- Scholieren.com

advertisement
Geschiedenis H1 Nederland en Indonesië.
1.1 Wat zocht de VOC in Indonesië
De Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama zeilde in 1498 als eerste van
Europa naar Azië. Vanaf dat moment brachten Portugese schepen veel kostbare
specerijen zoals peper en nootmuskaat vanuit Azië naar Europa. Portugal
verdiende daar dan ook veel geld mee. Nederland wilde ook meedoen aan deze
winstgevende handel en ging zelf op zoek naar een andere route overzee. De
eerste poging via het noorden mislukte dan ook. Daarbij kwamen Willem
Barentsz en Jacob van Heemskerk vast te zitten in het ijs van Nova Zembla. De
tocht via het zuiden was succesvoller: in 1596 bereikten Cornelis de Houtman en
Pieter de Keijzer de Indonesische stad Bantam. Ze beschoten de stad met
kanonnen. De Indonesische vorsten wilden dan ook geen handel met ze drijven.
Uiteindelijk voeren ze terug naar Nederland met bijna lege schepen, (van de
bemanning van 240 overleefden er maar 87 de reis) De tocht had veel geld
gekost. Maar Nederland kende nu wel de route naar Oost-Indië.
Hollandse kooplieden richtten in 1602 een bedrijf op om specerijen uit OostIndië te halen: de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC
mocht van de Nederlandse Staten-Generaal als enige handeldrijven met OostIndië. Het voordeel van zo’n Handelsmonopolie is dat je geen concurrentie
hebt en dus veel winst kunt maken. Veel specerijen, zoals kruidnagel,
nootmuskaat en foelie kwamen van de Molukken. Deze eilandengroep was dan
ook erg belangrijk voor de VOC.
Op verschillende eilanden stichtten de Nederlanders handelsposten. De
belangrijkste was Batavia op het eiland Java. De verschillende handelsposten in
Indonesië dreven onderling handel, maar ook met andere landen.(Zo werd
bijvoorbeeld textiel uit Brits-Indië op de Molukken geruild tegen kruidnagel of
foelie. En Chinese zijde werd in Japan verkocht voor goud of koper).
Langzaam aan werd de winst van de VOC kleiner. Er kwam steeds meer
concurrentie van andere landen. In 1798 hield de VOC op te bestaan ze leed
inmiddels al jaren verlies.
Begrippen:
Specerijen: Kruiden die groeien in de landen rond de evenaar. Zoals peper,
kaneel, kruidnagel en nootmuskaat.
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC): Nederlandse handelsvereniging,
opgericht in 1602: kreeg van de
Staten-Generaal als enige
Nederlandse onderneming het
recht om op Azië te varen en
daar handel te drijven.
Handelsmonopolie: Het recht om als enige producten te verhandelen. De VOC
had het handelsmonopolie in specerijen.
1.2 Het bestuur van Nederlands-Indië
De VOC kreeg in 1602 van de Staten-Generaal ook het recht om oorlog te
voeren, verdragen te sluiten en recht te spreken. Zo konden ze vijand Portugal
gemakkelijker wegjagen. In feite was de VOC dus eigen baas. Zij bepaalde wat
er in Indonesië gebeurde.
De VOC maakte afspraken met de plaatselijke vorsten. In ruil voor
handelscontracten gaven zij een vorst (bijvoorbeeld militaire hulp). De VOC
betaalde lage prijzen voor de specerijen. Daarom handelden sommige vorsten in
het geheim met andere landen. Wanneer de VOC dat ontdekte, organiseerde ze
strafexpedities en werden hele dorpen platgebrand en de inwoners vermoord.
