werden grote veranderingen doorgevoerd. De
nieuwe machthebbers schaften de standen af en onteigenden de kerkelijke bezittingen.
Ze vervingen de oude regionale vorstendommen, zoals graafschappen en hertogdommen,
door eenvormige departementen die de richtlijnen van het centrale gezag moesten
uitvoeren. In de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ werden de rechten
en vrijheden opgesomd die alle Fransen in de nieuwe maatschappij zouden genieten.
De eerste Franse grondwet legde de macht van de koning aan banden. Zo poogden
de revolutionairen de ‘historisch gegroeide maatschappij van het Ancien Régime’ te
vervangen door een ‘nieuwe en rationeel ontworpen samenleving’.
Maar vanaf 1792 radicaliseerde de Franse Revolutie tot een waar bloedbad. Een republiek
verving de monarchie en alle mogelijke ‘verraders’, onder wie Lodewijk XVI, werden uit
de weg geruimd. De guillotine op de Parijse ‘Place de la Révolution’, thans ‘Place de la
Concorde’, gold als het symbool van die terreur. De radicalen wilden elke herinnering
aan het Ancien Régime vernietigen: kerken en kloosters werden afgebroken, namen van
dorpen en steden veranderd, een nieuwe tijdrekening ingesteld.
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
7
Document 7
Napoleon steekt de Sint-Bernardspas in de Alpen over
Schilderij van Jean-Louis David, ca. 1805.
Document 8
Historische reconstructie van de slag van Waterloo
De slag van Waterloo spreekt nog steeds tot de verbeelding. Om de vijf jaar vindt op het
slagveld, dat uitzonderlijk goed werd bewaard, een historische reconstructie plaats waarbij
enkele duizenden enthousiaste acteurs de gebeurtenissen ‘naspelen’. Meer info en foto’s vind
je op www.Waterloo1815.be.
Het monument dat de slag herdenkt - een indrukwekkende gietijzeren leeuw, geplaatst op een
40 meter hoge kunstmatige heuvel - werd al in de jaren 1820 gerealiseerd.
8
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
C
Het napoleontisch bewind [doc. 7 - 8]
In 1799, tien jaar na het uitbreken van de revolutie, waren de Fransen de politieke chaos
en economische achteruitgang meer dan moe. De weg lag breed open voor een staatsgreep
van generaal Napoleon Bonaparte. Velen zagen in hem de ‘sterke man’ die Frankrijk zou
redden.
Op binnenlands vlak bracht Napoleon ‘orde en rust’. Hij verzoende de Franse staat
opnieuw met de kerk (Concordaat van 1801). Zijn belangrijkste verwezenlijking was het
Burgerlijk Wetboek (Code Civil of Code Napoléon, 1804). Dat verdedigde orde en hiërarchie,
precies wat de burgerlijke elite verlangde. Eigendomsrecht bleef onaantastbaar, en binnen
het gezin bleef de vrouw ondergeschikt aan de man. Voortaan was de wet duidelijk
omschreven; ze gold voor iedereen in het hele land. Het Wetboek vormt ook nu nog in heel
wat Europese landen de basis van de burgerlijke rechtspraak. De napoleontische regering
betekende dus de geboorte van de rationeel georganiseerde ‘moderne staat’.
Op buitenlands vlak streefde Napoleon naar een Europa onder Franse leiding. Hij behaalde
spectaculaire overwinningen, onder meer op Pruisen en Oostenrijk. Alleen GrootBrittannië bleef weerstand bieden. Daarom verbood Napoleon in 1806 alle handel met de
Britse eilanden: het zogenaamde Continentaal Stelsel. De Russische veldtocht, met een
‘très grande armee’ van ongeveer 600 000 soldaten, verliep aanvankelijk erg succesvol.
De Russen pasten echter de tactiek van de verschroeide aarde toe en lokten Napoleon in de
val. Zijn leger ging ten onder in de ijskoude winter van 1812. Op 18 juni 1815 werd Napoleon
definitief verslagen te Waterloo en verbannen naar het eilandje Sint-Helena.
D
De opmars van Groot-Brittannië [doc. 9]
Het Ancien Régime werd ook door een economische omwenteling ondergraven: rond
1750 begon, niet toevallig in Groot-Brittannië, de industriële revolutie. Al vanaf het
einde van de 17de eeuw was in Engeland een grondwettelijke parlementaire monarchie
ontstaan die haar burgers heel wat vrijheden toekende, ook het recht om economische
initiatieven te nemen. In de 18de eeuw vloeide er veel rijkdom naar de Britse eilanden.
Het ‘Empire’ bezat kolonies overal ter wereld, heerste met zijn machtige vloot over de
wereldzeeën en domineerde de wereldhandel. Bovendien bracht de productieve Engelse
landbouw een sterke bevolkingsgroei en een uittocht van het platteland naar de stad op
gang. De traditionele, ambachtelijke nijverheid kon de groeiende vraag onmogelijk aan.
De zoektocht naar betere productiemiddelen- en methoden leidde tot het gebruik van
machines en stoomkracht. Onder meer in de katoensector werden de eerste fabrieken
gebouwd.
De oude, ambachtelijke bedrijfjes bleken al snel ten dode opgeschreven. In de eerste helft
van de 19de eeuw werd Groot-Brittannië met voorsprong de leidende industriële natie,
‘de fabriek van de wereld’. Ook een revolutie in het denken over economie leidde tot
dit succes. In overeenstemming met de verlichting pleitte het economisch liberalisme
(Adam Smith, 1776) voor de vrije onderneming en de vrije concurrentie. Het vroeger
gebruikelijke mercantilisme werd totaal verworpen. Niet de overheid (de koning), maar
de wet van vraag en aanbod moest de economie leiden (vrijemarkteconomie). Alles
wat de economische vrijheid in de weg stond, werd opgeruimd: ambachten (stedelijke
beroepsverenigingen met verplicht lidmaatschap), handelsbeperkingen, monopolies en
tolheffingen. Niets mocht de ‘vrije ondernemer’ nog in de weg staan.
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
9
Document 9
Machines veranderen het landschap
Engels schilderij (detail),
ca. 1790.
10
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Samenvatting
In de 18de eeuw zetten de verlichte ideeën de aanval in op de zekerheden van het Ancien
Régime. De hoop op vrijheid en verandering leidde tot enkele nooit geziene politieke
aardverschuivingen. De Verenigde Staten riepen in 1776 hun onafhankelijkheid uit. In
Europa trok de Franse Revolutie van 1789 een streep onder het Ancien Régime. Na tien jaar
van revolutionair geweld greep Napoleon de macht. Zestien jaar lang (1799-1815) drukte hij
zijn stempel op Frankrijk en Europa. Ook de industriële revolutie ondermijnde het Ancien
Régime: de ambachtelijke nijverheid moest plaats ruimen voor machines, stoomkracht
en fabrieken. In de groeiende fabriekssteden had de vroegere standenmaatschappij,
gedomineerd door adel en clerus, geen betekenis meer. In de 19de eeuw leidde de groeiende
kloof tussen ‘rijke ondernemers’ en ‘arme arbeiders’ tot nieuwe sociale spanningen.
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
11
Document 1
Napoleon dicteert zijn memoires na aankomst op St.-Helena
Document 2
Het Congres van Wenen
Het Congres deed alles wat schitterde in Europa naar Wenen samenstromen. Men heeft uitgerekend dat de
Oostenrijkse hoofdstad op een zeker ogenblik als verblijfplaats diende voor twee keizers en even zoveel
keizerinnen, vier koningen, één koningin, twee troonopvolgers, twee groothertoginnen en drie prinsen. De
vorsten brachten een sleep hovelingen mee. De bloem van de Europese adel, al de rijksten, voornaamsten en
schoonsten kwamen in Wenen bijeen. De meesten waren daar niet om te werken. Zij hadden nooit gewerkt
en waren ook niet van plan dit te doen. De achttiende-eeuwse traditie van plezier maken was nog niet
verdwenen. De tachtigjarige prins de Ligne maakte het beroemde grapje ‘Le Congrès ne marche pas, mais
il dance’ en hijzelf danste en flirtte er tot het laatste middernachtelijke rendez-vous. Hij stierf, te midden
van al deze lichtzinnigheid, nog voor het Congres uiteenging. Toen hij zijn einde voelde naderen, zei hij met
een glimlach op de lippen, dat hij blij was het Congres nog een nieuw schouwspel te kunnen aanbieden: de
begrafenis van een veldmaarschalk en ridder van het Gulden Vlies.
Naar Duff Cooper, Talleyrand. ‘Speler met mensen en machten’. Rotterdam, 1977.
Document 3
Metternich over democratie
Het is waar dat ik niet houd van de democratie; de democratie is overal en altijd een principe van ordeloosheid
en ontbinding; zij streeft ernaar de mensen te scheiden, zij maakt de gemeenschap losser. Dit past niet bij
mijn karakter: ik ben door karakter en gewoonte een bouwer. Daarom is de monarchie de enige bestuursvorm
die bij mijn karakter past. Alleen de monarchie streeft ernaar de mensen samen te brengen, ze tot dichte en
doeltreffende massa’s te verenigen, ze door hun verenigde krachten bekwaam te maken tot de hoogste graad
van cultuur en beschaving.
