Nederlands onderzoek in buitenlandse tijdschriften (Deze rubriek is samengesteld uit artikelen van tijdschriften die vermeld staan in Current Contents Life Sciences en die geschreven zijn door uitsluitend Nederlandse auteurs uit Nederlandse ziekenhuizen en onderzoeksinstellingen.) Preëclampsie en lipiden Aangenomen wordt dat een hoge concentratie lipoproteïne(a) (Lp(a)) in het bloed zou kunnen leiden tot atheroomvorming in de spiraalarteriën in de placenta. Dit zou de circulatie in de placenta kunnen verminderen en daardoor kunnen leiden tot preëclampsie. Om deze hypothese te testen bepaalden Van Pampus et al. de concentraties van Lp(a) in het bloed van 40 vrouwen die tijdens de voorafgaande zwangerschap een ernstige preëclampsie hadden doorgemaakt (bij herhaling een diastolische bloeddruk O 110 mmHg en proteïnurie O 0,5 g/l) en 35 vrouwen met een minder ernstige vorm van preëclampsie en het ‘hemolysis, elevated liver enzymes and low platelets’(HELLP)-syndroom in de voorgeschiedenis. De controlegroep bestond uit 67 vrouwen bij wie de zwangerschap ongestoord was verlopen. De bloedafname vond steeds na de partus plaats, bij de patiënten na gemiddeld 42 respectievelijk 35 weken en bij de controlegroep pas na 120 weken. Bij 33% van de vrouwen met ernstige preëclampsie tijdens de vorige zwangerschap was de concentratie Lp(a) statistisch significant verhoogd, bij de andere groepen waren deze percentages respectievelijk 9 en 10 (p l 0,05), maar omdat al deze bepalingen pas na de bevalling werden verricht kunnen niet al te veel conclusies worden verbonden aan deze bevindingen. [Pampus MG van, Koopman MMW, Wolf H, Büller HR, Prins MH, Ende A van den. Lipoprotein(a) concentrations in women with a history of severe preeclampsia. A case control study. Thromb Haemost 1999;82:10-3.] Het geboortegewicht wordt psychosociaal bepaald In een prospectief onderzoek zijn Paarlberg et al. bij 369 nullipare zwangeren nagegaan of externe factoren (zoals ruzies of stress in het dagelijks leven, hoeveelheid huishoudelijk werk of problemen bij het uitoefenen van het beroep) verband zouden kunnen houden met het krijgen van een kind met een laag geboortegewicht. Rekening houdend met lengte en gewicht van de moeder en de hoeveelheid per dag gerookte sigaretten, vonden de onderzoekers inderdaad dat wanneer een vrouw in het eerste trimester van de zwangerschap veel problemen ondervindt op psychosociaal gebied, dit in veel gevallen samengaat met een kind met een te laag geboortegewicht. [ Paarlberg KM, Vingerhoets AJJM, Passchier J, Dekker GA, Heinen AGJJ, Geijn HP van. Psychosocial predictors of low birthweight: a prospective study. Br J Obstet Gynecol 1999;106:834-41.] Kunnen atrofie van het brein en geheugenstoornissen dementering voorspellen? Bij 7 patiënten met de ziekte van Alzheimer en 38 personen bij wie klinisch geen verschijnselen van dementering te bespeuren waren, voerden Visser et al. enkele geheugentests uit en maten tevens, met behulp van MRI, de grootte van de gyrus parahippocampalis en de hippocampus. Bij 20 van de 38 niet-dementerende proefpersonen werden bij het neuropsychologisch onderzoek toch geringe tekenen van dementering vastgesteld en bij 9 van hen ontwikkelde zich in de loop van 3 jaar alsnog de ziekte van Alzheimer. Bij het begin van het onderzoek bleek dat bij deze laatste groep het volume van de gyrus parahippocampalis kleiner was dan bij degenen met slechts