In 1798 nam de Nederlandse regering de bezittingen maar ook de schulden van
de VOC over. De kolonie kreeg de naam Nederlands-Indië. De eerste jaren kostte
de verliesgevende kolonie alleen maar geld. Koning Willem I gaf de hoogste
bestuurder van Nederlands-Indië, Gouverneur-Generaal Johannes van den
Bosch opdracht om een plan te bedenken. Van de Bosch kwam met het
Cultuurstelsel. In dit stelsel werden de Javanen gedwongen om een vijfde van
hun landbouwgrond te verbouwen met producten die in Europa verkocht konden
worden. Dat waren bijvoorbeeld koffie, suiker, tabak en indigo (een kleurstof
voor textiel). Van den Bosch ging ervan uit dat alle grond in Nederlands-Indië
van Nederland was. Daarom moesten de boeren met deze producten hun pacht
of huur betalen. Zo kwam Nederland gratis aan hoeveelheden
landbouwproducten die in Europa veel geld opleverden. Het Cultuurstelsel was
voor Nederland een groot succes: in 1830 werd het ingevoerd en al in 1831 werd
er winst gemaakt.
De gouverneur-generaal werd bij zijn bestuur geholpen door residenten, de
Nederlandse bestuurders van de provincies en per district door Nederlandse
assistent-residenten. Daarnaast maakte Nederland bij het bestuur gebruik van
inlandse vorsten. Zij werden regenten genoemd en stonden in het bestuur
ongeveer net zo hoog als de assistent-resident. Samen met de dorpshoofden
zorgden zij ervoor dat de landbouwproducten door de bevolking geleverd
werden. Zij wezen de grond aan die voor het Cultuurstelsel gebruikt moest
worden en verdeelden het werk. De boerenbevolking was gewend naar de
Javaanse vorsten te luisteren. Zo hoefde Nederland niet zelf de boeren aan het
werk te zetten en te controleren.
Begrippen:
Gouverneur-Generaal: Hoogste Nederlandse ambtenaar in Indonesië; Hoofd
van de regering en strijdkrachten.
Cultuurstelsel: Door Nederlanders in 1830 ingevoerd landbouwstelsel op Java,
waarbij de boeren producten moesten verbouwen die de
Nederlandse regering voorschreef.
Residenten: Nederlandse ambtenaar die een district(deel) van Indonesië
Bestuurde.
Regenten: Javaanse vorst die met het Nederlandse bestuur samenwerkte.
1.3 Honger en ellende
De opbrengst van het Cultuurstelsel ging naar de Nederlandse schatkist. In1850
was dat zelfs een derde van de totale Nederlandse inkomsten! Dat geld werd
gebruikt voor de modernisering van Nederland. Er werden spoorwegen
aangelegd, kanalen gegraven en bruggen gebouwd. Voor de Javaanse bevolking
wat het alles behalve een verbetering. Vaak moesten boeren goede
landbouwgrond afstaan voor de bouw van suikerfabrieken met omliggende
grond. Boeren kregen wel een stukje grond terug, maar vaak was dit veel
slechtere landbouwgrond. Ook dwingen sommige regenten de boeren om meer
land te gebruiken voor het Cultuurstelsel. Hoe meer exportproducten er
verbouwd werden, hoe hoger hun inkomsten waren. Daarbovenop eisten
inlandse vorsten vaak belasting van de boeren voor hun eigen luxeleven.
Voor het verbouwen van suikerriet en indigo was veel water nodig, dat dus niet
voor de eigen rijstteelt gebruikt kon worden. Boeren moesten zo hard werken
voor de exportproducten dat ze hun eigen rijstvelden verwaarloosden. Hierdoor
ontstond hongersnood en vielen er honderdduizenden doden.
Wanneer de grond ongeschikt was om een van de exportproducten op te
verbouwen, moest de boer op een andere manier pacht betalen. Hij moest dan
66 dagen per jaar voor het Nederlandse bestuur werken. In de praktijk was dit
soms wel 100 tot 200 dagen per jaar. Dat was gunstig voor Nederland. Zo kostte
bijvoorbeeld het bouwen van een bestuursgebouw of het aanleggen van een weg
of haven lang niet zoveel als normaal. Al met al was het Cultuurstelsel een ramp
voor de Javaanse bevolking.