12
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
1.2
Het Congres van Wenen en de mislukking van de Restauratie [doc. 1]
Oktober 1815. Het Britse zeilschip Northumberland brengt Napoleon Bonaparte naar zijn
ballingsoord, het eilandje St.-Helena, in het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Op het dek staart de verslagen keizer der Fransen wezenloos voor zich uit. Hij is lang niet
meer die vitale jongeman die zichzelf in 1804 in de Parijse Notre-Dame tot keizer kroonde.
Napoleon laat de schouders hangen. Hij is nu vrij corpulent en oogt vermoeid. ‘s Nachts
heeft hij last van hevige maagpijn.
Op St.-Helena houdt Napoleon zich bezig met tuinieren en het dicteren van zijn memoires:
“Ik heb vijftig grote veldslagen gevoerd, die ik bijna allemaal heb gewonnen. Ik ben zelf
van niets opgeklommen tot de machtigste vorst ter wereld. Europa lag aan mijn voeten.”
Maar dat alles is sinds de verloren slag van Waterloo voltooid verleden tijd. Op het Congres
van Wenen geven de overwinnaars Europa een nieuwe gestalte. Napoleons rol is definitief
uitgespeeld. Zes jaar later, in 1821, sterft hij. In 1840 krijgt Frankrijk de toestemming zijn
lichaam naar Parijs te brengen. Daar wordt het later bijgezet in een groots praalgraf onder
de vergulde koepel van de Dôme des Invalides.
!
Waarom is 1815 een scharnierjaar in de Europese geschiedenis?
Wat waren de doelstellingen van het Congres van Wenen?
Wat verklaart het mislukken van de Restauratie?
?
Ancien Régime / De eeuw van de verlichting
1750
1770
Franse Napoleontische
tijd
Revolutie
1790
Restauratie
1810
1830
1825
Latijns-Amerika
grotendeels
onafhankelijk
1850
1829
1848
Griekse
Revolutiejaar
onafhankelijkheid
1830
Revolutiejaar
A
De Restauratie [doc. 2 - 4]
Van september 1814 tot juni 1815 ontmoetten zowat alle Europese vorsten en
regeringsleiders elkaar in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen. Vooral de vertegenwoordigers
van Groot-Brittannië, Rusland, Pruisen en Oostenrijk zelf voerden er het hoge woord.
Gastheer op het Congres van Wenen was de Oostenrijkse eerste minister (kanselier) prins
von Metternich.
De congresgangers streefden naar een nieuw machtsevenwicht in Europa. De voorbije
jaren had één land - het Franse keizerrijk - het Europese vasteland overheerst. Dat mocht
nooit meer gebeuren. De Franse macht moest dus aan banden worden gelegd. Daarom
werden de grenzen van Frankrijk grondig aangepakt, uiteraard in het voordeel van
de overwinnaars van Waterloo en in het nadeel van Frankrijk zelf. Dat land verloor
alle door de revolutionairen en door Napoleon veroverde gebieden. Het moest tevens
sterke staten - bufferstaten* - aan zijn grenzen dulden. Een van die bufferstaten was het
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België) en
de Noordelijke Nederlanden (het huidige Nederland) in een nieuwe staat samengebracht.
Ook elders in Europa sleutelde men aan de grenzen. Pruisen, Oostenrijk en Rusland kregen
gebiedsuitbreiding en dus meer macht. Groot-Brittannië kon zijn vooraanstaande plaats in
de maritieme wereldhandel verder uitbouwen. Overzeese gebieden als Malta, Ceylon (nu
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
13
Document 4
Europa na het Congres van Wenen, 1815
Document 5
De katholieke kerk en het liberalisme
In 1832 veroordeelde paus Gregorius XVI het liberalisme in de encycliek ‘Mirari vos’.
Uit de vergiftigde bron van de onverschilligheid vloeit een verkeerde en absurde, zelfs waanzinnige stelling
voort: dat men aan iedereen vrijheid van geweten moet toestaan. Dit is een van de meest gevaarlijke
dwalingen, die de weg effent voor de absolute en ongeremde vrijheid van meningsuiting, die zich overal
verspreidt en zowel de Staat als de Kerk ondermijnt.
Wij hebben vernomen dat in bepaalde geschriften, verspreid onder het volk, stellingen onderwezen worden
die de trouw en de onderwerping, verschuldigd aan de vorsten, doen wankelen en die overal de toortsen
van de opstand doen ontvlammen. Laat iedereen aandachtig de vermaning van de apostel overwegen: “Er
is geen enkele macht die niet afkomstig is van God; de machten die bestaan, werden door God ingesteld;
weerstand bieden aan het gezag is dus weerstand bieden aan de Goddelijke ordening; zij die weerstand
bieden vervloeken zichzelf”.
14
De deelnemers aan het Congres van Wenen, vorsten en edelen, hadden een grondige
hekel aan de Franse Revolutie en haar ideeën, ze wilden terug naar de ‘goede oude tijd’
van het Ancien Régime. Overal in Europa moesten de oude vorstenhuizen hun macht en
voorrechten terugkrijgen. De vorsten waren immers de wettelijke heersers over de landen
(legitimiteitsbeginsel*). In Frankrijk werd de oude monarchie hersteld en een jongere broer
van de in 1793 geguillotineerde Lodewijk XVI tot koning uitgeroepen.
In het nieuwe Europa waren Groot-Brittannië, Rusland, Pruisen, Oostenrijk en ook
Frankrijk ongeveer even machtig. De respectieve regeringen en/of vorstenhuizen (het
huis van Hannover, de Romanovs, de Hohenzollerns, de Habsburgers en de Bourbons)
bestuurden hun land volstrekt autonoom. Toch werd er ook aan onderlinge solidariteit
gedacht. De grootmachten zouden gezamenlijk optreden telkens een revolutie of oorlog het
machtsevenwicht en het status quo in Europa in gevaar bracht. Van die zogenaamde
Grote Alliantie* kwam uiteindelijk weinig terecht.
De poging om terug te keren naar het politieke systeem van vóór de Franse Revolutie, om
de macht van de grote Europese landen te herstellen en een nieuw machtsevenwicht uit te
bouwen, noemt men de Restauratie.
B
De vrijheid als hoogste goed [doc. 5]
Toch draaide het Congres van Wenen de klok niet helemaal terug. Enkele belangrijke
verwezenlijkingen van de Franse Revolutie en de napoleontische periode, zoals de
Code Civil en het tiendelig stelsel, bleven behouden. Bovendien leefden in Europa de
verlichte ideeën verder. Vooral de stedelijke burgers - rijke handelaars, ondernemers en
intellectuelen - dweepten onverminderd met de verlichting. Zij noemden zich nu liberalen.
Persoonlijke vrijheid (liberté), en dat op alle vlakken, was hun hoogste ideaal. Van een
terugkeer naar het Ancien Régime kon voor de liberalen uiteraard geen sprake zijn.
Op politiek vlak wilde het liberalisme de absolute monarchie vervangen door een
grondwettelijke of constitutionele monarchie. De grondwet moest de macht van de
koning beperken en alle vrijheden en rechten van de burgers uitdrukkelijk vermelden.
Het parlement diende de regering en de koning te controleren. In dat geval spreekt men
van een parlementair regime. Godsdienst was voor de liberalen een privézaak. Iedereen
moest dus zijn geloof vrij kunnen kiezen en belijden. Geen wonder dat paus Gregorius
XVI in 1832 het liberalisme streng veroordeelde (encycliek* Mirari vos). Zijn opvolger, Pius
IX, nam het liberalisme op in een ‘lijst van moderne dwalingen’ (Syllabus errorum, 1864).
Op economisch vlak waren de liberalen grote voorstanders van de vrijemarkteconomie
die Adam Smith had verkondigd. Als zakenlui wilden ze immers zoveel mogelijk winst
maken en geld verdienen. Ze hadden een hekel aan belastingen en overheidstussenkomst
in de economie. De tijdens de Franse Revolutie afgekondigde wet-Le Chapelier bleef
gehandhaafd. Arbeidersorganisaties herinnerden hen immers aan de oude ambachten en
gilden die de prijzen en productnormen bepaalden en zo de vrije markt in de weg stonden.
De ellendige levensomstandigheden van arbeiders en kleine boeren interesseerden de rijke
burgerij nauwelijks.
Ten slotte vond diezelfde rijke burgerij dat de arme massa’s geen stemrecht mochten
hebben. Wie niets bezat, had er immers geen belang bij dat het land goed werd bestuurd, zo
redeneerde men. Bovendien waren de meeste armen ongeletterd en onwetend. Hoe zouden
ze dan ooit verstandig kunnen stemmen? Daarom waren de liberalen voorstanders van
het cijnskiesrecht*: alleen rijke mensen (en uitsluitend mannen) die een minimum aan
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
15
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Sri Lanka) en de Kaapkolonie (nu een deel van Zuid-Afrika) werden als Brits bezit erkend.
Polen kwam er bepaald bekaaid van af, het land werd aan de Russische tsaar toegekend
(Congres-Polen). Duitsers en Italianen bleven verspreid over een groot aantal staten en
staatjes. Van een verenigd Duitsland of een verenigd Italië was dus geen sprake.
Document 6
Ruiterstandbeeld van Simon Bolivar in Medellín (Colombia)
Document 7
Eugène Delacroix, ‘Het bloedbad van Chios’ (1824)
Tijdens de Griekse onafhankelijkheidsstrijd
werden op het eiland Chios meer dan
20 000 Grieken door Turks-Osmaanse
troepen gedood.
