Leen Alaerts Erika Nobels Jan Possemiers Jan Ulens Sam Vermeersch 5 Weerspiegelingen geschiedenis - leerboek Plantyn Plantyn ontwikkelt en verspreidt leermiddelen voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het hoger en het wetenschappelijk onderwijs en het volwassenenonderwijs. Daarnaast geeft Plantyn ook publicaties uit over schoolmanagement, leerlingenbegeleiding, personeelsbeleid voor het onderwijs en didactische ondersteuning van leerkrachten en educatief materiaal voor de thuismarkt. De uitgeverij is zowel in het Nederlandstalige als in het Franstalige landsgedeelte actief. Doorheen al onze activiteiten streven we ernaar om maximale kansen te bieden aan alle lerenden, rekening houdend met de individuele situatie en interesses, en willen we ertoe bijdragen dat leerkrachten in optimale omstandigheden kunnen werken. Het is immers onze overtuiging dat leren op een eigentijdse en aangename manier kan, wat tot uiting komt in onze slogan “’t leren is mooi”. Plantyn maakt deel uit van de educatieve uitgeefgroep “Infinitas learning”. Adres: Telefoon: Fax: E-mail: Website: Plantyn Motstraat 32, 2800 Mechelen 015 36 36 36 015 36 36 37 [email protected] www.plantyn.com Ontwerp en opmaak binnenwerk: Vrijdag Grafis Ontwerp omslag: Vrijdag Grafis Omslagillustratie: Red Star Cartografie: Vrijdag Grafis Illustratieverantwoording: Bij de samenstelling van dit leerboek zijn een aantal teksten en illustraties ontleend waarvan wij de bron niet hebben kunnen achterhalen. Mogelijke rechthebbenden kunnen zich wenden tot de uitgever. NUR 138 © Plantyn nv, Mechelen, België Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 978-90-301-9466-9 D2010/0032/082 Inhoud Inhoud De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa 1 2 3 4 De opmars van liberalisme en nationalisme 1.1 1.2 De ondergang van het Ancien Régime Het Congres van Wenen en de mislukking van de Restauratie 1.3 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische Revolutie (1815-1830) De industrialisatie van de westerse samenleving 2.1 2.2 De Eerste Industriële Revolutie De Tweede Industriële Revolutie 2.3 De derde industriële revolutie Sociale ontwikkelingen 3.1 De industriële klassenmaatschappij en de sociale kwestie 3.2 De sociale beweging: marxisme, socialisme en christen-democratie België in de 19de eeuw 4.1 4.2 4.3 5 6 7 Groeiende partijstrijd De sociale kwestie De Vlaamse kwestie en de taalstrijd Nationalisme en imperialisme 5.1 5.2 Nieuwe Europese staten De kolonisatie van Azië en Afrika 5.3 Congo, Leopold II en België De 19de-eeuwse cultuur en de belle époque 6.1 6.2 6.3 De 19de-eeuwse moderne, burgerlijke cultuur De belle epoque: tijd van dynamische ontwikkeling én crisis Feminisme 6.4 Romantiek De Eerste Wereldoorlog 7.1 7.2 De achtergrond van de oorlog Verloop en karakter van de oorlog 7.3 België in oorlog 1918-1945: tijd van rampspoed? 1 2 3 4 5 6 De Parijse vredesverdragen De Russische Revolutie en de Sovjet-Unie Het interbellum op sociaal-economisch gebied Crisis van de parlementaire democratie en rechts-autoritaire regimes Internationale verhoudingen (1919-1939) De Tweede Wereldoorlog (1939-1945) 3 Document 1 Madame Tussaud aan het werk in de gevangenis Tafereel uit Madame Tussauds in Londen. Document 2 John Locke over de verdraagzaamheid (1689) Even weinig als de staat, behoort de kerk dwang uit te oefenen op de burgers in godsdienstige zaken. De kerk is een gemeenschap waarvan de leden zich vrijwillig verenigd hebben tot de verering van God. Als een van hen nu iets ontdekt in de voorschriften van de gemeenschap dat met zijn overtuiging niet strookt, waarom zou hij niet even vrij mogen uittreden als hij lid geworden is? Heeft de kerk maatregelen nodig om de leden in de uitoefening van hun plichten bijeen te houden, dan mag ze gebruikmaken van de lering, de vermaning en in de ernstige gevallen van uitsluiting. Wegens deze excommunicatie echter zal niemand van zijn burgerlijke rechten en van zijn goederen beroofd worden, omdat geen enkel particulier het recht heeft op politiek gebied voordeel te eisen voor een ander. En dat geldt in gelijke wijze voor de verhouding van de verschillende kerken tegenover elkaar en bijzonder van die waarmee de wereldlijke overheid verbonden is. Want waarop zou het recht van die ene kerk berusten om voordelen boven de andere te bezitten en ze te onderdrukken? Gelijk welke kerk houdt zich voor de orthodoxe. Document 3 Rousseau over de volkssoevereiniteit (Du contrat social, 1762) Soevereiniteit kan zich niet laten vertegenwoordigen om dezelfde reden waarom ze niet vervreemd kan worden. De afgevaardigden van het volk zijn dus zijn vertegenwoordigers niet en kunnen dit ook niet zijn: ze zijn slechts zijn gemachtigden en ze kunnen geen enkele definitieve beslissing nemen. Elke wet die het volk niet persoonlijk heeft goedgekeurd, is ongeldig; ze is geen wet. Het Engelse volk denkt vrij te zijn, maar het vergist zich wel zeer. Het is slechts vrij gedurende de verkiezing van de volksvertegenwoordigers; zodra deze verkozen zijn, is het weer slaaf en telt het niet meer mee. Het gebruik dat het van zijn vrijheid maakt in die korte ogenblikken, verdient wel dat het de vrijheid verliest. 4 1.1 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa De opmars van liberalisme en nationalisme Hoofdstuk 1 De ondergang van het Ancien Régime [doc. 1] Marie Grosholtz (1761-1850), nu beter bekend als Madame Tussaud, is amper zestien jaar als ze al een wassen beeld maakt van de verlichte filosoof Voltaire. Ze vertoeft ook enige tijd aan het hof in Versailles waar ze artistieke vorming geeft aan ‘Madame Elisabeth’, de zus van koning Lodewijk XVI. Die contacten met de koninklijke familie komen haar tijdens de Franse Revolutie duur te staan. Ze wordt gearresteerd en verdwijnt in de gevangenis. Haar lot lijkt bezegeld. Toch weet ze aan de guillotine te ontsnappen, ze belooft immers dodenmaskers te boetseren van geguillotineerde beroemdheden. Marie buigt zich onder meer over de hoofden van haar vroegere werkgevers: Lodewijk XVI en Marie-Antoinette. Ze overleeft de revolutie, huwt met François Tussaud en maakt in 1801 zelfs een beeld van Frankrijks nieuwe sterke man: Napoleon Bonaparte. Later vertrekt ze, gescheiden van haar man, naar Engeland waar ze met haar beeldenverzameling op tournee gaat. In 1835 opent het wassenbeeldenmuseum ‘Madame Tussauds’ zijn deuren in Londen. Marie Grosholtz dankt haar overleven en haar succes aan een bijzonder artistiek talent, een groot aanpassingsvermogen en uiteraard het nodige geluk. In Versailles heeft ze de laatste dagen meegemaakt van een stervende wereld: het Ancien Régime. Aan het revolutionaire vuur ontsnapt, bouwt ze in Engeland een nieuw leven op als ondernemende en zelfstandige vrouw. Op 16 april 1850 sterft ze vredig in haar slaap, achtentachtig jaar oud. ! Welke verlichte ideeën ondermijnden het Ancien Régime? Welke revoluties markeerden het einde van het Ancien Régime? Waarom was Napoleon een man met twee gezichten? ? Ancien Régime / De eeuw van de verlichting 1770 1780 1776 Verenigde Staten onafhankelijk A 1778 Overlijden van Rousseau en Voltaire Franse Revolutie 1790 1789 Begin Franse Revolutie Napoleontische tijd 1800 1799 Staatsgreep Napoleon 1810 1820 1815 Slag van Waterloo De 18de-eeuwse verlichting [doc. 2 - 3] In de 18de eeuw ondermijnden de verlichte ideeën de oude en schijnbaar onveranderlijke zekerheden van het Ancien Régime zoals de standenmaatschappij, de staatsgodsdienst en het absolutisme volgens goddelijk recht. De verlichte denkers of filosofen waren ervan overtuigd dat de mens, als hij zijn verstand zou gebruiken, een andere en betere maatschappij kon ontwerpen. Ze dweepten met nieuwe begrippen als vrijheid, verdraagzaamheid en vooruitgang. John Locke (†1704) stelde dat de vorst het volk moest dienen en niet omgekeerd. Als een vorst de mensenrechten aan zijn laars lapte, had het volk het recht die tiran af te zetten. Volgens Charles de Montesquieu (†1755) bestond de staatsmacht uit drie delen: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Die drie machten moesten Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 5 M nt -L au re n sr iv ie CANADA (Frans bezit) i ss Si i ss VIRGINIA Oh io LOUISIANA (Frans bezit) NIA A YLV NS PEN RK YO CO N. pi ip W NE NOORD-CAROLINA ZUIDCAROLINA MASS ACHU SSETT S r De eerste dertien staten van de Verenigde Staten N. HAMP. Document 4 R. NEW JERSEY D. M. N. Hamp. Con. R. D. M. New Hampshire Connecticut Rhode Island Delaware Maryland ATLANTISCHE OCEAAN GEORGIA Nouvelle Orleans FLORIDA (Spaans bezit) 13 Britse kolonies, vanaf 1776 onafhankelijke staten Uitbreiding 1783 ten nadele van Frankrijk Document 5 Kritiek op de standenmaatschappij. Franse spotprent uit de late 18de eeuw. Document 6 De Franse grondwet van 1791 (uittreksels) De wetgevende macht wordt opgedragen aan de Wetgevende Vergadering, samengesteld uit tijdelijke vertegenwoordigers, vrij door het volk verkozen (met cijnskiesrecht). De regering is monarchistisch: de uitvoerende macht wordt opgedragen aan de koning, om onder zijn gezag uitgeoefend te worden door zijn ministers en andere verantwoordelijke ambtenaren. De rechterlijke macht wordt aan rechters opgedragen die voor een beperkte periode door het volk verkozen worden. Het wetgevend lichaam kan niet door de koning ontbonden worden. De persoon van de koning is onschendbaar, zijn enige titel is ‘Koning der Fransen’. In Frankrijk is geen gezag hoger dan dat van de wet. De koning regeert slechts door haar. Geen enkel bevel van de koning zal mogen worden uitgevoerd zo het niet door hem ondertekend en door een minister mede ondertekend is; de minister moet daarvoor verantwoording afleggen. De besluiten van het wetgevend lichaam worden aan de koning voorgesteld die er zijn instemming kan voor weigeren. 