3.1 Een vrije economie
Nederland verdiende tussen 1830 en 1870 veel geld met het Cultuurstelsel. Toch
kwam er steeds meer kritiek, vooral van de liberalen. Die hadden na 1848 in
Nederland veel invloed gekregen. Liberalen geloofden dat een vrije economie
voor iedereen het beste was en vonden het particuliere bedrijfsleven heel
belangrijk. De overheid moest zich dus niet te veel met de handel bemoeien. In
het Cultuurstelsel bepaalde de Nederlandse overheid wat er verbouwd werd en
wie de producten mocht verhandelen. Vrije ondernemers kregen er dus geen
kans. Dat paste niet bij het Liberalisme. Volgens de liberalen moest de overheid
juist zorgen voor vrije concurrentie . Stapje voor stapje werd het Cultuurstelsel
afgeschaft. Vanaf 1870 werd het Cultuurstelsel beëindigd en kregen vrije
ondernemers een kans. Zij konden voortaan grond huren van de overheid. Het
aantal ondernemers nam snel toe en zo ontstonden er veel grote
landbouwondernemingen. Ook de mijnbouw in aardolie, steenkool en tin kwam in
de particuliere handen. De overheid bemoeide zich steeds minder met de
koloniale economie. Op Java ontstonden honderden plantages van vrije
ondernemers met producten als thee, koffie en suiker. Sumatra stond bekend om
haar uitstekende tabak. Ook werd er rubber en palmolie gewonnen. Deze
ondernemingen maakten enorme winsten. De Nederlandse eigenaren waren op
Java zeer machtig en heersten als vorsten over hun werknemers.
Begrippen:
Liberalisme: Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid van de
burgers.
Plantages: Groot landbouwbedrijf in Indonesië waar producten voor de export
naar Europa werden verbouwd.
3.2 Het lot van de Indonesiërs
Volgens het liberale Kamerlid Van Hoëvell was het Cultuurstelsel rampzalig voor
de Javaanse boeren. Nederland werd schatrijk, maar interesseerde zich niet voor
het zweet, bloed en de tranen van de Javaanse bevolking. Van Hoëvell had recht
van spreken: als dominee had hij de hongersnood op Java met eigen ogen
gezien. Veel indruk maakte in 1860 ook Multatuli met zijn roman Max Havelaar.
Hij was zelf ambtenaar op Java geweest. In zijn boek noemde hij Nederland een
roofstaat, die dertig miljoen onderdanen onderdrukte en uitzoog. De Nederlandse
welvaart kwam volgens hem voort uit diefstal. Na de afschaffing van het
Cultuurstelsel was het op Sumatra een probleem om genoeg arbeiders te vinden.
De inwoners van Sumatra wilden namelijk niet voor de Europese ondernemers
werken. Zij verbouwden liever hun eigen tabak. Daarom werden er koelies naar
Sumatra gehaald. Deze contractarbeiders werden gelokt met een voorschot op
hun loon. Dat moest echter wel worden terugbetaald na afloop van hun contract.
Maar het loon was zo laag da ze hun schuld niet konden terugbetalen. Daarom
moesten ze voor de plantage-eigenaar blijven werken. In het begin werden er
vooral koelies uit China gehaald, later ook van het dichtbevolkte eiland Java.
Het leven van een koelie was zwaar en eentonig. Er moest gewerkt worden in
een brandende zon. Met eenvoudige werktuigen uren lang hakken, spitten en
schoffelen. Het oerwoud mocht de plantage niet overwoekeren. Koelies werden
streng afgestraft voor kleine overtredingen en kregen weinig eten. Zij werkten
twaalf uur per dag en hadden slechts twee dagen in de maand vrij. Ze woonden
in kale huizen zonder sanitair. Er waren geen dokters voor de zieken. Met
geldboetes en lijfstraffen probeerden opzichters de koelies in bedwang te
houden. In 1880 kwam er een wet waarin stond dat koelies die zich niet aan hun
contract hielden, vervolgd werden. Wie wek weigerde of wegliep, kwam in de
gevangenis terecht. Pas na 1907 veranderde hun situatie een beetje. In een
nieuwe wet waren zaken als verzorging, eten en betaling geregeld. Ondernemers
kregen nog met een ander probleem te maken. De plaatselijke bevolking kwam
soms in opstand. Het Nederlandse bestuur moest dan militaire hulp en
bescherming brengen. Daarbij werd het koloniale leger ingezet.
Begrippen:
Koelies: Contractarbeiders die zwaar werk doen voor weinig loon en met weinig
rechten.