16
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
belastingen betaalden, mochten stemmen. Volgens onze normen waren de 19de-eeuwse
liberalen dus geen echte democraten.
C
Elk volk een eigen staat
Het Congres van Wenen had de kaart van Europa grondig gewijzigd, maar zonder rekening
te houden met het nationaliteitsprincipe*. Niemand had zich blijkbaar afgevraagd of
Belgen en Nederlanders wel in één land wilden samenleven, en of de Polen het eens waren
met hun aanhechting bij Rusland. In het Ancien Régime hadden de vorsten, en de oorlogen
die ze voerden, steeds de Europese landsgrenzen bepaald. De onderdanen dienden zich
bij de feiten neer te leggen. Maar de verlichting en de Franse Revolutie hadden van de
onderdanen uit het Ancien Régime vrije burgers gemaakt. Dat laatste gold althans voor de
welgestelde burgers. Zij stonden veel kritischer tegenover de beslissingen van de vorsten.
Bovendien groeide het besef dat er zoiets bestond als een volk, een gemeenschap van
mensen die dezelfde taal, cultuur, godsdienst en geschiedenis delen. De napoleontische
overheersing had die volksverbondenheid, de gehechtheid aan de eigen gemeenschap of
geboortestreek, sterk aangewakkerd. Elk volk, het Poolse, het Griekse, het Duitse of het
Italiaanse, moest zich vrij kunnen ontplooien. Volkeren hadden dus recht op een eigen
staat (zelfbeschikkingsrecht), of de vorsten dat nu leuk vonden of niet. Het streven van een
volk naar zelfbestuur in een onafhankelijke staat noemt men nationalisme.
D
Nieuwe revoluties [doc. 6 - 7]
Het Congres van Wenen had de liberale en nationalistische verlangens genegeerd. En in
het Europa van de Restauratie werden de liberale vrijheden bijna overal onderdrukt. Het
hoeft dan ook niet te verbazen dat liberalisme en nationalisme aan de basis lagen van
talloze opstanden, oorlogen en revoluties.
in Latijns-Amerika
In Latijns-Amerika vochten de kolonies al in de eerste jaren van de 19de eeuw een
onafhankelijkheidsstrijd uit tegen het Spaanse en Portugese bewind. De opstand ging
vooral uit van de relatief welgestelde creolen. Die afstammelingen van Spanjaarden waren
in Latijns-Amerika geboren en werden gediscrimineerd door de nieuwe kolonisten uit het
moederland. De creolen lazen Europese auteurs en kenden dus de verlichte ideeën. Simon
Bolivar, ‘El Libertador’, die later zijn naam gaf aan het land Bolivia, en José de San Martin
waren hun leiders. Rond 1825 was haast heel het continent bevrijd van het Spaanse gezag.
Ook Mexico kwam in het geweer tegen Spanje en Brazilië maakte zich los van Portugal.
De Grote Alliantie, die de belangen van de Spaanse en Portugese koningen had moeten
beschermen, bleef passief toekijken. Ze was, zoals steeds, intern verdeeld. Bovendien
waarschuwde de Amerikaanse president Monroe de Europese grootmachten om niet
tussenbeide te komen. ‘Amerika aan de Amerikanen’ was zijn doctrine (1823). Bolivar
streefde naar een federaal Latijns-Amerika, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten.
Maar die droom werd niet gerealiseerd: het onafhankelijke Latijns-Amerika telde een
vijftiental rivaliserende en allesbehalve liberale staten.
en in Griekenland
Griekse nationalisten voerden een bittere onafhankelijkheidsoorlog (1821-1829) tegen
het Osmaans-Turkse bestuur. Het Osmaanse Rijk, dat de Balkan al in de 15de eeuw had
veroverd, was fel verzwakt en niet in staat de nationalistische opstand neer te slaan. De
Griekse zaak kon in Europa op veel sympathie rekenen, zeker nadat bekend raakte dat
de Turken een bloedbad hadden aangericht op het eiland Chios (1822). Was Griekenland
bovendien niet de wieg van de Europese beschaving? Waren de Grieken geen christenen
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
17
18
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
die het tegen de islamitische Turken opnamen? De Grote Alliantie besloot uiteindelijk de
Griekse nationalisten te steunen tegen de Turkse sultan. Nochtans was deze laatste de
‘legitieme heerser’ over de Balkanvolkeren. Een Engels-Franse vloot versloeg de Turken
nabij de Griekse kust (Navarino, 1827). De Griekse kwestie betekende het failliet van de
Grote Alliantie: ze had het nationalisme immers niet bestreden maar aangemoedigd. In
1829 werd Griekenland definitief onafhankelijk.
In juli 1830 brak in Frankrijk een liberale revolutie uit tegen de Bourbondynastie. De
Julirevolutie, uitgelokt door de Parijse burgerij, verving de gerestaureerde absolute
monarchie door een constitutionele. Het Parijse voorbeeld vond navolging: de Polen
kwamen in opstand tegen het Russische bewind, en de Belgen tegen het Nederlandse.
De Grote Alliantie bleek opnieuw machteloos. Achttien jaar later, in 1848, rolde een
nieuwe revolutiegolf over Europa. Al die opstanden - en de daaruit volgende regimeen grenswijzigingen - maakten duidelijk dat een terugkeer naar het Ancien Régime
onmogelijk vol te houden was. De Restauratie werd een mislukking.
Samenvatting
1815 was een scharnierjaar in de Europese geschiedenis. Napoleon verdween definitief
van het toneel. De tegenstanders van de verlichte ideeën en de Franse Revolutie grepen
hun kans om de klok terug te draaien en tot een nieuw Europees machtsevenwicht te
komen. Het Congres van Wenen hertekende de Europese kaart en trachtte de macht van
de Europese vorstenhuizen te herstellen. Maar de Restauratie kon de verlichte ideeën, die
voortleefden in het liberalisme en het nationalisme, niet uitwissen. Een terugkeer naar het
verleden bleek onmogelijk. Een vloedgolf van nieuwe opstanden en revoluties, van LatijnsAmerika tot Griekenland, België en Polen zou de ondergang van de Restauratiegedachte
bezegelen. Door het herstel van het machtsevenwicht voorkwam het Congres van Wenen
gedurende enkele decennia grote Europese oorlogen. Maar anderzijds was het Congres mee
verantwoordelijk voor vele nieuwe revolutionaire uitbarstingen.
Bufferstaat
_____________________________
Cijnskiesrecht
Encycliek
______________________
_________________________________
Grote Alliantie
_____________________
Legitimiteitsbeginsel
______
Een staat die naast een machtige en gevreesde staat ligt en een militaire
agressie van die staat moet kunnen weerstaan of (helpen) opvangen.
Kiesrecht dat beperkt is tot personen (mannen) die vermogend zijn en
jaarlijks een minimumbedrag aan belasting betalen.
Pauselijk document, gericht aan de gelovigen, dat de kerkelijke
leerstellingen over een bepaald thema uiteenzet.
Bondgenootschap dat in 1815 tussen de Europese grootmachten werd
gesloten om het nieuwe machtsevenwicht en de nieuwe staatsgrenzen te
handhaven.
Het legitieme of wettelijke recht van een vorst - op basis van afstamming om over een bepaald gebied te heersen.
Nationaliteitsprincipe Het principe dat elk volk recht heeft op een eigen staat.
___
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
19
Document 1
De plundering van het kantoor van Libry-Bagnano
In de nacht van 25 augustus 1830 werd in
de Brusselse Magdalenastraat het kantoor
geplunderd van Libry-Bagnano, journalist en
aanhanger van koning Willem I
20
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische Revolutie (1815-1830)
[doc. 1]
Julien is een Brussels ketje en een arme drommel. Hij woont op een achterkamertje in
de Marollen, niet ver van de Hallepoort. Gelukkig kan hij af en toe iets verdienen in de
Koninklijke Muntschouwburg, de Brusselse opera. Vandaag, 25 augustus 1830, is het weer
zover. De opera De Stomme van Portici van de Franse componist Auber staat vanavond
op het programma. Het wordt een bijzondere voorstelling ter ere van de Hollandse
koning Willem I, die ook over ‘België’ regeert. De toehoorders, deftige Franstalige burgers,
arriveren meestal per koets aan het operagebouw. Julien wacht hen aan de ingang op en
helpt de dames en heren bij het uitstappen. Nadien houdt hij mee een oogje in het zeil aan
de vestiaire. Daar kan hij ook de muziek horen, gedempt weliswaar. De Stomme van Portici
is erg populair, de zaal zal dus goed vollopen. De opera is eigenlijk een liefdesverhaal, maar
hij beschrijft ook de opstand van de inwoners van Napels tegen de Spaanse bezetters in de
17de eeuw.
Een muzikant heeft Julien verteld dat de melodie van het Franse volkslied, de Marseillaise,
in de opera wordt gespeeld. De tekst is natuurlijk anders, de beginzin luidt: “Amour sacré
de la patrie.” Tijdens de voorstelling herkent Julien de opzwepende melodie. Maar wat
er dan gebeurt, heeft hij nooit meegemaakt. Er wordt geroepen en getierd in de zaal, de
voorstelling wordt afgebroken. Groepjes toehoorders lopen opgewonden de trappen af.