6 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa altijd door verschillende personen of instellingen worden uitgeoefend, anders was er zo goed als zeker willekeur en tirannie. Jean-Jacques Rousseau (†1778) geloofde niet echt in een parlementair stelsel. Hij stelde voor het volk zelf te laten besturen door middel van referenda of volksraadplegingen. Rousseau behoorde ook tot de grondleggers van de moderne pedagogie. In zijn beroemde boek Emile ou de l’éducation pleitte hij voor een revolutionaire vernieuwing van het onderwijs. Dat moest ervaringsgericht zijn en diende liefst buiten in de natuur te gebeuren. Alleen dan zou het jongetje Emile, nadat hij ten volle van zijn kindertijd had genoten, uitgroeien tot een kritische en zelfstandig denkende volwassene. De Italiaan Beccaria pleitte voor een andere en eerlijke rechtspraak, zonder martelingen en executies. Niemand heeft de macht van vorsten en kerk meer ondergraven dan Voltaire (†1778), de meest kritische verlichte denker. Hij opteerde voor een deïstisch geloof: God was weliswaar de schepper van alle leven, maar hij bekommerde zich niet om de mens. Voltaire verwierp de staatsgodsdienst en vond dat het geloof een persoonlijke keus moest zijn. Die stroom van nieuwe kritische ideeën zou niet zonder gevolgen blijven. Vooral de stedelijke burgerij inspireerde zich op de verlichte idealen om allerlei maatschappelijke veranderingen te eisen. Op langere termijn legde de verlichting de basis van de liberale westerse samenleving, op korte termijn leidde ze tot twee spectaculaire revoluties. B De Amerikaanse en Franse Revolutie [doc. 4 - 6] Aan de oostkust van Noord-Amerika namen dertien Britse kolonies de wapens op tegen het moederland. Die Amerikaanse Revolutie leidde tot de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten. Met de op 4 juli 1776 afgekondigde ‘Declaration of Independence’ eisten de Amerikanen het recht op om, als een verenigd volk, een nieuwe, aparte staat op te richten. Deze onafhankelijkheidsverklaring bevat ook de beroemde zin dat alle mensen recht hebben op ‘leven, vrijheid en het nastreven van geluk’. De Verenigde Staten waren de eerste natie die de verlichte idealen als basis had. Vrije burgers zouden er hun lot zelf in handen nemen en op eigen kracht aan de toekomst bouwen. Een absolutistisch bestuur was in het nieuwe land volstrekt ondenkbaar. Helaas konden belangrijke bevolkingsgroepen als ‘Native Americans’ (de indianen) en ‘African Americans’ (de zwarten) nog niet van de vrijheid genieten. Ook in de Europese grootmacht Frankrijk brak in 1789 een revolutie uit. Vooral in de eerste jaren van de Franse Revolutie werden grote veranderingen doorgevoerd. De nieuwe machthebbers schaften de standen af en onteigenden de kerkelijke bezittingen. Ze vervingen de oude regionale vorstendommen, zoals graafschappen en hertogdommen, door eenvormige departementen die de richtlijnen van het centrale gezag moesten uitvoeren. In de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ werden de rechten en vrijheden opgesomd die alle Fransen in de nieuwe maatschappij zouden genieten. De eerste Franse grondwet legde de macht van de koning aan banden. Zo poogden de revolutionairen de ‘historisch gegroeide maatschappij van het Ancien Régime’ te vervangen door een ‘nieuwe en rationeel ontworpen samenleving’. Maar vanaf 1792 radicaliseerde de Franse Revolutie tot een waar bloedbad. Een republiek verving de monarchie en alle mogelijke ‘verraders’, onder wie Lodewijk XVI, werden uit de weg geruimd. De guillotine op de Parijse ‘Place de la Révolution’, thans ‘Place de la Concorde’, gold als het symbool van die terreur. De radicalen wilden elke herinnering aan het Ancien Régime vernietigen: kerken en kloosters werden afgebroken, namen van dorpen en steden veranderd, een nieuwe tijdrekening ingesteld. Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 7 Document 7 Napoleon steekt de Sint-Bernardspas in de Alpen over Schilderij van Jean-Louis David, ca. 1805. Document 8 Historische reconstructie van de slag van Waterloo De slag van Waterloo spreekt nog steeds tot de verbeelding. Om de vijf jaar vindt op het slagveld, dat uitzonderlijk goed werd bewaard, een historische reconstructie plaats waarbij enkele duizenden enthousiaste acteurs de gebeurtenissen ‘naspelen’. Meer info en foto’s vind je op www.Waterloo1815.be. Het monument dat de slag herdenkt - een indrukwekkende gietijzeren leeuw, geplaatst op een 40 meter hoge kunstmatige heuvel - werd al in de jaren 1820 gerealiseerd. 8 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa C Het napoleontisch bewind [doc. 7 - 8] In 1799, tien jaar na het uitbreken van de revolutie, waren de Fransen de politieke chaos en economische achteruitgang meer dan moe. De weg lag breed open voor een staatsgreep van generaal Napoleon Bonaparte. Velen zagen in hem de ‘sterke man’ die Frankrijk zou redden. Op binnenlands vlak bracht Napoleon ‘orde en rust’. Hij verzoende de Franse staat opnieuw met de kerk (Concordaat van 1801). Zijn belangrijkste verwezenlijking was het Burgerlijk Wetboek (Code Civil of Code Napoléon, 1804). Dat verdedigde orde en hiërarchie, precies wat de burgerlijke elite verlangde. Eigendomsrecht bleef onaantastbaar, en binnen het gezin bleef de vrouw ondergeschikt aan de man. Voortaan was de wet duidelijk omschreven; ze gold voor iedereen in het hele land. Het Wetboek vormt ook nu nog in heel wat Europese landen de basis van de burgerlijke rechtspraak. De napoleontische regering betekende dus de geboorte van de rationeel georganiseerde ‘moderne staat’. Op buitenlands vlak streefde Napoleon naar een Europa onder Franse leiding. Hij behaalde spectaculaire overwinningen, onder meer op Pruisen en Oostenrijk. Alleen GrootBrittannië bleef weerstand bieden. Daarom verbood Napoleon in 1806 alle handel met de Britse eilanden: het zogenaamde Continentaal Stelsel. De Russische veldtocht, met een ‘très grande armee’ van ongeveer 600 000 soldaten, verliep aanvankelijk erg succesvol. De Russen pasten echter de tactiek van de verschroeide aarde toe en lokten Napoleon in de val. Zijn leger ging ten onder in de ijskoude winter van 1812. Op 18 juni 1815 werd Napoleon definitief verslagen te Waterloo en verbannen naar het eilandje Sint-Helena. D De opmars van Groot-Brittannië [doc. 9] Het Ancien Régime werd ook door een economische omwenteling ondergraven: rond 1750 begon, niet toevallig in Groot-Brittannië, de industriële revolutie. Al vanaf het einde van de 17de eeuw was in Engeland een grondwettelijke parlementaire monarchie ontstaan die haar burgers heel wat vrijheden toekende, ook het recht om economische initiatieven te nemen. In de 18de eeuw vloeide er veel rijkdom naar de Britse eilanden. Het ‘Empire’ bezat kolonies overal ter wereld, heerste met zijn machtige vloot over de wereldzeeën en domineerde de wereldhandel. Bovendien bracht de productieve Engelse landbouw een sterke bevolkingsgroei en een uittocht van het platteland naar de stad op gang. De traditionele, ambachtelijke nijverheid kon de groeiende vraag onmogelijk aan. De zoektocht naar betere productiemiddelen- en methoden leidde tot het gebruik van machines en stoomkracht. Onder meer in de katoensector werden de eerste fabrieken gebouwd. De oude, ambachtelijke bedrijfjes bleken al snel ten dode opgeschreven. In de eerste helft van de 19de eeuw werd Groot-Brittannië met voorsprong de leidende industriële natie, ‘de fabriek van de wereld’. Ook een revolutie in het denken over economie leidde tot dit succes. In overeenstemming met de verlichting pleitte het economisch liberalisme (Adam Smith, 1776) voor de vrije onderneming en de vrije concurrentie. Het vroeger gebruikelijke mercantilisme werd totaal verworpen. Niet de overheid (de koning), maar de wet van vraag en aanbod moest de economie leiden (vrijemarkteconomie). Alles wat de economische vrijheid in de weg stond, werd opgeruimd: ambachten (stedelijke beroepsverenigingen met verplicht lidmaatschap), handelsbeperkingen, monopolies en tolheffingen. Niets mocht de ‘vrije ondernemer’ nog in de weg staan. Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 9 Document 9 Machines veranderen het landschap Engels schilderij (detail), ca. 1790. 10 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Samenvatting In de 18de eeuw zetten de verlichte ideeën de aanval in op de zekerheden van het Ancien Régime. De hoop op vrijheid en verandering leidde tot enkele nooit geziene politieke aardverschuivingen. De Verenigde Staten riepen in 1776 hun onafhankelijkheid uit. In Europa trok de Franse Revolutie van 1789 een streep onder het Ancien Régime. Na tien jaar van revolutionair geweld greep Napoleon de macht. Zestien jaar lang (1799-1815) drukte hij zijn stempel op Frankrijk en Europa. Ook de industriële revolutie ondermijnde het Ancien Régime: de ambachtelijke nijverheid moest plaats ruimen voor machines, stoomkracht en fabrieken. In de groeiende fabriekssteden had de vroegere standenmaatschappij, gedomineerd door adel en clerus, geen betekenis meer. In de 19de eeuw leidde de groeiende kloof tussen ‘rijke ondernemers’ en ‘arme arbeiders’ tot nieuwe sociale spanningen. Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 11 Document 1 Napoleon dicteert zijn memoires na aankomst op St.-Helena Document 2 Het Congres van Wenen Het Congres deed alles wat schitterde in Europa naar Wenen samenstromen. Men heeft uitgerekend dat de Oostenrijkse hoofdstad op een zeker ogenblik als verblijfplaats diende voor twee keizers en even zoveel keizerinnen, vier koningen, één koningin, twee troonopvolgers, twee groothertoginnen en drie prinsen. De vorsten brachten een sleep hovelingen mee. De bloem van de Europese adel, al de rijksten, voornaamsten en schoonsten kwamen in Wenen bijeen. De meesten waren daar niet om te werken. Zij hadden nooit gewerkt en waren ook niet van plan dit te doen. De achttiende-eeuwse traditie van plezier maken was nog niet verdwenen. De tachtigjarige prins de Ligne maakte het beroemde grapje ‘Le Congrès ne marche pas, mais il dance’ en hijzelf danste en flirtte er tot het laatste middernachtelijke rendez-vous. Hij stierf, te midden van al deze lichtzinnigheid, nog voor het Congres uiteenging. Toen hij zijn einde voelde naderen, zei hij met een glimlach op de lippen, dat hij blij was het Congres nog een nieuw schouwspel te kunnen aanbieden: de begrafenis van een veldmaarschalk en ridder van het Gulden Vlies. Naar Duff Cooper, Talleyrand. ‘Speler met mensen en machten’. Rotterdam, 1977. Document 3 Metternich over democratie Het is waar dat ik niet houd van de democratie; de democratie is overal en altijd een principe van ordeloosheid en ontbinding; zij streeft ernaar de mensen te scheiden, zij maakt de gemeenschap losser. Dit past niet bij mijn karakter: ik ben door karakter en gewoonte een bouwer. Daarom is de monarchie de enige bestuursvorm die bij mijn karakter past. Alleen de monarchie streeft ernaar de mensen samen te brengen, ze tot dichte en doeltreffende massa’s te verenigen, ze door hun verenigde krachten bekwaam te maken tot de hoogste graad van cultuur en beschaving. 