3.3 Nederland krijgt meer invloed
Van 1870 tot ongeveer 1900 was er een soort wedstrijd gaande tussen de
Europese landen. Elk land probeerde zoveel mogelijk grondgebied in Azië en
Afrika in handen te krijgen en op die manier een zo groot mogelijk rijk te
veroveren. Deze periode wordt de tijd van het modern imperialisme genoemd.
Ook Nederland deed mee. In Azië stonden de eilanden Java, de Molukken en een
aantal kustplaatsen al onder Nederlands bestuur. De Nederlandse regering wilde
nu ook de andere eilanden innemen. Ook de ondernemers die actief waren in
Nederlands-Indië, wilden een sterk gezag. Onrust konden ze niet gebruiken. De
regering richtte daarom het Koninklijk Nederlands-Indisch leger (KNIL) op.
Dit leger bestond vooral uit Indonesische soldaten. De officieren waren bijna
allemaal Nederlanders. Eiland na eiland werd door het KNIL bezet en onder
Nederlands gezag geplaatst. Dit word pacificatie genoemd. Bij die pacificatie
werd vaak geweld gebruikt. De hardste strijd werd uitgevochten in het noorden
van Sumatra. Daar lag Atjeh, dat tot 1873 onafhankelijk was. Langs Atjeh lag,
na de opening van het Suezkanaal, de belangrijkste doorvaartroute voor
Europese schepen. Europese schepen werden op de nieuwe route via Atjeh vaak
aangevallen door piraten. Zolang de sultan in Atjeh de baas was kon Nederland
niet tegen die piraten optreden. Daarom begon de Nederlandse regering in 1873
de Atjeh-oorlog. Het KNIL trok met dertienduizend soldaten Atjeh binnen. Er
ontstond een lange, bloedige guerrillaoorlog. Onder de Atjehse bevolking vielen
tienduizenden doden. Honderden dorpen werden platgebrand. Het zou echter tot
1903 duren voor de belangrijkste Atjehse leiders zich aan KNIL-generaal Van
Heutsz overgaven.
Begrippen:
Modern imperialisme: Geïndustrialiseerde landen veroveren tussen 1870 en
1900 in grote delen van de wereld koloniën.
Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL): Opgericht in 1833 om
opstanden van Indonesië
te onderdrukken.
Pacificatie: Het onder Nederlands bestuur brengen van alle gebieden in
Indonesië.
Atjeh-oorlog: Oorlog van het KNIL tegen het sultanaat van Atjeh, op het
noordelijke deel van Sumatra.
4.1 De Indonesiërs krijgen meer zelfvertrouwen
Er was rond 1900 in Nederland de nodige kritiek op het beleid in NederlandsIndië. Het gevolg was dat de regering zich meer ging inzetten voor de
Indonesiërs. Zo ontstond de ethische politiek. Het doel was om het leven van
de Indonesiërs te verbeteren. Maar het was tegelijk een mooi excuus om heel
Nederlands-Indië te onderwerpen aan het Nederlandse gezag. Weliswaar zouden
de Indonesiërs door deze ‘opvoeding’ zelfstandiger worden, maar het zou nog
lang duren voordat dat zover zou zijn. Er werd geld geïnvesteerd in goed
onderwijs, gezondheidszorg en landbouw. Een groot succes was het inenten van
de bevolking tegen allerlei dodelijke ziektes. De voedselproductie nam toe door
de aanleg van veel kanalen en dammen. Naast rijst gingen boeren ook andere
producten verbouwen zoals maïs en bonen. Ook de infrastructuur werd
verbeterd: er werden vele kilometers spoorwegen en wegen aangelegd en
bruggen gebouwd.
Belangrijk waren de desascholen (dorpsscholen) waar kinderen leerden lezen en
schrijven in hun eigen taal. Kinderen van belangrijke Indonesische mensen
konden zelf naar westerse scholen, waar ze hetzelfde onderwijs kregen als in
Nederland. Zo leerden kinderen over westerse ideeën als vrijheid, gelijkheid en
democratie.
Het zelfvertrouwen van de Indonesiërs nam sterk toe toen in 1905 Japan de
Russische vloot met gemak versloeg. Dat een Aziatisch zo’n groot gerespecteerd
land kon verslaan! Tijdens de Tweede Wereldoorlog veroverde Japan ook nog
een zonder veel problemen een grote delen van Azië. Nederland, GrootBrittannië en Frankrijk konden zich niet verdedigen tegen de achtige Japanners.