Ze scanderen leuzen tegen de koning en de regering. Dat is ongezien in het operagebouw.
Julien kijkt naar buiten. Op het Muntplein zijn al vele tientallen mensen samengetroept.
Zullen die hun mantels nog komen ophalen, vraagt hij zich af. Uit de donkere zijstraatjes
komen meer en meer jonge mannen aangelopen, arme mensen zoals hij. Ze zijn nu al met
vele honderden. De sfeer wordt echt grimmig, er sneuvelen enkele ruiten en het huis van
minister Van Maanen zou zelfs in brand staan. Dit lijkt wel een opstand te worden tegen
de koning en zijn regering!
!
Hoe begon de Belgische Revolutie?
Hoe kon een prins van Oranje koning van onze gewesten worden?
Welk beleid werd in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevoerd? Wie had daar
problemen mee?
Welke tegenstellingen ondermijnden de eenheid van het koninkrijk?
Wat veranderde de Belgische Revolutie voor onze gewesten?
Hoe werd de Belgische Revolutie internationaal geregeld?
Was de Belgische Revolutie een goede zaak voor de Vlamingen?
?
Franse
tijd
Oostenrijkse Nederlanden
1700
1720
1740
1760
1780
1800
1795
Aanhechting
bij Frankrijk
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
Verenigd
Koninkrijk der België onafhankelijk
Nederlanden
1820
1840
1815
1830
1839
Slag van
Belgische Nederland
Waterloo / Revolutie erkent de
Congres van
Belgische
Wenen
onafhankelijkheid
1831
Eedaflegging
koning Leopold I
21
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
1.3
Document 2
Willem I over de koninklijke macht
“Ik heb bewezen een open oor te hebben voor gerechtvaardigde eisen, maar ik zal niet toelaten dat de rollen
worden omgekeerd. Als het volk soeverein is, is de koning het niet, want er kunnen niet twee verantwoordelijke
machten tegelijk in de staat zijn. In de grondwet is er geen sprake van ministeriële verantwoordelijkheid,
noch van volkssoevereiniteit, noch van andere nieuwigheden, die ik niet van plan ben te mijnen koste te
proberen. De bevoegdheden van het staatshoofd en van de Kamers zijn er duidelijk in omschreven, en alle
daarvan afwijkende theorieën zijn ongrondwettelijk, revolutionair en komen neer op muiterij. Ik ben de
koning der Nederlanden; ik ken mijn rechten, ik ken mijn plichten; en ik zal met alle middelen deze grondwet
handhaven waarop ik de eed heb afgelegd.”
Document 3
Willem I stimuleerde de industriële ontwikkeling in Wallonië
Deze propagandaprent toont zijn ontmoeting in 1824
aan de Maas nabij Luik met de Britse industrieel en
investeerder John Cockerill. (litho uit 1829)
Document 4
De leden van het Voorlopig Bewind (september-november 1830)
De leden van het Voorlopig Bewind (septembernovember 1830) waren jong en behoorden tot
verschillende strekkingen (katholiek en liberaal,
monarchistisch en republikeins).
22
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) [doc. 2 - 3]
Vlamingen en Nederlanders spreken dezelfde taal, maar leven toch in twee aparte staten.
Dat laatste had nochtans anders gekund. In de eerste helft van de 16de eeuw regeerde de
Habsburgse keizer Karel V over de meeste Nederlandse vorstendommen. Dat gebied was
te vergelijken met de huidige Benelux (België-Nederland-Luxemburg). Karel wilde zijn
Nederlandse bezittingen uitbouwen tot een machtige staat. Maar onder het bewind van
zijn zoon, de Spaanse koning Filips II, brak een opstand uit die leidde tot de scheiding van
de Nederlanden. De noordelijke gewesten scheurden zich af en vormden de onafhankelijke
Republiek der Verenigde Provinciën (de voorloper van het huidige Nederland). De zuidelijke
gewesten (ongeveer het huidige België) bleven bij Spanje. Vanaf 1713 kwamen die Zuidelijke
of Spaanse Nederlanden in Oostenrijkse handen, tot de Franse revolutionaire legers ons
land veroverden en in 1795 zelfs bij Frankrijk aanhechtten.
Het Congres van Wenen besloot de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden, na meer dan
twee eeuwen scheiding, opnieuw samen te brengen. Zo ontstond het Verenigd Koninkrijk
der Nederlanden. De nieuwe staat was een typisch product van de restauratiegedachte: als
bufferstaat* tegen Frankrijk vormde hij een belangrijke schakel in het nieuwe Europese
machtsevenwicht. De Hollandse prins Willem van Oranje werd tot koning uitgeroepen.
Eveneens in de geest van de restauratie regeerde Willem I met ruime bevoegdheden. Hij
nam allerlei maatregelen om de eenvormigheid tussen Noord en Zuid te vergroten en
stimuleerde, zelfs met eigen centen, de Waalse industriële ontwikkeling. Maar hij deed
dit eigengereid, als een verlichte despoot*. Er was wel een grondwet, maar die verleende
Willem veel macht. Zo bestond er bijvoorbeeld geen ministeriële verantwoordelijkheid,
wat betekent dat de ministers alleen tegenover de koning verantwoording verschuldigd
waren en niet tegenover het parlement. Willem I duldde weinig inspraak en de ministers
waren in feite zijn slippendragers. In het vrijwel machteloze parlement hadden de
zuidelijke provincies evenveel vertegenwoordigers als de noordelijke, hoewel het Zuiden
meer inwoners telde. Dit alles wekte in het Zuiden veel ergernis.
De hereniging van de Nederlanden was bovendien niet vanzelfsprekend. Noord en Zuid
waren immers uit elkaar gegroeid. Drie tegenstellingen ondermijnden de eenheid van het
koninkrijk. In het Noorden (het huidige Nederland) was de bestuurstaal het Nederlands, in
het Zuiden (het huidige België) was de invloed van het Frans zeer groot. Het Noorden was
overwegend protestants, het Zuiden uitgesproken katholiek. Noord en Zuid kenden ook
een andere economische ontwikkeling. De Hollanders (Amsterdam) legden zich nog steeds
toe op de overzeese koloniale handel terwijl in de Waalse provincies Luik en Henegouwen
de industriële revolutie op gang kwam. Ten slotte had het land geen echte hoofdstad. Er
waren zelfs twee regeringscentra: Brussel en Den Haag.
B
Oppositie in het Zuiden
In het Zuiden (het latere België) groeide de ontevredenheid, zowel bij katholieken als bij
liberalen. Dat een calvinistische vorst zich met de katholieke kerk bemoeide en onder
meer de bisschoppen mee wilde benoemen en de priesteropleiding controleren, vonden de
katholieken onaanvaardbaar. In de nieuw opgerichte rijksscholen had de geestelijkheid
bovendien nauwelijks invloed. De liberalen ergerden zich vooral aan het despotisme van
de vorst, zij wilden een parlementair regime met ministeriële verantwoordelijkheid en
grotere inspraak voor de burgerij. Persvrijheid, een onafhankelijke rechterlijke macht en
vrije verkiezingen waren hun belangrijkste eisen. Katholieken en liberalen, die in feite
vijanden waren van elkaar, verenigden zich in het verzet tegen Willem I. Zo kwam in 1828
een monsterverbond* (l’union des oppositions) tot stand. Dat streefde naar minder macht
voor de koning en naar meer zelfstandigheid voor het Zuiden.
Ook het taalconflict voedde de ergernis: de verfranste elite in het Zuiden (ook in
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
23
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
A
Document 5
Uit de Belgische grondwet (7 februari 1831)
De Belgen en hun rechten:
art. 6:
Er is in de staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet...
art. 7:
De vrijheid van persoon is gewaarborgd. Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de
wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft...
art. 10: De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaats hebben dan in de gevallen die de wet
bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
art. 11: Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de
wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.
art. 14: De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied
zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd...
art. 17: Het onderwijs is vrij...
art. 18: De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd...
art. 19: De Belgen hebben het recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar
de wetten, die het uitoefenen van dit recht kunnen regelen zonder het echter aan een voorafgaand
verlof te onderwerpen.
Deze bepaling is niet van toepassing op bijeenkomsten in de open lucht, die ten volle aan de
politiewetten onderworpen blijven.
art. 20: De Belgen hebben het recht zich te verenigen...
art. 22: Het briefgeheim is onschendbaar.
art. 23: Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet
en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.
De machten:
art. 25: Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.
art. 26: De wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van
Volksvertegenwoordigers en de Senaat.
art. 29: De uitvoerende macht, zoals zij door de Grondwet is geregeld, berust bij de Koning.
art. 30: De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken.
art. 31: De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraden of de
provincieraden geregeld, volgens de beginselen bij de Grondwet vastgelegd.
art. 47: De Kamer van Volksvertegenwoordigers bestaat uit afgevaardigden rechtstreeks gekozen door de
burgers die de bij de kieswet vastgestelde cijns betalen; deze mag de honderd gulden niet te boven
gaan, noch blijven beneden de twintig gulden.
art. 63: De persoon van de Koning is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk.
art. 64: Geen besluit van de Koning kan gevolg hebben, wanneer het niet medeondertekend is door een
minister, die daardoor alleen reeds, ervoor verantwoordelijk wordt.
art. 65: De Koning benoemt en ontslaat zijn ministers.