12 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa 1.2 Het Congres van Wenen en de mislukking van de Restauratie [doc. 1] Oktober 1815. Het Britse zeilschip Northumberland brengt Napoleon Bonaparte naar zijn ballingsoord, het eilandje St.-Helena, in het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan. Op het dek staart de verslagen keizer der Fransen wezenloos voor zich uit. Hij is lang niet meer die vitale jongeman die zichzelf in 1804 in de Parijse Notre-Dame tot keizer kroonde. Napoleon laat de schouders hangen. Hij is nu vrij corpulent en oogt vermoeid. ‘s Nachts heeft hij last van hevige maagpijn. Op St.-Helena houdt Napoleon zich bezig met tuinieren en het dicteren van zijn memoires: “Ik heb vijftig grote veldslagen gevoerd, die ik bijna allemaal heb gewonnen. Ik ben zelf van niets opgeklommen tot de machtigste vorst ter wereld. Europa lag aan mijn voeten.” Maar dat alles is sinds de verloren slag van Waterloo voltooid verleden tijd. Op het Congres van Wenen geven de overwinnaars Europa een nieuwe gestalte. Napoleons rol is definitief uitgespeeld. Zes jaar later, in 1821, sterft hij. In 1840 krijgt Frankrijk de toestemming zijn lichaam naar Parijs te brengen. Daar wordt het later bijgezet in een groots praalgraf onder de vergulde koepel van de Dôme des Invalides. ! Waarom is 1815 een scharnierjaar in de Europese geschiedenis? Wat waren de doelstellingen van het Congres van Wenen? Wat verklaart het mislukken van de Restauratie? ? Ancien Régime / De eeuw van de verlichting 1750 1770 Franse Napoleontische tijd Revolutie 1790 Restauratie 1810 1830 1825 Latijns-Amerika grotendeels onafhankelijk 1850 1829 1848 Griekse Revolutiejaar onafhankelijkheid 1830 Revolutiejaar A De Restauratie [doc. 2 - 4] Van september 1814 tot juni 1815 ontmoetten zowat alle Europese vorsten en regeringsleiders elkaar in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen. Vooral de vertegenwoordigers van Groot-Brittannië, Rusland, Pruisen en Oostenrijk zelf voerden er het hoge woord. Gastheer op het Congres van Wenen was de Oostenrijkse eerste minister (kanselier) prins von Metternich. De congresgangers streefden naar een nieuw machtsevenwicht in Europa. De voorbije jaren had één land - het Franse keizerrijk - het Europese vasteland overheerst. Dat mocht nooit meer gebeuren. De Franse macht moest dus aan banden worden gelegd. Daarom werden de grenzen van Frankrijk grondig aangepakt, uiteraard in het voordeel van de overwinnaars van Waterloo en in het nadeel van Frankrijk zelf. Dat land verloor alle door de revolutionairen en door Napoleon veroverde gebieden. Het moest tevens sterke staten - bufferstaten* - aan zijn grenzen dulden. Een van die bufferstaten was het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België) en de Noordelijke Nederlanden (het huidige Nederland) in een nieuwe staat samengebracht. Ook elders in Europa sleutelde men aan de grenzen. Pruisen, Oostenrijk en Rusland kregen gebiedsuitbreiding en dus meer macht. Groot-Brittannië kon zijn vooraanstaande plaats in de maritieme wereldhandel verder uitbouwen. Overzeese gebieden als Malta, Ceylon (nu Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 13 Document 4 Europa na het Congres van Wenen, 1815 Document 5 De katholieke kerk en het liberalisme In 1832 veroordeelde paus Gregorius XVI het liberalisme in de encycliek ‘Mirari vos’. Uit de vergiftigde bron van de onverschilligheid vloeit een verkeerde en absurde, zelfs waanzinnige stelling voort: dat men aan iedereen vrijheid van geweten moet toestaan. Dit is een van de meest gevaarlijke dwalingen, die de weg effent voor de absolute en ongeremde vrijheid van meningsuiting, die zich overal verspreidt en zowel de Staat als de Kerk ondermijnt. Wij hebben vernomen dat in bepaalde geschriften, verspreid onder het volk, stellingen onderwezen worden die de trouw en de onderwerping, verschuldigd aan de vorsten, doen wankelen en die overal de toortsen van de opstand doen ontvlammen. Laat iedereen aandachtig de vermaning van de apostel overwegen: “Er is geen enkele macht die niet afkomstig is van God; de machten die bestaan, werden door God ingesteld; weerstand bieden aan het gezag is dus weerstand bieden aan de Goddelijke ordening; zij die weerstand bieden vervloeken zichzelf”. 14 De deelnemers aan het Congres van Wenen, vorsten en edelen, hadden een grondige hekel aan de Franse Revolutie en haar ideeën, ze wilden terug naar de ‘goede oude tijd’ van het Ancien Régime. Overal in Europa moesten de oude vorstenhuizen hun macht en voorrechten terugkrijgen. De vorsten waren immers de wettelijke heersers over de landen (legitimiteitsbeginsel*). In Frankrijk werd de oude monarchie hersteld en een jongere broer van de in 1793 geguillotineerde Lodewijk XVI tot koning uitgeroepen. In het nieuwe Europa waren Groot-Brittannië, Rusland, Pruisen, Oostenrijk en ook Frankrijk ongeveer even machtig. De respectieve regeringen en/of vorstenhuizen (het huis van Hannover, de Romanovs, de Hohenzollerns, de Habsburgers en de Bourbons) bestuurden hun land volstrekt autonoom. Toch werd er ook aan onderlinge solidariteit gedacht. De grootmachten zouden gezamenlijk optreden telkens een revolutie of oorlog het machtsevenwicht en het status quo in Europa in gevaar bracht. Van die zogenaamde Grote Alliantie* kwam uiteindelijk weinig terecht. De poging om terug te keren naar het politieke systeem van vóór de Franse Revolutie, om de macht van de grote Europese landen te herstellen en een nieuw machtsevenwicht uit te bouwen, noemt men de Restauratie. B De vrijheid als hoogste goed [doc. 5] Toch draaide het Congres van Wenen de klok niet helemaal terug. Enkele belangrijke verwezenlijkingen van de Franse Revolutie en de napoleontische periode, zoals de Code Civil en het tiendelig stelsel, bleven behouden. Bovendien leefden in Europa de verlichte ideeën verder. Vooral de stedelijke burgers - rijke handelaars, ondernemers en intellectuelen - dweepten onverminderd met de verlichting. Zij noemden zich nu liberalen. Persoonlijke vrijheid (liberté), en dat op alle vlakken, was hun hoogste ideaal. Van een terugkeer naar het Ancien Régime kon voor de liberalen uiteraard geen sprake zijn. Op politiek vlak wilde het liberalisme de absolute monarchie vervangen door een grondwettelijke of constitutionele monarchie. De grondwet moest de macht van de koning beperken en alle vrijheden en rechten van de burgers uitdrukkelijk vermelden. Het parlement diende de regering en de koning te controleren. In dat geval spreekt men van een parlementair regime. Godsdienst was voor de liberalen een privézaak. Iedereen moest dus zijn geloof vrij kunnen kiezen en belijden. Geen wonder dat paus Gregorius XVI in 1832 het liberalisme streng veroordeelde (encycliek* Mirari vos). Zijn opvolger, Pius IX, nam het liberalisme op in een ‘lijst van moderne dwalingen’ (Syllabus errorum, 1864). Op economisch vlak waren de liberalen grote voorstanders van de vrijemarkteconomie die Adam Smith had verkondigd. Als zakenlui wilden ze immers zoveel mogelijk winst maken en geld verdienen. Ze hadden een hekel aan belastingen en overheidstussenkomst in de economie. De tijdens de Franse Revolutie afgekondigde wet-Le Chapelier bleef gehandhaafd. Arbeidersorganisaties herinnerden hen immers aan de oude ambachten en gilden die de prijzen en productnormen bepaalden en zo de vrije markt in de weg stonden. De ellendige levensomstandigheden van arbeiders en kleine boeren interesseerden de rijke burgerij nauwelijks. Ten slotte vond diezelfde rijke burgerij dat de arme massa’s geen stemrecht mochten hebben. Wie niets bezat, had er immers geen belang bij dat het land goed werd bestuurd, zo redeneerde men. Bovendien waren de meeste armen ongeletterd en onwetend. Hoe zouden ze dan ooit verstandig kunnen stemmen? Daarom waren de liberalen voorstanders van het cijnskiesrecht*: alleen rijke mensen (en uitsluitend mannen) die een minimum aan Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 15 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Sri Lanka) en de Kaapkolonie (nu een deel van Zuid-Afrika) werden als Brits bezit erkend. Polen kwam er bepaald bekaaid van af, het land werd aan de Russische tsaar toegekend (Congres-Polen). Duitsers en Italianen bleven verspreid over een groot aantal staten en staatjes. Van een verenigd Duitsland of een verenigd Italië was dus geen sprake. Document 6 Ruiterstandbeeld van Simon Bolivar in Medellín (Colombia) Document 7 Eugène Delacroix, ‘Het bloedbad van Chios’ (1824) Tijdens de Griekse onafhankelijkheidsstrijd werden op het eiland Chios meer dan 20 000 Grieken door Turks-Osmaanse troepen gedood. 16 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa belastingen betaalden, mochten stemmen. Volgens onze normen waren de 19de-eeuwse liberalen dus geen echte democraten. C Elk volk een eigen staat Het Congres van Wenen had de kaart van Europa grondig gewijzigd, maar zonder rekening te houden met het nationaliteitsprincipe*. Niemand had zich blijkbaar afgevraagd of Belgen en Nederlanders wel in één land wilden samenleven, en of de Polen het eens waren met hun aanhechting bij Rusland. In het Ancien Régime hadden de vorsten, en de oorlogen die ze voerden, steeds de Europese landsgrenzen bepaald. De onderdanen dienden zich bij de feiten neer te leggen. Maar de verlichting en de Franse Revolutie hadden van de onderdanen uit het Ancien Régime vrije burgers gemaakt. Dat laatste gold althans voor de welgestelde burgers. Zij stonden veel kritischer tegenover de beslissingen van de vorsten. Bovendien groeide het besef dat er zoiets bestond als een volk, een gemeenschap van mensen die dezelfde taal, cultuur, godsdienst en geschiedenis delen. De napoleontische overheersing had die volksverbondenheid, de gehechtheid aan de eigen gemeenschap of geboortestreek, sterk aangewakkerd. Elk volk, het Poolse, het Griekse, het Duitse of het Italiaanse, moest zich vrij kunnen ontplooien. Volkeren hadden dus recht op een eigen staat (zelfbeschikkingsrecht), of de vorsten dat nu leuk vonden of niet. Het streven van een volk naar zelfbestuur in een onafhankelijke staat noemt men nationalisme. D Nieuwe revoluties [doc. 6 - 7] Het Congres van Wenen had de liberale en nationalistische verlangens genegeerd. En in het Europa van de Restauratie werden de liberale vrijheden bijna overal onderdrukt. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat liberalisme en nationalisme aan de basis lagen van talloze opstanden, oorlogen en revoluties. in Latijns-Amerika In Latijns-Amerika vochten de kolonies al in de eerste jaren van de 19de eeuw een onafhankelijkheidsstrijd uit tegen het Spaanse en Portugese bewind. De opstand ging vooral uit van de relatief welgestelde creolen. Die afstammelingen van Spanjaarden waren in Latijns-Amerika geboren en werden gediscrimineerd door de nieuwe kolonisten uit het moederland. De creolen lazen Europese auteurs en kenden dus de verlichte ideeën. Simon Bolivar, ‘El Libertador’, die later zijn naam gaf aan het land Bolivia, en José de San Martin waren hun leiders. Rond 1825 was haast heel het continent bevrijd van het Spaanse gezag. Ook Mexico kwam in het geweer tegen Spanje en Brazilië maakte zich los van Portugal. De Grote Alliantie, die de belangen van de Spaanse en Portugese koningen had moeten beschermen, bleef passief toekijken. Ze was, zoals steeds, intern verdeeld. Bovendien waarschuwde de Amerikaanse president Monroe de Europese grootmachten om niet tussenbeide te komen. ‘Amerika aan de Amerikanen’ was zijn doctrine (1823). Bolivar streefde naar een federaal Latijns-Amerika, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten. Maar die droom werd niet gerealiseerd: het onafhankelijke Latijns-Amerika telde een vijftiental rivaliserende en allesbehalve liberale staten. en in Griekenland Griekse nationalisten voerden een bittere onafhankelijkheidsoorlog (1821-1829) tegen het Osmaans-Turkse bestuur. Het Osmaanse Rijk, dat de Balkan al in de 15de eeuw had veroverd, was fel verzwakt en niet in staat de nationalistische opstand neer te slaan. De Griekse zaak kon in Europa op veel sympathie rekenen, zeker nadat bekend raakte dat de Turken een bloedbad hadden aangericht op het eiland Chios (1822). Was Griekenland bovendien niet de wieg van de Europese beschaving? Waren de Grieken geen christenen Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 17 18 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa die het tegen de islamitische Turken opnamen? De Grote Alliantie besloot uiteindelijk de Griekse nationalisten te steunen tegen de Turkse sultan. Nochtans was deze laatste de ‘legitieme heerser’ over de Balkanvolkeren. Een Engels-Franse vloot versloeg de Turken nabij de Griekse kust (Navarino, 1827). De Griekse kwestie betekende het failliet van de Grote Alliantie: ze had het nationalisme immers niet bestreden maar aangemoedigd. In 1829 werd Griekenland definitief onafhankelijk. In juli 1830 brak in Frankrijk een liberale revolutie uit tegen de Bourbondynastie. De Julirevolutie, uitgelokt door de Parijse burgerij, verving de gerestaureerde absolute monarchie door een constitutionele. Het Parijse voorbeeld vond navolging: de Polen kwamen in opstand tegen het Russische bewind, en de Belgen tegen het Nederlandse. De Grote Alliantie bleek opnieuw machteloos. Achttien jaar later, in 1848, rolde een nieuwe revolutiegolf over Europa. Al die opstanden - en de daaruit volgende regimeen grenswijzigingen - maakten duidelijk dat een terugkeer naar het Ancien Régime onmogelijk vol te houden was. De Restauratie werd een mislukking. Samenvatting 1815 was een scharnierjaar in de Europese geschiedenis. Napoleon verdween definitief van het toneel. De tegenstanders van de verlichte ideeën en de Franse Revolutie grepen hun kans om de klok terug te draaien en tot een nieuw Europees machtsevenwicht te komen. Het Congres van Wenen hertekende de Europese kaart en trachtte de macht van de Europese vorstenhuizen te herstellen. Maar de Restauratie kon de verlichte ideeën, die voortleefden in het liberalisme en het nationalisme, niet uitwissen. Een terugkeer naar het verleden bleek onmogelijk. Een vloedgolf van nieuwe opstanden en revoluties, van LatijnsAmerika tot Griekenland, België en Polen zou de ondergang van de Restauratiegedachte bezegelen. Door het herstel van het machtsevenwicht voorkwam het Congres van Wenen gedurende enkele decennia grote Europese oorlogen. Maar anderzijds was het Congres mee verantwoordelijk voor vele nieuwe revolutionaire uitbarstingen. Bufferstaat _____________________________ Cijnskiesrecht Encycliek ______________________ _________________________________ Grote Alliantie _____________________ Legitimiteitsbeginsel ______ Een staat die naast een machtige en gevreesde staat ligt en een militaire agressie van die staat moet kunnen weerstaan of (helpen) opvangen. Kiesrecht dat beperkt is tot personen (mannen) die vermogend zijn en jaarlijks een minimumbedrag aan belasting betalen. Pauselijk document, gericht aan de gelovigen, dat de kerkelijke leerstellingen over een bepaald thema uiteenzet. Bondgenootschap dat in 1815 tussen de Europese grootmachten werd gesloten om het nieuwe machtsevenwicht en de nieuwe staatsgrenzen te handhaven. Het legitieme of wettelijke recht van een vorst - op basis van afstamming om over een bepaald gebied te heersen. Nationaliteitsprincipe Het principe dat elk volk recht heeft op een eigen staat. ___ Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 19 Document 1 De plundering van het kantoor van Libry-Bagnano In de nacht van 25 augustus 1830 werd in de Brusselse Magdalenastraat het kantoor geplunderd van Libry-Bagnano, journalist en aanhanger van koning Willem I 20 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische Revolutie (1815-1830) [doc. 1] Julien is een Brussels ketje en een arme drommel. Hij woont op een achterkamertje in de Marollen, niet ver van de Hallepoort. Gelukkig kan hij af en toe iets verdienen in de Koninklijke Muntschouwburg, de Brusselse opera. Vandaag, 25 augustus 1830, is het weer zover. De opera De Stomme van Portici van de Franse componist Auber staat vanavond op het programma. Het wordt een bijzondere voorstelling ter ere van de Hollandse koning Willem I, die ook over ‘België’ regeert. De toehoorders, deftige Franstalige burgers, arriveren meestal per koets aan het operagebouw. Julien wacht hen aan de ingang op en helpt de dames en heren bij het uitstappen. Nadien houdt hij mee een oogje in het zeil aan de vestiaire. Daar kan hij ook de muziek horen, gedempt weliswaar. De Stomme van Portici is erg populair, de zaal zal dus goed vollopen. De opera is eigenlijk een liefdesverhaal, maar hij beschrijft ook de opstand van de inwoners van Napels tegen de Spaanse bezetters in de 17de eeuw. Een muzikant heeft Julien verteld dat de melodie van het Franse volkslied, de Marseillaise, in de opera wordt gespeeld. De tekst is natuurlijk anders, de beginzin luidt: “Amour sacré de la patrie.” Tijdens de voorstelling herkent Julien de opzwepende melodie. Maar wat er dan gebeurt, heeft hij nooit meegemaakt. Er wordt geroepen en getierd in de zaal, de voorstelling wordt afgebroken. Groepjes toehoorders lopen opgewonden de trappen af. Ze scanderen leuzen tegen de koning en de regering. Dat is ongezien in het operagebouw. Julien kijkt naar buiten. Op het Muntplein zijn al vele tientallen mensen samengetroept. Zullen die hun mantels nog komen ophalen, vraagt hij zich af. Uit de donkere zijstraatjes komen meer en meer jonge mannen aangelopen, arme mensen zoals hij. Ze zijn nu al met vele honderden. De sfeer wordt echt grimmig, er sneuvelen enkele ruiten en het huis van minister Van Maanen zou zelfs in brand staan. Dit lijkt wel een opstand te worden tegen de koning en zijn regering! ! Hoe begon de Belgische Revolutie? Hoe kon een prins van Oranje koning van onze gewesten worden? Welk beleid werd in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevoerd? Wie had daar problemen mee? Welke tegenstellingen ondermijnden de eenheid van het koninkrijk? Wat veranderde de Belgische Revolutie voor onze gewesten? Hoe werd de Belgische Revolutie internationaal geregeld? Was de Belgische Revolutie een goede zaak voor de Vlamingen? ? Franse tijd Oostenrijkse Nederlanden 1700 1720 1740 1760 1780 1800 1795 Aanhechting bij Frankrijk Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme Verenigd Koninkrijk der België onafhankelijk Nederlanden 1820 1840 1815 1830 1839 Slag van Belgische Nederland Waterloo / Revolutie erkent de Congres van Belgische Wenen onafhankelijkheid 1831 Eedaflegging koning Leopold I 21 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa 1.3 Document 2 Willem I over de koninklijke macht “Ik heb bewezen een open oor te hebben voor gerechtvaardigde eisen, maar ik zal niet toelaten dat de rollen worden omgekeerd. Als het volk soeverein is, is de koning het niet, want er kunnen niet twee verantwoordelijke machten tegelijk in de staat zijn. In de grondwet is er geen sprake van ministeriële verantwoordelijkheid, noch van volkssoevereiniteit, noch van andere nieuwigheden, die ik niet van plan ben te mijnen koste te proberen. De bevoegdheden van het staatshoofd en van de Kamers zijn er duidelijk in omschreven, en alle daarvan afwijkende theorieën zijn ongrondwettelijk, revolutionair en komen neer op muiterij. Ik ben de koning der Nederlanden; ik ken mijn rechten, ik ken mijn plichten; en ik zal met alle middelen deze grondwet handhaven waarop ik de eed heb afgelegd.” Document 3 Willem I stimuleerde de industriële ontwikkeling in Wallonië Deze propagandaprent toont zijn ontmoeting in 1824 aan de Maas nabij Luik met de Britse industrieel en investeerder John Cockerill. (litho uit 1829) Document 4 De leden van het Voorlopig Bewind (september-november 1830) De leden van het Voorlopig Bewind (septembernovember 1830) waren jong en behoorden tot verschillende strekkingen (katholiek en liberaal, monarchistisch en republikeins). 