Veel Indonesiërs waren er trots op dat een Aziatisch volk in staat was om zo snel
de Europese kolonisten te verslaan. Ze geloofden niet langer in de Nederlandse
superioriteit. Opnieuw bleek dat Aziaten niet de mindere waren van Europeanen.
Wat Japanners konden, konden Indonesiërs ook!
Begrippen:
Ethische politiek: Politiek van de Nederlandse regering in Indonesië vanaf
1900; de gedachte dat Nederland niet alleen mocht
profiteren van Indonesië maar ook moest zorgen voor betere
ziekenzorg en scholing.
4.2 De Nationalisten
De ethische politiek had een onbedoeld gevolg: het nationalisme nam toe. Veel
Indonesiërs waren trots op hun land en volk en wilden meer zelfstandigheid.
Soekarno, de latere nationalistische leider, deed de middelbare school (HBS) en
studeerde aan de Technische Hogeschool in Bandung. Maar ondanks deze goede
opleidingen mocht hij zijn kennis over bijvoorbeeld democratie of inspraak niet
gebruiken in de praktijk. Hoge functies waren alleen bedoeld voor de
Nederlanders. Hierdoor nam de frustratie onder de goed opgeleide Indonesiërs
toe. Zij wilden het geleerde in de praktijk brengen, zij wilden ook besturen.
In 1908 werd de Volksraad opgericht. Die oprichting paste bij de ethische
politiek. Via deze raad zouden de Indonesiërs meer invloed op het bestuur
krijgen. Maar in de praktijk viel dit tegen. De Volksraad mocht het Nederlandse
bestuur alleen adviseren. Tot hun grote frustratie konden de Indonesiërs het
bestuur nergens toe dwingen. Macht had de Volksraad dus niet. Terwijl
Indonesiërs op school hadden geleerd over democratie, moesten ze toezien hoe
hun eigen land niet democratisch bestuurd werd. Een verzoek om iets meer
zelfstandigheid werd door de Nederlandse regering afgewezen. Volgens
Nederland zou het nog honderden jaren duren. Voor Indonesiërs de
verantwoordelijkheid voor een eigen bestuur aan zouden kunnen. De
ontevredenheid onder de Indonesiërs nam steeds verder toe. Na jarenlange
frustratie besloten Soekarno en Hatta in 1927 tot actie over te gaan. Ze richtten
de Partai National Indonesia (PNI) op. Die partij streefde niet naar iets meer
zelfstandigheid, maar zij eisten onafhankelijkheid. Ze weigerden iedere
samenwerking met Nederland. Soekarno slaagde erin met opzwepende
toespraken een groot deel van het volk achter zich te krijgen. Het Nederlandse
bestuur zag hem als een groot gevaar en zette hem gevangen. Maar hierdoor
voelen steeds meer mensen zich juist aangetrokken tot een radicaal
nationalisme. Van Nederland viel immers niet veel te verwachten.
Begrippen:
Nationalisme: Een grote voorliefde voor het eigen land, of het met woord en
daad vechten door een eigen, zelfstandige staat.
Volksraad: In 1916 door de Nederlandse regering opgerichte raad om de
inwoners van Indonesië inspraak te geven in het bestuur; de
Volksraad mocht alleen advies geven en geen beslissingen nemen.
Partai National Indonesia (PNI): De Indonesische nationale partij, opgericht
in 1927, met als leider Soekarno.
4.3 Soekarno en de Japanners
In januari 1942 viel Japan Nederland-Indië aan. Op 8 maart moest het KNIL zich
overgeven. Nederlands-Indië werd door Japan bezet. De Japanners besloten alle
Nederlanders te interneren: ze werden opgesloten in kampen. Daar werden ze
vaak slecht behandeld. Krijsgevangenen, Nederlandse militairen die ze gevangen
hadden genomen, hadden het extra zwaar. Zij moesten bijvoorbeeld als
dwangarbeider meewerken aan de bouw van een spoorweg in Birma. Ruim 3.200
Nederlands kwamen daarbij om. Triest was ook het lot van de ‘troostmeisjes’:
jonge vrouwen die als prostituee moesten werken voor het Japanse leger. Alles
wat aan Nederland herinnerde, werd door de Japanners weggehaald, de
Nederlandse taal werd verboden en Batavia ging Jakarta heten. Voor het eerst
kregen Indonesiërs bestuurlijke functies.