Herziening van de Grondwet:
art. 131: De wetgevende macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van zodanige
grondwettelijke bepaling als zij aanwijst. Na deze verklaring zijn beide Kamers van rechtswege
ontbonden. Twee nieuwe Kamers worden overeenkomstig artikel 71 bijeengeroepen. Deze
Kamers beslissen, in overeenstemming met de Koning, over de punten die aan herziening zijn
onderworpen.
In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden
waaruit elke Kamer bestaat, tegenwoordig zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen,
indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen.
24
C
De Belgische Revolutie (1830) [doc. 4]
In juli 1830 brak in Parijs een liberale revolutie uit. Koning Karel X, een jongere broer van
de in 1793 geguillotineerde Lodewijk XVI, werd er vervangen door Louis-Philippe, die
door de burgerij naar voren was geschoven (vandaar zijn bijnaam: de burgerkoning, le roi
bourgeois). Een nieuwe liberale grondwet garandeerde heel wat vrijheden en beperkte de
vorstelijke macht. De Parijse revolutie vond navolging, onder meer in Noord-Italië, in Polen
en ook in Brussel. Daar werd op 25 augustus 1830 in de nationale opera aan het Muntplein
De Stomme van Portici (La Muette de Portici) uitgevoerd, een opera van de Franse componist
Daniel Auber (1782-1871). Het libretto* beschreef de vrijheidsstrijd van de bevolking van
Napels tegen de Spaanse overheersers in de 17de eeuw. De toehoorders, welgestelde
Franstalige burgers, waren diep onder de indruk. Immers, hun vrijheden werden toch ook
beknot door een vreemde Hollandse heerser? Al tijdens de voorstelling braken relletjes uit.
Enkele huizen van rijke Hollanders, van een minister en een koningsgezinde uitgeverij
werden aangevallen. Het oproer breidde zich uit naar het gewone volk: arbeiders en
werklozen sloegen aan het plunderen. De burgerij voelde zich bedreigd en richtte een
burgerwacht op om haar eigendommen te beschermen en de orde te herstellen. Tot haar
eigen verbazing slaagde ze daarin. Zo kreeg ze in Brussel de feitelijke macht in handen.
De Brusselse burgers eisten niet alleen meer vrijheden, maar ook meer zelfbestuur
voor het Zuiden. Als antwoord stuurde Willem I zijn twee zonen en een leger om het
koninklijk gezag te herstellen. De Brusselaars, gesteund door vooral Waalse vrijwilligers,
sloegen de aanval af. Veel soldaten en officieren uit het Zuiden die in het Hollandse leger
dienden, liepen over. In de nauwe straatjes van de binnenstad wierpen de opstandelingen
barricaden op. De Hollanders werden op geweervuur en een regen van stenen en huisraad
onthaald. Er vielen honderden doden in de Septemberdagen van 1830. De opstand
verspreidde zich ook naar andere steden en de eis voor een eigen Belgische staat klonk
steeds luider. Het Voorlopig Bewind, de eerste Belgische regering, riep op 4 oktober 1830
de onafhankelijkheid uit. Een maand later werd het Nationaal Congres, het eerste
Belgische parlement, verkozen. Op een bevolking van 3,5 miljoen waren er slechts 46 099
stemgerechtigden, want alleen de rijkste burgers hadden stemrecht. De belangrijkste taak
van het eerste Belgische parlement was het opstellen van een grondwet.
D
De Belgische staat [doc. 5 - 8]
De Belgische grondwet werd op 7 februari 1831 aangenomen en was de meest liberale
van Europa. Allerlei burgerlijke vrijheden (onder meer vrijheid van persoon, mening
en godsdienst, drukpers en vereniging, onderwijs en reizen) en rechten (zoals de
onschendbaarheid van de woning en van het briefgeheim) werden uitdrukkelijk
gegarandeerd. Van sociale rechten voor het gewone volk, zoals het recht op een
minimumloon, op bescherming van de werknemer, op onderwijs of stakingsrecht, was
echter geen sprake. De grondwet bepaalde verder dat België een unitaire staat* en een
constitutionele* parlementaire monarchie met scheiding der machten zou worden.
De koning kreeg weliswaar de uitvoerende macht, maar kon geen politieke daden
stellen zonder de uitdrukkelijke goedkeuring van de ministers. Die ministers moesten
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
25
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Vlaanderen) kon het niet appreciëren dat Willem I in Vlaanderen het Nederlands
als bestuurstaal wilde opleggen. Zij voelde zich uitgesloten van een carrière in de
administratie, het gerecht en het leger. Ook voor de arme Vlaamse bevolking, die alleen
een plaatselijk dialect sprak, was het Noord-Nederlands een bijna vreemde taal. Toen aan
het eind van de jaren 1820 een economische crisis uitbrak, met hoge werkloosheid en
mislukte oogsten, begon het volk te morren.
Document 6
Leopold I
Document 7
Grenspaal op de Belgisch-Nederlandse grens. In 1842, enkele
jaren na de definitieve goedkeuring van het Verdrag der XXIV
Artikelen, sloten België en Nederland een verdrag over de
markering van de grens. Datzelfde jaar begon de plaatsing
van gietijzeren grenspalen, beginnend met nummer 1 op het
drielandenpunt van Nederland, Duitsland en België (provincie
Luik) en eindigend met nummer 365 aan het Zwin, nabij Knokke.
Document 8
Mevrouw Marie Abts vervaardigt de eerste Belgische vlag
‘Mevrouw Marie Abts vervaardigt de eerste Belgische vlag. 26
augustus 1830’, door Emile Vermeersch. (Koninklijk Legermuseum,
Brussel)
26
Het nieuwe België had dringend nood aan eigen nationale symbolen. Al op 26 augustus
1830 wapperde de Belgische driekleur, toen nog met horizontale banden, aan de
gevel van het Brusselse stadhuis. De kleuren zwart, geel en rood herinnerden aan het
wapenschild van het oude hertogdom Brabant, het waren tevens de kleuren van de
Brabantse Omwenteling tegen de Oostenrijkers (1789). De violist en dirigent François Van
Campenhout componeerde in september 1830 het Belgische volkslied, de Brabançonne, op
een tekst die enkele dagen voordien door de Franse operazanger Alexandre Dechet (ook
bekend als Jenneval) was geschreven in een Brussels café. Dechet vocht als vrijwilliger
tegen de Hollandse troepen en sneuvelde in oktober 1830 nabij Lier. Later in de 19de
eeuw werden schilders, beeldhouwers en schrijvers ingezet om de Belgische Revolutie te
verheerlijken en het nieuwe land van een glorierijke voorgeschiedenis te voorzien.
Hoofdstuk 1
De opmars van liberalisme en nationalisme
27
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
verantwoording afleggen tegenover het parlement, de belangrijkste instelling. De
parlementsleden werden uitsluitend gekozen door welgestelde burgers die een minimum
aan belastingen (cijns) betaalden. Wie geen bezittingen had, zo redeneerde men, had er
immers geen belang bij dat het land goed werd bestuurd. Dit cijnskiesrecht was typisch
voor de 19de-eeuwse ‘burgerdemocratie’. Naar Engels model bestond het Belgische
parlement uit twee kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. In de
Senaat zetelden de allerrijkste burgers van het land; hun functie bestond erin eventuele
‘ondoordachte’ beslissingen van de Kamer ongedaan te maken.
Willem I hoopte dat de grootmachten de Belgische afscheuring, die een aanslag betekende
op de kaart van het Congres van Wenen, alsnog ongedaan zouden maken. Tevergeefs.
Groot-Brittannië en Frankrijk hadden een liberaal bestuur en steunden zelfs de Belgische
onafhankelijkheid. Oostenrijk had de handen vol met een opstand in Noord-Italië, terwijl
Rusland met harde hand de rust in Polen herstelde. Op de Conferentie van Londen, in
januari 1831, erkenden de grootmachten de Belgische staat onder bepaalde voorwaarden.
Voor Willem I bleef dit alles onaanvaardbaar.
De grootmachten hadden ook het laatste woord in de keuze van de eerste Belgische koning.
Na lang zoeken bleek de Duitse prins Leopold van Saksen-Coburg de geschikte man.
Leopold legde op 21 juli 1831 de eed af als eerste koning der Belgen. 21 juli is sindsdien de
nationale feestdag.
Na de eedaflegging deed Willem I een laatste poging om de Belgische afscheuring
ongedaan te maken. Op 2 augustus 1831 viel het Nederlandse leger België binnen
(Tiendaagse Veldtocht). De slecht bewapende Belgische vrijwilligers weken voor de
overmacht, maar een Franse interventie bracht de Nederlanders, die al voor Leuven
stonden, tot staan. De Belgische onafhankelijkheid werd uiteindelijk definitief geregeld
met het door de grootmachten opgestelde Verdrag der XXIV Artikelen (oktober 1831). In
ruil voor internationale erkenning moest België een deel van zijn grondgebied afstaan:
Limburg boven de Maas ging naar Nederland (Nederlands Limburg) en het Duitstalige deel
van Luxemburg werd een onafhankelijk staatje (Groothertogdom Luxemburg). Bovendien
moest België neutraal zijn: het mocht geen militaire bondgenootschappen sluiten of partij
kiezen in een Europese oorlog. Het duurde nog tot 1839 vooraleer Nederland zich bij de
Belgische afscheuring neerlegde en het Verdrag der XXIV Artikelen aanvaardde.