22 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) [doc. 2 - 3] Vlamingen en Nederlanders spreken dezelfde taal, maar leven toch in twee aparte staten. Dat laatste had nochtans anders gekund. In de eerste helft van de 16de eeuw regeerde de Habsburgse keizer Karel V over de meeste Nederlandse vorstendommen. Dat gebied was te vergelijken met de huidige Benelux (België-Nederland-Luxemburg). Karel wilde zijn Nederlandse bezittingen uitbouwen tot een machtige staat. Maar onder het bewind van zijn zoon, de Spaanse koning Filips II, brak een opstand uit die leidde tot de scheiding van de Nederlanden. De noordelijke gewesten scheurden zich af en vormden de onafhankelijke Republiek der Verenigde Provinciën (de voorloper van het huidige Nederland). De zuidelijke gewesten (ongeveer het huidige België) bleven bij Spanje. Vanaf 1713 kwamen die Zuidelijke of Spaanse Nederlanden in Oostenrijkse handen, tot de Franse revolutionaire legers ons land veroverden en in 1795 zelfs bij Frankrijk aanhechtten. Het Congres van Wenen besloot de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden, na meer dan twee eeuwen scheiding, opnieuw samen te brengen. Zo ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De nieuwe staat was een typisch product van de restauratiegedachte: als bufferstaat* tegen Frankrijk vormde hij een belangrijke schakel in het nieuwe Europese machtsevenwicht. De Hollandse prins Willem van Oranje werd tot koning uitgeroepen. Eveneens in de geest van de restauratie regeerde Willem I met ruime bevoegdheden. Hij nam allerlei maatregelen om de eenvormigheid tussen Noord en Zuid te vergroten en stimuleerde, zelfs met eigen centen, de Waalse industriële ontwikkeling. Maar hij deed dit eigengereid, als een verlichte despoot*. Er was wel een grondwet, maar die verleende Willem veel macht. Zo bestond er bijvoorbeeld geen ministeriële verantwoordelijkheid, wat betekent dat de ministers alleen tegenover de koning verantwoording verschuldigd waren en niet tegenover het parlement. Willem I duldde weinig inspraak en de ministers waren in feite zijn slippendragers. In het vrijwel machteloze parlement hadden de zuidelijke provincies evenveel vertegenwoordigers als de noordelijke, hoewel het Zuiden meer inwoners telde. Dit alles wekte in het Zuiden veel ergernis. De hereniging van de Nederlanden was bovendien niet vanzelfsprekend. Noord en Zuid waren immers uit elkaar gegroeid. Drie tegenstellingen ondermijnden de eenheid van het koninkrijk. In het Noorden (het huidige Nederland) was de bestuurstaal het Nederlands, in het Zuiden (het huidige België) was de invloed van het Frans zeer groot. Het Noorden was overwegend protestants, het Zuiden uitgesproken katholiek. Noord en Zuid kenden ook een andere economische ontwikkeling. De Hollanders (Amsterdam) legden zich nog steeds toe op de overzeese koloniale handel terwijl in de Waalse provincies Luik en Henegouwen de industriële revolutie op gang kwam. Ten slotte had het land geen echte hoofdstad. Er waren zelfs twee regeringscentra: Brussel en Den Haag. B Oppositie in het Zuiden In het Zuiden (het latere België) groeide de ontevredenheid, zowel bij katholieken als bij liberalen. Dat een calvinistische vorst zich met de katholieke kerk bemoeide en onder meer de bisschoppen mee wilde benoemen en de priesteropleiding controleren, vonden de katholieken onaanvaardbaar. In de nieuw opgerichte rijksscholen had de geestelijkheid bovendien nauwelijks invloed. De liberalen ergerden zich vooral aan het despotisme van de vorst, zij wilden een parlementair regime met ministeriële verantwoordelijkheid en grotere inspraak voor de burgerij. Persvrijheid, een onafhankelijke rechterlijke macht en vrije verkiezingen waren hun belangrijkste eisen. Katholieken en liberalen, die in feite vijanden waren van elkaar, verenigden zich in het verzet tegen Willem I. Zo kwam in 1828 een monsterverbond* (l’union des oppositions) tot stand. Dat streefde naar minder macht voor de koning en naar meer zelfstandigheid voor het Zuiden. Ook het taalconflict voedde de ergernis: de verfranste elite in het Zuiden (ook in Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 23 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa A Document 5 Uit de Belgische grondwet (7 februari 1831) De Belgen en hun rechten: art. 6: Er is in de staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet... art. 7: De vrijheid van persoon is gewaarborgd. Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft... art. 10: De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaats hebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. art. 11: Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling. art. 14: De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd... art. 17: Het onderwijs is vrij... art. 18: De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd... art. 19: De Belgen hebben het recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar de wetten, die het uitoefenen van dit recht kunnen regelen zonder het echter aan een voorafgaand verlof te onderwerpen. Deze bepaling is niet van toepassing op bijeenkomsten in de open lucht, die ten volle aan de politiewetten onderworpen blijven. art. 20: De Belgen hebben het recht zich te verenigen... art. 22: Het briefgeheim is onschendbaar. art. 23: Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken. De machten: art. 25: Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald. art. 26: De wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. art. 29: De uitvoerende macht, zoals zij door de Grondwet is geregeld, berust bij de Koning. art. 30: De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken. art. 31: De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld, volgens de beginselen bij de Grondwet vastgelegd. art. 47: De Kamer van Volksvertegenwoordigers bestaat uit afgevaardigden rechtstreeks gekozen door de burgers die de bij de kieswet vastgestelde cijns betalen; deze mag de honderd gulden niet te boven gaan, noch blijven beneden de twintig gulden. art. 63: De persoon van de Koning is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk. art. 64: Geen besluit van de Koning kan gevolg hebben, wanneer het niet medeondertekend is door een minister, die daardoor alleen reeds, ervoor verantwoordelijk wordt. art. 65: De Koning benoemt en ontslaat zijn ministers. Herziening van de Grondwet: art. 131: De wetgevende macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van zodanige grondwettelijke bepaling als zij aanwijst. Na deze verklaring zijn beide Kamers van rechtswege ontbonden. Twee nieuwe Kamers worden overeenkomstig artikel 71 bijeengeroepen. Deze Kamers beslissen, in overeenstemming met de Koning, over de punten die aan herziening zijn onderworpen. In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, tegenwoordig zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen. 24 C De Belgische Revolutie (1830) [doc. 4] In juli 1830 brak in Parijs een liberale revolutie uit. Koning Karel X, een jongere broer van de in 1793 geguillotineerde Lodewijk XVI, werd er vervangen door Louis-Philippe, die door de burgerij naar voren was geschoven (vandaar zijn bijnaam: de burgerkoning, le roi bourgeois). Een nieuwe liberale grondwet garandeerde heel wat vrijheden en beperkte de vorstelijke macht. De Parijse revolutie vond navolging, onder meer in Noord-Italië, in Polen en ook in Brussel. Daar werd op 25 augustus 1830 in de nationale opera aan het Muntplein De Stomme van Portici (La Muette de Portici) uitgevoerd, een opera van de Franse componist Daniel Auber (1782-1871). Het libretto* beschreef de vrijheidsstrijd van de bevolking van Napels tegen de Spaanse overheersers in de 17de eeuw. De toehoorders, welgestelde Franstalige burgers, waren diep onder de indruk. Immers, hun vrijheden werden toch ook beknot door een vreemde Hollandse heerser? Al tijdens de voorstelling braken relletjes uit. Enkele huizen van rijke Hollanders, van een minister en een koningsgezinde uitgeverij werden aangevallen. Het oproer breidde zich uit naar het gewone volk: arbeiders en werklozen sloegen aan het plunderen. De burgerij voelde zich bedreigd en richtte een burgerwacht op om haar eigendommen te beschermen en de orde te herstellen. Tot haar eigen verbazing slaagde ze daarin. Zo kreeg ze in Brussel de feitelijke macht in handen. De Brusselse burgers eisten niet alleen meer vrijheden, maar ook meer zelfbestuur voor het Zuiden. Als antwoord stuurde Willem I zijn twee zonen en een leger om het koninklijk gezag te herstellen. De Brusselaars, gesteund door vooral Waalse vrijwilligers, sloegen de aanval af. Veel soldaten en officieren uit het Zuiden die in het Hollandse leger dienden, liepen over. In de nauwe straatjes van de binnenstad wierpen de opstandelingen barricaden op. De Hollanders werden op geweervuur en een regen van stenen en huisraad onthaald. Er vielen honderden doden in de Septemberdagen van 1830. De opstand verspreidde zich ook naar andere steden en de eis voor een eigen Belgische staat klonk steeds luider. Het Voorlopig Bewind, de eerste Belgische regering, riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uit. Een maand later werd het Nationaal Congres, het eerste Belgische parlement, verkozen. Op een bevolking van 3,5 miljoen waren er slechts 46 099 stemgerechtigden, want alleen de rijkste burgers hadden stemrecht. De belangrijkste taak van het eerste Belgische parlement was het opstellen van een grondwet. D De Belgische staat [doc. 5 - 8] De Belgische grondwet werd op 7 februari 1831 aangenomen en was de meest liberale van Europa. Allerlei burgerlijke vrijheden (onder meer vrijheid van persoon, mening en godsdienst, drukpers en vereniging, onderwijs en reizen) en rechten (zoals de onschendbaarheid van de woning en van het briefgeheim) werden uitdrukkelijk gegarandeerd. Van sociale rechten voor het gewone volk, zoals het recht op een minimumloon, op bescherming van de werknemer, op onderwijs of stakingsrecht, was