Terwijl de Japanners de Nederlanders interneerden, lieten ze Soekarno juist vrij
uit zijn gevangenschap. Soekarno hoopte dat Indonesië met hulp van Japan
eindelijk onafhankelijk zou worden. Daarom wilde hij met de Japanners
samenwerken. In de eerste oorlogsjaren viel dit tegen. Soekarno bleef
ondergeschikt aan de Japanners en kreeg geen hoge functie. Toen duidelijk werd
dat Japan de oorlog zou verliezen, kregen de Indonesische nationalisten meer
bestuurlijke invloed. De Japanse legerleiding beloofde Indonesië te helpen om
onafhankelijk te worden. Op 15 augustus 1945 moest Japan zich echter
overgeven. Twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië
uit. Zelf durfden ze dit nog niet aan, maar jonge nationalisten, de pedoema’s,
hadden hen onder druk gezet om dit te doen. Nederland erkende de Republiek
Indonesië niet. Tijdens de oorlog was Nederland bezet door een bondgenoot van
Japan: Duitsland. De Nederlandse regering was daarom zeer negatief over de
samenwerking van de nationalisten met Japan. Ze vergeleek dit met
Nederlanders die samenwerkten met de Duiters: dat waren verraders!
Direct na afloop van de oorlog was er nog geen Nederlands bestuur op Java. De
nationalisten voelden zich sterk. Japan was verslagen en de westerse soldaten
waren nog ver weg; die kwamen pas vele weken later. De pemoeda’s bereidden
zich voor om een nieuw Nederlands bestuur buiten de deur te houden.
Begrippen:
Interneren: Opsluiten in een kamp dat men niet mag verlaten.
Pedoema’s: Jonge Indonesiërs nationalisten die hun militaire opleiding hadden
gekregen van de Japanners. Zij wilden voorkomen dat het
Nederlandse bestuur terugkeerde naar Indonesië.
6.1 Een diplomatieke oplossing?
De Nederlandse regering en de Indonesische nationalisten dachten na de Tweede
Wereldoorlog verschillend over de toekomst van Indonesië. De nationalisten
wilden volledige onafhankelijkheid. De Nederlandse regering en de meeste
Nederlanders vonden dat Nederland en Indonesië niet buiten elkaar konden of
wilden. Dat moest wel tot een groot conflict leiden. Nadat Japan was verslagen,
riep Soekarno in augustus 1945 de Republiek Indonesië uit. Japanse soldaten
bleven op verzoek van Engeland en de Verenigde Staten in Indonesië om orde te
handhaven. In deze periode zagen de nationalisten kans een groot deel van de
bevolking achter zich te krijgen.
Bij terugkomst van het Nederlandse bestuur begonnen onderhandelingen tussen
Nederland en de Republiek. Veel Nederlanders waren tegen overleg met
Soekarno. Die was in hun ogen een verrader, omdat hij had samengewerkt met
de Japanners. Toch begreep Nederland dat er niets anders opzat.
In november 1946 kwamen onderhandelaars onder leiding van luitenantgeneraal Van Mook tot het Akkoord van Linggadjati. Nederland erkende het
gezag van de Republiek over de eilanden Java en Sumatra. De Republiek zou een
onderdeel worden van de Verenigde Staten van Indonesië. Hierin zouden de
Republiek, Borneo en Oost-Indonesië op gelijke voet samenwerken. Samen met
Nederland zouden zij de Nederlands-Indonesische Unie vormen met de koningin
als staatshoofd. Het bestuur van de Unie zou beslissen over buitenlandse zaken,
defensie en financiën. Zo kon de Republiek blijven bestaan en zou tegelijk de
band met Nederland niet verdwijnen. Het Nederlandse parlement nam
‘Linggadjati’ aan, na enkele wijzigingen ten nadele van de Republiek. Ook de
Indonesiërs stemden niet zomaar met de overeenkomst in. Volgens hen moest in
de overeenkomst worden opgenomen dat de Republiek binnenkort ook Borneo en
Oost-Indonesië zou besturen. Kortom: er werd een overeenkomst getekend,
maar het conflict was nog lang niet opgelost.