28
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Samenvatting
Na de scheiding van de Nederlanden in de tweede helft van de 16de eeuw groeiden Noord
en Zuid uit elkaar. Het Congres van Wenen bracht de Nederlanden echter opnieuw samen.
Het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) was bedoeld als een bufferstaat tegen Frankrijk.
In de geest van de restauratie regeerde Willem I van Oranje als een verlicht despoot.
Maar zijn politiek op het gebied van taal, onderwijs en kerk zette in het Zuiden kwaad
bloed. Katholieken en liberalen sloegen de handen in elkaar. In de nasleep van de Franse
Julirevolutie braken in augustus 1830 in Brussel onlusten uit. De burgerlijke eis voor
meer vrijheid resulteerde in de Belgische Revolutie en de afscheuring van het Zuiden. Het
nieuwe België werd een liberale staat met een constitutionele parlementaire monarchie
met scheiding der machten. Door het cijnskiesrecht bleef de politieke macht in handen
van een kleine welgestelde groep, het gewone volk viel uit de boot. Het Verdrag der XXIV
Artikelen, dat de Belgische onafhankelijkheid regelde, werd pas in 1839 door Nederland
aanvaard.
Bufferstaat
_____________________________
Constitutioneel
Libretto
___________________
_____________________________________
Monsterverbond
Unitaire staat
_________________
_______________________
Verlicht despoot
__________________
Hoofdstuk 1
Een land dat naast een machtig en gevreesd land ligt en een militaire
aanval van dat land moet kunnen weerstaan of ten dele (helpen)
opvangen.
Volgens een constitutie of grondwet, grondwettelijk.
Het tekstboekje van een opera, het verhaal dat in een opera op muziek
wordt gezet.
Een overeenkomst waarin partijen die in normale omstandigheden
elkaars tegenstrevers zijn, hun tegenstellingen overbruggen om samen
tegen de gemeenschappelijke vijand te strijden.
Eenheidsstaat waarin de macht grotendeels bij de centrale overheid ligt,
die het hele land op een eenvormige wijze bestuurt.
Een vorst die alle macht heeft en die - in de geest van de verlichting
- allerlei maatregelen neemt om de situatie van zijn onderdanen te
verbeteren, maar geen tegenspraak duldt. “Alles voor het volk, niets door
het volk.”
De opmars van liberalisme en nationalisme
29
Document 1
Camille Huysmans
I. Opsomer, ‘Portret van Camille Huysmans’ (1928),
(Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten)
Document 2
De pastoor en de dorpsschool
De pastoor en de dorpsschool. Fragment uit ‘Pastoor Munte’ van Ernest Claes (1885-1968)
Ik zie pastoor Munte nog binnenkomen in de bewaarschool. We zaten daar met een zestig kinderen van
drie tot zes jaar, jongens en meisjes, de kleinsten rechts onder de hoede van ‘maseur Monica’, de grootsten,
waarbij ik hoorde, links onder het waakzaam oog van ‘maseur Valentine’. Het ging er soms erg rumoerig
toe. Niets kon ons evenwel zoo koest doen zitten als de mededeeling van zuster Valentine dat menheer
pastoor ging komen. Dat was voor ons de hoogste personaliteit van de wereld. We waren oogenblikkelijk met
een diep ontzag geslagen. Zuster Monica deed de deur open, en daar kwam pastoor Munte binnengesleft,
leunend op zijn stok.
Zuster Valentine klopte dan eventjes met haar regel op den lessenaar, en we stonden allemaal recht; een
tweede klop, we maakten een diepe buiging, en de zestig jeugdige Zichenaars groetten als uit één mond:
“Dag menheer Pastoor!” Derde klop: neerzitten.
“Dag lieve kinderen,” zei pastoor Munte, en de glimlach die daarmee gepaard ging was voor ons iets
rechtstreeks uit het hemelsch paradijs. Zóó kon alleen menheer Munte naar kinderen kijken, en ik herinner
me niet ooit iemand te hebben zien glimlachen zoals hij.
“Wie kent het Onze-Vader?”
Zestig vingertjes gingen de lucht in, en zestig stemmetjes fluisterden daarbij: “Maseur, maseur, ik, ik, ik...
maseur, maseur!...” en dan hadt ge dien glans moeten zien op pastoor Munte’s gezicht.
Maseur duidde er een aan, en het verhevenste van alle gebeden werd in één asem afgerammeld met een
brio waar groote menschen zelfs geen begrip van hebben. Daarop volgden het Wees-Gegroet, de Twaalf
Artikelen des Geloofs, de Tien Geboden Gods, de Vier Aktes, en o schaamte! wie er steken bleef. Overkwam
dit een meisje, dan sloeg dit fatsoenlijkheidshalve den voorschoot voor de oogen, pakte er soms de rest van
de kleeren ook nog bij, en snikte zoo haar wanhoop uit. Ten slotte moesten we een liedje zingen, en het
was sedert jaren en dagen: “Te Lourd op de bergen, verscheen in een grot” en dit werd gezongen met een
geestdrift om alle bedevaarders van Lourdes beschaamd te maken. Over de koepletten sukkelden we wel
wat, maar bij het refrein werd er geen noot gemist, en leek het een echte weddenschap tusschen de jongens
en de meisjes om het hardst te schreeuwen. Wat heb ik daaraan in dien tijd mijn best gedaan! En wat was
pastoor Munte dan gelukkig! Wanneer hij daarna de klas verliet, was het precies of de zon onderging.
30
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Hoofdstuk 4
Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen
Bilzen, een dorpje in Limburg, 15 oktober 1879, de eerste dag van het nieuwe schooljaar.
De achtjarige Camiel Hansen haast zich moederziel alleen naar de gemeenteschool.
Daar is hij de enige leerling. Alle andere kinderen van Bilzen gaan immers naar de vrije,
katholieke dorpsschool. Op het marktplein wordt Camiel plots lastiggevallen door een
groepje heetgebakerde jongens. Ze verwijten hem dat hij geen goede katholiek is en delen
enkele rake klappen uit. Jaren later schrijft Camiel over dit voorval: “Ik werd deerlijk
gekwetst aan het hoofd. Voorbijgangers raapten mij op en brachten mij naar de Brugstraat.
De bende die mij had aangevallen, stond reeds te huilen aan de trappen van het huis
van mijn ouders, en de geneesheer, die geroepen was, had de grootste moeite om mij te
bereiken.” Wellicht is dit relaas een tikkeltje overdreven, maar toch ...
!
Bovendien wordt er in Bilzen flink geroddeld omdat de moeder van Camiel Hansen
ongehuwd is, in die tijd een grote schande. Als ze uiteindelijk toch trouwt, krijgt Camiel de
naam van haar nieuwe echtgenoot, die niet zijn natuurlijke vader is: Huysmans. Later zal
hij zijn voornaam verfransen tot Camille. Camille Huysmans ontpopt zich tot een leidende
figuur in de Belgische socialistische partij. Hij brengt het tot minister, burgemeester van
Antwerpen en eerste minister in 1946-1947. Huysmans zal altijd een buitenbeentje blijven:
op hoge leeftijd (86 jaar) trouwt hij nog met de 34-jarige Ida Smissen. Hij wil graag als
eerste honderdjarige in het Belgische parlement zetelen, maar dat lukt net niet. Camille
Huysmans sterft op 96-jarige leeftijd, in februari 1968.
Welke grote maatschappelijke tegenstellingen ontstonden in het onafhankelijke
België?
Waarom groeiden liberalen en katholieken uit elkaar?
Wie nam het op voor de arbeiders?
Hoe evolueerde het stemrecht?
Hoe groeide het Vlaamse bewustzijn?
?
1830-1847
Unionisme
1879-1884
Schoolstrijd
Hollandse
tijd
1800
België onafhankelijk
1820
1840
1830
Belgische
Revolutie
1846
Oprichting
liberale
partij
1860
1880
1884
Oprichting
katholieke
partij
1885
Oprichting
socialistische
partij
Hoofdstuk 4
1914-1918
Eerste Wereldoorlog
1900
1920
1940
1893
Invoering algemeen
meervoudig stemrecht
1898
Gelijkheidswet
Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen
31
Document 3
Processie te Poederlee in 1912. (Stadsarchief Turnhout)
Document 4
Uit de Syllabus errorum van paus Pius IX (1864)
Samenvatting van de voornaamste dwalingen van onze tijd:
15.
De mensen kunnen de weg naar de eeuwige zaligheid vinden en deze zaligheid verkrijgen door de
beoefening van om het even welke godsdienst.
18.
Het protestantisme is niets anders dan een verschillende vorm van dezelfde ware christelijke
godsdienst, waarin men God even welgevallig kan zijn als in de katholieke Kerk.
24.
De Kerk heeft niet het recht geweld te gebruiken; zij heeft noch rechtstreeks noch onrechtstreeks
tijdelijke macht.
45.
De leiding van de openbare scholen, waarin de jeugd van een christelijke Staat wordt onderwezen,
uitgezonderd in zekere mate de bisschoppelijke seminaries, mag en moet worden toegewezen aan de
burgerlijke overheid, op die wijze dat geen andere overheid het recht mag hebben zich te bemoeien
met de tucht in de scholen, de verlening van graden, de keuze of goedkeuring van de leerkrachten.