echter geen sprake. De grondwet bepaalde verder dat België een unitaire staat* en een constitutionele* parlementaire monarchie met scheiding der machten zou worden. De koning kreeg weliswaar de uitvoerende macht, maar kon geen politieke daden stellen zonder de uitdrukkelijke goedkeuring van de ministers. Die ministers moesten Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 25 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Vlaanderen) kon het niet appreciëren dat Willem I in Vlaanderen het Nederlands als bestuurstaal wilde opleggen. Zij voelde zich uitgesloten van een carrière in de administratie, het gerecht en het leger. Ook voor de arme Vlaamse bevolking, die alleen een plaatselijk dialect sprak, was het Noord-Nederlands een bijna vreemde taal. Toen aan het eind van de jaren 1820 een economische crisis uitbrak, met hoge werkloosheid en mislukte oogsten, begon het volk te morren. Document 6 Leopold I Document 7 Grenspaal op de Belgisch-Nederlandse grens. In 1842, enkele jaren na de definitieve goedkeuring van het Verdrag der XXIV Artikelen, sloten België en Nederland een verdrag over de markering van de grens. Datzelfde jaar begon de plaatsing van gietijzeren grenspalen, beginnend met nummer 1 op het drielandenpunt van Nederland, Duitsland en België (provincie Luik) en eindigend met nummer 365 aan het Zwin, nabij Knokke. Document 8 Mevrouw Marie Abts vervaardigt de eerste Belgische vlag ‘Mevrouw Marie Abts vervaardigt de eerste Belgische vlag. 26 augustus 1830’, door Emile Vermeersch. (Koninklijk Legermuseum, Brussel) 26 Het nieuwe België had dringend nood aan eigen nationale symbolen. Al op 26 augustus 1830 wapperde de Belgische driekleur, toen nog met horizontale banden, aan de gevel van het Brusselse stadhuis. De kleuren zwart, geel en rood herinnerden aan het wapenschild van het oude hertogdom Brabant, het waren tevens de kleuren van de Brabantse Omwenteling tegen de Oostenrijkers (1789). De violist en dirigent François Van Campenhout componeerde in september 1830 het Belgische volkslied, de Brabançonne, op een tekst die enkele dagen voordien door de Franse operazanger Alexandre Dechet (ook bekend als Jenneval) was geschreven in een Brussels café. Dechet vocht als vrijwilliger tegen de Hollandse troepen en sneuvelde in oktober 1830 nabij Lier. Later in de 19de eeuw werden schilders, beeldhouwers en schrijvers ingezet om de Belgische Revolutie te verheerlijken en het nieuwe land van een glorierijke voorgeschiedenis te voorzien. Hoofdstuk 1 De opmars van liberalisme en nationalisme 27 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa verantwoording afleggen tegenover het parlement, de belangrijkste instelling. De parlementsleden werden uitsluitend gekozen door welgestelde burgers die een minimum aan belastingen (cijns) betaalden. Wie geen bezittingen had, zo redeneerde men, had er immers geen belang bij dat het land goed werd bestuurd. Dit cijnskiesrecht was typisch voor de 19de-eeuwse ‘burgerdemocratie’. Naar Engels model bestond het Belgische parlement uit twee kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. In de Senaat zetelden de allerrijkste burgers van het land; hun functie bestond erin eventuele ‘ondoordachte’ beslissingen van de Kamer ongedaan te maken. Willem I hoopte dat de grootmachten de Belgische afscheuring, die een aanslag betekende op de kaart van het Congres van Wenen, alsnog ongedaan zouden maken. Tevergeefs. Groot-Brittannië en Frankrijk hadden een liberaal bestuur en steunden zelfs de Belgische onafhankelijkheid. Oostenrijk had de handen vol met een opstand in Noord-Italië, terwijl Rusland met harde hand de rust in Polen herstelde. Op de Conferentie van Londen, in januari 1831, erkenden de grootmachten de Belgische staat onder bepaalde voorwaarden. Voor Willem I bleef dit alles onaanvaardbaar. De grootmachten hadden ook het laatste woord in de keuze van de eerste Belgische koning. Na lang zoeken bleek de Duitse prins Leopold van Saksen-Coburg de geschikte man. Leopold legde op 21 juli 1831 de eed af als eerste koning der Belgen. 21 juli is sindsdien de nationale feestdag. Na de eedaflegging deed Willem I een laatste poging om de Belgische afscheuring ongedaan te maken. Op 2 augustus 1831 viel het Nederlandse leger België binnen (Tiendaagse Veldtocht). De slecht bewapende Belgische vrijwilligers weken voor de overmacht, maar een Franse interventie bracht de Nederlanders, die al voor Leuven stonden, tot staan. De Belgische onafhankelijkheid werd uiteindelijk definitief geregeld met het door de grootmachten opgestelde Verdrag der XXIV Artikelen (oktober 1831). In ruil voor internationale erkenning moest België een deel van zijn grondgebied afstaan: Limburg boven de Maas ging naar Nederland (Nederlands Limburg) en het Duitstalige deel van Luxemburg werd een onafhankelijk staatje (Groothertogdom Luxemburg). Bovendien moest België neutraal zijn: het mocht geen militaire bondgenootschappen sluiten of partij kiezen in een Europese oorlog. Het duurde nog tot 1839 vooraleer Nederland zich bij de Belgische afscheuring neerlegde en het Verdrag der XXIV Artikelen aanvaardde. 28 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Samenvatting Na de scheiding van de Nederlanden in de tweede helft van de 16de eeuw groeiden Noord en Zuid uit elkaar. Het Congres van Wenen bracht de Nederlanden echter opnieuw samen. Het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) was bedoeld als een bufferstaat tegen Frankrijk. In de geest van de restauratie regeerde Willem I van Oranje als een verlicht despoot. Maar zijn politiek op het gebied van taal, onderwijs en kerk zette in het Zuiden kwaad bloed. Katholieken en liberalen sloegen de handen in elkaar. In de nasleep van de Franse Julirevolutie braken in augustus 1830 in Brussel onlusten uit. De burgerlijke eis voor meer vrijheid resulteerde in de Belgische Revolutie en de afscheuring van het Zuiden. Het nieuwe België werd een liberale staat met een constitutionele parlementaire monarchie met scheiding der machten. Door het cijnskiesrecht bleef de politieke macht in handen van een kleine welgestelde groep, het gewone volk viel uit de boot. Het Verdrag der XXIV Artikelen, dat de Belgische onafhankelijkheid regelde, werd pas in 1839 door Nederland aanvaard. Bufferstaat _____________________________ Constitutioneel Libretto ___________________ _____________________________________ Monsterverbond Unitaire staat _________________ _______________________ Verlicht despoot __________________ Hoofdstuk 1 Een land dat naast een machtig en gevreesd land ligt en een militaire aanval van dat land moet kunnen weerstaan of ten dele (helpen) opvangen. Volgens een constitutie of grondwet, grondwettelijk. Het tekstboekje van een opera, het verhaal dat in een opera op muziek wordt gezet. Een overeenkomst waarin partijen die in normale omstandigheden elkaars tegenstrevers zijn, hun tegenstellingen overbruggen om samen tegen de gemeenschappelijke vijand te strijden. Eenheidsstaat waarin de macht grotendeels bij de centrale overheid ligt, die het hele land op een eenvormige wijze bestuurt. Een vorst die alle macht heeft en die - in de geest van de verlichting - allerlei maatregelen neemt om de situatie van zijn onderdanen te verbeteren, maar geen tegenspraak duldt. “Alles voor het volk, niets door het volk.” De opmars van liberalisme en nationalisme 29 Document 1 Camille Huysmans I. Opsomer, ‘Portret van Camille Huysmans’ (1928), (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten) Document 2 De pastoor en de dorpsschool De pastoor en de dorpsschool. Fragment uit ‘Pastoor Munte’ van Ernest Claes (1885-1968) Ik zie pastoor Munte nog binnenkomen in de bewaarschool. We zaten daar met een zestig kinderen van drie tot zes jaar, jongens en meisjes, de kleinsten rechts onder de hoede van ‘maseur Monica’, de grootsten, waarbij ik hoorde, links onder het waakzaam oog van ‘maseur Valentine’. Het ging er soms erg rumoerig toe. Niets kon ons evenwel zoo koest doen zitten als de mededeeling van zuster Valentine dat menheer pastoor ging komen. Dat was voor ons de hoogste personaliteit van de wereld. We waren oogenblikkelijk met een diep ontzag geslagen. Zuster Monica deed de deur open, en daar kwam pastoor Munte binnengesleft, leunend op zijn stok. Zuster Valentine klopte dan eventjes met haar regel op den lessenaar, en we stonden allemaal recht; een tweede klop, we maakten een diepe buiging, en de zestig jeugdige Zichenaars groetten als uit één mond: “Dag menheer Pastoor!” Derde klop: neerzitten. “Dag lieve kinderen,” zei pastoor Munte, en de glimlach die daarmee gepaard ging was voor ons iets rechtstreeks uit het hemelsch paradijs. Zóó kon alleen menheer Munte naar kinderen kijken, en ik herinner me niet ooit iemand te hebben zien glimlachen zoals hij. “Wie kent het Onze-Vader?” Zestig vingertjes gingen de lucht in, en zestig stemmetjes fluisterden daarbij: “Maseur, maseur, ik, ik, ik... maseur, maseur!...” en dan hadt ge dien glans moeten zien op pastoor Munte’s gezicht. Maseur duidde er een aan, en het verhevenste van alle gebeden werd in één asem afgerammeld met een brio waar groote menschen zelfs geen begrip van hebben. Daarop volgden het Wees-Gegroet, de Twaalf Artikelen des Geloofs, de Tien Geboden Gods, de Vier Aktes, en o schaamte! wie er steken bleef. Overkwam dit een meisje, dan sloeg dit fatsoenlijkheidshalve den voorschoot voor de oogen, pakte er soms de rest van de kleeren ook nog bij, en snikte zoo haar wanhoop uit. Ten slotte moesten we een liedje zingen, en het was sedert jaren en dagen: “Te Lourd op de bergen, verscheen in een grot” en dit werd gezongen met een geestdrift om alle bedevaarders van Lourdes beschaamd te maken. Over de koepletten sukkelden we wel wat, maar bij het refrein werd er geen noot gemist, en leek het een echte weddenschap tusschen de jongens en de meisjes om het hardst te schreeuwen. Wat heb ik daaraan in dien tijd mijn best gedaan! En wat was pastoor Munte dan gelukkig! Wanneer hij daarna de klas verliet, was het precies of de zon onderging. 