6.2 Een oplossing met geweld?
Nederland had intussen al veel militairen naar Indonesië gestuurd. In de nacht
van 20 op 21 juli 1947 begon de eerste politionele actie met de codenaam
Actie Product. Het doel van deze actie was, volgens de Nederlandse regering, de
Indonesische vrijheidsstrijders aan te pakken die een guerrillaoorlog uitvochten
tegen Nederland op Java en Sumatra. De werkelijke reden was dat Nederland de
economisch belangrijke gebieden weer in handen wilde krijgen. Nederlandse
militairen probeerden zo Nederlands-Indië weer onder controle te krijgen.
Hoewel de actie een militair succes was, slaagden de Nederlanders er niet in de
vrijheidsstrijders definitief te verslaan. Bovendien kwam er internationaal steeds
meer protest tegen het Nederlandse optreden. De Verenigde Staten en de
Verenigde Naties (VN) keurden de actie af.
Ze vonden het onjuist dat Nederland met geweld een oude kolonie probeerde te
behouden. Nederland moest van de Veiligheidsraad van de VN stoppen met zijn
actie. Wel mocht Nederland de gebieden die het weer bezet had, onder zijn
gezag houden. Vertegenwoordigers van Nederland en de Republiek stemden
hiermee in en er werd een nieuw akkoord gesloten. Ook dit akkoord werd al weer
snel geschonden, de Republiek probeerde haar positie, politiek en militair, te
verstevigen en Nederland probeerde de positie te verzwakken. In december 1948
besloot Nederland tot een tweede politionele actie, om de Republiek totaal uit te
schakelen. Militair was de actie weer een groot succes. Soekarno en andere
leiders werden gearresteerd. De internationale reacties echter vernietigend.
Begrippen:
Politionele actie: Nederlandse gewapende acties in juli 1947 en december 1948
om Indonesië als kolonie te behouden.
6.3 Onderhandelingen
De Veiligheidsraad van de VN was woest en eiste een onmiddellijke beëindiging
van de tweede politionele actie en vrijlating van de leiders van de Republiek.
Verder vond de Veiligheidsraad dat er vrije verkiezingen en nieuwe gesprekken
over onafhankelijkheid moesten komen. De Verenigde Staten dreigden met het
stopzetten van economische hulp aan Nederland (Marshallhulp). Deze hulp was
hard nodig om de schade in Nederland na de Tweede Wereldoorlog te herstellen.
De Verenigde Staten had gekozen voor steun aan de regering van de Republiek.
Die regering had namelijk een communistische opstand neergeslagen. Dat kwam
de Verenigde Staten erg goed uit, omdat ze bang waren voor verspreiding van
het communisme in Azië.
Ondertussen was de Republiek militair nog niet uitgeschakeld en nam het verzet
van de bevolking eer der toe dan af. Dit alles dwong de Nederlandse regering om
opnieuw te onderhandelen. In Den Haag overlegden Nederlanders en Indonesiërs
over de overdracht van de soevereiniteit. Die vond op 27 december 1949
officieel plaats, Indonesië was voortaan een onafhankelijk land. Daarmee waren
de problemen voor Nederland nog niet voorbij. De bewoners van de
eilandengroep Molukken, in het oosten van Indonesië, waren bang voor een
Javaanse overheersing. Zij riepen de Republiek der Zuid-Molukken uit. Het
Indonesische leger bezette daarop Ambon en veroverde de Molukken. Veel
Zuid-Molukkers waren soldaat in het KNIL. Op dienstbevel vertrokken zij naar
Nederland. In 1951 kwamen ongeveer 12.000 Molukkers naar Nederland,
aanvankelijk slechts tijdelijk, maar uiteindelijk voorgoed.
Begrippen:
Soevereiniteit: Onafhankelijkheid van een staat ten opzichte van andere staten.
Download