55.
De Kerk moet gescheiden zijn van de Staat, en de Staat van de Kerk.
80.
De Paus mag en moet zich verzoenen en een compromis sluiten met de vooruitgang, het liberalisme
en de moderne beschaving.
Document 5
'Arbeiderswijk in de winter', door de Waalse schilder Pierre Paulus
'Arbeiderswijk in de winter', door de
Waalse schilder Pierre Paulus. (Luik,
Musée de l’Art Wallon)
32
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
4.1
Groeiende partijstrijd [doc. 2 - 4]
De goede verstandhouding tussen liberalen en katholieken had de Belgische Revolutie
van 1830 mogelijk gemaakt. Ook in de jaren nadien werkten beide politieke strekkingen
nauw samen. De Belgische regering bestond steevast uit liberale én katholieke ministers.
Er waren in die tijd nog geen politieke partijen. Het jonge België, dat nog in conflict lag
met de Nederlandse koning Willem I, kon zo’n hechte samenwerking tussen liberalen en
katholieken, het unionisme, goed gebruiken. Bovendien had koning Leopold I (1831-1865)
nog zeer veel politieke macht. In feite bestuurde de koning het land, daarin geholpen door
gematigde ministers die hij zelf uitkoos.
De liberalen streefden naar een moderne maatschappij waarin de persoonlijke vrijheid,
vooral die van de welgestelde burgers, centraal stond. Hun denkwijze sloot aan bij
de 18de-eeuwse verlichting. Ze stoorden zich aan de grote invloed van de kerk op het
dagelijks leven (onderwijs, ziekenzorg en liefdadigheid). Vooral in grotere steden als
Antwerpen, Brussel en Gent stonden de liberalen sterk. De katholieken verdedigden
veelal de oude waarden en de door de kerk overgeleverde traditie. Ze hadden heimwee
naar de zekerheden van het Ancien Régime en hoopten dat de kerk haar invloed, die ze
tijdens het Franse en Hollandse bewind had verloren, zou terugwinnen. Vooral op het
platteland en in de provinciesteden bleef de kerk alomtegenwoordig. In de zondagsmis
hielden de dorpspastoors donderpreken tegen de moderne liberale vrijheden, die nochtans
door de Belgische grondwet gegarandeerd waren. Ze brachten geregeld huisbezoeken bij
hun parochianen, om hen te beïnvloeden, en organiseerden het lager onderwijs in de
dorpsschool.
Liberalen en katholieken groeiden steeds verder uiteen. Op een congres te Brussel werd in
1846 een nationale liberale partij opgericht. Voordien hadden er in een aantal steden al
liberale kiesverenigingen bestaan die zich tijdens de verkiezingsperiodes toelegden op het
samenstellen van de kandidatenlijsten en het voeren van propaganda. Nadat de liberalen
in 1847 de verkiezingen hadden gewonnen, vormden ze op eigen houtje een regering.
Gedurende bijna vier decennia zouden de Belgische regeringen haast uitsluitend liberale
ministers tellen.
In 1864 veroordeelde paus Pius IX in zijn ‘lijst van moderne dwalingen’ (Syllabus errorum)
heel expliciet de moderne vrijheden en de uitgangspunten van het liberalisme. Volgens
Rome bleven de staten en hun politici altijd ondergeschikt aan de waarheid van de
kerkelijke leer. Zoals elders in Europa gehoorzaamden heel wat Belgische katholieken, de
zogenaamde ultramontanen*, de paus blindelings.
Met de schoolstrijd van 1879-1884 bereikte de katholiek-liberale tegenstelling een
hoogtepunt. Een nieuwe, radicaal-liberale schoolwet bepaalde dat elke gemeente voortaan
een officiële neutrale lagere school moest hebben. Godsdienstonderricht diende er buiten
de schooluren te gebeuren. Het gemeentebestuur mocht een katholieke lagere school
niet langer als gemeenteschool aanvaarden. Op die manier wilden de antiklerikalen* de
macht van de kerk over het onderwijs breken. Ze ijverden voor een lekenstaat en vonden
dat de overheid op het levensbeschouwelijke vlak strikt neutraal moest zijn. Het hoeft
niet te verbazen dat de katholieken alles uit de kast haalden om die liberale ‘ongelukswet’
ongedaan te maken en ‘de schoone ziel van ‘t kind’ te redden. De geestelijken eisten van hun
parochianen dat ze de liberale ‘scholen zonder God’ zouden boycotten. Talloze katholieke
onderwijzers die in een gemeenteschool lesgaven, dienden hierop hun ontslag in. Over het
hele land werden nieuwe vrije (katholieke) scholen opgericht. Daar zwaaide de pastoor, in
de meisjesscholen meestal bijgestaan door enkele kloosterzusters, de plak. Die katholieke
scholen telden al gauw veel meer leerlingen dan de officiële scholen. De schoolstrijd
Hoofdstuk 4
Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen
33
Document 6
L. Frédéric, ‘De krijtverkopers’ (rechterluik), (1882)
L. Frédéric, ‘De krijtverkopers’
(rechterluik), (1882) (Brussel,
Koninklijke Musea voor
Schone Kunsten)
34
4.2
De sociale kwestie [doc. 5 - 7]
In navolging van Engeland werd het jonge België al snel een belangrijke industriële natie.
De industrie was vooral geconcentreerd in twee Waalse provincies: Luik en Henegouwen.
Fabrieken werden immers gebouwd daar waar grondstoffen - ijzererts en steenkool waren aangetroffen. In Vlaanderen bleef de industriële ontwikkeling zeer beperkt. Gent,
waar een belangrijke machinale katoennijverheid bestond, was een uitzondering. De
fabrieksarbeiders of proletariërs* werden uitgebuit: ze deden ongezond en gevaarlijk werk
voor een hongerloon, vrouwen en vooral kinderen werden nog minder betaald. Op het
Vlaamse platteland was de armoede zo mogelijk nog schrijnender. Daarom trokken elk
jaar tienduizenden jonge Vlamingen, kleine boeren en landarbeiders, als seizoenarbeiders
naar Wallonië of Noord-Frankrijk. Ze werden 'Walenmannen' of 'Franschmans' genoemd.
Vele Vlaamse arbeiders vestigden zich definitief in de Waalse industriesteden waar ze snel
verfransten.
De socialisten wilden aan de sociale uitbuiting een einde stellen. Zij vonden dat de
overheid moest ingrijpen om de arme, weerloze arbeiders te beschermen. Echte vrijheid
voor iedereen was immers niet mogelijk zonder meer sociale gelijkheid. In 1885 werd de
grotendeels Waalse Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht, de voorloper van de
latere socialistische partij. Aan het einde van de 19de eeuw telde België dus drie grote
partijen: de liberalen, de katholieken en de socialisten. De BWP eiste in de eerste plaats
de afschaffing van het cijnskiesrecht en de invoering van het algemeen stemrecht.
Tot dan toe vertegenwoordigde het parlement alleen de rijke cijnskiezers die weinig
interesse hadden voor het lot van de armen. De socialisten wilden de beperkte, burgerlijke
democratie hervormen tot een algemene democratie die de werknemers beschermde.
Ze gebruikten werkstakingen als drukkingsmiddel. In 1886 legde een eerste grote
stakingsgolf de Belgische industrie lam. Om wat druk van de ketel te halen, stemde
het Belgische parlement in de jaren 1880 de eerste sociale wetten, zoals een wet die
kinderarbeid in de mijnen verbood en een wet die bepaalde dat het loon niet meer in een
herberg mocht worden uitbetaald.
Onder druk van de socialisten werd in 1893 het algemeen meervoudig stemrecht
ingevoerd. Alle mannen kregen een stem. Maar wie hoger secundair onderwijs had
gevolgd - toen nog uitzonderlijk - of welgesteld was, kreeg twee of drie stemmen. Er
werden voortaan wel socialistische parlementsleden verkozen, maar de politieke macht
bleef voorlopig in handen van de rijken. Na de Eerste Wereldoorlog (1919) kwam er eindelijk
algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen én gemeentelijk stemrecht voor vrouwen.
De socialisten traden zelfs toe tot de regering. Het duurde tot na de Tweede Wereldoorlog
(1948) vooraleer ook de vrouwen volwaardig stemrecht kregen.
Hoofdstuk 4
Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen
35
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
eindigde toen de liberalen bij de verkiezingen van 1884 een verpletterende nederlaag leden.
De katholieken vormden daarop een nieuwe regering en de liberale onderwijswetgeving
verdween in de prullenmand. Na afloop van de schoolstrijd richtten ook de katholieken
een eigen partij op. Met groot succes want de katholieke partij zou van 1884 tot 1914
onafgebroken het land besturen.
De schoolstrijd had de tegenstelling tussen liberalen en katholieken op de spits gedreven.
Heel wat radicale liberalen werden echte godsdiensthaters. Aan het eind van de 19de
eeuw lieten die zich niet langer kerkelijk begraven en eisten ze het recht op crematie op. In
verkiezingstijd liepen de spanningen hoog op. Scheldpartijen in de pers, vandalenstreken
en knokpartijen hoorden erbij. De diepe levensbeschouwelijke tegenstelling zou in de
20ste eeuw leiden tot een verzuilde maatschappij*, waarin katholieken, liberalen en ook
socialisten naast elkaar leefden en nauwelijks nog contact hadden.