geringe tekenen van dementering. De geheugenscores bleken echter verreweg het beste het verdere klinische beloop te voorspellen. De voorspellende waarde kon nog worden verbeterd door de uit- komsten te combineren met die van de MRI. Ernstige atrofie van de mediale temporaliskwab van het brein kan een voorbode zijn voor de ziekte van Alzheimer bij personen die nog slechts geringe tekenen van dementering vertonen. Echter, een normaal volume van de mediale temporaliskwab sluit het ontstaan van dementering niet uit. [Visser PJ, Scheltens P, Verhey FRJ, Schmand B, Launer LJ, Jolles J, et al. Medial temporal lobe atrophy and memory dysfunction as predictors for dementia in subjects with mild cognitive impairment. J Neurol 1999;246:477-85.] Het ontbreken van enterale voeding en de samenstelling van de gal Bij 16 ernstig zieke, op de intensive-careafdeling opgenomen patiënten, van wie 8 gedurende meer dan 5 dagen parenteraal waren gevoed en de overigen meer dan 5 dagen hadden gevast, vonden De Vree et al. dat de concentratie van galzure zouten, fosfolipiden en cholesterol in de gal respectievelijk 17, 12 en 20% lager waren dan de normaalwaarden. Wanneer de patiënten vervolgens 5 dagen lang enteraal voedsel kregen toegediend, stegen, ongeacht de klinische toestand waarin zij verkeerden, de concentraties van de galzure zouten en fosfolipiden tot respectievelijk 34 en 40% van de normaalwaarden, maar veranderde de concentratie van cholesterol in de gal niet. Voordat enteraal voeding werd gegeven, lagen de concentraties in het bloed van totaal cholesterol, apolipoproteïne A-1 en LDL- en HDL-cholesterol beneden de normaalwaarden. Na enterale voeding stegen de concentraties van HDL-cholesterol en apolipoproteïne A-1, maar bleven die van totaal cholesterol en LDL-cholesterol onveranderd. De afwijkingen in de lipidesamenstelling van gal en bloed bij ernstig zieke patiënten kunnen dus wellicht verklaard worden door een ontbreken van enterale voeding. [ Vree LML de, Romijn JA, Mok KS, Mathus-Vliegen LMH, Stoutenbeek CP, Ostrow JD, et al. Lack of enteral nutrition during critical illness is associated with profound decrements in biliary lipid concentrations. Am J Clin Nutr 1999;70:70-7.] Sociaal-economische status en atherosclerose In het kader van het Erasmus Rotterdam Gezondheid en Ouderen(ERGO)-onderzoek bepaalden Van Rossum et al. bij 4451 personen in de leeftijd van 55-94 jaar de mogelijke relatie tussen atherosclerose van de aorta (gemeten aan röntgenologisch aantoonbare kalkafzettingen in de buikaorta) en inkomen, opleiding en beroep. Bij mannen werd een dergelijke correlatie niet aangetoond. Bij vrouwen werd een oddsratio (OR) voor ernstige atherosclerose gevonden voor degenen met de laagste opleiding (in vergelijking met vrouwen met een hoge opleiding) van 1,6 (95%-betrouwbaarheidinterval (95%-BI): 1,0-2,7). Ditzelfde gold ook voor vrouwen met een laag gekwalificeerd beroep (OR: 2,8; 95%-BI: 1,1-7,5 ) of met een gering inkomen (OR: 1,7; 95%-BI: 0,9-3,3). Sociaal-economische omstandigheden lijken dus samen te hangen met het ontstaan van atherosclerose van de aorta bij de vrouw, zelfs voordat klinische verschijnselen daarvan merkbaar worden. [ Rossum CTM van, Mheen H van de, Witteman JCM, Mackenbach JP, Grobbee DE. Socioeconomic status and aortic atherosclerosis in Dutch elderly people. Am J Epidemiol 1999;150:142-8.] w.hart Ned Tijdschr Geneeskd 1999 30 oktober;143(44) 2213