116 1419 woorden DBO37 Zondag 140914 Volgelingen van Jezus

advertisement
1419 woorden DBO37 Zondag 140914 Volgelingen van Jezus Christus We lezen weer verder in het boek Handelingen. In het blad Visie van de Evangelische Omroep kunt u elke week een Bijbelrooster vinden. Daarin staat een korte samenvatting van het betreffende gedeelte en ook een vraag, waarover u persoonlijk of met anderen kunt nadenken. Deze week zijn hoofdstuk 11 en 12 aan de beurt. In hoofdstuk 11 staat deze tekst: ‘En het gebeurde dat zij een heel jaar met de gemeente samenkwamen en een grote menigte onderwezen en dat de discipelen voor het eerst in Antiochië christenen genoemd werden.’ De volgelingen van Jezus kregen dus in die stad een bijnaam: christenen. Dat brengt mij op het onderwerp van deze avond. Ik wil het met u hebben over de namen of bijnamen van de volgelingen van Jezus, die in het boek Handelingen staan vermeld. Ik vond er vier: 1. apostel 2. discipel 3. mensen van de weg 4. christen 1. Apostel Ik begin met de naam apostel. Daar heeft dit vijfde boek van het Nieuwe Testament, geschreven door Lukas, ook zijn naam aan te danken. Handelingen, daden van de apostelen. Het boek, waarin staat opgeschreven wat de apostelen hebben gedaan na de Hemelvaart van Christus. Het woord ‘apostel’ heeft een bijzondere betekenis. Het wordt in het Nieuwe Testament, dat oorspronkelijk in het Grieks geschreven is, gebruikt als vertaling voor het Hebreeuwse ‘sjali’ach’, dat ‘gevolmachtigde’ betekent, of anders gezegd: iemand die zijn meester vervangt en in zijn plaats mag handelen. In Hebreeën 3 wordt Jezus ‘sjali’ach’ genoemd. Daar staat: ‘Let op de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis: Christus Jezus’ (vers 1). Alle kenmerken van de ‘sjali’ach’ zijn in het bijzonder op Jezus van toepassing. Hij heeft de volmacht, de opdracht en de autoriteit van Zijn Zender. Hij is één met Hem, God die Hem naar de aarde zond. Wie Hem ontvangt, ontvangt God, wie Hem verwerpt, verwerpt God. Op Zijn beurt benoemde Jezus 12 mannen tot Zijn apostelen. Zij werden dus benoemd tot Zijn vertegenwoordigers op aarde. Hoor maar wat Jezus Zelf heeft 116 gezegd: ‘Wie u ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft’ (Mattheüs 10:40). Jezus wilde per se 12 apostelen hebben. Het getal twaalf was voor Jezus heel belangrijk. Het herinnerde elke Jood aan het getal van de stammen van Israël. Heel Israël werd door die twaalf vertegenwoordigd. Zo zouden Zijn apostelen ook vertegenwoordigers zijn, van Zijn volk en van Hem. Israël, ja heel de wereld zou moeten weten dat Gods Koninkrijk op aarde in Jezus Christus was begonnen. Drie jaar lang gaf Hij hen onderwijs. Ook kregen ze van Hem bijzondere volmachten (Mattheüs 12:31) en bijzondere gaven (Markus 3:15). Na Zijn opstanding zocht Hij hen allemaal op. Ze hebben Hem allemaal in levenden lijve gezien (1 Korinthe 9:1). Toen Judas uitviel, werd -­‐ na gebed en loting -­‐ Mattias aangewezen als zijn opvolger. Heel apart is de plek die Paulus later in de kerk kreeg. Paulus behoorde niet tot de twaalf, maar noemde zich wel één van de apostelen. Dat wijst erop dat het begrip zich aan het verbreden was. Apostelen waren met name volgelingen die oor-­‐ en ooggetuigen waren van de opstanding van Christus. Paulus wist zich een geroepene door een stem uit de hemel en door een verschijning van de Heer, speciaal aan hem. De apostelen hadden dus een bijzondere taak. Later kwamen daar nog andere apostelen bij, zoals Paulus. Deze apostelen vormden het fundament van de Kerk of de Gemeente (zie Efeze 2:20), die door hun prediking werd gesticht. Zij gaven instructies aan de plaatselijke gemeenten, over hoe het er in hun midden aan moest toegaan. 2. Discipel Allereerst wil ik aangeven dat er geen verschil in betekenis bestaat tussen de woorden ‘discipelen’ en ‘leerlingen’. ‘Leerling’ is de Nederlandse vertaling van het Latijnse ‘discipulus’. Met deze leerlingen/discipelen wordt de grote groep volgelingen van Jezus aangeduid. In de evangeliën is verschillende keren sprake van een grote schare discipelen/leerlingen. Zoals gezegd: Het woord discipel betekent leerling. Uit het Oude Testament kennen we verhalen van profeten en profetenzonen. Toch komt het woord discipel, hier dan uiteraard in het Hebreeuws, niet voor. Maar wel in het Nieuwe Testament. In de evangeliën en het boek Handelingen der apostelen maar liefst 269 keer. Het wordt gebruikt voor leerlingen van Johannes, van Jezus, van de Farizeeën en van Mozes. Slechts één keer is er sprake van een vrouwelijke discipel, Tabitha (Handelingen 9:36). Hier wordt verteld dat Paulus’ discipelen hem in de nacht in een mand over de muur van Damascus laten zakken. 