Document 7
36
Evolutie van het Belgische kiesstelsel (m.b.t. de parlementsverkiezingen)
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
De socialisten stonden niet alleen in hun strijd. Op het einde van de 19de eeuw raakten
ook een aantal katholieke leiders ervan overtuigd dat de door de kerk voorgeschreven
liefdadigheid (caritas) niet zou volstaan om de arbeiders echt vooruit te helpen. De sociaalkatholieken wilden de groeiende tegenstelling tussen fabriekseigenaars en arbeiders
overbruggen door de zogenaamde middengroepen (boeren, winkeliers, kleine zelfstandige
ondernemers) te steunen. In die optiek ontstond in 1890 de Belgische Boerenbond.
Arbeiders en patroons zouden bovendien per bedrijfstak moeten samenwerken in
overlegorganen, de zogenaamde corporaties. De eerste christendemocraten daarentegen
pleitten voor eigen arbeidersverenigingen (vakbonden of syndicaten) en voor
staatstussenkomst op sociaaleconomisch vlak, ten voordele van de werknemers. De
christendemocraten voelden zich gesteund door de encycliek Rerum novarum die paus Leo
XIII in 1891 publiceerde. Door meer aandacht te besteden aan het sociale probleem wilde
de kerk ook beletten dat de arbeiders naar de socialisten - die meestal met kerk en geloof
hadden gebroken - zouden overlopen. De Aalsterse priester Adolf Daens schreef in 1893 het
programma van de lokale 'Christene Volkspartij'.
4.3
De Vlaamse kwestie en de taalstrijd [doc. 8 - 9]
De Belgische grondwet stelde dat het gebruik van de landstalen vrij was. In Vlaanderen,
waar de meeste mensen straatarm en ongeletterd waren, werd het lager onderwijs veelal
in het Nederlands (of de Vlaamse streektaal) gegeven. Ook heel wat gemeentebesturen
bleven Nederlandstalige documenten gebruiken. Maar vermits diezelfde grondwet
bepaalde dat het Frans de enige officiële taal was, werden alle wetten en besluiten
uitsluitend in het Frans opgesteld. Bovendien was de grondwettelijk vastgelegde
taalvrijheid de belangrijkste bron van verfransing in Vlaanderen. Wie de macht
had, bepaalde immers welke taal er werd gesproken. De Franstalige elite gebruikte
de taalvrijheid dus om in het Vlaamse landsgedeelte het Frans op te leggen. Het
Vlaams beschouwde ze als een dialect, een taaltje voor meiden en knechten. Overal in
Vlaanderen gold het Frans als de taal van het secundair en hoger onderwijs, de nationale
administratie, het gerecht en het leger. Wie geen Frans sprak, kon onmogelijk carrière
maken of zijn maatschappelijke positie verbeteren.
De minachting van het officiële België en de verfranste burgerij voor de Vlaamse
volkstaal lokte weerstand uit. Zo ontstond de Vlaamse beweging. Die was niet gericht
tegen een ander volk, een andere taal of cultuur, maar streefde naar de ontvoogding en de
gelijkwaardigheid van Vlaanderen binnen de Belgische staat.
De eerste Vlaamsgezinden of flaminganten waren romanschrijvers en taalgeleerden. Ze
kwamen uit de burgerij en beheersten het Frans perfect, maar ze wilden vermijden dat
de Vlaamse volkstaal zou verdwijnen. Daarom schreven ze verhalen in het Nederlands
of publiceerden ze oude Vlaamse liedjesteksten. Boegbeeld van deze romantische
taalminnaars of cultuurflaminganten was Hendrik Conscience, ‘de man die zijn volk
leerde lezen’. Consciences belangrijkste roman, De Leeuw van Vlaanderen (1838), beschreef
de roemruchte strijd van de Vlamingen tegen Frankrijk in 1302 (Guldensporenslag). De
roman kende een enorm succes en versterkte de Vlaamse bewustwording.
Na 1850 stelden de flaminganten stilaan ook politieke eisen, onder meer voor het gebruik
van het Nederlands in gerecht, administratie en secundair onderwijs. Tijdens de laatste
decennia van de 19de eeuw stemde het Belgische parlement de eerste taalwetten die een
aanzet vormden tot de officiële tweetaligheid van het Vlaamse landsgedeelte. Zo waren
de rechtbanken in Vlaanderen voortaan verplicht het Nederlands te gebruiken als dat de
taal van de betichte was. De gelijkheidswet van 1898 bepaalde dat België voortaan - en
Hoofdstuk 4
Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen
37
Document 8
Jeugdportret van Hendrik Conscience door X. de Cock
Jeugdportret van Hendrik Conscience door X.
de Cock (Antwerpen. Archief en Museum voor
het Vlaamse Cultuurleven)
Document 9
De Belgische staatsman Charles Rogier over het Vlaams en de Vlamingen (1830)
De Belgische staatsman en Fransgezinde Ch. Rogier over het Vlaams en de Vlamingen (ca. 1830)
Brief aan minister Raikem (1834): De eenheid van taal is de noodzakelijke basis voor een stevige staat en het
Frans moet de taal van België worden. Deze eenheid van taal kan het best worden bereikt door kandidaten
uit Wallonië en Luxemburg te kiezen voor de posten in het leger, de administratie en de magistratuur. De
Vlamingen zullen aldus gedwongen worden Frans te leren.
Redevoering van Rogier over de ellende in Vlaanderen: De Vlamingen moeten wel naar Waalse streken gaan
om werk te vinden waarvan ze kunnen leven. Indien de vrouwen en meisjes echter de taal zouden kennen
die men in andere delen van het land spreekt, zouden ze daar veel meer gezocht worden als dienstmeiden,
vooral omwille van hun vermaardheid wat orde en netheid betreft.
Geciteerd in: J. Demey en R. Dhondt, Onze tijd in documenten, p. 208.
38
Samenvatting
Het jonge België raakte al snel verdeeld. Katholieken en liberalen groeiden uit elkaar
en raakten zelfs in een heftige partijstrijd verwikkeld. Die levensbeschouwelijke
tegenstelling, waaruit de drie traditionele partijen ontstonden, zou in de 20ste eeuw
leiden tot een verzuilde maatschappij. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam een evolutie
naar ontzuiling op gang. Wallonië, vooral de provincies Luik en Henegouwen, werd
in de 19de eeuw een belangrijk industriegebied. Vlaanderen bleef grotendeels arm en
agrarisch. Het zou tot in de 20ste eeuw duren eer Vlaanderen die achterstand inhaalde
en zelfs de toonaangevende economische regio werd. De socialisten namen het op voor
het fabrieksproletariaat, de arme en uitgebuite arbeiders. Met de hulp van de eerste
christendemocraten slaagden zij erin het stemrecht te democratiseren en de eerste sociale
wetten te stemmen. Het officiële Franstalige België kreeg te maken met een Vlaamse
beweging die de rechten van de Vlaamse (Nederlandse) taal verdedigde en mettertijd
steeds radicalere politieke eisen zou stellen.
Antiklerikaal
Proletariër
_______________________
______________________________
Ultramontaan
______________________
Tegenstander van de invloed van de geestelijkheid (clerus) in het
openbare leven, het onderwijs en de politiek. 19de-eeuwse antiklerikalen
waren vaak gelovig. Ze respecteerden de kerk maar vonden dat die zich
uitsluitend met religieuze zaken moest bezighouden. Antiklerikalen
behoorden veelal tot de liberale of socialistische strekking.
Arme, uitgebuite arbeider. Het woord is afgeleid van het Latijnse
‘proletarius’: een arme die niets bezat behalve zijn ‘proles’ of kroost;
kinderen waren zijn enige rijkdom.
Aanhanger van het ultramontanisme, een stroming in het 19deeeuwse katholicisme. Wat de paus (die ‘ultra montes’ is, aan de overkant
van de bergen, de Alpen) verkondigt, is voor een ultramontaan het
allerbelangrijkste. Hij gehoorzaamt de paus altijd en in alles.
Verzuilde maatschappij In een verzuilde maatschappij leven de aanhangers van de verschillende
levensbeschouwingen naast elkaar. Elke levensbeschouwing - in
ons land de katholieke, liberale en socialistische - vormde een eigen
zuil. Een zuil verenigde talloze initiatieven en organisaties, zoals
kranten, mutualiteiten, vakbonden, scholen, jeugdbewegingen en
sportverenigingen die dezelfde levensbeschouwing deelden. Na de Tweede
Wereldoorlog begonnen de zuilen langzaam te verbrokkelen.
Hoofdstuk 4
Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen
39
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
op papier - twee officiële en evenwaardige talen telde. De Franse én de Nederlandse tekst
van de wetten en besluiten zouden dezelfde juridische waarde hebben. Op het terrein
bleven de taalwetten echter vaak dode letter of werd de uitvoering ervan op de lange baan
geschoven. De Franstalige onwil om de Vlaamse eisen ernstig te nemen vervreemdde
steeds meer Vlamingen van België. In de 20ste eeuw streefden radicale Vlaamsgezinden
zelfs naar een zelfstandig Vlaanderen (separatisme), al dan niet in een breder verband met
Nederland.
Download