30 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Hoofdstuk 4 Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen Bilzen, een dorpje in Limburg, 15 oktober 1879, de eerste dag van het nieuwe schooljaar. De achtjarige Camiel Hansen haast zich moederziel alleen naar de gemeenteschool. Daar is hij de enige leerling. Alle andere kinderen van Bilzen gaan immers naar de vrije, katholieke dorpsschool. Op het marktplein wordt Camiel plots lastiggevallen door een groepje heetgebakerde jongens. Ze verwijten hem dat hij geen goede katholiek is en delen enkele rake klappen uit. Jaren later schrijft Camiel over dit voorval: “Ik werd deerlijk gekwetst aan het hoofd. Voorbijgangers raapten mij op en brachten mij naar de Brugstraat. De bende die mij had aangevallen, stond reeds te huilen aan de trappen van het huis van mijn ouders, en de geneesheer, die geroepen was, had de grootste moeite om mij te bereiken.” Wellicht is dit relaas een tikkeltje overdreven, maar toch ... ! Bovendien wordt er in Bilzen flink geroddeld omdat de moeder van Camiel Hansen ongehuwd is, in die tijd een grote schande. Als ze uiteindelijk toch trouwt, krijgt Camiel de naam van haar nieuwe echtgenoot, die niet zijn natuurlijke vader is: Huysmans. Later zal hij zijn voornaam verfransen tot Camille. Camille Huysmans ontpopt zich tot een leidende figuur in de Belgische socialistische partij. Hij brengt het tot minister, burgemeester van Antwerpen en eerste minister in 1946-1947. Huysmans zal altijd een buitenbeentje blijven: op hoge leeftijd (86 jaar) trouwt hij nog met de 34-jarige Ida Smissen. Hij wil graag als eerste honderdjarige in het Belgische parlement zetelen, maar dat lukt net niet. Camille Huysmans sterft op 96-jarige leeftijd, in februari 1968. Welke grote maatschappelijke tegenstellingen ontstonden in het onafhankelijke België? Waarom groeiden liberalen en katholieken uit elkaar? Wie nam het op voor de arbeiders? Hoe evolueerde het stemrecht? Hoe groeide het Vlaamse bewustzijn? ? 1830-1847 Unionisme 1879-1884 Schoolstrijd Hollandse tijd 1800 België onafhankelijk 1820 1840 1830 Belgische Revolutie 1846 Oprichting liberale partij 1860 1880 1884 Oprichting katholieke partij 1885 Oprichting socialistische partij Hoofdstuk 4 1914-1918 Eerste Wereldoorlog 1900 1920 1940 1893 Invoering algemeen meervoudig stemrecht 1898 Gelijkheidswet Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen 31 Document 3 Processie te Poederlee in 1912. (Stadsarchief Turnhout) Document 4 Uit de Syllabus errorum van paus Pius IX (1864) Samenvatting van de voornaamste dwalingen van onze tijd: 15. De mensen kunnen de weg naar de eeuwige zaligheid vinden en deze zaligheid verkrijgen door de beoefening van om het even welke godsdienst. 18. Het protestantisme is niets anders dan een verschillende vorm van dezelfde ware christelijke godsdienst, waarin men God even welgevallig kan zijn als in de katholieke Kerk. 24. De Kerk heeft niet het recht geweld te gebruiken; zij heeft noch rechtstreeks noch onrechtstreeks tijdelijke macht. 45. De leiding van de openbare scholen, waarin de jeugd van een christelijke Staat wordt onderwezen, uitgezonderd in zekere mate de bisschoppelijke seminaries, mag en moet worden toegewezen aan de burgerlijke overheid, op die wijze dat geen andere overheid het recht mag hebben zich te bemoeien met de tucht in de scholen, de verlening van graden, de keuze of goedkeuring van de leerkrachten. 55. De Kerk moet gescheiden zijn van de Staat, en de Staat van de Kerk. 80. De Paus mag en moet zich verzoenen en een compromis sluiten met de vooruitgang, het liberalisme en de moderne beschaving. Document 5 'Arbeiderswijk in de winter', door de Waalse schilder Pierre Paulus 'Arbeiderswijk in de winter', door de Waalse schilder Pierre Paulus. (Luik, Musée de l’Art Wallon) 32 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa 4.1 Groeiende partijstrijd [doc. 2 - 4] De goede verstandhouding tussen liberalen en katholieken had de Belgische Revolutie van 1830 mogelijk gemaakt. Ook in de jaren nadien werkten beide politieke strekkingen nauw samen. De Belgische regering bestond steevast uit liberale én katholieke ministers. Er waren in die tijd nog geen politieke partijen. Het jonge België, dat nog in conflict lag met de Nederlandse koning Willem I, kon zo’n hechte samenwerking tussen liberalen en katholieken, het unionisme, goed gebruiken. Bovendien had koning Leopold I (1831-1865) nog zeer veel politieke macht. In feite bestuurde de koning het land, daarin geholpen door gematigde ministers die hij zelf uitkoos. De liberalen streefden naar een moderne maatschappij waarin de persoonlijke vrijheid, vooral die van de welgestelde burgers, centraal stond. Hun denkwijze sloot aan bij de 18de-eeuwse verlichting. Ze stoorden zich aan de grote invloed van de kerk op het dagelijks leven (onderwijs, ziekenzorg en liefdadigheid). Vooral in grotere steden als Antwerpen, Brussel en Gent stonden de liberalen sterk. De katholieken verdedigden veelal de oude waarden en de door de kerk overgeleverde traditie. Ze hadden heimwee naar de zekerheden van het Ancien Régime en hoopten dat de kerk haar invloed, die ze tijdens het Franse en Hollandse bewind had verloren, zou terugwinnen. Vooral op het platteland en in de provinciesteden bleef de kerk alomtegenwoordig. In de zondagsmis hielden de dorpspastoors donderpreken tegen de moderne liberale vrijheden, die nochtans door de Belgische grondwet gegarandeerd waren. Ze brachten geregeld huisbezoeken bij hun parochianen, om hen te beïnvloeden, en organiseerden het lager onderwijs in de dorpsschool. Liberalen en katholieken groeiden steeds verder uiteen. Op een congres te Brussel werd in 1846 een nationale liberale partij opgericht. Voordien hadden er in een aantal steden al liberale kiesverenigingen bestaan die zich tijdens de verkiezingsperiodes toelegden op het samenstellen van de kandidatenlijsten en het voeren van propaganda. Nadat de liberalen in 1847 de verkiezingen hadden gewonnen, vormden ze op eigen houtje een regering. Gedurende bijna vier decennia zouden de Belgische regeringen haast uitsluitend liberale ministers tellen. In 1864 veroordeelde paus Pius IX in zijn ‘lijst van moderne dwalingen’ (Syllabus errorum) heel expliciet de moderne vrijheden en de uitgangspunten van het liberalisme. Volgens Rome bleven de staten en hun politici altijd ondergeschikt aan de waarheid van de kerkelijke leer. Zoals elders in Europa gehoorzaamden heel wat Belgische katholieken, de zogenaamde ultramontanen*, de paus blindelings. Met de schoolstrijd van 1879-1884 bereikte de katholiek-liberale tegenstelling een hoogtepunt. Een nieuwe, radicaal-liberale schoolwet bepaalde dat elke gemeente voortaan een officiële neutrale lagere school moest hebben. Godsdienstonderricht diende er buiten de schooluren te gebeuren. Het gemeentebestuur mocht een katholieke lagere school niet langer als gemeenteschool aanvaarden. Op die manier wilden de antiklerikalen* de macht van de kerk over het onderwijs breken. Ze ijverden voor een lekenstaat en vonden dat de overheid op het levensbeschouwelijke vlak strikt neutraal moest zijn. Het hoeft niet te verbazen dat de katholieken alles uit de kast haalden om die liberale ‘ongelukswet’ ongedaan te maken en ‘de schoone ziel van ‘t kind’ te redden. De geestelijken eisten van hun parochianen dat ze de liberale ‘scholen zonder God’ zouden boycotten. Talloze katholieke onderwijzers die in een gemeenteschool lesgaven, dienden hierop hun ontslag in. Over het hele land werden nieuwe vrije (katholieke) scholen opgericht. Daar zwaaide de pastoor, in de meisjesscholen meestal bijgestaan door enkele kloosterzusters, de plak. Die katholieke scholen telden al gauw veel meer leerlingen dan de officiële scholen. De schoolstrijd Hoofdstuk 4 Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen 33 Document 6 L. Frédéric, ‘De krijtverkopers’ (rechterluik), (1882) L. Frédéric, ‘De krijtverkopers’ (rechterluik), (1882) (Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten) 34 4.2 De sociale kwestie [doc. 5 - 7] In navolging van Engeland werd het jonge België al snel een belangrijke industriële natie. De industrie was vooral geconcentreerd in twee Waalse provincies: Luik en Henegouwen. Fabrieken werden immers gebouwd daar waar grondstoffen - ijzererts en steenkool waren aangetroffen. In Vlaanderen bleef de industriële ontwikkeling zeer beperkt. Gent, waar een belangrijke machinale katoennijverheid bestond, was een uitzondering. De fabrieksarbeiders of proletariërs* werden uitgebuit: ze deden ongezond en gevaarlijk werk voor een hongerloon, vrouwen en vooral kinderen werden nog minder betaald. Op het Vlaamse platteland was de armoede zo mogelijk nog schrijnender. Daarom trokken elk jaar tienduizenden jonge Vlamingen, kleine boeren en landarbeiders, als seizoenarbeiders naar Wallonië of Noord-Frankrijk. Ze werden 'Walenmannen' of 'Franschmans' genoemd. Vele Vlaamse arbeiders vestigden zich definitief in de Waalse industriesteden waar ze snel verfransten. De socialisten wilden aan de sociale uitbuiting een einde stellen. Zij vonden dat de overheid moest ingrijpen om de arme, weerloze arbeiders te beschermen. Echte vrijheid voor iedereen was immers niet mogelijk zonder meer sociale gelijkheid. In 1885 werd de grotendeels Waalse Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht, de voorloper van de latere socialistische partij. Aan het einde van de 19de eeuw telde België dus drie grote partijen: de liberalen, de katholieken en de socialisten. De BWP eiste in de eerste plaats de afschaffing van het cijnskiesrecht en de invoering van het algemeen stemrecht. Tot dan toe vertegenwoordigde het parlement alleen de rijke cijnskiezers die weinig interesse hadden voor het lot van de armen. De socialisten wilden de beperkte, burgerlijke democratie hervormen tot een algemene democratie die de werknemers beschermde. Ze gebruikten werkstakingen als drukkingsmiddel. In 1886 legde een eerste grote stakingsgolf de Belgische industrie lam. Om wat druk van de ketel te halen, stemde het Belgische parlement in de jaren 1880 de eerste sociale wetten, zoals een wet die kinderarbeid in de mijnen verbood en een wet die bepaalde dat het loon niet meer in een herberg mocht worden uitbetaald. Onder druk