117 Het woord was afkomstig uit de Griekse wereld. Wijsgeren hadden daar leerlingen, discipelen. Zo kon je een leerling van Plato of Socrates zijn. En dat bleef je dan ook altijd. Dat wilde je ook graag. Een discipel, een leerling bleef de leer en de idealen van zijn meester nastreven, ook al had je allang geen contact meer met hem, bijvoorbeeld als hij was overleden. Ook in Israël kwam dat steeds vaker voor. De Joodse rabbi’s kenden dat. Zij noemden het scholen. De scholen van Hillel en Sjammai zijn beroemd. Een discipel is een volgeling en leerling van de Heer Jezus. Alle christenen zijn dus discipelen. Maar alle discipelen waren dus geen apostelen. Zij hadden in de jonge kerk een bijzondere positie. 3. Het volk van ‘de weg’ Dit is een benaming die veel minder bekend is. Toch staat het echt zo in het boek Handelingen. Ik noem een tekst: ‘Paulus vroeg van hem brieven voor Damascus, gericht aan de synagogen, opdat, als hij er enigen zou vinden die van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen, hij die geboeid naar Jeruzalem zou brengen’ (9:2). Zie ook 19:9, 23 24:14, 22. De eerste christenen stonden bekend om de wijze waarop ze leefden en niet alleen om wat ze geloofden. Dat wordt uitgebreid verteld in handelingen 2: ‘En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk; en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder allen, naar dat ieder nodig had. En zij bleven dagelijks eensgezind in de tempel bijeenkomen, en terwijl zij van huis tot huis brood braken, namen zij gezamenlijk voedsel tot zich, met vreugde en in eenvoud van hart; en zij loofden God en vonden genade bij heel het volk’ (2:44-­‐47). Blijkbaar is dat bijzondere leven van de christenen aanleiding geweest om hen ‘mensen van de weg’ te noemen. Hun geloof bracht een bepaalde manier van leven met zich mee die opviel. Anders dan wij tegenwoordig meemaken, bestond er een onmiskenbare christelijke levensstijl, die net zo herkenbaar was voor niet-­‐gelovigen als voor gelovigen. Ook een Romeinse schrijver is dat opgevallen: Aristides beschreef de christenen aan keizer Hadrianus als volgt: ‘Ze hebben elkaar lief. Ze laten nooit na de weduwen te helpen, ze redden wezen uit de handen van hen die hen pijn doen. Als ze iets hebben geven ze dat graag aan de man die niets heeft, als ze een vreemdeling zien, nemen ze hem op in hun huis, en zijn gelukkig als ware hij een echte broeder van hen. Zij beschouwen zichzelf niet als broeders in de gewone zin van het woord, maar als broeders door de Geest, in God.’ 118 4. Christen Zoals gezegd ontstond deze naam in Antiochië. Deze stad speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het vroege christendom en wordt verschillende keren genoemd in de Handelingen van de Apostelen (11:26). De naam ‘christen’ stamt af van het Griekse woord ‘Christianos’, dat ‘zoals Christus’ of ‘volgeling van Christus’ betekent. Tot op de dag van vandaag wordt deze naam het meest gebruikt van de vier namen die we vanavond bespreken. Toch wordt die (bij)naam maar drie keer in het Nieuwe Testament gebruikt (hier in 11:26, in Handelingen 26:28 en in 1 Petrus 4:16). De naam is niet bedacht door volgelingen van Christus, maar werd gebruikt door de niet-­‐gelovige mensen uit Antiochië als een bijnaam, waarmee ze de christenen belachelijk wilden maken. Hoewel de ongelovigen deze naam minachtend gebruikten, was het eigenlijk één van de grootste complimenten die ze een gelovige konden geven. De gemeente nam deze naam voor zichzelf aan en gebruikte hem reeds in de tweede eeuw na Christus. Vanaf dat moment gaan de volgelingen van Jezus de wereld door als ‘christianoi’, christenen. In de volksmond zijn christenen ‘mensen van de kerk’. Binnen de kerk is het ook een beetje verbleekt. We willen er vaak nog wat bij zeggen: je hebt evangelische christenen, rooms-­‐katholieke christenen, reformatorische christenen... We noemen onszelf makkelijker christen dan volgeling van Christus, van Jezus. Kortom, genoeg stof om over na te denken! 119 
Download