van de socialisten werd in 1893 het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd. Alle mannen kregen een stem. Maar wie hoger secundair onderwijs had gevolgd - toen nog uitzonderlijk - of welgesteld was, kreeg twee of drie stemmen. Er werden voortaan wel socialistische parlementsleden verkozen, maar de politieke macht bleef voorlopig in handen van de rijken. Na de Eerste Wereldoorlog (1919) kwam er eindelijk algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen én gemeentelijk stemrecht voor vrouwen. De socialisten traden zelfs toe tot de regering. Het duurde tot na de Tweede Wereldoorlog (1948) vooraleer ook de vrouwen volwaardig stemrecht kregen. Hoofdstuk 4 Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen 35 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa eindigde toen de liberalen bij de verkiezingen van 1884 een verpletterende nederlaag leden. De katholieken vormden daarop een nieuwe regering en de liberale onderwijswetgeving verdween in de prullenmand. Na afloop van de schoolstrijd richtten ook de katholieken een eigen partij op. Met groot succes want de katholieke partij zou van 1884 tot 1914 onafgebroken het land besturen. De schoolstrijd had de tegenstelling tussen liberalen en katholieken op de spits gedreven. Heel wat radicale liberalen werden echte godsdiensthaters. Aan het eind van de 19de eeuw lieten die zich niet langer kerkelijk begraven en eisten ze het recht op crematie op. In verkiezingstijd liepen de spanningen hoog op. Scheldpartijen in de pers, vandalenstreken en knokpartijen hoorden erbij. De diepe levensbeschouwelijke tegenstelling zou in de 20ste eeuw leiden tot een verzuilde maatschappij*, waarin katholieken, liberalen en ook socialisten naast elkaar leefden en nauwelijks nog contact hadden. Document 7 36 Evolutie van het Belgische kiesstelsel (m.b.t. de parlementsverkiezingen) De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa De socialisten stonden niet alleen in hun strijd. Op het einde van de 19de eeuw raakten ook een aantal katholieke leiders ervan overtuigd dat de door de kerk voorgeschreven liefdadigheid (caritas) niet zou volstaan om de arbeiders echt vooruit te helpen. De sociaalkatholieken wilden de groeiende tegenstelling tussen fabriekseigenaars en arbeiders overbruggen door de zogenaamde middengroepen (boeren, winkeliers, kleine zelfstandige ondernemers) te steunen. In die optiek ontstond in 1890 de Belgische Boerenbond. Arbeiders en patroons zouden bovendien per bedrijfstak moeten samenwerken in overlegorganen, de zogenaamde corporaties. De eerste christendemocraten daarentegen pleitten voor eigen arbeidersverenigingen (vakbonden of syndicaten) en voor staatstussenkomst op sociaaleconomisch vlak, ten voordele van de werknemers. De christendemocraten voelden zich gesteund door de encycliek Rerum novarum die paus Leo XIII in 1891 publiceerde. Door meer aandacht te besteden aan het sociale probleem wilde de kerk ook beletten dat de arbeiders naar de socialisten - die meestal met kerk en geloof hadden gebroken - zouden overlopen. De Aalsterse priester Adolf Daens schreef in 1893 het programma van de lokale 'Christene Volkspartij'. 4.3 De Vlaamse kwestie en de taalstrijd [doc. 8 - 9] De Belgische grondwet stelde dat het gebruik van de landstalen vrij was. In Vlaanderen, waar de meeste mensen straatarm en ongeletterd waren, werd het lager onderwijs veelal in het Nederlands (of de Vlaamse streektaal) gegeven. Ook heel wat gemeentebesturen bleven Nederlandstalige documenten gebruiken. Maar vermits diezelfde grondwet bepaalde dat het Frans de enige officiële taal was, werden alle wetten en besluiten uitsluitend in het Frans opgesteld. Bovendien was de grondwettelijk vastgelegde taalvrijheid de belangrijkste bron van verfransing in Vlaanderen. Wie de macht had, bepaalde immers welke taal er werd gesproken. De Franstalige elite gebruikte de taalvrijheid dus om in het Vlaamse landsgedeelte het Frans op te leggen. Het Vlaams beschouwde ze als een dialect, een taaltje voor meiden en knechten. Overal in Vlaanderen gold het Frans als de taal van het secundair en hoger onderwijs, de nationale administratie, het gerecht en het leger. Wie geen Frans sprak, kon onmogelijk carrière maken of zijn maatschappelijke positie verbeteren. De minachting van het officiële België en de verfranste burgerij voor de Vlaamse volkstaal lokte weerstand uit. Zo ontstond de Vlaamse beweging. Die was niet gericht tegen een ander volk, een andere taal of cultuur, maar streefde naar de ontvoogding en de gelijkwaardigheid van Vlaanderen binnen de Belgische staat. De eerste Vlaamsgezinden of flaminganten waren romanschrijvers en taalgeleerden. Ze kwamen uit de burgerij en beheersten het Frans perfect, maar ze wilden vermijden dat de Vlaamse volkstaal zou verdwijnen. Daarom schreven ze verhalen in het Nederlands of publiceerden ze oude Vlaamse liedjesteksten. Boegbeeld van deze romantische taalminnaars of cultuurflaminganten was Hendrik Conscience, ‘de man die zijn volk leerde lezen’. Consciences belangrijkste roman, De Leeuw van Vlaanderen (1838), beschreef de roemruchte strijd van de Vlamingen tegen Frankrijk in 1302 (Guldensporenslag). De roman kende een enorm succes en versterkte de Vlaamse bewustwording. Na 1850 stelden de flaminganten stilaan ook politieke eisen, onder meer voor het gebruik van het Nederlands in gerecht, administratie en secundair onderwijs. Tijdens de laatste decennia van de 19de eeuw stemde het Belgische parlement de eerste taalwetten die een aanzet vormden tot de officiële tweetaligheid van het Vlaamse landsgedeelte. Zo waren de rechtbanken in Vlaanderen voortaan verplicht het Nederlands te gebruiken als dat de taal van de betichte was. De gelijkheidswet van 1898 bepaalde dat België voortaan - en Hoofdstuk 4 Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen 37 Document 8 Jeugdportret van Hendrik Conscience door X. de Cock Jeugdportret van Hendrik Conscience door X. de Cock (Antwerpen. Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven) Document 9 De Belgische staatsman Charles Rogier over het Vlaams en de Vlamingen (1830) De Belgische staatsman en Fransgezinde Ch. Rogier over het Vlaams en de Vlamingen (ca. 1830) Brief aan minister Raikem (1834): De eenheid van taal is de noodzakelijke basis voor een stevige staat en het Frans moet de taal van België worden. Deze eenheid van taal kan het best worden bereikt door kandidaten uit Wallonië en Luxemburg te kiezen voor de posten in het leger, de administratie en de magistratuur. De Vlamingen zullen aldus gedwongen worden Frans te leren. Redevoering van Rogier over de ellende in Vlaanderen: De Vlamingen moeten wel naar Waalse streken gaan om werk te vinden waarvan ze kunnen leven. Indien de vrouwen en meisjes echter de taal zouden kennen die men in andere delen van het land spreekt, zouden ze daar veel meer gezocht worden als dienstmeiden, vooral omwille van hun vermaardheid wat orde en netheid betreft. Geciteerd in: J. Demey en R. Dhondt, Onze tijd in documenten, p. 208. 38 Samenvatting Het jonge België raakte al snel verdeeld. Katholieken en liberalen groeiden uit elkaar en raakten zelfs in een heftige partijstrijd verwikkeld. Die levensbeschouwelijke tegenstelling, waaruit de drie traditionele partijen ontstonden, zou in de 20ste eeuw leiden tot een verzuilde maatschappij. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam een evolutie naar ontzuiling op gang. Wallonië, vooral de provincies Luik en Henegouwen, werd in de 19de eeuw een belangrijk industriegebied. Vlaanderen bleef grotendeels arm en agrarisch. Het zou tot in de 20ste eeuw duren eer Vlaanderen die achterstand inhaalde en zelfs de toonaangevende economische regio werd. De socialisten namen het op voor het fabrieksproletariaat, de arme en uitgebuite arbeiders. Met de hulp van de eerste christendemocraten slaagden zij erin het stemrecht te democratiseren en de eerste sociale wetten te stemmen. Het officiële Franstalige België kreeg te maken met een Vlaamse beweging die de rechten van de Vlaamse (Nederlandse) taal verdedigde en mettertijd steeds radicalere politieke eisen zou stellen. Antiklerikaal Proletariër _______________________ ______________________________ Ultramontaan ______________________ Tegenstander van de invloed van de geestelijkheid (clerus) in het openbare leven, het onderwijs en de politiek. 19de-eeuwse antiklerikalen waren vaak gelovig. Ze respecteerden de kerk maar vonden dat die zich uitsluitend met religieuze zaken moest bezighouden. Antiklerikalen behoorden veelal tot de liberale of socialistische strekking. Arme, uitgebuite arbeider. Het woord is afgeleid van het Latijnse ‘proletarius’: een arme die niets bezat behalve zijn ‘proles’ of kroost; kinderen waren zijn enige rijkdom. Aanhanger van het ultramontanisme, een stroming in het 19deeeuwse katholicisme. Wat de paus (die ‘ultra montes’ is, aan de overkant van de bergen, de Alpen) verkondigt, is voor een ultramontaan het allerbelangrijkste. Hij gehoorzaamt de paus altijd en in alles. Verzuilde maatschappij In een verzuilde maatschappij leven de aanhangers van de verschillende levensbeschouwingen naast elkaar. Elke levensbeschouwing - in ons land de katholieke, liberale en socialistische - vormde een eigen zuil. Een zuil verenigde talloze initiatieven en organisaties, zoals kranten, mutualiteiten, vakbonden, scholen, jeugdbewegingen en sportverenigingen die dezelfde levensbeschouwing deelden. Na de Tweede Wereldoorlog begonnen de zuilen langzaam te verbrokkelen. Hoofdstuk 4 Het 19de-eeuwse België, land van tegenstellingen 39 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa op papier - twee officiële en evenwaardige talen telde. De Franse én de Nederlandse tekst van de wetten en besluiten zouden dezelfde juridische waarde hebben. Op het terrein bleven de taalwetten echter vaak dode letter of werd de uitvoering ervan op de lange baan geschoven. De Franstalige onwil om de Vlaamse eisen ernstig te nemen vervreemdde steeds meer Vlamingen van België. In de 20ste eeuw streefden radicale Vlaamsgezinden zelfs naar een zelfstandig Vlaanderen (separatisme), al dan niet in een breder verband met Nederland.